Titel en colofon
Geschopt door Wilma Wuite ISBN: 9781301835461 www.wilmawuite.nl
© 2013 Gepubliceerd door Wilma Wuite bij Smashwords Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
©2013 Published by Wilma Wuite at Smashwords. All rights reserved. This book or any portion thereof may not be reproduced or used in any manner whatsoever without the express written permission of the publisher except for the use of brief quotations in a book review.
Voorwoord
Daar is hij dan! Na jaren denken, schrijven, schrappen, herschrijven en nog meer hoofdbrekens is mijn eerste eBook 'Geschopt' een feit. De eerste tijd ging het schrijven in alle stilte, ik wilde er niet teveel over kwijt.
Zelfs man en kinderen wisten niet waar ik toch altijd mee bezig was. Tot het verhaal dat al jarenlang door mijn hoofd speelt ook op papier vorm begon te krijgen. De hoofdpersoon Morgan werd een deel van mijn leven en ik kreeg er moeite mee zijn verhaal mezelf te houden. Ik ging erover praten, zocht op het internet naar schrijverssites en vond er een waar korte verhalen gepubliceerd konden worden. Naast het enorme verhaal over Morgan begon ik met het schrijven van korte verhalen en met lood in mijn schoenen plaatste ik er één op deze site. Het werd goed ontvangen en ik kreeg de smaak te pakken. Er rolden steeds meer korte verhalen uit mijn pen. Ook overwon ik mijn schroom om erover te praten. Steeds vaker vertelde ik over mijn schrijfambities en tegenwoordig durf ik mezelf schrijver te noemen. Ik heb een eigen website waarop ik mijn korte verhalen, een blog en boekentips plaats. Ook staat hierop informatie over nieuwe projecten, zoals mijn tweede boek 'Met onbekende bestemming' en het derde 'Moord in de kop' dat nog in de steigers staat.
Veel leesplezier. Wilma
Voetnoten
In het verhaal staan een paar dingen die enige uitleg kunnen gebruiken. Morgan wordt in het begin van het verhaal een keer Cochise genoemd. Cochise was een leider van de Apache indianen, die in de 19e eeuw samen met Geronimo ten strijde trok. Verderop in het verhaal vertelt Morgan over de rellen bij Wounded Knee in 1973, waarin hij verzeild raakte. Dit is een verwijzing naar de rellen na de bezetting van het dorp Wounded Knee op het Pine Ridge reservaat in South Dakota, door een stel jonge leden van de American Indian Movement (AIM).
Hoofdstuk 1
Het sjekkie dat ik net had opgestoken smaakte naar oude schoenen en ik gooide het weg toen ik het nog niet eens half op had. Een broodje. Misschien zou dat het weeë gevoel in mijn maag laten verdwijnen. De kantine bij de Oldham Library was net open en ik bestelde een broodje belegd met kaas, ham en worst. “Mayonaise of ketchup?” vroeg de vrouw achter de counter weinig geïnteresseerd. Ze zag er net zo beroerd uit als ik me voelde. “Beide.” Ik was toch al misselijk. Bij de eerste hap kwam ik erachter dat het broodje naar karton smaakte en de ketchup met mayonaise naar lijm. Het kostte me de grootste moeite om er ook maar iets van door mijn keel te krijgen. Dat werd niet in de laatste plaats veroorzaakt door het woestijnlandschap waarin mijn keel veranderd was. Een woestijnlandschap waaraan sinds vanmorgen ook nog eens een cactusveld leek te zijn ontsproten, toen ik mezelf met moeite uit bed had gesleept. Op het advies van mijn tweelingbroer Jerry om thuis te blijven had ik geantwoord zich met zijn eigen zaken te bemoeien. Nu, hier op het kruispunt van twee brede lanen midden op de campus, had ik spijt dat ik niet naar hem geluisterd had. De zon was volop in de aanval gegaan toen ik vanuit de kantine naar buiten liep en mijn haar plakte in mijn nek en mijn shirt aan mijn rug. Zweetdruppels parelden op mijn bovenlip en ik voelde me licht in mijn hoofd. Ik begon medelijden met mezelf te krijgen. Ik gooide de helft van het broodje in een prullenbak en slofte verder naar de bibliotheek waar ik van plan was een beetje te lezen. Het zou er vast koeler zijn dan hier. En misschien ging ik wel een dutje doen. “Hé, kijk uit waar je loopt idioot!” Een meisje met blond haar stond voor me met haar handen in haar zij. Ze had groene ogen met gouden spikkeltjes erin. Die ogen schoten vuur toen ze me aankeek. Ik was bijna tegen haar opgebotst. Ondanks dat ik het gevoel had dat ik zeer binnenkort dood zou gaan kon ik een zucht van bewondering maar nauwelijks onderdrukken, toen mijn blik langs haar lichaam naar beneden gleed. Haar benen, die onder de afgeknipte pijpen van een tuinbroek uitstaken, waren eindeloos. Een wit, vormeloos T-shirt verhulde haar bovenlichaam, maar ik had weinig fantasie nodig om me voor te stellen wat daaronder verscholen ging.
Naast haar stond een dik meisje. Haar peper- en zoutkleurige haar hing als fantasieloze gordijnen langs haar bolle wangen die nog boller leken door een bril met ronde glazen. Ze droeg iets groenigs, dat er in mijn ogen uitzag als een tent, en haar voeten staken in sandalen van het soort makkelijk-maar-niet-om-aan-tezien. Evenals haar vriendin keek ze me boos aan, terwijl ze haar bril met haar wijsvinger wat naar boven duwde. “Wacht eens, jij bent toch Morgan Walking-een-of-ander-beest? Die ex van Charlene Grey Wolf?” vroeg het tuinbroekmeisje opeens. De vraag deed me met een dreun terug op aarde belanden. “Wie weet,” mompelde ik. De naam gaf me nog steeds een ongemakkelijk gevoel. Ik had alle herinneringen aan Charlene verdrongen. Zoals ik zoveel had verdrongen uit mijn verleden. Tot nu. Opeens kwamen er allerlei herinneringen terug. En daar had ik helemaal geen behoefte aan. Ik stapte opzij en wilde de meisjes zonder iets te zeggen eren. Tuinbroek stapte echter ook opzij en versperde me opnieuw de weg. “Ik vroeg je wat. Jij bent toch die vent met die pink?” Geïrriteerd keek ik haar aan en stopte mijn linkerhand – die zonder pink - wat dieper in mijn broekzak. “Stoer hoor, om er vandoor te gaan als het moeilijk wordt.” Ze keek me uitdagend aan, nog steeds met haar handen in haar zij. “Ik weet niet waar je het over hebt. Laat me erlangs, ik moet weg.” Opnieuw deed ik een poging haar te eren. “Ze is zwanger. Van een tweeling. Dat zit toch bij jou in de familie?” Het was alsof iemand me een opstopper midden op mijn neus had gegeven. Mijn hart sloeg een slag over en begon toen pijnlijk te kloppen in mijn toch al zo zere keel. De laatste hap van mijn broodje vocht zich een weg terug door mijn slokdarm. “Ik vroeg je wat,” beet ze me toe.
“Wat wil je nou?” “Wat denk je? Ze is zwanger. Van jou.” “Ja en?” Mijn stem liet me in de steek en ik had opeens een verschrikkelijke drang om weg te komen. Ik duwde haar hardhandig opzij, terwijl de trap voor me begon te golven. In een reflex greep ik haar bij haar arm. “Blijf van me af! Wat een ongelofelijke zak ben jij.” De woorden deden mijn trommelvliezen vibreren en even dacht ik dat ze me aan zou vliegen. Ze rukte zich echter los, draaide zich om en beende weg. Haar vriendin wierp me nog een woedende blik toe en rende toen achter haar aan. Ik liet me op de onderste trede van de trap naar de bibliotheek vallen en probeerde mezelf weer onder controle te krijgen. Mijn linkermondhoek begon te trekken. Een tic waar ik al jaren last van had en die regelmatig de kop opstak. Charlene zwanger? Van mij? Hoe kon dat nou. Ik had haar in geen maanden gezien! Ik had mijn leven net weer een beetje op de rails. Ik had helemaal geen zin in kinderen. En nog minder in een vrouw met wie ik in twee maanden tijd meer ruzie had gemaakt dan met al mijn vijf broers in 25 jaar. Ik deed mijn ogen dicht, legde mijn hoofd in mijn handen en liet alle lucht uit mijn longen stromen. Langzaam opende ik mijn ogen weer en keek in de richting waarin de meisjes verdwenen waren. Niets. Gebeurde dit echt? Ik had misschien wel koorts, dus het kon ook een hallucinatie zijn. Nee, ze waren hier echt geweest. Ik stond op, wankelde de trap op en ging de bibliotheek binnen. Daar was het stil en koel. Hier en daar zat iemand te studeren, maar de meeste tafels waren leeg. Ik gooide mijn boeken op de eerste de beste tafel, trok de stoel eronder vandaan en ging zitten. Een pluk haar plakte op mijn voorhoofd en geïrriteerd veegde ik die weg. Ik legde mijn hoofd op mijn armen op de tafel en deed opnieuw mijn ogen dicht. De gedachten maalden door mijn hoofd. Gedachten aan de eerste keer dat ik haar zag in de Cave, de kroeg waar ik werkte. Met haar ranke figuur, haar zachte lage stem, haar zwarte haar dat in lange slagen langs haar gezicht viel, had ze diepe indruk op me gemaakt. Ze flirtte met me en diezelfde avond belandde ik bij haar in bed.
Een luide bons deed me opschrikken.
“Hé broertje, druk aan de studie?” Ik keek op, recht in het lachende gezicht van mijn evenbeeld, mijn tweelingbroer Jerry. Net als ik droeg hij een versleten spijkerbroek en een zwart T-shirt. Jerry trok een stoel bij en plofte erop neer, gooide zijn hoofd in zijn nek en rekte zich uit. “Oh, ben jij het. Ja, saai boek.” “Zo saai dat je het niet eens open hoeft te doen om erbij in slaap te vallen?” “Alleen de gedachte eraan al.” Jerry lachte. Ik zag de pretlichtjes in zijn ogen. Hij haalde een pakje kauwgum uit zijn broekzak en stak een paar stukken in zijn mond. In plaats van anderhalf pakje sigaretten per dag kauwde hij nu drie pakken kauwgum. En hij hield het vol, al zes weken. Hij stak me het pakje toe, maar ik negeerde het, waarna hij het weer in zijn broekzak propte. “Heb jij Charlene nog wel eens gezien?” vroeg ik hem. Het kostte me moeite de woorden uit te spreken. Hij keek me verbaasd aan “Charlene? Nee zeg. Hoezo?” “Nee, laat maar.” “Ja, kom op zeg. Je ziet eruit alsof je een geest gezien hebt, dus voor de draad ermee.” Jerry’s blik boorde zich in de mijne. Hij mocht dan maar een kwartier ouder zijn dan ik, hij had het natuurlijke overwicht van een grote broer. Ik wist niet hoe ik moest beginnen. Het leek allemaal zo onwerkelijk. Ik voelde me leeg. “Heb je net twee meiden zien lopen? Een met een tuinbroek en een met een of andere hobbezak aan?” Hij blies een kauwgumbel en liet die knappen. “Ik heb wel dertig meiden zien lopen.” “Ze zeiden dat ze zwanger is.”
“Wie? Die meiden? Zwanger? Van jou? Hoe krijg je dat nou weer voor elkaar.” Jerry schoot in de lach. Zijn donkerbruine ogen flonkerden van pret. Ik keek hem vernietigend aan. Het broodje karton worstelde zich weer omhoog en ik vloog overeind. Net op tijd wist ik de toiletten te bereiken en een paar benauwde momenten later staarde ik naar de resten van mijn lunch. Bitter gal welde op in mijn keel en ik kokhalsde nog een keer. Even wenste ik dat ik dood was. “Gaat het?” hoorde ik Jerry achter me vragen. Zijn stem klonk nu bezorgd. Nee, het ging niet. Ik knikte en stond moeizaam op, plensde wat water in mijn gezicht en spoelde mijn mond. Jerry legde zijn hand beschermend op mijn schouder. Ik had me in tijden niet zo beroerd gevoeld. Mijn T-shirt plakte aan mijn rug en ik huiverde. Hij pakte me bij mijn arm en we liepen terug naar de leeszaal, waar ik me weer liet zakken op mijn stoel. Jerry staarde me aan, geen pretlichtjes meer in zijn ogen, maar een diepe frons erboven. Ik fixeerde mijn blik op het boek dat voor me op de tafel lag. Mijn hoofd tolde, zweetdruppels parelden op mijn bovenlip. Ik wilde hier weg. “De les begint zo,” abrupt stond ik op. De zaal zakte scheef en ik begon te vallen in een bodemloze diepte. “Hé, wat doe je nou man?” Het klonk ver weg. Een koude ondergrond verkilde mijn lichaam. Voorzichtig opende ik mijn ogen. Alles was wazig, maar na een paar tellen zag ik dat Jerry op zijn knieën naast me zat. Zijn immer lachende ogen keken me nu bezorgd aan. Het begon me weer te dagen. Ik was in de leeszaal. Koude tegels, hoog plafond en zonnestralen die in mijn gezicht schenen. Jerry probeerde me overeind te sleuren. Het leek of de binnenkant van mijn schedel werd bewerkt met rubberen hamers. Lichtflitsen schoten door mijn blikveld. Ik protesteerde, maar er kwam geen geluid. Ik rilde. Een koele hand werd op mijn voorhoofd gelegd. “Hij heeft koorts,” hoorde ik een vrouwenstem zeggen. Ik herkende het gezicht van Mrs. Schmid, de bibliothecaresse. “Ja man, je lijkt wel een straalkachel!” begon Jerry opeens te mopperen. “Ik breng je nu naar de dokter. Waarom luister je dan ook nooit naar me? De hele week loop je al te zeiken dat je je beroerd voelt. Volgens mij ben je nu je verstand helemaal kwijt.” Ik knikte. Ik vond het allemaal best, als hij zijn kop maar dichthield.
Hoofdstuk 2
Hoelang ik al opgesloten zit in het hok, ik heb geen idee. Door de kieren van de golfplaten wanden zie ik een zwak schijnsel, maar of het van de zon of de maan is, daar kan ik alleen maar naar raden. Ik ben alle besef van tijd kwijt. Buiten wordt de doodse stilte een enkele keer uiteengereten door het bulderen van een boze mannenstem. Ik ril onder een vochtige lap. Die zit strak om mijn nek, maar hoe ik ook worstel, ik krijg hem niet losser. De regen, die eindeloos het blikken dak van het hok heeft geteisterd, houdt even plotseling op als hij begonnen is. Het lawaai dreunt nog na in mijn hoofd. De aarden grond onder me is vochtig. Ik ril opnieuw. Mijn keel doet zeer, maar dat komt door de cactussen die erin groeien. Soppende voetstappen doen me opschrikken. Een sleutel knarst in het slot en even later wordt het deurtje piepend opengegooid. Ik houd mijn adem in. Felle zonnestralen schijnen in mijn ogen. Er wordt me iets toegesnauwd in het Vietnamees, een taal die ik nooit machtig zal worden. Ik word bij mijn enkels gegrepen en naar buiten gesleurd. De modder schaaft mijn blote rug en stijf krabbel ik overeind. Opnieuw word ik hardhandig aangepakt. Degene die me naar buiten heeft gesleept draait nu mijn arm op mijn rug en dwingt me op mijn knieën. Ik kan nauwelijks ademhalen van angst voor wat er te gebeuren staat, maar ik klem mijn kaken stijf op elkaar, elk geluid dat ik maak zal gepaard gaan met meer gewelddadigheden en de bijbehorende pijn. Tegenover me staat een vrouw met bolle wangen en een bril. Ze is gekleed in een soort hobbezak en haar voeten steken in gezondheidssandalen. Haar paardenstaart kronkelt om haar lichaam en heeft de kop van een slang. Ze houdt een honkbalknuppel in haar hand. ‘Charlene is zwanger. Van jou!’ roept de slang opeens. Zijn stem klinkt als die van Dou, de kampbeul. Tot mijn afgrijzen verandert de vrouw nu in de gedaante van Dou, de honkbalknuppel blijkt het geweer dat hij altijd bij zich heeft. De beul grijnst, waardoor het grillige litteken, dat van zijn mondhoek tot zijn slaap loopt, er nog angstaanjagender uitziet dan anders. De greep op mijn arm wordt nog eens verstevigd en een onderdrukte kreet welt op uit mijn keel. Ik krimp in elkaar en knijp mijn ogen stijf dicht als ik de koude loop van Dou’s geweer tegen mijn slaap voel. Hij haalt de trekker over. “Rustig man, het is maar een droom. Word eens wakker!”
Iemand schudde ruw aan mijn schouder en met een ruk schoot ik omhoog. Ik voelde nog het koude staal tegen mijn slaap. Langzaam drong het tot me door dat ik thuis in mijn bed lag en dat het Jerry was, die naast me zat. Verwarde gedachten tuimelden door mijn hoofd. Mijn hersenen leken wel in de knoop te zitten. De droom glipte weg, als mul zand door je vingers. Het eind stond me echter helder voor de geest, dat was altijd hetzelfde. Dou verstoorde al vijf jaar mijn nachten. Ik haatte het, ik haatte hem, ik haatte dat gevoel van machteloosheid, het hok, het koude staal tegen mijn hoofd, de klik van de trekker. “Je bent gewoon thuis, ze kunnen je niets meer doen. Ze zijn allemaal dood,” probeerde Jerry me gerust te stellen. Natuurlijk wist ik dat ook wel, maar ik wilde dat ik dat kon bedenken als ik weer eens droomde. Jerry wilde zijn arm om me heen slaan. “Donder op. Laat me met rust.” Met een ruk draaide ik me van hem af. Ik wist dat hij bijna net zo leed onder die nachtmerries als ik. Hij voelde zich machteloos en wilde wat voor me doen. Hij bedoelde het goed, maar ik kon er niet tegen. De kamer werd verlicht door zonlicht, dat door een spleet tussen de gordijnen naar binnenviel. Ik ging weer liggen en draaide hem mijn rug toe. Ik wilde me overgeven aan de verlossende slaap, maar ik was bang om mijn ogen weer dicht te doen. Bang voor die steeds terugkerende nachtmerrie. En dus staarde ik naar de grauwe muur. Jerry kwam er wel overheen. Hij was niet anders gewend. Hoelang ik geslapen had, wist ik niet meer, maar op een bepaald moment werd ik wakker door felle zonnestralen die me recht in mijn gezicht schenen door de half dichtgetrokken gordijnen. Mijn hoofd voelde nog zwaar, maar ik kon weer helder nadenken. Ik herinnerde me weinig van de afgelopen dagen. Wat flarden van gesprekken, heftige gesprekken. Ik wist niet meer wat echt was geweest en wat ik had gedroomd. Sarah, ik dacht me te herinneren dat ze bij me had gezeten, maar ook dat kon wel een hallucinatie geweest zijn. En ik had Charlene met jong geschopt. Dat was echt, dat hadden die meiden me verteld voordat ik in elkaar gestort was. Toch? En dat meisje met die slang? Nee, dat was de nachtmerrie. Ik kwam voorzichtig overeind en keek de kamer rond. Jerry’s bed tegen de andere muur was bedolven onder een berg wasgoed. Het laken van mijn bed lag op de grond en het kussen ernaast. Een deken lag nog net over mijn voeten. Ik had weer wild geslapen, zoals Jerry dat noemde. Ik ging voorzichtig
rechtop zitten. Boven Jerry’s bed hing een nieuwe poster van Marilyn Monroe. De vorige had hij een tijdje geleden weggegooid, nadat die steeds weer bijna naar beneden kwam. Jerry had hem een paar keer opnieuw vastgeplakt, maar op een gegeven moment had hij het opgegeven. Deze hing met nieuw breed plakband en ik vroeg me af hoelang die het zou houden. Toen ik genoeg moed gevat had wankelde ik naar de badkamer. Een nieuwe hoestbui overviel me en ik moest me vastgrijpen aan de wastafel. De tranen liepen over mijn wangen en het duurde een hele tijd voor ik mezelf weer onder controle had. Ik vermeed het daarna in de vlekkerige spiegel te kijken, kleedde me uit en stapte onder de douche. Mijn keel voelde niet meer aan als een cactusveld, alleen een naar hoestje herinnerde me aan de zware verkoudheid, gevolgd door een fikse keelontsteking die me geveld had. Tijdens het douchen moest ik steun zoeken. Met mijn handen tegen de muur lukte het me om overeind te blijven staan en ik liet het miezerige straaltje lauw water over me heen stromen. Het douchen kikkerde me op, maar matte me tegelijk af. Zo erg dat ik me terugsleepte naar mijn bed en daar een paar minuten bleef liggen. Toen viste ik een schone spijkerbroek en een T-shirt uit de berg wasgoed, kleedde me aan en liep naar de woonkamer waar ik me zwaar op de doorgezakte bank liet vallen. De kamer was voor de verandering eens opgeruimd. Geen rondslingerende boeken en kranten en de asbak was leeg. De muur boven de televisie zag er naakt uit. Alleen een vage rechthoek op het grauwe behang herinnerde nog aan de poster van de motorrijder die daar gehangen had. Er had een scheur ingezeten en blijkbaar had Jerry er genoeg van gehad. Hij kon ook vanzelf naar beneden gekomen zijn. Bovenop de radio, die naast de televisie op een krakkemikkig tafeltje stond lag mijn tabakszak. Ik hees mezelf weer overeind om hem te pakken, streelde even liefkozend over het versleten leer en bond hem aan mijn riemlus. Een bijna onbedwingbare behoefte aan een sjekkie drong zich aan me op, maar ik besloot nog maar even te wachten. De laatste die ik opgestoken had, had naar oude schoenen gesmaakt. Jerry was nergens te bekennen. Opeens overviel me een gevoel van honger, maar toen ik de koelkast opentrok vond ik alleen een bodempje cola en een stuk worst. Geen restanten die zelf de deur uitwandelden en zelfs het ei dat ik op het aanrecht kapot had laten vallen en in een kopje had gedaan en vervolgens drie weken had laten staan was weg. Ik haalde een glas uit het kastje boven het aanrecht en schonk mezelf de laatste cola in, waarna ik me weer liet zakken op de bank, die krakend protesteerde toen ik probeerde een plekje te vinden waar de veren niet teveel door de bekleding in mijn achterste staken. Dat viel niet mee en ik nam genoegen met een kuil tussen twee veren in. Er zat geen prik meer in de cola, maar het smaakte nog best
redelijk en de suiker pepte me op. Ik durfde zelfs een sjekkie aan. De rook kriebelde in mijn keel en eigenlijk vond ik het nog viezer dan die oude schoenzolen, maar ik hield vol. Ondertussen staarde ik een tijdje naar de watervalposter die aan de andere muur hing. Gedachteloos. “Hé, zomaar uit bed gevallen?” Jerry stommelde onhandig binnen met twee zakken boodschappen in zijn armen. Ik antwoordde met een enorme hoestbui en even dacht ik dat ik zou stikken. De tranen biggelden over mijn wangen toen ik mezelf een paar minuten en een paar slokken cola later weer onder controle had. “Gaat het een beetje?” Jerry keek me alweer bezorgd aan en mijn haren gingen opnieuw overeind staan. Ik slikte een rotopmerking in. In plaats daarvan zuchtte ik diep, telde tot tien en sloot even mijn ogen. “Het gaat wel weer.” “Nou ja, je slaat in ieder geval niet meer alleen maar wartaal uit.” Daar waren de pretlichtjes weer toen ik hem niet-begrijpend aankeek. “Man! Je hebt drie dagen voor dood op bed gelegen. En als je al wakker leek, dan kraamde je alleen maar onzin uit. Kauwgumpje?” Hij haalde een pakje kauwgum tevoorschijn, haalde er drie stukken uit en propte ze in zijn mond, waarna hij mij het pakje toegooide. Ik ving het en liet het op de tafel vallen. Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en haalde zijn handen door zijn haar. “Sarah is een paar keer langs geweest. Ze belt je nog wel, maar nu is ze bij haar pappie en mammie. Met pappie gaat het niet zo goed geloof ik, maar ik heb niet echt goed geluisterd.” Ah, dat was dus geen droom geweest. Ik was een paar keer met haar uitgeweest. Na alle gedoe met Charlene was het wel lekker rustig om een meisje als Sarah te hebben. Met haar maakte ik geen ruzie. Met haar ging ik ook niet naar bed. Niet mijn idee trouwens. Na ons eerste avondje uit had ze me bij de deur afgepoeierd. En dat was ik niet gewend. Ik had het wel grappig gevonden, die eerste keer, maar toen ze me iedere keer bij de deur liet staan had ik haar gezegd dat ik er geen zin meer in had. We bleven
echter goede vrienden. Haar idee. Jerry kletste rustig verder. Zo nu en dan pauzeerde hij even, kauwde op zijn kauwgum, blies een bel en liet die dan knappen, waarna hij weer doorkauwde. Hij had de afgelopen dagen de boel een beetje opgeruimd, hij had toch niet veel anders om handen gehad als ik sliep. Nancy, zijn vriendin, had een paar boodschappen voor hem gedaan, de was naar de wasserij gebracht en samen met hem de kamer opgeruimd. Vanmorgen was hij maar weer naar school gegaan. “Ik had het zelfs nog opgeschreven. Briefje? Naast je bed? Niet gezien?” “Briefje?” Verongelijkt keek hij me aan. “Doe ik daar zo mijn best voor. Je bent natuurlijk als een blind paard naar de douche gehobbeld.” Ik lachte hem uit en begon weer te hoesten. Gelukkig bleef het deze keer beperkt. Jerry keek me quasi boos aan, maar in zijn ogen blonken alweer de hem typerende pretlichtjes. Meteen daarna werd hij weer serieus. “Hé, dat tweelinggedoe? Volgens Jack kan alleen een vrouw dat overdragen. Met andere woorden, jij en ik hebben net zoveel kans als iedere andere vent om een tweeling te krijgen.” “Oh fijn, dus ondertussen weet iedereen dat ik dat kind zwanger heb gemaakt? Hoe komt onze Jack trouwens aan die wijsheid?” “Ónze Jack studeert medicijnen weet je nog wel? Hij zal er dus wel wat verstand van hebben. En hij houdt zijn mond wel. Het komt er in ieder geval op neer dat, als Charlene zwanger is van een tweeling, dat niets te maken heeft met jou. Als sukkelige helft van een tweeling.” Hij grinnikte plagend. Ik slikte opnieuw een rotopmerking in. Jack was Jerry’s beste vriend. Ik vond hem een naar mannetje. Ik liet de informatie even op me inwerken. Zou het
mogelijk zijn dat ze met iemand anders in bed gedoken was? Het leek me onwaarschijnlijk, maar hoe goed kende ik haar nou helemaal? Ik wist alleen dat ze voor mij een vriendje had gehad, dat zijn handen niet thuis kon houden. Hij had haar regelmatig geslagen. Dat was wat ze me verteld had. En ik had haar geloofd. Maar ik was er ook al snel achter gekomen dat Charlene het met de waarheid niet altijd zo nauw nam. “Nee, het zal wel, maar als zij zegt dat het van mij is …” “Dan moeten we maar eens met haar gaan praten. Vragen of ze niet met een ander ge.. eh..” “Geneukt heeft. Ik moet haar maar eens opzoeken.” “Ik weet trouwens ook hoe die meiden heten. Die je verteld hebben dat ze…” “Oh, heb je ze gevonden?” “Nou nee, die ene heeft mij gevonden. Dat tentkind. Ik had helemaal niet in de gaten dat zij het was, maar zij zag me eerst voor jou aan, dus ze was niet zo vriendelijk om het maar zo te zeggen. Tot ze in de gaten had dat ze de verkeerde voor had. Toen wilde ze zowaar met me praten. Die blonde heet trouwens Kelly, en Harriet heeft gezegd dat ze met haar zou gaan praten. Zij kent Charlene helemaal niet, ze woont hier nog maar pas.” “Harriet?” “Ja, zo heet ze. Ze is best aardig. Maandag heb ik met haar afgesproken in de kantine.” “Maandag? Waarom niet morgen?” ”Omdat het morgen zaterdag is sukkel. En je gaat me toch niet vertellen dat je alweer naar school had gewild? Je hebt net drie dagen voor dood op je bed liggen stinken.” Ik lachte zuur en bedacht dat ik geen idee had gehad wat voor dag het was. Vrijdag dus al. Ik voelde me licht in mijn hoofd en deed mijn ogen even dicht. “Moet je niet bij Jack eten?”
Jerry schudde zijn hoofd. “Ik heb afgezegd. Dat vond hij niet leuk, maar hij overleeft het wel.” Hij rommelde verder tussen de boodschappen. “Ik ga eten maken. Wil je ook? Vette hamburgers met uien en patat.” Het klonk luchtig, maar zonder te kijken, wist ik dat Jerry een duivelse grijns op zijn gezicht had. Mijn maag keerde bijna om bij de gedachte.
Hoofdstuk 3
Het hele weekend hing ik wat op de bank met een boek. Lezend, slapend, terwijl Jerry me eten en drinken aandroeg zodra ik een kik gaf. En hij liet het zich weer lekker aanleunen. Zondagmiddag besloot ik een eindje te gaan lopen. Ik had behoefte aan frisse lucht. Het was een stuk kouder dan een week eerder en mijn linkerpink begon te zeuren. Fantoompijn had de chirurg jaren geleden gezegd. Toen had ik er cynisch om gelachen, maar tegenwoordig wist ik wel beter. Zodra het weer omsloeg vervloekte ik die pink, die samen met de helft van mijn ringvinger was achtergebleven bij het afval van een veldhospitaal ergens in Vietnam. Na acht maanden krijgsgevangenschap onder omstandigheden waar ik liever niet meer aan dacht was ik daar meer dood dan levend binnengebracht. Op een van de laatste dagen in het kamp had Dou, de kampbeul – en sindsdien mijn meest volhardende demon – de vingers van mijn linkerhand een voor een gebroken. Een van die herinneringen die in het donkere hoekje van mijn brein zat weggestopt. De eerste echte herinneringen van daarna waren van de tijd in het ziekenhuis in San Francisco. Verband, leegte, pijn, tranen die niet wilden komen, woorden die in mijn keel bleven steken. Smekende blikken van mensen die om me gaven. En ik? Ik voelde alleen die pijn. Die was tastbaar, de rest abstract. Alsof ik vanachter gepantserd glas toekeek. Mijn hart was gestorven en met mijn vingers in het afval verdwenen. De aanblik van de stompjes en het rafelige litteken op de rug van mijn hand joeg veel mensen de stuipen op het lijf en een enkele keer had ik de behoefte om te shockeren, maar meestal stopte ik mijn hand diep in mijn zak. Ik piekerde over Charlene. Wat had ik ooit in haar gezien behalve een mooi lijf? Ze had een stukje van mijn versteende hart weer tot leven gebracht. Ze had me doen geloven dat het misschien nog wel goed met
me zou komen. Maar ze had me ook vanaf het begin duidelijk laten merken dat ik niet meer dan een leuk tussendoortje was. Een herinnering aan wie en wat ze niet wilde worden. De vrouw van een arme sloeber, verslaafd aan alcohol, gedwongen tot een leven in een hutje op het reservaat. Zoals haar moeder, zoals mijn moeder. Ik was niet goed genoeg voor haar. Ze wilde een rijke, blanke man. Ik was geen van beide. Ergens in de verte loeide de sirene van een ambulance. Terwijl ik de frisse lucht in mijn longen zoog, dwaalden mijn gedachten weer af. Charlene had me verteld dat ze op een reservaat geboren was. Ze was de jongste van drie kinderen. Het huis dat ze beschreef was niet veel meer dan een schuurtje. Eén vertrek, met in een hoek een kookstel en een wasbak. Haar situatie was niet anders geweest dan de mijne. Met dit verschil dat haar vader er vandoor was gegaan na haar geboorte. De mijne was gebleven. Ik snapte nog steeds niet waarom. Op het pleintje aan het eind van onze straat speelden twee jongens basketbal. De basket was een ring met een net van ketting. Iedere keer als de bal door het net ging rinkelde het. Het geluid wekte me uit mijn gedachten. Opeens voelde ik me doodmoe. Ik draaide me om en slofte terug naar huis, beklom de treden van de veranda alsof het het Himalaya gebergte was en liet me uitgeteld zakken op de gammele stoel die daar stond. Ik deed een greep naar mijn tabakszak, draaide een sjekkie en stak die op. In het eerste trekje verslikte ik me al. Even overwoog ik de peuk weg te gooien, maar bedacht me. De smaak van oude schoenzolen begon weer plaats te maken voor de vertrouwde smaak van nicotine en na een paar trekjes kwam ik tot rust. Zo ging dat. Sjekkie draaien, aansteken, inhaleren, het gaf me een aangenaam gevoel. Het stelde me in staat mijn gedachten te ordenen, of, zoals nu, mijn hoofd leeg te maken. Na een lui weekend had ik genoeg van het op de bank hangen. Niet dat ik veel zin had om weer naar school te gaan, maar het zou mijn gedachten in ieder geval afleiden van Charlene. Het miezerde toen we in de truck stapten en mijn pink protesteerde hevig. Ik negeerde het. Jerry vond dat ik nog een dag of wat thuis moest blijven, maar ik sloeg - zoals gewoonlijk - zijn advies in de wind. Mopperend stapte hij achter het stuur van onze oude Chevy truck. Het ding was bijna even oud als wijzelf waren. Jerry had hem op de kop getikt toen hij de eerste keer naar Los Angeles vertrok. Hij kraakte, piepte en hoestte, maar deed het nog steeds. Eens was hij babyblauw geweest, maar nu zag hij grauw en dof
en hing van roest aan elkaar. De mankementen aan het ding waren niet meer te tellen en ik verwachtte dat hij er binnenkort wel voorgoed mee op zou houden. Hortend en stotend kwam de truck tot leven en even later hobbelden we de straat uit, richting de universiteit. Ondanks mijn sweatshirt en spijkerjack had ik het koud. Ik prutste wat aan de knop van de verwarming in de hoop een beetje warmte te creëren, maar Jerry maakte een wegwerpgebaar. “Vergeet het maar, die heeft het van de week begeven. Ik heb al geprobeerd hem weer aan de praat te krijgen, maar het lukt niet.” “Alsof jij daar verstand van hebt, je weet maar net hoe je de dop van de tank krijgt.” Een vernietigende blik was mijn beloning. Grinnikend keek ik hem aan. Het was druk op de weg en het parkeerterrein bij school was vol, zoals altijd als je laat kwam en het weer niet meezat. We reden een rondje en net toen we een vrije plek in het vizier kregen, kwam er van de andere kant een donkerbruine Camaro aanscheuren, duidelijk op weg naar hetzelfde plekje. Jerry kreeg een verbeten trek om zijn mond, trapte het gaspedaal iets verder in en zette de truck voor de Camaro. Ik zette me schrap en smakte bijna met mijn hoofd tegen de voorruit toen Jerry de wielen liet blokkeren, maar wierp mijn broer een voldane blik toe. Toen we uitstapten zag ik tot mijn verbazing dat de bestuurder van de Camaro Brian Herrington was, de sterspeler en aanvoerder van ons basketbalteam. Brian was het stereotype van een college basketballer. Lang, gespierd, blond, blauwe ogen en toegelaten op de universiteit wegens zijn sportprestaties. Ook pa Herrington had vast wat te maken gehad met deze toelating. Hij was volgens zeggen een succesvol zakenman. Ik had Brian nog niet kunnen betrappen op enige intelligentie. “Wauw, zou pappie Herrington in de buidel getast hebben?” vroeg ik me hardop af. “Brian zit tegenwoordig in zaken, dus misschien heeft hij zichzelf wel een cadeautje gegeven.” “Zaken? Die vent kan amper tot tien tellen, wat voor zaken moet die nou doen?” “Heb je hem de laatste tijd wel eens goed aangekeken? Rode oogjes, pupillen als knikkers, én hij is nog sneller aangebrand dan normaal. Hij zit in zaken en
volgens mij is hij zijn eigen beste klant.” “Hoe weet jij dat nou weer?” “Ik hoor wel eens wat. Zou jij ook eens moeten doen, beter opletten. En hij is…” abrupt hield Jerry zijn mond. “Hij is wat?” “Nee, niets.” Jerry keek me met een schuldige uitdrukking op zijn gezicht aan. Ik snapte er niet veel van, blijkbaar had ik weer iets gemist. Dat gebeurde nogal eens, Jerry had helemaal gelijk. Maar eerlijk gezegd interesseerde het me allemaal maar weinig. Ik liep naar het istratiegebouw en Jerry leek aan mijn kont vastgeplakt te zitten. “Ik weet de weg wel hoor, je hoeft niet mee,” zei ik een beetje sarcastisch, maar hij deed net alsof hij het niet hoorde. Achter ons hoorden we Brian schelden. Ik draaide me half om, stak mijn middelvinger naar hem op en liep weer door. Jerry keek me nog eens grijnzend aan: “Dat wordt matten vanmiddag met de training.” Grinnikend vervolgden we onze weg naar het istratiegebouw, waar ik me beter meldde bij Jack. Hij werkte parttime bij de istratie om zijn studie te bekostigen. “Hier. En je hebt het niet van mij gekregen,” fluisterde Jack, alsof hij me een staatsgeheim toevertrouwde. Hij schoof me een briefje toe. Ik keek hem verwonderd aan, pakte het briefje op en wilde het openvouwen, maar Jack wierp me zo’n woeste blik toe dat ik quasi verschrikt achteruit deinsde, wat me een nog vernietigender blik opleverde. Ik stopte het briefje weg in mijn broekzak. Ik zou het later wel lezen. “Wat was dat nou?” vroeg Jerry toen hij me even later buiten inhaalde. Ik haalde mijn schouders op.
“Wat stopte hij je voor briefje toe dat je zo schielijk in je broekzak liet verdwijnen?” “Da’s diep geheim. Je kent hem toch? Onze paranoïde drama queen. Als blikken konden doden was ik nu morsdood geweest.” “Ik weet niet wat hem mankeert, maar hij is de laatste tijd een beetje aangebrand.” “Aangebrand? Verkoold zul je bedoelen!” Ik dook weg voor Jerry’s vuist, terwijl ik hem grijnzend aankeek. Het stukje papier brandde me ondertussen in mijn zak en ik haalde het tevoorschijn. ‘320 Via Cielito, Topanga’, las ik hardop. Het zei me helemaal niets. “Da’s alles?” “Ja, da’s alles. En daar doet hij zo geheimzinnig over.” “Waarom doe je altijd zo rottig over hem? Hij wil je alleen maar helpen.” Jerry wierp me een boze blik toe, maar hield zich verder in. “Topanga, daar kom je langs als je naar het noorden rijdt. Een uurtje of zo hiervandaan. Zou Charlene daar zitten?” Er ging een schok door me heen: “Ze heeft me ooit eens verteld dat ze een zus heeft die in de buurt woont. Misschien dus wel in Topanga.” Die Jack. Dat schriele mannetje met vlassig blond haar en bruine reeënogen. Hij was zo onopvallend dat je over hem heen kon struikelen zonder hem op te merken. Jack deed altijd alles volgens de regels. Hij had zijn leven van wieg tot graf uitgestippeld. Jack was een man met een missie. Hij zou in de voetsporen van zijn vader treden. De man was arts in het dorp waar Jack vandaan kwam en had daar een uitstekende reputatie. Aldus Jack. Hij vertelde erover met een ie die aan verafgoding deed denken. Jacks caravan, hoewel sjofel ingericht, zag er altijd uit om door een ringetje te halen. De plaid die over zijn aftandse bank lag vertoonde nooit een plooitje en als je erop gezeten had trok Jack hem met minutieuze precisie weer recht. Geen kranten die rondslingerden, geen boeken op de grond, geen afwas op het
aanrecht en geen kleren die overal lagen. De tijdschriften lagen nooit door elkaar, maar in een keurig stapeltje op de salontafel. Zelfs zijn plant zag er groen en welvarend uit. Hij haalde altijd goede cijfers, studeerde met een ijzeren zelfdiscipline en kreeg de ene oorkonde na de andere – die overigens allemaal ingelijst de wanden van zijn domein sierden. Jack was op de middelbare school geslaagd met de hoogste cijfers van zijn klas. De weinige keren dat ik binnen was geweest in zijn caravan had me een beklemmend gevoel bekropen. Op de piepkleine schoorsteenmantel stond een foto van zijn ouders. Ik herinnerde me ervan dat het een degelijk uitziend echtpaar was. Jack leek op zijn pa, een muizige man met donkere ogen en een schaduw van een baard, gekleed in een grijs vest met daaronder een geruit overhemd en een donkere stropdas, ma met grijze permanentkrulletjes en een bruin vest over een witte bloes met kanten kraagje. Waarom herinnerde ik me zulke idiote details? Beiden keken blij in de lens. Jack was enig kind, de grote trots van zijn ouders. En nu had hij zomaar iets gedaan wat niet mocht. Hij steeg in mijn achting. Een beetje maar. Ik frommelde het papiertje weer in mijn zak en we vertrokken naar de eerste les. Later in de ochtend zaten we in de collegezaal van Professor Taylor. Zijn monotone stem maakte het me niet makkelijk. Zelfs zijn spraakgebrek, dat normaal gesproken op mijn lachspieren werkte – hij kon geen ‘r’ zeggen en verving ze allemaal door een ‘w’ – kon me niet bij de les houden. De keelontsteking had meer van me gevergd dan ik wilde toegeven en langzaam sukkelde ik weg. Charlene staat bij de ingang van de campus op me te wachten. Ze zwaait als ik aan kom rijden en stapt zonder commentaar bij me in de truck. Ze pakt mijn hand en legt die op haar opbollende buik. Ik kijk in haar ogen. Sereen kijkt ze terug, maar dan verandert de uitdrukking in haar gezicht. Opeens lijken haar ogen vuur te schieten. “Weet je nog? Son Lai? Die vrouw? Ze was zwanger. En die jongen. Een kind was het!” Tranen lopen over haar wangen. Haar buik slinkt en haar ogen breken. Een rond gat verschijnt tussen haar ogen. Ik wil schreeuwen maar er komt geen geluid. Opeens vervormt haar gezicht, een traan laat een diepe groef achter in haar wang. Langzaam brengt ze een geweer in aanslag, duwt de loop tegen mijn slaap en haalt de trekker over. Met een ruk schoot ik overeind toen iemand me een duw tegen mijn schouder
gaf. Ik keek om, recht in Jerry’s grijnzende gezicht. “Wakker worden joh, het is pauze.” De collegezaal was al half leeg en ik zag een paar mensen lachend mijn kant op kijken. Snel pakte ik mijn spullen bij elkaar. Mijn handen trilden en koud zweet stond op mijn rug. De droom vervaagde, maar ik hield een onrustig gevoel. De beelden drongen zich weer aan me op. Son Lai. Het dorp, belegerd en verwoest. Er waren alleen maar vrouwen en kinderen geweest, maar daar kwamen we pas achter toen het te laat was. Ik duwde de gedachten terug naar hun donkere hoekje in mijn brein. Onderweg naar de kantine stak ik een sjekkie op, wat me een afkeurende blik van mijn broer opleverde. Hij zei echter niets, stak een stuk kauwgum in zijn mond en verlegde zijn aandacht naar het vrouwelijk schoon dat om ons heen te zien was. Hij stootte me een paar keer aan als hij weer een bijzonder exemplaar in het vizier had. Ik had vandaag geen aandacht voor mooie vrouwen. Ik had het te druk met andere dingen. Wat die meiden te vertellen zouden hebben bijvoorbeeld. Het was druk en bedompt in de overvolle kantine. Toen we binnenkwamen leek het wat stiller te worden. En bedrukter. Diverse hoofden draaiden zich naar ons om. Op momenten als dit wilde ik dat ik gewoon in de massa op kon gaan. Dat ik niet een buitenbeentje was. Dat ik een eenling was die niet opviel. Maar waar ik ook kwam, met of zonder Jerry, mensen keken altijd om. Ik was – wij waren – een bezienswaardigheid. Alsof ik er wat aan kon doen dat ik bruin was en zwart haar had. Ik had het af kunnen knippen, zoals die ouwe. Die alle moeite deed om zich aan te en. Maar dat lange haar hoorde bij me. Jerry leek zich nooit iets van die starende blikken aan te trekken. Die ging lekker zijn gang, liet ze staren, staarde een keer terug met die pretlichtjes in zijn ogen en ging door met waar hij mee bezig was. Ik kon dat niet. Ik werd recalcitrant van die blikken. Ik moest me iedere keer weer inhouden. Mijn kiezen stijf op elkaar klemmen. Me ertoe zetten niet te vragen of ze het konden zien, of ik soms in mijn blote kont liep. Meestal was het genoeg om terug te staren en werden de blikken snel en gegeneerd afgewend. Maar ik slaagde er nooit in het op de manier te doen zoals Jerry dat kon. Geen pretlichtjes bij mij, geen vriendelijk lachje. Ik wist dat ik het stigma had agressief, boos, sarcastisch te zijn. Een stigma waar ik niet af zou komen en ik wist ook niet of ik dat wel wilde. Ik ben
wie ik ben en daar moeten ze het maar mee doen, was mijn stelregel. Maar ik maakte het mezelf niet makkelijk. Jerry keek zoekend rond en gaf me een zet. “Daar zit die Harriet. En die blonde zal Kelly dan wel zijn,”zei hij, wijzend naar een tafel in een hoek. Ik staarde naar de plek die Jerry aanwees. Daar zat het tuinbroekmeisje. Als een klap in mijn gezicht kwam het gevoel van afgelopen dinsdag terug. Ik zuchtte eens diep, slikte en sprak mezelf moed in toen Jerry zich voortvarend een weg tussen de tafeltjes begon te banen. Ik volgde hem zonder veel haast. Bijna struikelde ik over een rugzak die midden in het pad stond. Met een woest gebaar gaf ik het ding een schop. “Hey langharige teckel, kijk uit waar je loopt!” beet een nasale stem me toe. Jason Ingrams bleekgrijze ogen boorden zich in de mijne. Jason was een klein kereltje met rossig haar en een sproetig gezicht. Hij leek een beetje op een terriër, fel en vasthoudend en verschrikkelijk driftig. “Til die lompe poten van je op.” Phil Pescani en Nick Kramer, die bij Jason aan de tafel zaten, lachten hard om de woorden van hun maat. Het waren vrienden van Brian en ze hadden nog nooit iets serieus tegen me gezegd. Als ze al de moeite namen waren het sarcastische opmerkingen. Om me heen hoorde ik gegniffel en verontwaardigd gefluister. Mijn maag trok samen, het liefst zou ik die vent een dreun verkopen en de andere twee daarna onder handen nemen, maar ik ademde een keer diep in en wist mezelf onder controle te houden. “Zet je rotzooi dan niet midden in het pad.” Ik gaf nog een schop tegen de zak. “Hey Cochise! Zet die rugzak terug en bied je excuses aan,” hoorde ik weer de irritante hoge stem achter me. Op mijn hakken draaide ik me om: “Wát zei je daar?” “Dat je je lompe poten op moet tillen. Je hebt je dag niet helemaal hè? Vanmorgen eerst Brians auto, nu mijn ru…” In twee stappen was ik bij Jason, greep hem bij zijn trui en sleurde hem van zijn stoel. Zijn voeten kwamen los van de grond. “Mijn naam is Morgan. En als jij dat met die stomme kop van jou niet kunt onthouden, dan noem je me maar
meneer. Begrepen?” Abrupt liet ik hem los, waardoor hij met stoel en al achterover kieperde. Mijn bloed kookte en het liefst had ik hem nog een trap na gegeven, maar ik wist me in te houden. Ik keek woest om me heen. Twee jongerejaars studenten doken een beetje in elkaar toen mijn blik de hunne kruiste. “Valt er wat te zien?” De twee jongens krompen nog wat verder en schudden ijverig hun hoofd. Het was ondertussen muisstil geworden in de kantine. Het zou de komende dagen weer gonzen van de geruchten, met mij als vuurspuwend middelpunt. Jammer dan. Ik draaide me om en liep op Jerry af. Die stond nog steeds op dezelfde plaats met een verbijsterde blik in zijn ogen, waarin nu ook pretlichtjes twinkelden. Zijn tegenwoordig eeuwig kauwende kaken stonden stil. “Sta me niet zo stom aan te staren,” beet ik hem toe. De pretlichtjes lichtten nog een beetje meer op en ik had zin om hem een knal voor zijn kop te geven. De adrenaline raasde nog steeds als een woeste rivier door mijn aderen. Als op commando kwam er een eind aan de oorverdovende stilte en een opgewonden geroezemoes barstte los. Ik hoorde Jason er bovenuit tekeergaan tegen zijn vrienden. De blikken van veel studenten prikten bijna letterlijk in mijn rug toen ik naar het tafeltje van Kelly en Harriet liep met Jerry in mijn kielzog. Kelly zette net haar tanden in een broodje waar slablaadjes uithingen. Harriet warmde haar handen aan een mok thee. Zij had een bord met een half opgegeten broodje hamburger voor zich staan. Ze keken geschrokken op, maar ik deed net alsof ik het niet zag. “Nou, vertel maar,” begon ik, terwijl ik een stoel bij een andere tafel vandaan pikte. Een tas, die op de stoel had gestaan gleed met een bons op de grond. Ook Jerry pakte een stoel en een tweede tas belandde naast de eerste op de grond. Verontwaardigd gemompel klonk op van de bezetters van het buurtafeltje. “Ik heb jou niets te vertellen!” Kelly keek Harriet boos aan, terwijl ze het broodje op haar bord liet vallen en venijnig haar handen begon af te vegen met een servet. “Heb jij dit bekokstoofd?” Harriet zette voorzichtig haar mok neer en staarde beschaamd naar het bord voor haar.
“Nou nou jongens! Zullen we eerst eens beginnen met ons fatsoenlijk voor te stellen?” begon mijn broer, de diplomaat. “Da’s helemaal niet nodig, ik ben weg.” Ik wilde weer opstaan, maar Jerry greep me bij mijn arm en duwde me hardhandig terug op mijn stoel. “Zitten!” beet hij me toe met een lach in zijn stem. Hij stelde zichzelf en mij aan de meisjes voor. Ik draaide onrustig op mijn stoel, niet in staat om stil te zitten. Kelly bleef me vijandig aankijken, ze leek niet bereid om ook maar iets te zeggen. Even dacht ik zelfs dat ze op zou staan en ons hier achter zou laten. Ik had het niet erg gevonden. Ze bleef echter zitten. “Hoi,” zei Harriet kleintjes, terwijl ze haar bril met haar wijsvinger wat verder op haar neus duwde, “maar hoe weten we nu wie wie is?” Ik nam haar op, ze had best een lief gezicht, maar ze was dik en haar slordig geknipte haar hing vettig om haar bolle wangen. Een kloddertje mayonaise kleefde aan haar wang. Ook de glazen in het racefietsmontuur waren vies en de nagels van haar vingers hadden zwarte randjes. Ze zag er bang uit. Bang voor Kelly, bang voor ons, bang voor wat de wereld haar te bieden had. Ik kreeg bijna medelijden met haar. Met een klap legde ik mijn linkerhand op de tafel, Jerry deed hetzelfde. Harriet slaakte een gilletje en Kelly sloeg haar hand voor haar mond. “Stel je niet aan, jij wist het toch?” “Ja maar… ik wist niet… het ziet er zo… hoe is dat gebeurd?” “Gewoon met een botte zaag.” “Jakkes, Ben jij altijd zo’n bruut? Geen wonder dat Charlene je niet meer moest.” “Oh, heeft ze je dat wijsgemaakt? Dat ze mij gedumpt heeft?” Mijn bloed begon weer te koken. “Jongens, kom op nou!” probeerde mijn broer de boel te sussen. “We willen alleen weten waar Charlene zit. Als ze werkelijk zwanger is van mijn broer dan
heeft hij toch het recht om dat van haarzelf te horen?” Kelly verbrak het stilzwijgen met een schelle stem: “Ze is zwanger! Van hem!” Ze priemde haar vinger in mijn richting. Verschillende hoofden werden onze kant opgedraaid. Ik sprong op, waardoor de stoel met een klap omviel. “Ja joh, schreeuw nog wat harder. Weet jij met wie ze allemaal geneukt heeft?” Opeens werd ik me ervan bewust dat om ons heen de gesprekken verstomden. Een geladen stilte daalde neer. Kelly keek me met ongebreidelde haat aan. “Wat ben jij een klootzak. Ik snap niet wat íemand maar in jou kan zien! Kom Harriet, we gaan.” Ze stond abrupt op en liep weg. Haar vriendin volgde haar als een slaafs hondje. Ondanks mijn woede kon ik het niet laten een blik te werpen op Kelly’s benen, nu gestoken in een nauwe spijkerbroek. “Goed gedaan jongen. Wanneer dringt het nou eens tot die botte hersenen van je door dat je hier niets mee bereikt?” De pretlichtjes in zijn ogen twinkelden echter nog steeds. Ik rukte me los van het uitzicht, pakte de stoel op, zette die hardhandig neer en ging weer zitten, terwijl de woede, die bezit van me had genomen, als een nachtkaars uitging Om ons heen werden de gesprekken hervat. Terwijl Jerry koffie ging halen, kwam mijn hart langzaam weer tot rust. Ik had het weer eens verknald. Opeens had ik een onbedwingbare behoefte aan een sigaret. “Even lucht happen,” mompelde ik, toen Jerry met twee dampende mokken aan kwam. Ik stond op en begon naar de uitgang te lopen. Nog even keek ik om, half verwachtend dat Jerry me achterna zou komen, maar die was gaan zitten en keek me na met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht en twee mokken koffie op de tafel voor zich. Over het brede pad op het middenterrein liep ik naar een bankje onder een boom. Het miezerde nog steeds, maar het bladerdek zorgde ervoor dat ik een beetje beschut zat. Ik deed een greep in mijn tabakszak en prutste een vloeitje uit de verpakking. Even later nam ik een ferme trek, terwijl ik probeerde mijn gedachten te ordenen. Kelly’s opmerking dreunde door in mijn hoofd. Wat zag
íemand in me? Wie dan ook? Charlene had wat in me gezien. En Sarah. Verder kon ik me niemand herinneren die in me geïnteresseerd was geweest. Ja, vroeger. Op de middelbare school had ik een vriendinnetje gehad. Meer dan een jaar had ze het met me uitgehouden. Later had ik nog wel eens een meisje gehad, maar het was altijd van korte duur geweest. Namen kon ik me niet herinneren. Eigenlijk schonk ik er maar weinig aandacht aan. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Ik had al mijn aandacht nodig om mijn emotionele ik boven water te houden. Het briefje met het adres brandde in mijn zak. Ik haalde het opnieuw tevoorschijn. Een plan begon vorm te krijgen in mijn hoofd. Ik besloot de volgende dag naar Topanga te gaan en Charlene op de man af te vragen hoe het zat. En als ze inderdaad zwanger was van me, dan moest ik bedenken wat ik verder moest doen. Haar vragen met me te trouwen? Een ijzeren vuist leek me bij mijn keel te grijpen. Ik snakte naar adem en het zweet brak me uit. Misschien moest ik haar maar helemaal vergeten. Als ze wilde dat ik wist dat ze zwanger van me was, dan had ze toch ook naar me toe kunnen komen? Ze wist waar ik woonde, ze had mijn telefoonnummer en in het verleden had ze er ook geen moeite mee gehad om mijn leven overhoop te halen. Opnieuw dacht ik terug aan die eerste tijd met haar. Ze had gevoelens bij me wakker geschud, waarvan ik vergeten was dat ik ze had. Ik was met haar naar de film geweest, had me mee laten slepen naar feestjes, ik was zelfs met haar en haar vrienden uit eten geweest. Toen het met Charlene misliep had ik me weer teruggetrokken in mijn schulp. Ik verschool me weer achter die muur van onverzettelijke en gevoelloze oorlogsveteraan, die zich van niets en niemand iets aantrok. Die niemand nodig had. Maar onder die harde buitenkant zat heel diep weggestopt een bang en eenzaam jongetje. En alleen Jerry kreeg dat jongetje soms te zien. Ik inhaleerde nog eens, drukte toen de peuk uit en greep opnieuw naar de smoezelige tabakszak. Geïrriteerd haalde ik er nog een pluk tabak uit. Het eerste vloeitje scheurde en met een woest gebaar frommelde ik het in elkaar. Bij de tweede poging wist ik het papier heel te houden en een slordig sjekkie te draaien. Ik inhaleerde zo hard dat ik er bijna in stikte en ik begon onbedaarlijk te hoesten. Chagrijnig smeet ik de peuk van me af en liet mijn hoofd in mijn handen zakken. Mijn maag knorde, ik had sinds het ontbijt niets meer gegeten. Ik besloot nog snel een broodje te halen in de kantine.
De pauze was bijna voorbij en de hal vulde zich met studenten die naar een volgend college gingen, naar de bibliotheek of naar hun kamer om te studeren of wat te lezen. Ik worstelde me tegen de stroom in, hier en daar een elleboog in een maag potend. Het leverde me alweer boze blikken op, maar ik liet het allemaal langs me heen glijden. Bij de dubbele deuren van de kantine stond ik opeens oog in oog met Jason, Nick en Phil. Ik wilde langs hen heen lopen zonder iets te zeggen, maar Jason greep me bij mijn arm en hield me tegen. Zijn bleekgrijze ogen boorden zich dreigend in de mijne. Ik keek dreigend terug, maar de woede die ik eerder gevoeld had was verdwenen. In plaats daarvan voelde ik minachting. “Jij moet goed op je tellen en kereltje. Ik houd je in de gaten. En blijf uit de buurt van Kelly. Brian is in staat je te vermoorden als hij erachter komt dat je achter haar aanzit.” Hij duwde me opzij en met Nick en Phil in zijn kielzog verdween hij scheldend en mopperend uit het zicht. Ik was te verbaasd om ook maar iets terug te zeggen of te doen. Waar bazelde die vent over? Het ratelen van de schermen voor de counter deed me opschrikken. Geen broodjes. Het drong langzaam tot me door dat ik iets gemist had. Wat had Kelly met Brian te maken? En hoe kende Kelly Charlene eigenlijk? Ik had vandaag gehoopt wat antwoorden te krijgen, maar in plaats daarvan waren er alleen maar vragen bijgekomen. We kwamen laat de kleedkamer binnen. Er werd gelachen, geschreeuwd, geplaagd en gedold. Kledingstukken vlogen door de ruimte en kluisdeurtjes zwaaiden open en gingen met een klap weer dicht. Toen de anderen ons in de gaten kregen werd het stil. Alle hoofden draaiden zich van Brian naar Jerry en vervolgens naar mij. Brian wierp ons een kille blik toe, zijn pupillen waren groot en het wit van zijn ogen was doortrokken met rode adertjes. Alle anderen hielden hun adem in, maar Jerry deed alsof hij het allemaal niet merkte. Onverstoorbaar liep hij naar zijn kluisje, draaide aan de cijfercombinatie en gooide het deurtje open. Ik volgde hem zonder iemand aan te kijken, terwijl een koude rilling langs mijn rug liep. Als op commando kwamen de geluiden weer op gang. Na een paar minuten werd het rustiger toen de een na de ander de kleedkamer verliet en de sportzaal betrad. Brian bleef zitten, wierp mij een met haat vervulde blik toe en werd door Carl Johnson bij zijn arm gegrepen en meegetrokken. Hij gaf Jerry en mij een knipoog. Ik keek snel weg. Carl was een van de weinigen die wel eens de moeite nam een paar woorden met
me te wisselen. Hij was een lange zwarte jongen, die eruit zag alsof hij altijd met zijn armen en benen in de knoop zat. Hij was razend lenig en heel snel. Ik kleedde me langzaam om, eigenlijk had ik helemaal geen zin in de training. Ik had hoofdpijn en voelde me nog lang niet fit. Brians blik en de eerdere aanvaring met Jason hadden daar weinig goed aan gedaan. Toch was ik vastbesloten de training tot een goed einde te brengen. Coach Jameson was een harde trainer en vond zichzelf een zeer rechtschapen mens. Hij was overtuigd katholiek. In zijn kantoor lag altijd een kralenketting met kruis op zijn bureau. Eens was hij met een zwarte stip op zijn voorhoofd de sportzaal binnengekomen en bijna had ik er een opmerking over gemaakt. Carl had me een schop gegeven en later uitgelegd dat het Aswoensdag was. Jameson hield niet van ziekte, zwakte en half werk. En ik hield niet van op de bank zitten. Ik had het voor elkaar gekregen om in het team opgenomen te worden, zij het niet helemaal op eigen kracht. Ik wist dat ik goed was, maar ik wist ook dat mijn temperament me te vaak in de weg zat. Jerry was minstens even goed als ik en hij had zichzelf een stuk beter onder controle. Hij had het pad voor me geëffend, hij had voor me gepleit. Zoals gewoonlijk. Ik deed de brace om mijn knie – nog een souvenirtje uit die klote oorlog- , drukte het klittenband nog even goed vast en liep de sportzaal in. De anderen waren al druk bezig met de warming up. De coach stond met zijn rug naar de deur en ik probeerde ongezien tussen mijn teamgenoten te geraken. “Walking Elk, zou je je niet eens komen melden?” Mislukt. Ik sloot even mijn ogen en wachtte op de donderpreek die ongetwijfeld over me uitgestort zou worden. Vier dagen training missen en een oefenwedstrijd op zaterdag – ik had er pas zaterdagmiddag van gehoord – was een halsmisdrijf. “Ik ben ziek geweest coach. Keelontsteking.” “Ja, dat heeft je broer me verteld. Aanstaande zaterdag zit je op de bank. Tenzij je deze week laat zien dat je het waard bent om in de basis te staan. Begrepen?” Hij draaide zich abrupt om en blies op zijn fluit ten teken dat het gesprek ten einde was en de training begon. Ik liep achter hem aan en wilde protesteren. Ik wilde niet op de bank, ik wilde spelen. Een keer op de bank betekende bijna zeker voor langere tijd op de bank.
Hij wimpelde mijn protesten af zonder zich zelfs maar om te draaien. Ik had weinig andere keus dan er flink tegenaan te gaan. Voortvarend begon ik aan de warming up, maar al na een paar rondjes hardlopen kreeg ik het zo benauwd dat ik dacht dat ik zou stikken. Ik zweette uit iedere porie in mijn lijf en mijn shirt plakte aan mijn rug. Ik strompelde hoestend. Mijn longen leken wel te ontploffen, er liep snot uit mijn neus en mijn ogen traanden. Het duurde een hele tijd voor ik mezelf weer onder controle had. Bijna wilde ik het opgeven, naar de kleedkamer gaan en me douchen, verkleden en buiten een sjekkie opsteken. Ik wist zeker dat het mijn dood zou zijn, maar dat interesseerde me niet veel. Toen zag ik de coach schielijk naar me kijken. Zuchtend stond ik op, dronk een paar slokken water uit het fonteintje in de hal, snoot mijn neus in de wc en hervatte de training, deze keer op halve kracht. Nog een paar keer liet ik me op de bank vallen en twee keer verliet ik de zaal om een paar slokken water te drinken. Na een uur trainen riep de coach ons bij elkaar. Hij deelde ons in twee teams in. Ik stond te trillen op mijn benen. Jerry en ik werden altijd in hetzelfde team ingedeeld. Brian zat altijd bij de tegenpartij. “Ik wil vuur zien. Ik wil bloed, zweet en tranen zien. En ik wil straks niet een speler zien die fluitend de kleedkamer opzoekt. Begrepen?” Zijn gebruikelijke peptalk. Bloed, zweet en tranen. Alleen het bloed ontbrak nog. Ik staarde naar een vlek op de vloer, terwijl de anderen een overtuigende yell ten gehore brachten. Ik kon alleen maar zwoegend ademhalen. Mijn keel leek weer op het woestijnlandschap en mijn hart ging weer als een razende tekeer. Maar ik ging me niet laten kennen. Het dreigement van de coach was te serieus. Al zou ik er dood bij neer vallen. Een nieuwe hoestbui liet me bijna geloven dat dat al bijna zover was. Jerry stootte me aan: “Ga je douchen man! Dit wordt niets.” Ik schudde mijn hoofd, liep opnieuw naar het fonteintje en nam mijn plaats in. Al snel was ik verwikkeld in een fanatieke strijd om de bal. Brian stond tegenover me en hij pakte me nog harder aan dan normaal. Op andere momenten zou ik er niet zoveel moeite mee hebben, ik was een stuk sneller en leniger dan Brian, die een halve kop boven me uitstak. Hij kon daar slecht tegen en ik vond
het heerlijk het hem in te wrijven. Vandaag was het anders, ik had het zwaar. Mijn longen stonden in brand, mijn hart klopte in mijn keel en ik wist dat ik het niet lang meer vol zou houden. Brian vocht met de instelling van een in het nauw gedreven wolf, zijn bloeddoorlopen ogen stonden woest. De strijd werd grimmig en op een bepaald moment sprongen we tegelijk naar de bal. Ik kreeg hem te pakken, tikte hem voor Brians vingers vandaan en voelde een elleboog in mijn ribben beuken. Ik verloor mijn evenwicht en de vloer kwam in. Op het moment dat ik de grond raakte voelde ik mijn linkerknie knakken. Mijn onderbeen leek van mijn bovenbeen gescheurd te worden en de vloer kwam in een sneltreinvaart op me af. Mijn oren begonnen te suizen toen de pijn opvlamde. Ik vloekte en wilde Brian aanvliegen, maar viel met een kreet van pijn terug. Het werd muisstil om me heen. Het leek alsof er een voetzoeker geëxplodeerd was aan de binnenkant van mijn knieschijf. Ik bleef in elkaar gedoken op de grond liggen, klemde mijn kaken stijf op elkaar en kneep mijn ogen dicht. Zo leek het allemaal minder erg. Voorzichtig waagde ik het ze toch te openen. Boven me hingen de gezichten van mijn teamgenoten. Langzaam ebde de ergste pijn weg en een kloppende en zeurende pijn bleef over. “Au,” wist ik uit te brengen. Ik probeerde overeind te komen, de brace begon te knellen en ik rukte aan het klittenband om hem los te krijgen. Coach Jameson begon op hetzelfde moment aan me te sjorren, hij sleepte me overeind en met hulp van Jerry ondersteunde hij me naar de bank. Bezorgd begon hij de brace verder los te maken en voorzichtig betastte hij mijn knie. Ik ging bijna door de grond, maar er kwam geen geluid over mijn lippen. “Dat ziet er niet goed uit. Ga even langs de Eerste Hulp en laat er naar kijken.” Ik knikte. Morgen. Nu wilde ik met rust gelaten worden. Bovendien had ik weinig zin om me de les te laten lezen door de medisch studenten die daar rondliepen. De laatste keer had een orthopeed me op het hart gedrukt me rustig te houden. Ook dat advies had ik naast me neergelegd. Ik heb het al eerder gezegd, ik ben wat eigenwijs. “En laat Jerry je brengen, je kunt zelf niet rijden zo. Tjonge, ik hou geen mens over zo.” De coach keek me grimmig aan. Alsof ik er wat aan kon doen dat ik geblesseerd raakte. Door toedoen van die hufter. Ondanks, of misschien wel dankzij de pijn begon een vuurtje te woeden onder mijn hart. Herrington kwam hier niet mee weg, daar zou ik wel voor zorgen. Ondertussen was assistent coach
Rawlins terug met een icepack. Hij legde die omzichtig op mijn knie. Het verzachtte de pijn een beetje en met een zucht liet ik me achterover zakken op de bank. Het besef dat dit voorlopig mijn plaats zou zijn, al was het dan om een andere reden dan ik me in het begin van de training had voorgesteld, overviel me. Het was natuurlijk minder zuur dan uitgesloten worden op basis van prestaties, maar de gedachte maakte me niet vrolijker. Ik was woest op Brian, maar tegelijk was ik bang. Mijn knie had al teveel te verduren gehad en ik was gewaarschuwd. Meerdere malen. Ik riskeerde onherstelbaar letsel had een van de specialisten een tijdje geleden tegen me gezegd. Ik had ervan gedroomd, ik had visioenen gehad. Ik had mezelf zien lopen met een stok, ik had mezelf in een rolstoel gezien. Ik had het allemaal al eens meegemaakt. Tot nu toe was het steeds betrekkelijk goed gekomen. Wat als het een keer niet meer goed kwam? Hoe moest het als mijn kinderen gingen lopen? Zou ik in staat zijn met ze te kunnen spelen, rennen, ravotten? Ik was al een paar vingers kwijt. Als ik in dit tempo doorging zou ik voor mijn dertigste invalide zijn. Met een schok realiseerde ik me dat ik het idee dat ik vader zou worden al half en half had geaccepteerd. En dat ik er beelden bij had. Beelden die alleen in mijn brein bestonden. Ik sloot mijn ogen en blies langzaam mijn adem uit. Niet veel later kwam ik rillend overeind. Het bezwete shirt plakte kil aan mijn rug en ik verlangde opeens naar een hete lange douche. Ik gooide de koude icepack van mijn knie en hinkte moeizaam en pijnlijk naar de kleedkamer. De kleedkamer leek eindeloos ver weg en toen ik daar eindelijk binnenstrompelde knalde er een kluisje met een klap dicht. Brian staarde me aan met zijn bloeddoorlopen ogen. De woeste blik was veranderd in die van een jongetje dat met zijn vingers in de snoeppot gesnapt werd. Zijn sportbroek hing op zijn enkels. Langzaam veranderde de blik weer in één gevuld met bloeddorst. Ik keek chagrijnig terug. “Neem nog een shotje jongen, daar word je lekker rustig van.” Ik wist dat ik me iets op de hals haalde door dit te zeggen, maar ik kon het niet laten. En diep in mijn hart hoopte ik dat hij door het lint zou gaan. Dan had ik een reden… In plaats daarvan zat hij daar maar een beetje. “Donder op,” zei hij bijna onhoorbaar. “Stel je niet aan,” mompelde ik. Ondanks mijn ellende vond ik de aanblik van die broek die op zijn enkels hing opeens bijzonder lachwekkend en de
moordzucht die me in zijn greep had gehad, ebde langzaam weg. Ik trok mijn kluisje met een flinke ruk open om een handdoek te pakken. Ik had behoefte aan een hete douche en wilde me op de bank laten zakken om me te ontdoen van mijn bezwete en stinkende shirt. Het volgende moment lag ik op de grond en beukten twee vuisten op me in. Ik was even te verbouwereerd om te reageren, maar een mokerslag op mijn kin bracht me weer bij mijn positieven. Het vuurtje onder mijn hart, dat bijna gedoofd was, laaide opeens in volle hevigheid weer op. Ik kreeg toch nog mijn zin. Adrenaline begon als een woeste rivier door mijn aderen te stromen. Een oerkreet welde op vanuit mijn tenen en alle woede en frustratie kwam naar boven. Ondanks de pijn die door mijn been schoot, worstelde ik me onder Brian vandaan, haalde uit en raakte hem vol op zijn neus. Het bloed spoot eruit en in plaats van dat het me kalmeerde, laaide de razernij nog verder op. Bloed, zweet en tranen. Coach Jameson zou krijgen wat hij wilde! Ik wilde nogmaals uithalen, maar een hand klemde zich om mijn pols als een bankschroef. Ik verloor mijn evenwicht en smakte onzacht tegen de bank aan. “Stelletje kleuters! Kan ik jullie niet eens alleen in de kleedkamer laten zonder dat jullie elkaar afslachten?” Coach Jameson torende hoog boven me uit, zijn gezicht had de kleur van een overrijpe tomaat en er leek wel stoom uit zijn oren te komen: “Jij! Douchen! Nu!” Zijn vinger priemde in Brians borst. “En jij, zitten! En waag het eens nog bij elkaar in de buurt te komen, laat staan elkaar één haar te krenken. Ik smijt je met liefde uit het team!” Brian krabbelde overeind en met zijn handen voor zijn neus vluchtte hij de doucheruimte in. Mijn hart ging als een razende tekeer, maar alle energie leek uit me weg te stromen. Uitgeput zakte ik tegen de bank. Ik had gedacht dat ik me beter zou voelen maar het enige wat ik voelde was pijn. Mijn hand deed zeer, mijn knie klopte en mijn lip begon te zwellen. Ik proefde bloed en voorzichtig betastte ik het ei dat daar begon te groeien. De coach keek me nog eens aan met een blik vol afgrijzen en beende vervolgens stampvoetend de kleedkamer uit. Dodelijk vermoeid hees ik mezelf overeind en viel toen op de bank neer. Moe, leeg. Daar bleef ik een hele tijd zitten tot ik het opnieuw koud kreeg. Die hete douche leek me onbereikbaar, maar aantrekkelijk. Het kostte me al mijn energie, maar ik wist me te ontdoen van mijn smerige kleren, pakte mijn handdoek en zonder me iets aan te trekken van het dreigement van de coach hinkte ik de doucheruimte
binnen, waar ik de douche het verst van Brian vandaan koos. Ik draaide de kraan open en liet het hete water over mijn geteisterde lichaam stromen. Zo bleef ik een hele tijd staan met mijn ogen dicht en mijn hand op de knop om ervoor te zorgen dat de straal bleef stromen . Tranen, snot en zweet stroomden met het hete water het putje in en ik was alle besef van tijd kwijt. Een luide knal deed me met een schok naar het heden terugkeren. Ik hoorde Brian als een razende tekeer gaan in de kleedkamer. Ik was te ver weggeweest om te merken dat hij de doucheruimte had verlaten. Ik hield mijn adem in, half verwachtend dat hij weer binnen zou stormen en me opnieuw aan zou vliegen. Toen er echter niets gebeurde was ik bijna teleurgesteld, hoewel ik er niet zo zeker van was dat ik hem aan zou kunnen. Langzaam blies ik mijn adem uit, draaide de kraan dicht en pakte mijn handdoek. Op hetzelfde moment hoorde ik het lawaai van mijn teamgenoten die de kleedkamer binnenvielen. Een loodzware last viel van mijn schouders. “Hey Herrington, wat mankeert je!” hoorde ik een van de jongens verontwaardigd roepen, waarna de deur met een enorme knal dichtsloeg. Even was het doodstil, toen begonnen de normale geluiden weer op gang te komen, het slaan van kluisdeurtjes, plagerijen over en weer, maar deze keer klonk er een verontwaardigd toontje doorheen. Ik slikte, zuchtte een paar keer diep en vatte toen de moed om ze onder ogen te komen. Zodra ik de kleedkamer binnenhinkte werd ik omringd door mijn teamgenoten, die allemaal wilden weten wat er voorgevallen was. Ik liet me op de bank zakken en zei niets. Een voor een verdwenen ze de doucheruimte in. Jerry bleef achter. Hij ging naast me zitten. “Gaat het?” Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde met rust gelaten worden, ik wilde geen vragen beantwoorden en ik wilde al helemaal niet vertellen hoe ik me voelde. “Je had die opmerking van vanmorgen niet zo letterlijk hoeven nemen,” grijnsde Jerry. “Hij begon.” Jerry liet een zenuwachtig lachje horen, stond op en verdween ook naar de douche. Ik kleedde me moeizaam aan, wensend dat ik zijn advies vanmorgen had opgevolgd. Onderweg naar huis zong Janis Joplin over haar liefde voor Bobby McGee en Jerry zong vals mee, terwijl ik mijn hoofd tegen het koele glas legde en mijn ogen dichtdeed. Leeg, moe en gedeprimeerd.
’s Avonds hing ik op de bank voor de televisie met een kussen onder mijn been. Ik had een paar aspirines genomen, waardoor de pijn draaglijk was, maar de meeste programma’s gingen langs me heen. Jerry had de stoel van de veranda naar binnengesleept en zat ongemakkelijk op twee poten te wiebelen, wat me meer irriteerde dan ik wilde toegeven. Mijn aandacht werd opeens getrokken toen het nieuws begon en er een stuk over een prestigieus bouwproject ergens in de buurt van Topanga voorbij kwam. De woordvoerder van een actiegroep, die ervan overtuigd was dat de plaats waar gebouwd zou gaan worden een oude indiaanse begraafplaats was, gaf een verklaring voor de camera. Een blanke man met lang blond haar, gekleed in een western overhemd, legde vrij agressief een verklaring af. De actiegroep protesteerde hevig tegen de af te geven vergunningen en dreigde met harde acties. Een lange man verscheen voor de camera. Edward MacMillan. Ik had nog nooit van de man gehoord. Hij was gekleed in een ambtenarenkostuum: donker pak, wit overhemd en een sobere gestreepte stropdas. Hij had een enorme bos rood haar en op zijn gezicht leek slechts een sproet te zitten, maar wel een die zijn hele gezicht bedekte. De man had lichtgrijze ogen en een zweem van een rossige baard en een dun snorretje op zijn bovenlip. Ik vroeg me weleens af hoe het was om een baard te hebben. Bij mij groeiden gemiddeld drie haren per jaar op mijn kin. Ogenschijnlijk minzaam verklaarde MacMillan dat er hele rapporten waren van deskundigen, waarin stond dat er geen sprake was van historische waarde van de grond. Hij veegde alle argumenten van tafel. Hij bracht het alsof hij heel zeker was van zijn zaak, maar zijn zenuwachtig knipperende ogen vertelden iets heel anders. De plaats van het project werd in beeld gebracht, een heuvelachtig stuk land met uitzicht op de machtige oceaan. Het was een prachtige plek en er zou veel geld mee verdiend kunnen worden, aldus de nieuwslezer ter plekke. Mijn belangstelling ebde weg en wat er verder verteld werd drong allemaal nauwelijks meer tot me door. Brian staat tegenover me, in zijn basketbaltenue en met een bal onder zijn arm. De bal is zwart en een stuk kleiner dan een basketbal. Ik zit op het bankje in de kleedkamer. Brian snauwt me toe dat ik mijn grote bek moet houden en op moet donderen. Ik wil hem nog wat meer treiteren, maar er komt geen geluid. Ik probeer overeind te komen, maar om onduidelijke redenen lukt dat niet. Er zit iets strak om mijn nek en hoe ik ook mijn best doe, ik krijg mijn arm niet omhoog om het los te maken. Een gevoel van paniek begint me te overvallen. Opeens stort Brian zich op me. Samen rollen we over de tegelvloer, die opeens verandert in een grasvlakte, Brians gezicht, verwrongen tot een grimas, evolueert tot dat
van Dou, het litteken vervormt als hij zijn duivelse grijns lacht. Ik krijg bijna geen adem meer. Het koude zweet breekt me uit en in paniek probeer ik weer overeind te komen. Dou grijpt mijn arm en schudt me door elkaar. Ik probeer te schreeuwen, maar de koude loop, die opeens uit de bal tevoorschijn komt drukt tegen mijn slaap en doet de kreet in mijn keel verstommen. Tranen lopen over mijn wangen als de trekker wordt overgehaald. “Toe, word eens wakker!” Jerry rukte aan mijn arm en zijn dwingende stem drong maar met moeite tot me door. Kletsnat van het zweet en klappertandend van angst schoot ik overeind, waar het langzaam tot me door begon te dringen dat ik weer gedroomd had. Het laken zat om mijn nek gedraaid en ik rukte eraan om het los te krijgen. De droom vervaagde snel, maar het rotgevoel bleef. Ik liet mijn hoofd zakken tegen de beschermende schouder van mijn broer en even liet ik me door hem vasthouden tot het trillen minder werd en mijn tanden niet meer klapperden. Toen duwde ik hem weer abrupt van me af. Na een paar slokken water stond ik moeizaam op. Mijn knie was stijf en pijnlijk. En mijn keel kriebelde. In de badkamer plensde ik wat water in mijn gezicht en vermeed het in de spiegel te kijken, waarna ik naar de kamer hinkte en me op de bank liet zakken. Ik begon te hoesten en wist nu al dat er van slapen niet veel meer zou komen, de droom had me de stuipen op het lijf gejaagd. Alweer. “Gaat het weer een beetje? Ik kreeg je bijna niet wakker zeg!” Nee, het ging niet. Ik knikte, terwijl de hoestbui langzaam overging. Mijn lijf voelde alsof ik van een klif gesprongen was en ik wist nu al dat ik geen oog meer dicht zou doen. Door een verpleegster werd ik achter een gordijn op een bed gedirigeerd in afwachting van de toegewezen arts, die na een kwartier met een röntgenfoto opgeheven voor zich tevoorschijn kwam. Hij bleef maar staren en even dacht ik dat hij me volledig vergeten was, maar eindelijk rukte hij zijn blik los van de foto en keek mij onderzoekend aan. Ik kreeg het gevoel dat hij dwars door me heen keek, wat me een onbehaaglijk gevoel gaf. Hij bevoelde mijn knie, duwde, kneep en trok. Ik kon wel door de grond gaan, maar beet mijn kiezen stijf op elkaar. Tenslotte bleek hij toch echt te kunnen praten.
“Kniebanden flink verrekt. Twee weken rust, been zoveel mogelijk omhoog en volgende week terugkomen. En haal een paar krukken, die zul je nodig hebben.” Hij snuffelde nog wat in mijn dossier rond, waarin in de loop van de afgelopen jaren een schat aan ervaring in behandeling van knieën was opgeslagen, keek me over zijn gouden brilletje aan en begon aan een preek. Geen onherstelbare schade, maar voorlopig kon ik het sporten op mijn buik schrijven. En ik moest er toch eens serieus over nadenken of ik niet helemaal op zou houden met die onzin. Zijn woorden, niet de mijne. Ik liet het allemaal gelaten over me heenkomen. Alles deed zeer, mijn been, mijn keel, mijn lijf, mijn ziel. Mijn lip was gezwollen en onder mijn oog had ik vanmorgen een zweem van blauw ontdekt. Jerry had stilzwijgend koffie gezet en me een kom cornflakes voorgezet. Ik had het zonder commentaar weggewerkt. De arts schreef me pijnstillers voor en drukte me nogmaals op mijn hart een paar krukken op te halen. Ik had nog een stok, die al een tijd werkloos in de hoek van mijn slaapkamer had gestaan, tot zijn hulp weer ingeroepen zou worden. Hij lag nu in de truck. Onderweg naar school galmde Jerry vals mee met Joe Cockers ‘With a little help from my friends’. Het drong nauwelijks tot me door. Diep in gedachten wreef ik met mijn rechterhand over de stompjes aan mijn linkerhand en ik staarde nietsziend naar buiten. Ik maakte me waarschijnlijk weer druk om niets. Een oplossing zou wel weer voor de hand liggen, terwijl ik me suf piekerde. Ik kende het gevoel zo langzamerhand, alsof je op drijfzand liep en langzaam wegzakte. Op een bepaald moment leek er altijd iemand te zijn om je er weer uit te slepen, of je vond zelf de kracht om weer vaste grond onder je voeten te krijgen. Zo was het tot nu toe steeds gegaan. Als je dacht dat het niet erger kon worden, als de rek volledig uit het elastiek was, dan bleek er toch nog een stukje reserve te zijn, genoeg om terug te veren, weer op te krabbelen en verder te gaan op de barre tocht die het leven heette. “Hé, waar zit je met je gedachten? Ik vroeg je wat!” Ik schrok op uit mijn overpeinzingen en zag tot mijn verbazing dat we al op de parkeerplaats achter de sporthal stonden. “Blijf je daar zitten of ga je mee naar binnen?” “Ga maar, ik kom je vanmiddag wel weer halen.” Ik had belangrijker dingen te doen dan naar een suffe professor te luisteren. Ik stak mijn hand uit om de autosleutels in ontvangst te nemen. “Wat ga je doen? Je gaat niet iets doms doen hè? Moet ik met je meegaan? Gaat
het wel goed met je? Kun je wel rijden? Ik wil je ook wel weer naar huis brengen.” “Ga nou maar. Om drie uur ben ik hier weer.” Weinig enthousiast gaf Jerry de sleutels over en stapte uit. Ik zag in zijn ogen dat hij het er helemaal niet mee eens was. Hij voorzag problemen. En die zou ik krijgen. Ik kroop moeizaam achter het stuur, reed met bonzend hart de parkeerplaats af en zette koers richting Topanga. Ik zag Jerry in mijn achteruitkijkspiegel naar me kijken. Ik keek niet om.
Hoofdstuk 4
Zodra de oceaan in zicht kwam werd ik rustiger. Het zien van de machtige golven die stuksloegen op de rotsen, het geruis van het water en de wind. Vanaf het moment dat we waren neergestreken in dat gammele huis tegen de rotsen in Noord Californië had dit natuurgeweld deze invloed op me gehad. Elke keer als ik weer eens een aanvaring had gehad met die ouwe, als hij me weer eens alle hoeken van de kamer had laten zien, was ik naar buiten gegaan en had ik einden gelopen langs de vloedlijn, door weer en wind. Als een ontsnapt dier had ik rondgezworven, tot ik geen uitweg meer zag en terugkeerde naar mijn kooi. Vaak met natte voeten en doorweekte broekspijpen. Maar keer op keer had ik me een beetje beter gevoeld na zo’n onderneming. Het hielp me de pijn te vergeten. Het hielp me om er weer even tegen te kunnen. De oceaan had een therapeutische uitwerking op me. Ik reed over de Pacific Coastway tot ik na een kwartiertje Topanga Beach bereikte. Daar nam ik de afslag en reed de Topanga Canyon Boulevard op die slingerend de bergen in voerde. De truck kreunde en zuchtte bij de beklimming en ik vreesde meerdere malen dat hij ermee op zou houden. Tegenwoordig reden we niet vaak meer langere stukken, het bleef bij ritjes van en naar school en werk. Ik reed überhaupt weinig, meestal liet ik dat aan Jerry over. Alleen als ik aan het werk moest in de Cave, nam ik de truck mee. Na een minuut of twintig bereikte ik de rand van Topanga en een eindje verderop ontdekte ik een informatiebord, waarop de straten aangegeven stonden. Ik zocht
en vond Via Cielito en even later was ik weer op weg. De zenuwen gierden me nu door mijn keel. Herinneringen aan de tijd die we samen doorgebracht hadden had ik weggestopt. Verdrongen. Daar was ik een meester in geworden de afgelopen jaren. Nu leek het alsof een dichtgemetselde deur werd opengebroken. Ik herinnerde me dingen waaraan ik lange tijd niet meer gedacht had. Niet aan had willen denken. De geur van haar haar, de rondingen van haar borsten en billen, en haar stem; zacht en melodieus als we samen in bed lagen, schel als ze me uitschold voor alles wat mooi en lelijk was. Naarmate we langer samen waren kwam dat laatste steeds vaker voor. Ze had het beste in me boven gehaald. En het slechtste. Ik wist het opeens allemaal weer alsof ik haar gisteren nog gezien had. Bijna miste ik de afslag naar Via Baja. Via Cielito was de tweede straat aan de linkerkant. Een brede laan met hoge bomen en grote, goed onderhouden, gazons strekte zich voor me uit. Het duurde even voor ik nr. 320 gevonden had. Net als de meeste huizen aan deze laan was ook dit een groot huis met twee verdiepingen, opgetrokken uit grijze leisteen. Een veranda met vier pilaren aan de voorkant en links naast het huis een dubbele garage aangebouwd. Er stonden geen auto’s op de oprit en het zag er allemaal verlaten uit. Midden op een geschoren gazon stond een enorme vlaggenmast met wapperend bovenin de Stars and Stripes. Een oranje plastic speelgoedvrachtauto lag aan de rand van de oprit, een eindje verderop op het gazon een bal. Mensen met kinderen. Er stond me vaag iets bij dat Charlene’s zus een kind had, maar zeker weten deed ik dat niet. Ik parkeerde de truck voor het tuinpad, naast een gebutste brievenbus met in plakletters het opschrift ‘Mo n a ’. Een paar letters waren lang geleden verdwenen en van de laatste letter hing nog een stukje los. Heel vaag waren de afdrukken van de verdwenen letters te zien. ‘Mognahah’, ‘Moynanah’, ‘Mognahan’, zoiets was het. De bus viel uit de toon in deze omgeving. Ik stapte uit en bezag het adembenemende uitzicht over de vallei achter het huis. Alles hier straalde countryclub, jachtclub, tennisvereniging en golfbaan uit. Ik voelde me slecht op mijn gemak in mijn versleten spijkerbroek en verschoten Tshirt, staand naast de truck, die minstens twintig jaar ouder was dan de gemiddelde auto van de gemiddelde bewoner in deze wijk. Ik raapte al mijn moed bij elkaar en liep, leunend op mijn stok, het betegelde pad naar de voordeur op. Daar liet ik de klopper – in de vorm van een tomahawk – hard neerkomen. Het geluid maakte me aan het schrikken en even had ik de neiging
weg te lopen, in de truck te stappen en snel weg te rijden. Ik bleef echter ingespannen staan luisteren. Toen niemand leek te reageren liet ik de klopper nogmaals neerkomen, beukte een paar keer met mijn vuist op de deur en riep haar naam, maar na een minuut gaf ik het op. Het leek erop dat ik tevergeefs naar Topanga was gereden en ergens was ik opgelucht. Ik maakte aanstalten om naar de truck terug te strompelen, toen uit de tuin van het buurhuis aan de rechterkant een man aan kwam lopen. Hij bleef op de oprit van zijn huis staan. “Zoek je iemand?” Het klonk niet vriendelijk. De man was en jaar of vijftig, grijs haar krulde over de kraag van zijn paarse poloshirt. Hij droeg een kaki korte broek en tennisschoenen zonder sokken. Een hark droeg hij als een geweer over zijn schouder. De man keek me vijandig aan en ik had helemaal geen zin om uitleg te geven. Ik schudde mijn hoofd en liep over het tuinpad naar de truck, grabbelde in het handschoenenkastje naar een stukje papier en een pen en krabbelde een boodschap achter op een bonnetje van de supermarkt. Het bonnetje stopte ik in de brievenbus, tussen rekeningen en reclamefolders. Met een diepe zucht haalde ik de tabakszak tevoorschijn en draaide zonder enige haast een sjekkie, dat ik omstandig opstak. Ik hoopte dat de buurman uit zichzelf iets zou vertellen waar ik wat aan had, of dat hij anders gewoon weg zou gaan. Hij bleef me echter aan staan staren met zijn hark op zijn schouder. Ik staarde terug, waarna ik mijn blik vestigde op het huis en het daarachter liggende dal. Wat de mensen die hier woonden ook deden, het had ze geen windeieren gelegd. Als Charlene hier woonde en kon blijven met haar kinderen – mijn kinderen - dan had ze het nog niet zo slecht voor elkaar. Kinderen alleen opvoeden in een buurt als deze, met waarschijnlijk goede scholen, weinig verkeer in de wijk en alle ruimte om te spelen, was een heel wat beter idee dan opgroeien met een vader en moeder, die in een te klein appartement woonden en elkaar het leven zuur maakten. Ik herinnerde me dat Charlene ooit eens over kinderen was begonnen. We hadden een enorme discussie gehad en ik had haar onomwonden verteld dat ik geen enkele behoefte voelde om papa te worden. Ik had niets begrepen van Charlene’s woedende reactie. Ze was in huilen uitgebarsten en had me haar bed en haar kamer uitgeschopt. Nu ik erover nadacht, kwam de mogelijkheid in me op dat ze toen al had ontdekt dat ze zwanger was. Vrouwen reageren toch heftiger onder invloed van hormonen? Ik wilde dat ze het me toen verteld had. Ik zou erop aangedrongen hebben dat ze
het weg zou laten halen. Nu zat ik met de gebakken peren. De peuk schroeide mijn vingers en bracht me terug in het hier en nu. De buurman hield me nog steeds in de gaten, halfslachtig verscholen achter zijn garage. Hij zorgde er wel voor dat hij in het zicht bleef. Ik stapte in de auto, stak mijn middelvinger op naar de man en reed weg. De man zou wel verslag doen van een kreupele indiaan die zich verdacht ophield bij het huis. Hoewel, verdacht? Ik had open en bloot aangeklopt, dus zo verdacht was dat toch niet? Het interesseerde me eigenlijk ook helemaal niets wat die man dacht, bedacht ik grinnikend. Hij zocht het maar lekker uit. In gedachten reed ik de weg naar de oceaan weer op. Ik was niets opgeschoten. Opeens zag ik een groot bord met daarop een afbeelding van enorme landhuizen ‘Oceanview Park, Fernwood’ aangegeven staan. Daaronder een pijl met de aanduiding ‘9 kilometer’. Daar was dat bouwproject. Ik besloot de afslag te nemen en eens te kijken of ik het vinden kon. Na een rit over een smalle en kronkelige binnenweg door de bergen eerde ik opnieuw eenzelfde bord. Bij de volgende afslag kwam ik op een hobbelig zandpad dat uitkwam op het open stuk terrein. Een groot bord met daarop de namen van de deelnemende bedrijven stond aan het begin. Een naam stond prominent bovenaan: ‘Moynahan projectontwikkeling’. Iets verderop stond een oude caravan. Daarnaast een zilverkleurige Cadillac, een donkerbruine Dodge en een nieuw uitziende Chevy truck. Een eind verderop stonden een paar mannen naast een oude, verroeste truck. Ik reed erheen en zette mijn oude beest naast de hunne. De mannen keken wantrouwend. Ik negeerde ze, draaide een sjekkie en rookte het langzaam op. Een van de mannen kwam op me toelopen. Hij had een donkere huid en zwart haar, net als ik. Alleen was het zijne gemillimeterd en had hij een zweem van baardgroei op zijn kin. Ik niet, ik had nog nooit een scheermes gebruikt. Hij vroeg me wat ik kwam doen. “Niets. Gewoon nieuwsgierig,” antwoordde ik weinig toeschietelijk. De man keek me argwanend aan. “Ik zou maar maken dat ik wegkwam. Het is vragen om trammelant om hier rond te hangen,” zei hij. Ik vroeg wat hij hier dan deed, maar kreeg geen antwoord. De vier andere mannen kwamen nu ook aangeslenterd. Ik zag dat een van hen een jongere uitgave was van de eerste man. De drie anderen waren
blank. Een ervan herkende ik van de televisie, de man met het lange blonde haar. Hij droeg een overhemd met geborduurde indiaanse motieven en aan zijn voeten droeg hij mocassins met franje. Hij begroette me door zijn rechtervuist boven zijn hart, en zijn linkerpols gekruist over de rechter te leggen, het universele indiaanse gebaar voor genegenheid en vriendschap. Ik vond het nogal overdreven, vooral voor een blanke. Een echte New Age sukkel. Ik knikte hem toe en glimlachte. Daarmee leek het ijs gebroken. “Chumash?” vroeg hij. Ik grinnikte en schudde mijn hoofd. Nee, ik ben een geïmporteerde Lakota, had ik kunnen zeggen, maar ik vond dat hem dat geen barst aanging. “Maar dit gaat jou ook aan.” Het was geen vraag, meer een constatering. Ik had geen idee waarover hij het had en ik had geen enkele behoefte ernaar te vragen. De deur van de caravan ging open en een man kwam gehaast naar buiten. Hij rende naar de Dodge en in een wolk van opstuivend zand scheurde hij weg. Even later werd de deur opnieuw opengegooid en kwamen er nog drie mannen naar buiten. Twee mannen in pakken – een blonde en een donkerharige met een baard - en een derde in een spijkerbroek, een trui en een bodywarmer. Ze keken rond en zagen ons staan. Een van de twee mannen in pak, de blonde, fluisterde de man in spijkerbroek iets toe. Die liep naar de Chevy truck en haalde er een geweer uit. Daarna kwam hij op ons af. Vanuit de verte begon hij al te schelden dat we moesten maken dat we wegkwamen. De mannen die bij mij stonden, deinsden achteruit toen het geweer in aanslag werd gebracht. “Wegwezen hier, stelletje onruststokers!” schreeuwde de man. Hij richtte omhoog en loste een schot om zijn commando kracht bij te zetten. De nagalm van het schot was nog secondelang te horen. De vijf mannen maakten zich uit de voeten, drie van hen stapten in de cabine, de twee jongsten klommen in de laadbak, waarna ze met slippende banden wegreden. Ik bleef staan en wachtte af wat er gebeuren ging. De man kwam dreigend op me af. Hij was groot, minstens een meter negentig, had bruin stekeltjeshaar met een grijze lok. Op zijn linkerborst stond in donkerrode geborduurde letters de naam ‘Doherty’. “Welk deel van ‘wegwezen’ begrijp jij niet?” vroeg hij, terwijl hij vlak voor me bleef staan met het geweer op zijn heup, waarbij de loop schuin omhoog gericht was. Ik had geen zin om me door hem te laten intimideren en stak mijn kin naar voren.
“Waar maak je je nou zo druk om?” Alsof jij dat niet weet. En nu opdonderen,’ kreeg ik als cryptisch antwoord. Doherty keek me nog dreigender aan en ik keek niet-begrijpend terug: “Nee, ik heb geen idee. En er staat hier nergens dat ik hier niet mag zijn, dus heb jij geen enkele reden om me hier weg te sturen.” Ik leunde weer tegen de truck en deed een greep naar mijn tabakszak. Doherty had zichtbaar geen idee wat hij met me aanmoest. Hij draalde, verstevigde de greep op zijn geweer en bleef staan toekijken hoe ik een sjekkie draaide en opstak. “Ook een?” vroeg ik, terwijl ik hem de zak toestak. Hij aarzelde, keek even met een vies gezicht naar de smoezelige tabakszak en schudde toen zijn hoofd. “Ik moet je toch echt verzoeken weg te gaan,” begon hij weer, maar hij klonk heel wat minder overtuigd en dreigend dan eerder, “Mr. Moynahan wil niet dat hier mensen rond komen snuffelen.” Alsof er veel rond te snuffelen viel, het terrein was begroeid met lage struiken en diverse grassoorten, maar iets wat van enig belang zou kunnen zijn was niet te zien. “Heeft die Mr. Moynahan dat tegen je gezegd? Ik heb nergens een bord zien staan dat het hier verboden toegang is.” “Ehh, nee. Mr. Moynahan heeft laten weten dat hij erop vertrouwt dat ik hier de zaken regel. De mannen die daar staan regelen zaken voor hem. En nu moet je echt gaan. Luister eens, ik heb deze baan nodig en ik heb gehoord dat hij er niet voor terugdeinst om mensen te ontslaan die zijn orders niet opvolgen. Ik heb een gezin!” Terwijl hij ongeduldig van het ene been op het andere stond te wiebelen en zenuwachtig om zich heen keek, rookte ik in alle rust mijn sjekkie op, gooide de peuk weg en trapte hem uit. Daarna stapte ik ongehaast in de truck. Ik draaide het raampje naar beneden en riep hem een groet toe. Hij knikte alleen maar, zichtbaar opgelucht, waarna ik hem achterliet in een wolk van stof. De twee pakken stonden nog steeds naast de Cadillac. Ze keken grimmig en een van hen schudde zijn gebalde vuist. Dat werkte op mijn lachspieren. Ik stak mijn middelvinger naar hen op en gaf wat extra gas toen ik langs hen heen reed.
Onderweg probeerde ik te bedenken waarom Doherty zo bang leek voor die Moynahan, maar verder dan het eventuele verlies van zijn baan kwam ik niet. Of er moest echt iets heel erg mis zijn met die bouwgrond. Ook dat zou me niet verbazen. Net op tijd was ik terug bij school om Jerry op te halen. Ik vertelde hem niet over mijn rit naar Topanga en Jerry vroeg er niet naar. We reden in gespannen stilte terug naar huis waar Jerry me bijna de auto uitgooide. Hij ging naar Jack. Elke vrijdag aten ze samen, al sinds we een paar jaar geleden buren waren op het caravanpark. Jack had zich bijna meteen als een pitbull op ons gestort en Jerry had het zich aan laten leunen. In het begin had hij me wel eens meegesleept naar die wekelijkse afspraken, maar na twee keer had ik er genoeg van gehad. Jack werkte me toen al danig op de zenuwen en hij stak zijn minachting voor mijn drankmisbruik in die tijd niet onder stoelen of banken. Toen Jerry vertrokken was liet ik me onderuit op de bank zakken voor de televisie en legde mijn voeten op de tafel. Mijn gedachten dwaalden weer af naar Charlene. Zou ze mijn briefje gevonden hebben? Zou ze gaan bellen? En zo niet, zou ik dan opnieuw naar haar huis moeten rijden? Als ze al in Topanga woonde. Misschien was Jacks informatie helemaal niet zo betrouwbaar en woonde ze heel ergens anders. Nou ja, die zus of wie daar dan ook maar woonde zou dan wel met me opnemen. Dat verwachtte ik, dat hoopte ik. Of eigenlijk wist ik niet wat ik wilde. Ik wist eigenlijk helemaal niets meer. Onrustig draaide ik mijn zoveelste peuk en stak die op. Ik was de tel kwijt, maar aan de smaak in mijn mond (en de inhoud - of het gebrek aan inhoud – van de zak) te oordelen waren het er veel geweest. Ik nam net een tweede trek toen het gerinkel van de telefoon me zo aan het schrikken maakte dat ik het sjekkie bijna uit mijn handen liet vallen. ‘Charlene!’ was mijn eerste gedachte, maar het bleek Jack te zijn. Hij drukte me nogmaals op het hart dat hij niet betrokken wenste te worden bij de zoektocht naar Charlene. “Als ze erachter komen dat ik die informatie heb doorgespeeld dan ben ik mijn baan kwijt. En of ik dan mijn studie kan afmaken is maar de vraag,” zei hij nog eens ten overvloede. “Jack jongen, wat wil je nou? Dat ik je op mijn blote knieën ga bedanken omdat je je baan voor mij in de waagschaal legt? Ik houd mijn mond wel, je hoort er
nooit meer wat van. Oké?” Ik wist dat het sarcastisch en weinig vriendelijk klonk, maar die invloed had Jack nu eenmaal op me. “Ben je al wat wijzer? Ben je al naar Topanga geweest? Heb je haar al gevonden?” “Ik dacht dat jij er niets mee te maken wilde hebben.” “Ik vraag alleen maar of je naar dat adres gezocht hebt!” “Ja, en er was niemand thuis. Alleen een buurman die de boel goed in de gaten hield. Een met een paarse polo, spillebenen en een hark. Wil je nog meer weten? Hoe kom jij trouwens aan dat adres? Heb jij connecties op Wentworth? Vriendinnetje? Vriendje?” “Barst maar!” Met een klap smakte hij de hoorn op de haak. Ik staarde even naar de hoorn in mijn hand en legde die toen grinnikend neer. Ik strompelde naar de veranda, draaide weer een peuk en inhaleerde diep. Te diep, ik stikte er bijna in en barstte weer in hoesten uit. Ik schrok me een ongeluk van een schel blafje achter me. Marlene, het hondje van de buurvrouw was ongemerkt onder het hekje, dat onze veranda’s van elkaar scheidde, doorgekropen en vond al dat gehoest blijkbaar nogal irritant. “Hé hond, je laat me schrikken. Ben je ontsnapt of heeft het vrouwtje je op me afgestuurd?,” vroeg ik haar schor, terwijl ik weer begon te hoesten. “Marlene, her!” klonk het bevel van frau Dietrich, zoals we onze buurvrouw gedoopt hadden. Ze was klein en erg mager. Haar lange grijze haar was dun en haar wangen ingevallen. Ze had ons nog nooit een blik waardig gekeurd. Waar ze precies vandaan kwam wisten we niet, maar we hadden bedacht dat ze jaren geleden uit Europa naar Amerika geëmigreerd moest zijn. Haar hondje was een schichtig, maar vriendelijk wit beestje, dat regelmatig even kwam buurten. Alsof ze zich wilde verontschuldigen voor het nukkige gedrag van haar bazin. Ze bleef meestal op enige afstand, maar het was me gelukt om haar vertrouwen in zoverre te winnen dat ze zich soms even liet aanhalen. Ook nu had ze genoeg moed verzameld om zo dichtbij te komen, dat ik haar even over haar koppie kon aaien. Toen de stem van frau Dietrich weer klonk, kromp ze ineen en kroop snel weer onder het hek door. De bazin mopperde nog eens op haar in een taal die ik niet begreep, maar ik vermoedde dat Marlene flink op haar kop kreeg vanwege haar
omgang met ‘dat volk van hiernaast’. Jerry en ik lachten erom, we stelden ons voor hoe de buurvrouw ’s avonds alle sloten drie keer controleerde, voordat ze ging slapen, met een honkbalknuppel naast haar bed. De muren van de appartementen waren dun en onze slaapkamers grensden aan elkaar, dus waarschijnlijk had ze regelmatig last van mijn nachtmerries. De peuk schroeide mijn vingers en ik gooide het ding weg. Ik liep naar binnen, schonk mezelf nog een glas cola in en liet me weer op de bank vallen. Ik keek nog even naar de televisie, maar er was niets meer op dat me ook maar iets kon interesseren. Ik besloot te gaan slapen. Jerry was nog niet terug. Hij was meestal voor half elf thuis op dagen dat we naar school moesten. Knarsend gaat de deur open. Een hand klemt zich om mijn enkel en de eigenaar van de hand sleept me hardhandig naar buiten. Ik zie Jack hoog boven me uittorenen, een honkbalknuppel in zijn hand. Marlene rent hysterisch blaffend om hem heen. Jack schreeuwt een bevel in het Vietnamees en ik ben verbaasd dat hij die taal beheerst. Dan vervormt zijn gezicht tot dat van Dou. De knuppel is opeens een geweer en hij duwt de loop tegen mijn slaap. Ik wil schreeuwen, maar de kreet blijft steken in mijn keel, die dichtgeknepen lijkt te worden. Het koude zweet stroomt langs mijn rug en mijn hart gaat als een razende tekeer. Ik krijg geen adem, ik kan geen geluid maken, paniek maakt zich van me meester. Ik weet dat ik ga sterven. Dou haalt de trekker over. “Rustig! Het is al goed.” Jerry zat naast me. Een lucht van verschaald bier en sigarettenrook hing om hem heen en zijn tong sloeg dubbel als hij praatte. Hij werd er niet beter verstaanbaar op door het stuk kauwgum waarop hij luidruchtig kauwde. Hij gaf me een glas water aan en legde zijn hand geruststellend op mijn schouder. Ik rilde en het glas klapperde tegen mijn tanden. Voorzichtig nam ik een slok en langzaam werd het trillen minder. “Waar ben jij geweest?” vroeg ik. “Bij Jack, dat had ik toch gezegd?” Hij keek me verongelijkt aan. “We hebben een wedstrijd gekeken. Hij heeft een nieuwe televisie, een hele grote.” De opmerking bleef even tussen ons in hangen. Het interesseerde me eigenlijk geen steek wat voor televisie Jack had en of hij een nieuwe auto gekocht had. Hoewel het me aan de andere kant wel intrigeerde. Jack was altijd zo zuinig als de brand. Zijn inrichting bestond uit een bank uit het jaar nul en een bijende
stoel. De televisie die hij tot voor kort had was een klein zwart/wit toestelletje, waar geen enkele zender fatsoenlijk op te ontvangen was. Alles bij Jack was aftands, maar keurig onderhouden. Hij pochte er altijd over dat hij met zo weinig geld rond kon komen. Jerry zat wat ongemakkelijk te draaien. “En daarna ben ik nog even naar de Cave geweest. Ramon had me gevraagd langs te komen. Hij heeft me gevraagd of ik voor je in wil vallen, zolang jij met die poot zit.” “Oh.” Op een of andere manier vond ik het vervelend dat er achter mijn rug om dingen bekokstoofd werden. “Ik heb gezegd dat ik voorlopig wel een paar keer achter de bar wil staan. Voordat hij iemand anders aanneemt en je je baantje helemaal kwijt bent.” “Waarom zou ik mijn baantje kwijtraken?” “Weet ik veel? Hij zei dat je … Ik wilde je alleen maar helpen.” “Hij zei wat?” “Niets. Hij vroeg me of ik in wilde vallen.” Onwillig keek hij langs me heen. Hij verzweeg iets voor me en ik wilde weten wat het was. Hij stond echter zonder nog iets te zeggen op en liep onvast de kamer uit. Een ongemakkelijk gevoel bekroop me. Een paar weken geleden was Ramons ex-vrouw verongelukt, waardoor hij een tijdje van slag was geweest, net voordat ik ziek werd. In die tijd was hij raar gaan doen. Ramon en ik hadden het altijd redelijk met elkaar kunnen vinden. De laatste tijd was hij kortaf. Alsof hem iets dwars zat. Hij schold op me om de meest onbenullige dingen. Ik kon opeens niets meer goed doen in zijn ogen. Ondanks dat ik zelfs met mijn zieke hoofd gewoon was gaan werken. Ik had er weinig aandacht aan geschonken, maar nu ik eraan terugdacht, vond ik dat Ramon zich de laatste tijd vreemd had gedragen. Net als Jerry nu. Ik schudde mijn hoofd en ging weer liggen. Ik luisterde naar de geluiden die uit de badkamer kwamen. Even later kwam Jerry de slaapkamer weer in, liet zich op zijn bed vallen en was binnen twee minuten vertrokken, waarbij hij luidruchtig begon te snurken. Ik hoorde het even aan, trok de dekens over mijn hoofd en probeerde het gezaag te negeren. Na vijf minuten, waarin de handzaag ingeruild
werd voor een motorzaag die op volle kracht een heel woud leek om te zagen, kroop ik uit bed om de oorzaak van al dat geweld een duw te geven. Het hielp ongeveer drie seconden, toen begon hij met de volgende boom. Ik vloekte, pakte mijn deken en kussen en sleepte die naar de bank. De deur van de slaapkamer gooide ik met een klap dicht. Jerry leek er niets van te merken, hij zaagde rustig door. Mopperend en klaarwakker installeerde ik me op de bank, een groen lelijk ding met houten armleuningen en veren die door de bekleding heen staken. Hij was te kort om languit op te liggen, en ongemakkelijk in elkaar gedoken staarde ik een tijdje naar de baan licht die door een spleet tussen de gordijnen door naar binnen viel. Geluiden van de San Diego Freeway drongen door de nachtelijke stilte. Een vliegtuig vloog over en op straat was iemand zich erg druk aan het maken tegen iemand anders. Slapen zou ik voorlopig wel kunnen vergeten. Ik stond op, knipte een lamp aan en pakte het boek waarin ik al een tijdje geleden in begonnen was en draaide een sjekkie. Op een bepaald moment moest ik toch in slaap gevallen zijn, want ineens was het ochtend en schudde Jerry me door elkaar. Diepe wallen onder zijn ogen verrieden een zware avond. Hij had een verbeten trek om zijn mond: “Word wakker! Het is al half negen. We moeten weg.” Ik huiverde. De deken en mijn kussen lagen op de grond, mijn boek erbovenop en ik lag klem met mijn hoofd onder de leuning met een half opgerookt sjekkie onder mijn neus,. Moeizaam kwam ik overeind en wreef de slaap uit mijn ogen. “Schiet op, anders ga ik zonder je weg,” beet Jerry me onvriendelijk toe. “Ja ja. Rustig maar.” Ik stond op en slofte naar de douche. “Geen tijd, ik heb om negen uur een presentatie. Ik ga nu weg!” riep Jerry. Ik keek hem verbluft aan. Sinds wanneer had hij zo’n haast? Ik maakte een wegwerpgebaar: “Ga dan! Ik ga me douchen.” Ik hinkte naar de badkamer en even later liet ik het lauwe water over me heen stromen. Het verkwikte me en ik was even in staat om mijn hersenen op ‘uit’ te zetten. Even geen maalstroom aan gedachten, waardoor ik dodelijk vermoeid raakte. Een half uur later zat ik op de veranda met een mok koffie, mijn tabakszak en mijn boek. De zon scheen en er stond een zacht briesje. De straatgeluiden drongen tot me door en toen ik een sjekkie opstak, kroop Marlene opnieuw
onder het hek door. Ze kwam kwispelend op me af, sprong tegen me op en bedelde om aandacht. Ergens had ik toch iets goeds gedaan bij het beestje. Ik aaide haar over haar kop. Een hond leek me wel leuk. Niet nu, maar later. Een grote hond als gezelschap. Zo een die zijn poten op je schouders kon leggen. En dan lekker je gezicht af kon lebberen. Beter dan een vrouw en kinderen. Een hond maakte geen ruzie met je en je kon hem in je eentje prima opvoeden. In gedachten kriebelde ik Marlene onder haar kin. Ik zag mezelf al lopen over het strand met een herdershond. De hond dartelend en springend om me heen, blaffend naar de golven en rennend achter een stok aan. Ik zou in een caravan op het strand gaan wonen, lekker vrij en ver weg van alle drukte van de stad. Met alleen het geruststellende geluid van de oceaan. En vooral geen gezeur van verstandige broers of veeleisende vrouwen met kinderen om me heen. Ik lachte zuur en nam nog een trekje van mijn peuk. De schelle stem van frau Dietrich haalde me uit mijn overpeinzingen. Marlene kefte en dook als een haas onder het hek door. Het was een lief beestje, maar ik had toch liever een grote hond. Zuchtend probeerde ik mijn gedachten weer op mijn boek te vestigen, maar na drie bladzijden had ik geen idee wat ik had gelezen. Charlene en haar baby’s bleven door mijn hoofd spelen, evenals Jerry met zijn botte gedrag. Ik gooide het boek mopperend op de grond en met de mok tussen mijn handen staarde ik voor me uit. Drie mokken koffie en een half dozijn sjekkies later was ik nog geen stap verder. Ik stond op toen de telefoon ging. ‘Charlene’, ging het weer door me heen. Toen de telefoon voor de vierde keer overging pakte ik de hoorn met trillende vingers van de haak. Een vrouwenstem. Ze zei dat ze Grace heette en de zus van Charlene was. Op de achtergrond hoorde ik een kind krijsen. “Ik wil dat je ons met rust laat.” “Ik moet Charlene spreken.” "Nee, je hoeft haar niet te spreken." “Dat zal ik zelf wel weten.” “Je blijft uit haar buurt! Ze heeft je niet nodig Morgan Walking Elk. Ze redt zich wel zonder jou.”
“Ook goed!” Ik keilde de hoorn op de haak, terwijl mijn hart overschakelde naar de vijfde versnelling. Het zweet brak me uit en ik had het idee dat er stoom uit mijn oren kwam. Ik schonk mijn mok nog een keer vol en op hetzelfde moment hoorde ik het bekende geknars en gepiep van de truck. Jerry. Die was snel terug. Ik overwoog om hem te vertellen van Grace’s telefoontje, maar liet het plan meteen varen toen ik hem aan zag komen lopen. De wallen onder zijn ogen leken nog donkerder en dieper dan vanmorgen vroeg en zijn gezicht stond op onweer. Zonder iets te zeggen liep hij me voorbij. “Ook goeiedag,” slingerde ik hem achterna. Binnen hoorde ik een deur dichtslaan en even later de wc doorspoelen. Vijf eeuwigdurende minuten later kwam Jerry weer naar buiten met een mok koffie. Hij leunde tegen het hekje waar Marlene even tevoren onderdoor gevlucht was en keek met donkere ogen in de verte, een diepe frons in zijn voorhoofd. “Ga je me nog vertellen waarom je zo chagrijnig bent?” vroeg ik hem. Geen antwoord. “Dan niet.” Hij wierp me een vernietigende blik toe, maar zei nog steeds niets. De stoom in mijn oren begon zich weer op te bouwen. Als hij ruzie wilde kon hij het krijgen. Ik was er klaar voor. Maar ja, Jerry was een binnenvetter, dus het kostte altijd wat moeite om het bommetje te laten ontploffen. “Je presentatie een beetje gelukt? Was je lekker op tijd?” “Hou je bek.” “Nee, ik houd mijn bek niet. Ik vraag je alleen maar wat.”
“Laat me met rust.” “Wat heb jij? Ruzie gehad of zo?” Jerry keek me nog eens vernietigend aan, maar zei niets. Hij zag er nog ellendiger uit dan daarnet. Geen ontploffende bommen, slechts een leeglopende ballon. “Wat is er nou?” probeerde ik nog een keer, maar de enige reactie die ik kreeg was een diepe zucht. Hier schoot ik niets mee op. Hij zou me niets vertellen tot hij er zelf aan toe was en zover was het nog lang niet. Ik zuchtte gefrustreerd en nam een besluit. “Ik heb de auto nodig.” “Waarom?” “Gaat je niets aan.” Als hij niet wilde praten dan kon hij ook barsten. Ik stak mijn hand uit en met zichtbare tegenzin stond hij de sleutels af. Zonder verder nog iets te zeggen strompelde ik naar de auto. Ik had niet echt een doel voor ogen, eigenlijk wilde ik alleen maar even ver uit de buurt van mijn broer zien te komen, voordat zijn bommetje alsnog barstte. Opeens voelde ik er niets meer voor om als zijn boksbal te fungeren. De radio stoorde en ik was te kwaad om een zender te vinden, dus duwde ik een 8-track in de speler en gaf de volumeknop een zwieper. Even later schalde ‘I shot the sheriff’ van Bob Marley door de cabine. Jerry had blijkbaar teveel geld gehad en tijd gevonden een nieuwe tape te kopen. De rest van de verzameling muziek paste beter bij de truck, oud en versleten. Bij de kustweg sloeg ik automatisch linksaf. Ik duwde het gaspedaal hard in en de oude truck schoot vooruit. De benzinemeter stond angstig laag en ik had geen geld bij me. Verder dan Venice Beach en terug zou ik maar niet wagen. Het was gelukkig rustig op de weg en ook op het strand waren maar weinig mensen. Ik parkeerde de truck slordig op twee plaatsen en gooide de deur met een knal dicht. Niet dat het me opluchtte of zo. Op een bankje zaten een paar zwervers, die elkaar een fles in een bruine zak doorgaven. In mijn vorige leven zou ik erbij zijn gaan zitten, in mijn eigen wereldje, omsloten door een dikke nevel. Soms verlangde ik terug naar de zorgeloosheid, waarmee ik toen mijn dagen sleet. Het enige waar ik me toen druk over maakte was de volgende fles, en het
terugvinden van de caravan, wat niet altijd meeviel. Wat was het leven toen ongecompliceerd geweest. En wat was ik blij dat die tijd ver achter me lag. Ik zuchtte, liet me op een bankje, ver van de dronkaards zakken en staarde naar de golven, die hoog opgestuwd werden door de stevige wind. Aan de horizon ontwaarde ik een paar zeiltjes en een enkele surfer trotseerde de branding. Ik huiverde en wenste dat de zon zich snel weer zou laten zien. Met dit weer deden mijn pink en ringvinger altijd zeer. Fantoompijn, had een arts me eens uitgelegd. Je hersenen registreerden pijn in een niet meer aanwezig lichaamsdeel. Indertijd had ik erom gelachen, maar tegenwoordig wist ik wel beter. Zodra de pijn begon, sloeg het weer om en als de pijn verdween kwam er een periode van beter weer aan. Een wandelend weerstation noemde Jerry me vaak. Voorlopig was het nog slecht weer. En in mijn hoofd stormde het. Ik draaide een slordig sjekkie en rookte die met fanatieke trekken op. Was het nog maar een week geleden dat ik me nergens anders druk over maakte dan mijn cijfers, mijn afstudeeropdracht en mijn eigen lichamelijke misère? Ik had er veel voor over om de tijd terug te draaien. De woorden van Grace dreunden nog na in mijn hoofd. ‘Charlene heeft je niet nodig’. Wat wilde ze daarmee zeggen? Dat ze me niet geschikt vond als vader? Dat ik de vader niet was? Was Charlene eigenlijk wel zwanger? Grace had me helemaal niets verteld. Ik wist net zoveel als voor het gesprek. Ik had niet eens de kans gehad om ook maar een vraag te stellen. Niet ver van het strand voer een groot motorjacht, een zwerver zwalkte over de boulevard en een verliefd stelletje slenterde innig verstrengeld en op blote voeten in de miezerregen langs de vloedlijn. ‘Stapelgek,’ dacht ik. Opnieuw dacht ik aan Charlene. Met haar had ik nooit gewandeld, laat staan innig gearmd. ‘Neuken en vechten’, bedacht ik vreugdeloos Ik had weinig zin in een nieuwe confrontatie met mijn broertje, maar eens zou ik hem toch onder ogen moeten komen. Alweer schroeide de peuk mijn vingers en opnieuw gooide ik hem vloekend van me af. Zinloos, deze onderneming. Hier werd ik niets wijzer. Het was inmiddels half twee en mijn maag knorde. Ik had niets meer gegeten sinds het ontbijt. De sloot koffie was het laatste wat ik had gehad. Ik hinkte terug naar de auto en reed weg. Jerry lag op de bank met zijn ogen dicht, een diepe frons op zijn voorhoofd. Toen ik langs hem heenliep, opende hij zijn ogen. Hij keek me verontschuldigend aan en een onzeker lachje verscheen op zijn gezicht.
“Hé, weet je of er nog aspirine is?” vroeg hij, “Ik heb hoofdpijn.” “Dat krijg je van al dat gezuip,” grijnsde ik op mijn beurt en kreeg een vernietigende blik toegeworpen, maar het volgende moment lachte hij als een boer met kiespijn. “Oh, die tape van Bob Marley. Die heb ik van Jack gekregen. We gingen pizza halen en kwamen langs een muziekwinkel. Hij moest en zou naar binnen en toen ik die tape bekeek heeft hij hem voor me gekocht. Ik heb gezegd dat ik hem niet wilde, maar hij stond erop. Hij heeft blijkbaar geld teveel,” vertelde Jerry een beetje onzeker, “en ik had de moed niet hem tegen te spreken, hij was in staat me een hengst voor mijn kop te geven. Hij leek wel onder invloed. Het is dat ik weet dat hij zich ver houdt van drank en drugs, maar anders...” Ik zag de pretlichtjes in zijn ogen weer oplichten en de woede van daarnet vloeide uit me weg. Ik zag er vanaf om hem te vertellen over het telefoontje van Grace. Ik had geen zin in ruzie en zware gesprekken. De beschuldigingen van die ochtend hingen nog steeds als een op scherp staande bom tussen ons in.
Hoofdstuk 5
Een dag later werd ik in de eerste pauze staande gehouden door Harriet. Ze had zich deze keer uitgedost in een hemelsblauwe kaftan. Haar voeten waren in dezelfde sandalen gestoken als de eerste keer dat ik haar zag. Ze had haar haren gewassen en ze zag er een stuk beter uit, vond ik. “Ik moet je spreken,” fluisterde ze, alsof iemand ons zou afluisteren, terwijl ze een groot geheim prijsgaf. “Oké, brand maar los.” Ik bleef staan en keek haar afwachtend aan. “Niet hier. Ik wil niet dat iemand ons samen ziet.” De haren gingen me recht overeind staan. “Waarom niet? Bang voor je image? Zeg nou maar wat je te zeggen hebt. Ik hoef
ook niet zo nodig met jou gezien te worden.” “Doe niet zo naar! Ik wil niet dat Kelly of Brian erachter komt dat ik je dit verteld heb.” Harriet was bijna in tranen, wat me nog meer irriteerde. Ik maakte aanstalten om weg te lopen, maar bedacht me. “Je hebt me nog helemaal niets verteld. En pas maar op met dat gesnotter. Morgen kletst iedereen op de campus over jou en mij.” “Laat maar!” Harriet draaide zich om en wilde weglopen. “Wacht nou.” Ik greep haar bij haar arm en probeerde mijn irritatie te onderdrukken. “Waarom mogen Kelly en Brian niet weten dat jij met mij praat?” Ze leek een innerlijke strijd te leveren met zichzelf. Ze keek me nog eens woedend aan, maar vermande zich en begon te vertellen. “Kelly heeft Charlene gesproken en die heeft haar blijkbaar iets verteld over een vorige relatie, voordat ze met jou…” ze stokte en keek gegeneerd weg. “…de koffer indook. Dat wilde je toch zeggen?” “Nee! Dat wilde ik helemaal niet zeggen. Voordat ze met jou een relatie kreeg, dat wilde ik zeggen! Waarom doe je zo vervelend?” “Omdat ik een vervelende vent ben, nou goed? Ga je me nog iets nieuws vertellen?” “Nee, ik praat niet meer met jou.” “Ook goed.” Opnieuw keek Harriet me boos aan. Ze maakte een wegwerpgebaar en liep weg, haar blauwe gewaad fladderend in de wind. Ik keek haar na en bedacht dat ik het weer voor elkaar had. Weer iemand tegen me in het harnas gejaagd. Goed gedaan jochie! Ik schopte tegen een steentje, dat rakelings langs de voeten van een meisje met rood haar vloog. Ze wierp me een vernietigende blik toe. Ik keek dreigend terug
en zette me in beweging. Misschien kon ik toch wat informatie uit Harriet krijgen en ik besloot achter haar aan te gaan. Ze liep echter veel te hard en ik kwam niet harder vooruit dan een slak. “Harriet, wacht!” Ik zag dat ze even inhield, om meteen verder te lopen. Ze beklom de trap van de Oldham Library en verdween achter de dubbele deuren. Moeizaam klom ik achter haar aan. Binnen was het stil, alleen het tikken van mijn stok was hoorbaar op de tegels van de vrijwel lege hal. Ik liep de leeszaal in. Ook hier was het stil, slechts een tafeltje was bezet. Achter de balie zat Mrs. Schmid. Ze keek even op over haar zilveren brilletje, stak haar hand op als blijk van herkenning en hervatte haar werk. Harriet was in geen velden of wegen te bekennen. Ik riep haar naam, maar kreeg geen reactie. Mrs. Schmid keek verstoord op, maar daar had ik geen boodschap aan. Ik strompelde naar de balie. Op het moment dat ik aan Mrs. Schmid wilde vragen of ze Harriet gezien had, zag ik iets blauws in mijn ooghoek. Ik draaide me om en hinkte terug naar de hal. Niets. Ik verwachtte half en half dat ze het toilet ingevlucht was. Ik gooide de deur van het damestoilet open en riep nogmaals haar naam. Binnen hoorde ik een verschrikte kreet. “Jongeman! Dat is het damestoilet. Heren is daar!” Mrs. Schmid stond achter me. Ik liet de deur los en zocht steun tegen de muur. Daar wachtte ik tot Harriet weer te voorschijn kwam. Voor mijn gevoel duurde het wel een half uur. Om de tijd te doden telde ik de tegels op de vloer, zestien naast elkaar. Bij het tellen van de tegels in de lengte raakte ik de tel kwijt en gaf het op bij 62. Ik wipte van mijn ene been op mijn andere om dan weer snel op mijn goede been te leunen, begon nog eens te tellen en wilde het al bijna opgeven, maar opeens stond ze voor me. “Wat wil je nou?’ vroeg ze onvriendelijk. “Je wilde me spreken.” “Nu niet meer.” “Waar slaat dit nou weer op! Je spreekt me aan, je wilt met me praten en nu wil je opeens niet meer met me praten? Waar ben je nou zo bang voor?” “Ik ben niet bang. Het was een vergissing. Laat me met rust.” Ik greep haar weer bij haar arm wat haar een gilletje ontlokte. Als op commando
kwam Mrs. Schmid de hoek om zeilen. “Wat gebeurt daar allemaal?” ze klonk bars en een beetje angstig. Ik liet Harriet los en ze vluchtte weg. Mrs. Schmid keek haar verbaasd na, waarna ze mij weer boos aankeek. “Gedraag je een beetje jongeman! Ik wil geen klachten.” Ze beende weg. Ik besloot te kijken of ik Harriet nog ergens kon traceren, want mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Ze had me iets willen vertellen, maar ze was bang. Buiten was het druk. Het was lekker weer, de zon stond hoog aan de hemel en iedereen leek daarvan te willen profiteren, na de kilte van de afgelopen dagen. Ik overzag het veld tegenover de bibliotheek, maar zag nergens het hemelsblauwe gewaad van Harriet. Zuchtend ploeterde ik de treden van de trap af en zette koers naar de kantine. Opeens liep ze naast me, alsof ze uit de lucht was komen vallen. “Ik dacht dat jij psychologie studeerde. Hebben ze je daar niet geleerd hoe je met mensen om moet gaan?” “Antropologie. Forensisch. Ik ben beter met dooien. Nou goed?” “Als je nou eens begint met minder lomp te doen, dan zul je merken dat levende wezens best leuk kunnen zijn.” Harriet keek me bestraffend aan. “Je moet eens proberen wat meer open te staan voor anderen. Ik wil best met je praten, maar dan moet jij ook wat beter je best doen.” Ze had vast gelijk, maar ik voelde er niets voor om me door haar de les te laten lezen. Bovendien was de muur die ik om me heen gebouwd had inmiddels zo hoog en dik, dat er geen doorkomen meer aan was. De irritatie laaide weer op en ik wilde haar net eens goed vertellen wat ik van haar en haar vriendin vond, toen haar gezicht openbrak in een brede glimlach. “Als blikken konden doden dan viel ik hier ter plekke morsdood neer. Kom op zeg! Doe nou eens even normaal. Zo bereik je toch nooit iets? Je jaagt alleen maar iedereen tegen je in het harnas. En kijk me nu niet aan als een ondeugend jongetje dat op zijn donder heeft gekregen van de juf.”
Ik keek haar verbouwereerd aan. Ze keek geamuseerd terug. “Zullen we even gaan zitten?” Ik aarzelde, maar ondertussen begon ik me net het ondeugende jongetje te voelen dat van de juf een tweede kans kreeg. Ze greep me bij mijn arm en sleepte me mee naar een van de vele bankjes, die overal op de campus onder de bomen stonden. Daar ging ze zitten en omdat ze mijn arm nog steeds stevig vasthield kon ik niet anders dan naast haar neervallen. Harriet keek me van opzij aan over haar bril, duwde die toen wat verder op haar neus en begon te vertellen. “Okay, ik zal je vertellen wat ik gehoord heb. Kelly is gisteravond bij Charlene geweest. Ze woont bij haar zus en zwager, ergens in Topanga. Het precieze adres weet ik niet, maar haar zus heet Grace. Die man van haar heet Bob Monigan of zoiets. Hij doet iets in onroerend goed. Ik kreeg het idee van Kelly dat Charlene met je wil praten.” Nou nee dus. Ze wilde niet met me praten. Ze wilde helemaal niets van me. Ik had even de neiging om haar in de rede te vallen en haar te vertellen over mijn vruchteloze tocht naar Topanga en het gesprek dat ik gehad had met Grace. Ik begreep zelf eigenlijk niet waarom ik Harriet in vertrouwen wilde nemen. Ooit, in een grijs verleden, had ik een vriendinnetje gehad. Alice heette ze. Ze was mijn eerste liefde. Ik was vijftien en zij was de eerste die me behandeld had als een normaal mens, niet als een of andere wilde. We hadden anderhalf jaar verkering gehad, toen was zij naar San Francisco gegaan en ik naar Sacramento. We waren elkaar uit het oog verloren en ik had lang niet aan haar gedacht. Haar zou ik in vertrouwen genomen hebben. Harriet deed me aan haar denken, hoewel ze uiterlijk in het geheel niet op Alice leek. Ik deed mijn mond niet open. Die muur was te hoog, te dik. “Ik zal proberen het telefoonnummer van Charlene van Kelly los te krijgen. Dan kun je haar bellen,” zei ze op geruststellende toon, alsof ze tegen een kind van vijf praatte. De irritatie stak de kop weer op, ik was er helemaal niet zo zeker van dat het goed zou komen. “Waarom wil je nou opeens wel met me praten?” Het kwam er weer onvriendelijk uit en ze keek me bestraffend aan. “Ik heb geen idee. En als je zo bot blijft doen, doe ik helemaal niets meer voor je!” Ze keek me boos aan, maar opeens barstte ze in lachen uit. “Weet je? Eerst
wilde ik helemaal niets met je te maken hebben. Er gaan nogal wilde verhalen over je rond. En de hele wereld schijnt bang te zijn voor jou en je broer. Toen ik dat verhaal hoorde over jou en Charlene, wist ik helemaal zeker dat je niet deugde. Maar gisteren, toen Kelly me vertelde over haar gesprek met Charlene, bedacht ik dat ik me liet leiden door vooroordelen. Ieder verhaal heeft twee kanten, toch? En ik bedacht dat ik jouw kant van het verhaal helemaal niet gehoord heb. Je schrok toen Kelly je confronteerde met het nieuws over Charlene. Je wist het echt niet hè?” Ik schudde mijn hoofd. Mijn linkermondhoek begon weer te trekken. Geërgerd wreef ik erover en probeerde de tic in bedwang te krijgen, iets wat me nog nooit gelukt was. Maar ik hield vol. “Heb je echt mensen gedood?” De vraag werd me plompverloren voor de voeten gegooid. Harriet sloeg haar hand voor haar mond, ze bloosde: “sorry, ik…” “Hoe kom je daar nou weer bij?” “Ik ehh, dat ehh.. dat wordt verteld. Dat je mensen hebt vermoord en dat je in de gevangenis hebt gezeten.” Ze sloeg haar ogen neer en staarde naar een plekje op de tafel, “sorry, ik had het niet moeten vragen. Natuurlijk is het niet waar.” “Oh jawel. Allemaal waar. Ik heb alleen geen idee hoeveel van die klootzakken ik om zeep heb geholpen. Ik heb ze niet geteld. Geen tijd voor gehad. En ja, ik heb in een kamp gezeten. En in de bak, op verdenking van poging tot moord. En er lopen misschien wel zes bastaards van me rond ergens aan het andere einde van de wereld. Ik zou maar een beetje uit mijn buurt blijven als ik jou was.” Harriet keek me verbijsterd aan. “S..sorry, ik wilde je niet van streek maken.” Nou, dat was dan niet gelukt. Mijn hart ging als een razende tekeer. “Degene die je die verhalen verteld heeft, heeft de klok wel horen luiden, maar hij heeft geen idee waar de klepel hangt. Wie vertellen die dingen eigenlijk? Ach, ik wil het eigenlijk ook helemaal niet weten.” Harriet haalde haar schouders op. Ze keek me verlegen aan en leek mijn laatste opmerking niet gehoord te hebben.
“Pasgeleden zijn wij samen met Kelly en Brian uitgeweest. Brent en ik, bedoel ik. Brent is mijn vriend. Brian begon er toen over. Brent vindt Brian een opgeblazen kwast. En eigenlijk heeft hij wel een beetje gelijk. Ik snap niet goed wat Kelly in hem ziet. Hij ziet er wel goed uit, maar hij is zo dom! Hij geeft volgens mij ook helemaal niets om Kelly. Zijn vader en die van Kelly zijn dikke vrienden en Brian gaat alleen maar met haar omdat haar vader Senator is. Donald Acker? En voor Kelly heeft hij verkering gehad met Charlene. Dat heeft hij niet aan Kelly verteld, maar dat heeft Brent me verteld. Brian gaat dus regelmatig naar die zwager van Charlene en die zit volgens mij tot aan zijn nek in de drugshandel en andere louche zaakjes. En hij heeft Brian er ook ingesleept. Brian doet daar nogal geheimzinnig over, maar volgens mij… En ik weet niet waarom ik jou dit allemaal vertel. Ik ken hier nog niet zoveel mensen.” Ze keek me verontschuldigend aan en toen ik niet reageerde, babbelde ze door over haar vriendschap met Kelly, over haar verhuizing van Minneapolis naar Los Angeles, over haar vader die er heel erg op tegen was geweest dat ze naar die stad van verderf en chaos wilde. Ik luisterde maar met een half oor. Het was geen geheim dat we in Vietnam hadden gezeten, maar we praatten er nooit over. Ik had alles wat daar gebeurd was diep weggestopt en Jerry had hetzelfde gedaan. Ergens had ik er verschrikkelijk de pest over in dat er achter mijn rug om nog steeds over gepraat werd. Verhalen die steeds verder aangedikt werden waarschijnlijk. Midden in haar verhaal over haar ontmoeting met Brent keek Harriet opeens geschrokken op haar horloge. “Jeetje, zo laat al? Ik moet rennen! Ik heb practicum in het biologiegebouw.” Ze pakte haar boeken bij elkaar en raapte mijn stok van de grond. Ze stond gehaast op. “He, ik vond het heel leuk om even met je te praten. Weet je, Morgan Walkingstick? Ik vind je eigenlijk best een aardige vent.” “Elk, niet sti..” wilde ik haar verbeteren, maar toen zag ik de plagende uitdrukking op haar gezicht, terwijl ze me mijn stok aangaf. “Vrienden?” ze stak haar hand naar me uit. Ik aarzelde, maar ik zag in haar ogen
dat ze het meende. Ik zei niets, maar pakte toch haar hand. Onderweg naar de gymzaal liet ik alle informatie die ik ongevraagd van Harriet had gekregen, op me inwerken. Kelly had dus verkering met Brian. En Senator Acker, die om de haverklap in het nieuws was, was haar vader. Brian had verkering gehad met Charlene? Was hij dan het vriendje dat zijn handen niet thuis kon houden? Of had Charlene dat verzonnen. Ik kwam niet verder. Het kostte me een kwartier om de gymzaal te bereiken. Een stukje waar ik normaal gesproken vijf minuten over deed. Diep in gedachten liep ik de gang in naar de kleedkamer om mijn sportkleren, die ik maandag vergeten was, op te halen. Coach Jameson versperde me echter de weg. “Jij! In mijn kantoor. Nu!” Ik had weinig keus. Nog meer moeilijke gesprekken. Even later zat ik ongemakkelijk op de harde stoel voor het bureau van de coach. “Problemen. Zaterdag zit je op de tribune. Ik heb besloten je voorlopig te schorsen.” Niet begrijpend keek ik hem aan. Geschorst. Had ik iets gemist? Ik werd zo langzamerhand een beetje gek van alle beschuldigingen die ik om mijn oren gesmeten kreeg de laatste dagen. “Ik snap dat het je rauw op je dak komt vallen, maar Brian was hier net en die overweegt een klacht tegen je in te dienen.” “Een klacht? Wat voor klacht?” “Mishandeling.” Het woord trof me als een dolkstoot en ik wist even niet wat ik zeggen moest. “Hij zegt dat je hem aangevlogen bent in de kleedkamer.” “Wat?” Er begon zich weer stoom op te bouwen in mijn oren. “Je viel hem aan toen je de kleedkamer binnenkwam.”
“Hij vloog mij aan!” “Je hebt zijn neus gebroken.” “Omdat hij mij aanviel ja. Ik weet niet of het u opgevallen is, maar ik heb een blauw oog.” Ik keek hem verongelijkt aan en vervolgde, “en een dikke lip. Niet omdat ik tegen de deurpost aangelopen ben.” Jameson pakte de kralenketting van zijn bureau en liet de kralen een voor een door zijn vingers glijden. “Hij zegt dat jij begonnen bent. Hij kan voorlopig basketbal vergeten.” “Hij zegt dat ik begonnen ben? Ik kon nauwelijks lopen! Denkt u nou echt dat ik hem aangevlogen ben? Die klootzak is een halve kop groter en twee keer zo breed als ik.” “Hij pakte je nogal hard aan in de zaal.” “Ja inderdaad. Ik zou hem aan moeten klagen! Die kloo…” “Ho, pas een beetje op je woorden!” Ik deed mijn mond dicht, ademde een keer diep in en blies de lucht tussen mijn lippen door langzaam weer uit. Een gevoel van onmacht overviel me. “Coach, hij schrok ergens van toen ik binnen kwam. Ik maakte een opmerking dat hij zich niet zo druk moest maken en het volgende dat ik me herinner is dat hij bovenop me zat en op me in timmerde.” “Zo zag het er niet uit anders. Toen ik binnenkwam zat jij bovenop hem en timmerde jij erop los.” “En hij zegt dat het anders gegaan is. En als hij dat zegt dan zal het wel waar zijn. Hij is onschuldig, ik ben schuldig tot het tegendeel bewezen is. Werkt het zo? Ik verdedigde me! Of mag dat ook al niet meer.” Jameson maakte een sussend gebaar met zijn hand. “Luister, ik zeg niet dat je schuldig bent. Ik zeg ook niet dat hij onschuldig is. Maar als Brian met een aanklacht dreigt zou ik me maar een beetje gedeisd houden. Zijn vader is een machtig man, die heel wat invloed heeft hier op
school.” Hij pauzeerde even, staarde naar het notitieblok dat voor hem lag en keek me vervolgens met een bezorgde blik aan. Nerveus vervolgde hij: “Die bibliotheek die gebouwd wordt bij de Economie faculteit? Die is helemaal door Herrington Enterprises gefinancierd. Daar moet jij niet tegenop willen boksen. Laat het rusten, dat is beter voor iedereen.” Woede laaide in me op. “Met andere woorden, Brian kan lekker zijn gang gaan want pa heeft centen?” “Zo is het natuurlijk niet helemaal.” “Zo klinkt het anders wel. Hij kan zijn gang gaan en ik moet het maar slikken. Nou, mooi niet.” De adrenaline stroomde weer met een bloedgang door mijn lijf. Ik kneep mijn vuisten zo hard samen dat mijn knokkels wit zagen. Jameson zuchtte. “Hou je gemak. Zorg dat je knie rust krijgt en tegen de tijd dat die genezen is, is de bui wel overgewaaid.” “Tuurlijk, heel eerlijk allemaal. Brians pa koopt de rotzooi wel weer af.” “Dat soort dingen moet je niet zeggen! Buiten dit kantoor in ieder geval niet. Daarmee maak je het voor jezelf nog veel moeilijker.” “Kan dat dan? Ik heb geen rijke pa die me wel uit de shit haalt. Ik ben bij voorbaat al kansloos.” Jameson keek me verslagen aan en even zag ik een zweem van medeleven in zijn ogen. Opeens leek hij het druk te krijgen, hij keek op zijn horloge en sprong op. “Je kunt nu beter gaan, mijn volgende les begint zo. Ik zal proberen een goed woordje voor je te doen.” Ik was nog niet van plan te gaan, maar hij liep naar de deur en hield die uitnodigend voor me open. “Maak het nou niet moeilijker dan het al is.” Daar was ik nog helemaal niet zo zeker van, maar ik had weinig keus. Ik sprong op en een scheut van pijn schetterde door mijn been. De woede, die bezit van me
nam, werd daardoor nog eens flink opgepord. Coach Jameson keek me strak aan, terwijl hij me met een handgebaar aanspoorde te vertrekken. Zijn blik zei me dat ik maar beter kon doen wat hij van me verlangde. Ik begreep dat ik hier niets wijzer zou worden, greep mijn stok en strompelde, zonder hem nog een blik waardig te keuren, naar buiten. Een groepje jongerejaars studenten kwam de gang in en liep naar de gewone kleedkamers. Ik wachtte tot ze de deur achter zich dichtgetrokken hadden en strompelde naar de teamkleedkamer achter in de gang. Toen ik de deur opende, hoorde ik een lockerdeur met een enorme klap dichtslaan. Brian keek me verschrikt aan, zijn ogen alweer bloeddoorlopen en een pleister over zijn neus. Hij herstelde zich razendsnel. “Als ik ook geschorst word dan vermoord ik je,” siste hij me toe. De drang om hem opnieuw een oplawaai te verkopen was groot maar de woorden van Jameson dreunden nog na in mijn hoofd. Ik stak alleen mijn middelvinger naar hem op. Eén stap in zijn richting was genoeg om hem scheldend en vloekend de gang in te laten vluchten, waar ik coach Jameson tegen hem uit hoorde varen. Mijn hart bonsde weer in mijn keel.
Een aanklacht wegens mishandeling. Waar haalde hij het lef vandaan. De deur van mijn locker moest het ontgelden, maar toen ik er een ruk aan gaf merkte ik tot mijn verbazing dat die op slot was. Ik liet hem altijd openstaan, omdat ik geen zin had om de cijfercombinatie te onthouden en waardevolle dingen had ik toch niet. Iemand moest een zwieper aan het cijferslot gegeven hebben in de afgelopen dagen. Ik moest diep graven in mijn geheugen maar na wat gemorrel ging het deurtje open. Mijn hartslag was inmiddels weer tot een enigszins acceptabel niveau gedaald. Veel zat er niet in de locker, slechts de stinkende kleren van maandag, een handdoek aan het haakje onder de plank en een fles shampoo. Ik rolde de kleren in de handdoek en smeet het deurtje weer dicht, zonder het af te sluiten. Buiten liet ik me op een bankje vallen. Ik greep naar mijn tabakszak, mijn troost, mijn houvast. De nicotine kalmeerde me wat, maar er woedde een felle storm in mijn binnenste. Ik moest iemand spreken, ik moest mijn verhaal kwijt en ik moest weten wat er aan de hand was. Hoe kon ik bewijzen dat niet ik hem, maar hij mij aangevlogen was? Dat kon ik niet. Ik kon natuurlijk een aanklacht tegen hem indienen, maar het was mijn woord tegen het zijne. Ik was kansloos. Ik besloot naar de istratie te gaan. Misschien kon ik nog wat informatie uit Jack persen. Hij was er echter niet, Mrs. Robinson zat achter de balie. Ze keek me weinig vriendelijk aan en ik keek weinig vriendelijk terug, waarna ze zich weer op haar werk concentreerde. Ik had echter informatie nodig, dus ik liep naar haar toe. “Is Jack er?” Zonder op te kijken antwoordde ze. “Nee, hij is weg.” “Wanneer komt hij terug?” “Hij werkt hier niet meer. En laat me nu met rust, ik heb werk te doen.” Ik begreep er niets van, maar Mrs. Robinson was niet van plan me nog meer te vertellen dus draaide ik me om. Opeens schoot het door mijn hoofd dat Mr. Anderson, de decaan, degene moest zijn die dat onderzoek zou doen. Ik moest maar eens met hem gaan praten. Mrs. Robinson stond op en verdween in een kamertje achter de balie. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om ongezien de
gang in te verdwijnen, waar Mr. Anderson zijn kantoor had. Zijn secretaresse zat achter haar bureau. Mrs. Pendecki stond er op het bordje op haar bureau, een kleine dame met staalgrijze permanentkrullen en een grote paarse bril op haar neus. Ze keek verschrikt op van haar typemachine toen ik opeens voor haar neus stond in het kleine hok dat als buffer diende voor het kantoor van de ‘baas’. “Is Mr. Anderson binnen? Ik moet hem spreken.” “Eehh, nou… hij is in bespreking. Ik kan een afspraak voor u maken Mr. eehh… Walking Elk. Dat bent u toch?” Aan haar gezicht kon ik duidelijk aflezen dat ze heel goed wist wie ik was. Ze leek zich weinig op haar gemak te voelen. “Ik wacht wel.” Ik liet me vallen op een stoel die tegen de muur stond. “Ja maar, het kan nog wel even duren voordat hij uit de bespreking komt. U kunt beter een afspraak maken. Wacht, ik kijk even in zijn agenda.” “Nee, ik wil geen afspraak, ik moet hem nu spreken!” Nerveus opende ze een la en even later toverde ze een langwerpig boek tevoorschijn. Ze sloeg het open en bestudeerde de pagina voor zich. “Hij moet zo meteen weg, dus u kunt beter een andere keer terugkomen,” probeerde ze nog eens. Ik had geen enkele behoefte om later terug te komen. Ik wilde die man nu spreken. Naar mijn idee duurde het minstens een uur voordat hij opeens uit zijn kantoor kwam. Mijn kaken deden zeer van het opeenklemmen en mijn handen waren klam. Ik sprong overeind en liep op hem toe. Mr. Anderson was klein en gezet, had een woeste bos grijs haar en een volle baard. Een klein brilletje stond op de punt van zijn neus. Hij moest tegen me opkijken, maar dat deed weinig af aan het gezag dat hij uitstraalde. En hoe klein hij dan ook mocht zijn, hij stond bekend als een rokkenjager. Het verhaal ging dat hij ongeveer elke docente onder de veertig had proberen te versieren. Met succes. En hij was meedogenloos. Ik had al van verscheidene mensen gehoord dat ze geschorst waren geweest voor bepaalde tijd omdat hij iets tegen hen had. Een duidelijke reden was er vaak niet eens voor, hij verzon wel iets en er waren altijd onduidelijke bewijsstukken. Ik was er weinig gerust op dat het voor mij anders zou zijn.
“Mr. Anderson.” Hij keek me aan met een blik waarvan het sarcasme afdroop. “Ik heb geen tijd voor jou. Maak maar een afspraak met Mrs. Pendecki hier. Ik moet nu weg.” Hij beende de gang uit. Ik greep mijn stok en probeerde hem bij te houden, maar ondanks zijn korte gedrongen gestalte was hij razendsnel. Hij negeerde me volledig en verdween door de deur naar buiten, toen ik nog maar halverwege de centrale hal was. Mrs. Robinson keek me vanachter haar balie opnieuw onvriendelijk aan. Ik besloot de gok te wagen en haar nogmaals aan te spreken. “Ik heb gehoord over een onderzoek, maar ik weet niet waarover het gaat jongeman. Wacht even rustig af.” Ze was uitgepraat met me en ging verder met haar werk. Ik deed nog een paar verwoede pogingen om haar het een en ander te ontlokken, maar ze liet niets los. Toen ze me voor de derde keer dreigend aankeek en de telefoon pakte om de bewaking te bellen, droop ik af. Buiten liet ik me op een bankje zakken en met trillende vingers draaide ik een sjekkie. Ik was opeens uitgeput. Na twee sjekkies was ik een beetje gekalmeerd. Mijn maag begon op hetzelfde moment te rommelen. Ik slofte naar de kantine en haalde een broodje en een kop koffie. Ik speurde de ruimte af naar een leeg tafeltje ergens in een hoekje. Ik had geen zin in oppervlakkige gesprekken en aan priemende blikken. In een hoek bij het raam was een vrij tafeltje. Ik gooide mijn boeken erop en viel aan op mijn lunch. Ondertussen probeerde ik mijn gedachten bij mijn boek te houden. De kantine was bijna leeg toen ik uitgegeten was. Ik besloot door de achterdeur naar buiten te gaan. Die kwam uit op een slecht onderhouden pad. Aan de ene kant was een hoog hek met daarachter een bosrand, aan de andere kant dicht struikgewas. Niet zolang geleden was hier een meisje aangerand en sindsdien werd het pad door de meeste mensen gemeden. Het was echter de kortste weg naar Kenneth Hall, waar ik een volgend college had. Niet dat ik de illusie had dat ik er iets van mee zou krijgen, maar voorlopig kon ik niet veel anders doen. Ik was halverwege, toen ik achter me het geluid van een brekende tak hoorde. Ik keek om en op hetzelfde moment kreeg ik een duw, waardoor ik mijn toch al wankele evenwicht verloor. Ik viel voorover met mijn gezicht op de harde ondergrond van zand, grind en boomwortels. Een knie werd pijnlijk in mijn onderrug gepoot en ik hapte naar adem.
“Waar is mijn rugzak?” hoorde ik de stem van Brian. Vlak voor me zag ik twee voeten van een tweede persoon, die Brian op fanatieke wijze en met een hoge stem aanmoedigde. Jason Ingram. Zijn rugzak? Waar had hij het over? Ik kreunde en probeerde me los te worstelen, maar Brian hield me zo stevig in zijn greep, dat ik weinig uit kon richten. “Jij bent de enige die vandaag in de buurt van mijn locker is geweest, dus jij bent de enige die hem gejat kan hebben,” vervolgde hij, terwijl hij mijn arm pijnlijk achter mijn rug draaide en zijn knie nog wat steviger in mijn rug pootte. Ik snakte naar adem terwijl ik wanhopig probeerde me te bevrijden, maar ik kon weinig uitrichten. Als antwoord op mijn pogingen om los te komen deed Brian een greep naar mijn haar en trok mijn hoofd hardhandig naar achteren. Nogmaals beet hij me toe dat ik hem zijn spullen terug moest geven en wel nu! Op dat moment hoorde ik een schreeuw vanaf de kantine. De greep op mijn arm verslapte, de knie werd uit mijn rug gehaald en Brian gaf mijn hoofd een zwieper, waardoor mijn gezicht opnieuw pijnlijk met de harde, knoestige ondergrond in aanraking kwam. Als afsluiting kreeg ik nog een schop tegen mijn ribben, waarna de twee zich uit de voeten maakten. Ik bleef verdoofd liggen. “Gaat het?” hoorde ik een bezorgde stem. De beheerder van de kantine zat gehurkt naast me. Langzaam kwam ik een beetje op adem, waarna hij me overeind hielp. De man gaf me mijn stok aan en zocht mijn boeken bij elkaar. Hij ondersteunde me terug naar de kantine, waar ik me uitgeput op een stoel liet zakken. De beheerder bood me een kop koffie aan wat ik dankbaar accepteerde. Hij drong erop aan dat hij iemand voor me zou bellen, maar ik wimpelde het af. Een tijdje staarde ik voor me uit, terwijl mijn hersenen pijnlijk langzaam weer in de versnelling kwamen. Wat voor spullen waren er zo belangrijk? En waarom dacht Brian dat ik iets van hem had? Ik had mijn eigen spullen uit mijn eigen locker gehaald. Niet uit die van hem. Opeens bedacht ik dat ik de handdoek met smerige sportkleren niet meer bij me had. Waar had ik die achtergelaten? Ik had ze al niet meer gehad toen ik naar de kantine ging. In de gang bij het kantoortje van Mrs. Pendicki? Ik pijnigde mijn hersenen, maar ik kon me echt niet herinneren waar ik ze gelaten had. Mijn linkermondhoek begon weer te trekken en geërgerd wreef ik erover met de rug van mijn hand. Na een tijdje legde ik mijn hoofd op mijn armen op de tafel en deed mijn ogen dicht. Ik dommelde weg, tot de beheerder me wakker schudde en meldde dat hij nu toch echt af moest sluiten.
“Weet je zeker dat het gaat? Moet ik iemand bellen?” Ik schudde mijn hoofd. Op het toilet deed ik nog een halfslachtige poging om mezelf wat te fatsoeneren. Mijn gezicht zat onder de zwarte vegen en mijn kleren waren vies. Er zat een bult op mijn voorhoofd, mijn neus was geschaafd en mijn ribben deden zeer, evenals mijn schouder, die half uit de kom gedraaid was. Buiten zocht ik het bankje weer op en ging zitten. Wachten. De minuten kropen voorbij en de storm in mijn hoofd woedde voort, maar eindelijk werd het dan toch drie uur en kon ik naar huis. Jerry stond tegen de truck geleund te wachten toen ik aan kwam strompelen. Nog steeds had hij diepe wallen onder zijn ogen. Toen hij me in het vizier kreeg leken die wallen zich nog eens te verdiepen. Hij keek hij me geschrokken aan. “Wat is er met jou gebeurd?” “Beetje mot gehad.” Wat? Met wie?” “Een of andere sukkel die vond dat ik hem voor de voeten liep. Niets om je druk over te maken.” “En had die sukkel ook een naam? Herrington misschien?” Ik zweeg en Jerry rukte de deur aan zijn kant open. Met een woest gebaar opende hij het portier aan de agierskant en kon ik naar binnen klauteren. Nog voor ik de deur dichtgeslagen had ramde Jerry de pook in de versnelling en scheurden we met piepende banden van de parkeerplaats af. Ik moest me met beide handen vasthouden om niet tegen de ramen te pletter te slaan. “Hé, wat mankeert jou? Ik heb mijn portie voor vandaag wel gehad hoor. Als jij je dood wilt rijden, doe je best, maar laat mij er dan eerst uit.” Jerry trok zich er niets van aan, zijn gezicht stond op donder en bliksem. Hij had blijkbaar een slechte dag gehad. Net als ik. Hij hield echter zijn mond en ik had geen zin om te beginnen over mijn problemen. Nog niet. Straks als we thuis waren en hij wat afgekoeld was, zou ik hem wel vertellen wat ik allemaal over me heen had gekregen. Ik probeerde alles op een rijtje te zetten. Brian had me
beschuldigd van het stelen van ‘spullen’. En hij had een aanklacht wegens mishandeling tegen me ingediend. Ramon deed de laatste tijd raar. Jerry was niet te harden. En ik snapte niet waar ik het allemaal aan te danken had. Jerry parkeerde de truck slordig op het parkeerplaatsje bij onze woonkazerne. Hij smeet de deur dicht en beende weg. Hij was al binnen toen ik nog bezig was me uit de auto te hijsen. De verzoeningspoging van de avond tevoren was hij weer vergeten. Aan de overkant zag ik een vader en een zoon samen richting het basketbalpleintje met kettingen net als basket lopen. De vader had zijn arm om de schouder van zijn zoon geslagen en onder zijn andere arm hield hij de bal. Ze waren in een geanimeerd gesprek verwikkeld. Het was zo’n natuurlijk en alledaags beeld en er ging een steek door mijn hart. Het huis waar de man en zijn zoon uitgekomen waren was eenzelfde bouwval als dat van ons, maar ze hadden een goede verstandhouding. Zo leek het in ieder geval. Ik strompelde naar de veranda, waar ik me op de stoel liet zakken en een sjekkie draaide. Ik probeerde me te concentreren op zaken die niets met Charlene, Grace, Kelly, Brian, Jameson, Anderson of wie dan ook te maken hadden, maar het lukte me niet om mijn gedachten bij andere zaken te houden. Jerry kwam weer naar buiten, liet zich naast mij op de grond zakken en legde zijn hoofd in zijn handen. Hij zei niets, maar hij straalde ellende uit. De onweersbui was blijkbaar overgedreven. Voordat ik iets kon zeggen, ging de telefoon en omdat Jerry geen enkele aanstalten maakte op te staan, hees ik me van mijn stoel en strompelde naar binnen. De telefoon rinkelde, krijste zo langzamerhand. Ik nam op. “Waar ben jij mee bezig? Ik had gezegd dat je haar met rust moest laten!” De vrouwenstem die in mijn oor toeterde klonk zo geagiteerd, dat ik de hoorn bijna uit mijn handen liet vallen: “Blijf uit haar buurt, we kunnen het zonder je wel af.” De hoorn werd op de haak gegooid en stomverbaasd zat ik een paar tellen naar het toeterende apparaat te staren. Ik legde de hoorn weer op de haak, draaide me om en besloot koffie te gaan zetten. Ik had nog geen stap gedaan toen de telefoon weer overging. Van schrik sloeg mijn hart een slag over. “Wat moet je nou? Ik heb haar helemaal niet…” bulderde ik in de hoorn,
verwachtend dat Grace opnieuw een tirade zou beginnen. “Hallo? Morgan?” Een mannenstem. Zwaar, maar met een zeurderig ondertoontje. Ik was met stomheid geslagen. “Hallo?” riep de man opnieuw in mijn oor. Ik kreeg mezelf weer onder controle en verontschuldigde me: “Ik dacht…” “…dat je iemand anders aan de lijn kreeg. Je spreekt met Bob Moynahan. Je kent mij niet, maar ik wil je graag spreken. Ik ben de….” “Ja, ik weet wie je bent. Ga je me ook vertellen dat ik Charlene met rust moet laten? Pech. Te laat. Ik blijf niet weg. Ik wil…” “Nee, dat is een zaak tussen haar en jou. Ik moet met je praten. Kun je hierheen komen?” “Wat? Nu?” Ik slikte een paar verwensingen in. Wat moest die kwast? “Ja, ik wil je een voorstel doen.” “Als je me wat te vertellen hebt dan doe je het maar over de telefoon.” Ik hoorde Bob grinniken en wond me nog meer op. Bob liet zich echter niet zo makkelijk uit het veld slaan. Hij ademde hoorbaar diep in en vervolgde: “Niet zo opgewonden jongen. Je hebt niet zoveel te willen. Ik wil met je praten. Maar dan moet je wel naar mijn kantoor komen. Dit kan niet over de telefoon. Heb je pen en papier bij de hand?” “Nee. En ik ga ook nergens heen. De problemen die ik heb, los ik wel op met Charlene. Daar heb ik jou niet bij nodig.” ”De problemen die jij hebt, hebben niets met mijn schoonzusje te maken. Dit gaat over je problemen op school. En je probleempje met Brian Herrington. Die ken je toch?” De adem stokte me in mijn keel. Hoe wist die kwast die dingen? Ik opende het laatje onder de salontafel en rommelde er wat in tot ik een pen en een stukje papier gevonden had. “Oké, jij wint. Maar ik heb niet veel tijd. Ik heb om vijf uur een afspraak.” Ik
wist nog niet waar en met wie, maar dat hoefde hij niet te weten. Bob gaf me een adres op en zei dat het niet lang hoefde te duren. Ik zou op tijd bij mijn afspraak zijn. Het woord kwam er spottend uit en mijn hart begon weer overuren te maken. Ik overwoog Jerry te vragen mee te gaan, maar zag er vanaf. Jerry zat met zijn gedachten erg ver weg. Bovendien was het mijn probleem. En het had blijkbaar te maken met de toestanden met Brian. En dus waarschijnlijk ook met de andere beschuldigingen en insinuaties. Ik werd nieuwsgierig. Ik griste de autosleutels van de tafel, pakte mijn stok en stond stijf op. Jerry zat nog steeds op hetzelfde plekje, het leek alsof hij zich nog niet bewogen had, terwijl hij toch had moeten horen dat ik een verhitte discussie gevoerd had aan de telefoon. “Ik ga even weg. Ben over een uurtje terug.” verklaarde ik, hij vroeg niet eens waar ik nu weer naartoe moest. Het had me zorgen moeten baren, maar ik had op dit moment geen tijd om er veel aandacht aan te schenken. Even later zat ik in de auto, op weg naar het adres dat Bob me opgegeven had. Ik rommelde wat in het handschoenenkastje op zoek naar een 8-track tape die het nog deed en vond er een die ik nog niet eerder had gezien. Ik duwde de tape in de recorder en met een half oor luisterde ik even later naar Crosby, Stills and Nash. Alleen de Marrakesh Express zong ik hard en vals mee. Het hielp niet, mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. De Santa Monica Freeway was vol met auto’s en het duurde een stuk langer dan ik gehoopt had. Het zweet stond me in de handen toen de verkeersstroom maar niet op gang bleef. Na bijna een uur bereikte ik de straat waar Bobs kantoor gevestigd was. Het was hier een stuk rustiger en tot mijn opluchting vond ik een parkeerplek vlakbij het gebouw waar ik dacht te moeten zijn. Het Orington complex was indrukwekkend. Op een bewolkte dag zouden de bovenste verdiepingen in nevelen gehuld zijn. Minstens dertig verdiepingen strekten zich uit naar de blauwe lucht en zonlicht werd weerspiegeld in al het glas waaruit het was opgetrokken. De entree bestond uit een draaideur waarin wel twintig man tegelijk naar binnen kon worden gedraaid. Daarachter bevond zich een imponerende hal. Achter een grote mahoniehouten balie zaten twee vrouwen in uniform, donkergrijze blazers, beige bloesjes en blauw/beige
sjaaltjes. Op de borstzak van de blazer een bedrijfslogo. Aan de lichtgrijze wanden hingen enorme kunstwerken en mijn voeten zakten enkeldiep weg in het tapijt. Donkergrijs met een beige logo erin verwerkt. Achter de balie was hetzelfde logo op de muur aangebracht. Een gestileerde M met het silhouet van een adelaar. “Kan ik u helpen?” vroeg een van de receptionistes. Ze had lang, bruin haar dat in een staart op haar rug hing en ze keek verveeld op van een stuk papier. “Ik heb een afspraak met Mr. Moynahan,” antwoordde ik. De vrouw pakte de telefoon, drukte een paar toetsen in en wierp me een minachtende blik toe. Ik staarde boos terug en legde mijn elleboog op de balie. “Naam?” vroeg ze, “Bob! Ene meneer…” ze keek me doordringend aan, maar voor ik kon antwoorden, begon ze alweer te praten, “ja, een indiaan. Lang haar, kreupel en …” Ze werd blijkbaar onderbroken, want ze zweeg abrupt, luisterde nog even en legde de hoorn op de haak. “Negentiende verdieping, kamer 1912. Uit de lift links.” Ze was me al vergeten voordat ze uitgesproken was. Ik keek naar haar kruin, bedacht dat als ik Bob was, ik haar zou ontslaan als ik erachter zou komen hoe ze met de klanten omging, draaide me om en speurde de hal af naar de lift. “Daar!” geërgerd gebaarde ze naar links. Verstopt achter een pilaar zag ik een inham, waar ik even later de liften ontdekte. Er stopte er net een toen ik ervoor stond. De lift werd zo ongeveer gelanceerd en binnen een paar tellen stopte hij op de negentiende verdieping, waardoor ik enigszins duizelig de gang in wankelde. De deur van kamer 1912 stond open en ik wilde naar binnen gaan, maar ik werd van de sokken gelopen door een man die haastig het kantoor uitliep. Voor de tweede keer die dag smakte ik onvrijwillig tegen de grond. “Hé idioot, kijk uit waar je loopt!” beet ik hem toe. De man mompelde een verontschuldiging. Hij stak me zijn hand toe en trok me overeind. Hij keek me aan met een neerbuigende blik in zijn ogen. De man droeg een donker pak, een gekreukt wit overhemd en een gestreepte das met een vetvlek er middenop. Hij
zag bleek, alsof hij ziek was. Hij kwam me bekend voor, maar ik kon hem niet thuisbrengen. Zodra ik weer op mijn benen stond beende hij weg. Ik zag hem in de lift verdwijnen en toen ik weer opkeek stond er een forse man voor mijn neus. Hij was minstens vijftien kilo te zwaar, had een druipsnor en hangwangen, en zijn blonde haar was gebleekt in de zon en krulde over de kraag van zijn Hawaii shirt dat tot net boven zijn navel openstond en uitzicht gaf op een enorme bos grijsblond borsthaar. De korte mouwen spanden om zijn zwaar behaarde armen met spieren als kabels. Met zijn zongebruinde gezicht en blauwe ogen zag hij eruit als een overjarige surfer. Ik had hem eerder gezien. Op het bouwterrein bij die Doherty. “Ha, je bent er al.” Hij gebaarde me hem te volgen en even later stond ik in een groot hoekkantoor. Ook hier hoogpolig tapijt. Donkergrijs met een beige logo. De wanden waren bekleed met behang in een lichte tint grijs. Twee enorme portretten met wildwest taferelen sierden de beide zijwanden. Een bureau stond voor een van de vensters. Van buiten waren ze van spiegelglas, hier waren ze getint. Tussen nog twee spiegelglazen kantoorgebouwen bood het raam een adembenemend uitzicht over een deel van de stad, met in de verte, glinsterend in de zon, de Pacific. Het andere venster bood uitzicht over nog meer stad, met op de achtergrond de bergen. De hele omgeving maakte een intimiderende indruk op me. Tegen de rechterwand stond een grote beige sofa en daarop hing een man met donker haar, een baard en een bril in een magazine te bladeren. De andere van het bouwterrein. Deze keer in een spijkerbroek en vuiloranje poloshirt. Aan een smal wandje tussen de twee ramen hingen een paar foto’s. Op een stonden een paar mannen waarvan er een verdacht veel op Brian leek, maar dat kon hem niet zijn. De foto was oud en ik herkende de man die voor me zat, al was hij op de foto minstens tien jaar jonger en evenzoveel kilo’s lichter. De andere foto was genomen tijdens een feest ter ere van een of andere benoeming. Ik kon niet zien waarvoor het precies was, maar er stonden een stel mensen voor een groot spandoek. Tussen twee mannen in pak waren twee woorden gedeeltelijk te zien: ‘or Senato’ in rode letters. “Morgan. Ik ben Bob. Ga zitten.” Hij stak me zijn hand toe. Ik aarzelde, maar schudde toen de uitgestoken hand, die slap en vlezig aanvoelde, geheel in tegenspraak met zijn uiterlijk en stem, alhoewel het wel weer paste bij dat nare
ondertoontje. Hij gebaarde naar de man op de sofa, “Paul Flaherty, hoofd beveiliging van Herrington Enterprises.” De man op de sofa keek even op, stak grijnzend zijn hand op en vestigde zijn aandacht weer op het magazine. Ik liet me zakken op een van de leren stoelen voor het bureau. Die straalde nog de lichaamswarmte af van de vorige bezoeker. Vast die vent die me net omver gelopen had. Ik staarde langs Bob uit het raam. Niet alleen door het kantoor voelde ik me geïntimideerd, Bob en de hele situatie er omheen hadden die uitwerking op me. Ik wilde dat ik thuis was en ik had er spijt van dat ik Jerry niet had meegesleept. Bob was inmiddels ook weer gaan zitten. Hij opende een la van zijn bureau en haalde er een fles en twee glazen uit. Een glimlach van oor tot oor. Hij schroefde de dop van de fles en voordat ik kon protesteren schonk hij een bodempje in beide glazen en schoof één glas in mijn richting. “Een hartversterkertje. Je ziet eruit alsof je het kunt gebruiken.” Ik staarde naar de gouden vloeistof die in het glas heen en weer klotste. “Nee, dank je.” “Kom op zeg, doe niet zo flauw. Je laat me toch niet alleen drinken?” drong Bob aan. “Nee, dank je.” Dit keer iets nadrukkelijker. “Ik sta erop.” “Ik drink niet.” ”Jij lust er wel pap van heb ik gehoord, dus probeer mij niet wijs te maken dat je het niet lust.” Natuurlijk lustte ik het wel. Veel te graag zelfs. “Dat zeg ik toch niet? Ga je me nog vertellen wat ik hier doe?”
“Eerst een drankje.” Ik maakte aanstalten om op te staan. De man op de sofa ging rechtop zitten. Een alerte blik in zijn ogen. Bob gebaarde hem te blijven waar hij was. “Blijf zitten en luister!” De uitdrukking in Bobs ogen werd hard. Van de joviale levensgenieter veranderde hij op slag in een keiharde zakenman. “Jij gaat nergens heen.” Met zijn ijskoude blik leek hij dwars door me heen te kijken. “Ik wil dat je Charlene met rust laat.” Mijn mond viel open en ik schoof onrustig heen en weer op mijn stoel. “Dit ging toch niet over Charlene?” “Je wilde toch die kinderen zien?” Nee, ik wilde die kinderen helemaal niet. “Nou, eh…” “Jij doet precies wat ik zeg. Misschien help ik je dan wel.” Bob nam een slok uit zijn glas en weer boorden zijn ogen zich in de mijne. Ik slikte moeizaam. Hij schoof het glas nog een beetje dichter naar me toe. “Drink nou maar, voordat je een flauwte krijgt.” Abrupt stond ik op, greep mijn stok en draaide me om. Hier had ik geen zin in. Al vier jaar stond ik droog en had ik de verleiding kunnen weerstaan. En daar was ik trots op. Bob leek me in staat de inhoud van het glas eigenhandig door mijn keelgat te gieten als ik weigerde. Maar ik was niet van plan dat te laten gebeuren. De sofaman stond ook op, maar deed niets. Ik keek hem nog eens aan. Ergens kwam hij me bekend voor, maar ik kon hem niet plaatsen. Een onbehaaglijk gevoel bekroop me. “Luister jongen. Als je nu die deur uitloopt, dan zul je het bezuren. Ga zitten!” beval Bob. Even aarzelde ik, zijn stem was rustig, maar er klonk een dreigende ondertoon in
door. “Charlene had haar mond moeten houden. Je had helemaal niet hoeven weten dat ze zwanger is,” ging Bob verder. “Nou, da’s dan mislukt. En ik heb jouw hulp niet nodig met haar, dat kan ik zelf wel aan.” Waaraan ik ernstig twijfelde, maar ook dat hoefde hij niet te weten. De man op de sofa liet een laatdunkend ‘tsssk’ geluid horen. “Oh ja? Charlene wil je niet. Ze kan het prima zonder jou af. En wij zullen wel voor haar zorgen.” Ik draaide me om en keek hem – hoopte ik – dreigend aan: “Ik heb ook rechten. Als zij me niet wil zien, best. Maar ze kan me het recht niet ontzeggen om straks die kinderen te zien.” Zo was het toch? Ik had toch rechten? Of had ik het helemaal mis. Ik wist er eigenlijk niets van. Misschien moest ik eens met Carl gaan praten, die studeerde rechten. Die zou me misschien wel het een en ander kunnen vertellen over mijn rechten. Bob keek uitdagend terug, intimiderend, smalend. “Ik kan via de rechter wel een regeling treffen. Of de voogdij. Waarom zou zij wel rechten hebben en ik niet?” ging ik verder, maar in mijn hart werd ik steeds minder zeker van mijn zaak. “Wat voor rechter geeft jou de voogdij over die kinderen? Je hebt geen inkomen, je hebt geen fatsoenlijk huis. Je bent een zatlap, een relschopper en je hebt een gewelddadig verleden. Om over je psychische problemen nog maar niet te spreken. Je hebt toch een tijdje op een gesloten afdeling gezeten? Ergens in het noorden? Geen enkele rechter hier in Californië zal er zelfs maar over peinzen om jou bij die koters in de buurt te laten komen. En we kunnen je zo een straatverbod laten opleggen. Dus ga je nou naar me luisteren of hoe zit dat?” Hij was vanachter zijn bureau gekomen en had de stoel weer rechtop gezet. Hij pakte het glas en hield het onder mijn neus. “Hoe…” begon ik. “Hoe ik dat allemaal weet? Toen Charlene met jou aankwam heb ik wat onderzoek laten doen. Paul hier is erin gespecialiseerd om feiten boven tafel te krijgen. Ik weet alles van je. Waar je geboren bent, waar je je jeugd hebt doorgebracht, wie je vrienden ...” – dat was een kort lijstje geweest – “en
vijanden zijn, hoe vaak je van huis bent weggelopen, wat je allemaal hebt uitgespookt in Sacramento. Je ‘heldendaden’ in Son Lai, je vriendje Dou, die rel in 1973, je arrestatie door de FBI…” Hij hield even op, keek me doordringend aan en ging verder, “…de zelfmoord van je vriendje George,” De bom barstte in mijn binnenste. Ik sprong op, “George heeft geen zelfmoord gepleegd!” Bob duwde me met kracht terug op de stoel en beval me te blijven zitten en me rustig te houden, maar mijn bloed kolkte. George was de meest stabiele man die ik gekend had. Hij had me weer op het pad geholpen. In vroeger tijden was hij waarschijnlijk opperhoofd geweest of in ieder geval een van de stamoudsten. Hij was een wijs man en had het natuurlijk overwicht van een leider. In 1973 was ik samen met hem en Jerry bij Wounded Knee midden in een enorme rel – deze keer eens buiten mijn schuld - terecht gekomen. We waren uiteindelijk een kerk binnengevlucht waar een stelletje oproerkraaiers met geweren en andere wapens zat. En zo waren we onbedoeld meegesleept in het conflict. Een van die lui, volgens mij heette hij Steve, had me een geweer toegegooid met de mededeling dat ik alleen mocht schieten als er iemand het lef had zijn kop te laten zien, vanachter een heuveltje verderop. Maar wel boven de hoofden langs graag, had hij erbij gezegd, ze wilden niet dat er doden vielen. Ik had geen idee waar het allemaal over ging. Ik had net drie weken geheel afgesloten gezeten van de buitenwereld. George had me bewaakt alsof zijn leven er vanaf hing. Niet dat ik veel kanten op kon, ook toen lag mijn knie in puin. Een figuur had het lef gehad en ik had zijn hoed van zijn kop geschoten. Het had me een woeste blik van Steve opgeleverd, maar het geweer had ik mogen houden. De situatie was geëscaleerd en uitgelopen op een massale vechtpartij met een even massale arrestatie. Jerry, George en ik werden in een cel gesmeten, samen met een stuk of tien anderen, en het was aan George te danken dat we het er levend en zonder gek te worden afgebracht hadden. Drie dagen lang werden we om de beurt verhoord door een FBI agent, Special Agent Patrick Finnigan. Zijn verhoormethoden waren nogal fysiek en intimiderend. Hij had een zuidelijk accent en een flemende en sarcastische ondertoon in zijn stem. Wat hij maar bleef herhalen was dat hij me een lafaard vond. Een ding stond me nog bij als de dag van gisteren. Zijn uitspraak die hij keer op keer herhaalde: ‘Jij schiet alleen maar op mensen zonder gezicht.’
Ik was er zelf bijna in gaan geloven. Na drie dagen werden we zonder opgaaf van redenen vrijgelaten. Finnigan was nergens te bekennen, volgens zijn collega was hij met verlof gestuurd. De aanklachten waren ingetrokken, ook zonder opgaaf van redenen. Een dag later zat er een briefje op de deur van George’s trailer geplakt waarop gekrabbeld stond dat hij het er niet bij zou laten zitten, dat hij wraak zou nemen. Wie het briefje geschreven had stond er niet bij, maar we hadden zo onze vermoedens. Vier maanden later was George dood. Hij werd gevonden voor zijn trailer met een kogel door zijn hoofd. Zelfmoord, was de officiële lezing. Maar Jerry en ik wisten wel beter. Niet dat er ook maar iemand naar ons luisterde. Van de FBI hadden we niets meer gehoord en ik was in de veronderstelling dat de hele zaak geseponeerd, dan wel in de doofpot gestopt was. Bob wierp een veelzeggende blik op de sofaman. Flaherty keek me met een blik vol onverholen haat aan en ik voelde opnieuw een onbehaaglijke kriebel langs mijn ruggengraat lopen. Ik staarde naar buiten. De oceaan op de achtergrond vervaagde tot een glinsterende, golvende streep zilver. De contouren van de gebouwen van de stad vloeiden in elkaar over tot een wazig vlak. Mijn verleden. Te pijnlijk. Te heftig. Ik had het zo zorgvuldig begraven, zover weggestopt, maar Bob had het opgegraven alsof het onder een laagje mul zand was gestopt. Hoe wist die vent dit alles? Hoe had die Flaherty dit allemaal op kunnen diepen? Ik had er nooit over gesproken en bijna alles wat Bob nu zei zat diep weggestopt in archieven. Alleen een heel select groepje mensen kon daarbij. De whisky in het glas onder mijn neus had verleidelijk geroken. Voor het eerst in vier jaar wist ik niet zeker of ik de verleiding zou kunnen weerstaan. Ik snakte naar de verdovende werking van de alcohol. “Wat moet je van me?” kwam het moeizaam over mijn lippen. Bob trok een bureaula open en haalde er een envelop uit en schoof die over het bureau naar mij toe.
“Vijfduizend dollar. Dat is voor jou als je uit ons leven verdwijnt.” Nu kwam hij achter zijn bureau vandaan. Hij pakte het glas en hield het opnieuw onder mijn neus. Alles in me verzette zich ertegen, maar bijna pakte ik het aan. In plaats daarvan gaf ik een harde duw tegen zijn onderarm, waardoor het glas uit zijn hand vloog. De inhoud spetterde alle kanten uit, onder andere in mijn gezicht en over mijn kleren. Het glas stuiterde op de grond. Bob deinsde achteruit en ik sprong opnieuw op. Hij hield me tegen, klemde zijn vlezige hand - die opeens niet meer slap aanvoelde - om mijn pols en kneep. Ik klemde mijn kiezen op elkaar om een kreet van pijn te onderdrukken, iets wat ik in het verleden tot ware kunst had verheven en viel terug in de stoel. “Blijf zitten! Wij zijn nog niet uitgepraat,” beet Bob me toe. Hij liet mijn pols los, maar de blik in zijn ogen maakte me duidelijk dat ik maar beter kon blijven zitten waar ik zat. Ik probeerde mijn aandacht op iets anders te vestigen, op de oceaan in de verte. Mijn blik werd weer scherp en mijn hersenen kwamen langzaam op gang. Ik dacht aan de schepen die ik eerder die week had zien varen. Schepen die weg voeren. Ver weg. Ik wilde ver weg. Naar een plaats waar mijn verleden me niet zou achtervolgen. Een plaats waar ik in vrede kon leven, waar ik met rust gelaten zou worden. “Oké. Je kent Brian Herrington nietwaar?” haalde Bob me terug naar het heden. Hij klonk weer als de joviale levensgenieter. “Hij ging met Charlene, voordat jij op de proppen kwam. Ik had eigenlijk gehoopt dat het echt wat zou worden tussen hem en haar.” Hij pauzeerde even, pakte een sigaar uit een la van zijn bureau. Omslachtig haalde hij een knippertje tevoorschijn, knipte het puntje van de sigaar af en pakte vervolgens een grote verzilverde aansteker om hem aan te steken. Een dikke rookwolk steeg even later op uit zijn mond. Bedachtzaam nam hij nog een trek. “Hij en zijn maatjes zitten een beetje in de problemen. Hij vertelde me dat jij hen een geintje geflikt hebt en ik heb ze beloofd dat ik met je zal praten.” Daar gingen we weer. Ongefundeerde beschuldigingen. Ik werd er zo langzamerhand behoorlijk moe van. “Wat wil je nou?” Hij blies nog een dikke wolk uit. “Je snapt het nog steeds niet hè?”
Nee, ik snapte er inderdaad niets van. Met groot gebaar vleide Bob de sigaar op de rand van een monsterlijk lelijke asbak, pakte toen de envelop met geld en een tweede envelop van het bureau. Beide stak hij me toe. “Hier, lees dat maar eens door en laat me weten wat je ervan denkt.” Ik staarde naar de enveloppen, pakte ze aan en staarde er even naar. Ik gooide de envelop met geld terug op het bureau. De andere propte ik in mijn achterzak. Bob keek me spottend aan en vervolgde zonder verdere uitleg zijn verhaal. “Zelf weten.” Hij pakte de dikke envelop op en speelde er wat mee. “Er wordt op dat prestigieuze schooltje van jou gedeald. En op een paar middelbare scholen in de omgeving ook. Ik heb van wat mensen gehoord dat jij daarachter zit. Dat jij de grote jongen bent die de kleine dealertjes voorziet van de rommel. Of dat kloontje van je natuurlijk, beetje moeilijk om jullie uit elkaar te houden.” Mijn mond zakte opnieuw open. Ongefundeerde beschuldigingen en omgekochte getuigen. “Hou Jerry hierbuiten!” “Lees dat papier.” Hij was weer de harde zakenman. “Ik neem maandag met je op. Dan kunnen we bespreken wat je te doen staat.” Weer blies hij een dikke wolk uit, trok een bedachtzaam gezicht en priemde zijn blauwe ogen weer in me. “Ik kan er dan voor zorgen dat je met rust gelaten wordt. Dat je gewoon verder kunt met je leven. Je studie. Je zet Charlene uit je hoofd en ik regel die zaken met Brian.” “Ik heb Brian al verteld dat ik helemaal niets van hem heb! Hij zal zijn eigen rommel wel ergens verstopt hebben toen hij stoned was, en nu niet meer weten waar.” “Stoned. Ja, misschien wel, maar hij is er erg stellig over. Wees een vent en geef toe dat je hem een loer gedraaid hebt. Laat me je geheugen even opfrissen. Een blauwe rugzak met het logo van de universiteit?” Met stijgende verbazing en met afgrijzen hoorde ik de sarcastische woorden aan. Een blauwe rugzak met het logo van de universiteit. Een rugzak zoals er bij ons
thuis vast wel ergens twee rondslingerden. Brian dealde, dus het zou wel verband houden met drugs. Of zou hij nog andere handeltjes hebben. En Bob? Wat had hij hiermee te maken? Hij had genoeg geld om iets groots te financieren, maar zou hij dit alles riskeren voor zoiets illegaals? Of had hij dit alles soms te danken aan diezelfde handel. “Luister Bob, Brian is een loser. Hij kan blijkbaar zijn handjes niet thuishouden en hij zit in duistere zaakjes, waar ik niets van weet. Brian heeft die rugzak van hem zelf weggemoffeld. Ik heb niets dat niet van mij is. En die rugzak die jij beschrijft, daar loopt de hele universiteitsbevolking mee rond.” “Jij bent de enige die in de buurt was toen dat ding verdween. Brian doet wat klusjes voor mij en ik heb zijn vader beloofd een beetje op die jongen te letten. En ik kan jou helpen door geen getuigen op te laten draven. Niet van het dealen, niet van de aanranding. En ik kan zorgen dat je broertje ook buiten schot blijft. Maar dan moet je wel meewerken.” Aanranding. Dat woord, die beschuldiging had ik nog niet eerder gehoord. Waar ging dat nou weer over? Bob bleef doorbazelen, maar ik luisterde maar met een half oor, de woorden drongen nauwelijks tot me door. Ik staarde nog steeds voor me uit, mijn blik gefixeerd op het glinsterzilveren lint in de verte. Mijn gedachten dreven weer weg. Opeens voelde ik een enorme aandrang om hier weg te komen. Ik schoot overeind, wankelde, greep het bureau en hervond mijn evenwicht. “Ik moet weg.” Zonder om te kijken liep ik naar de deur. Mijn benen leken de verkeerde kant op te willen. Achter me hoorde ik Bob nog eens roepen dat hij me zou bellen en daarna hoorde ik hem in een bulderende lach uitbarsten. De sofaman viel hem grinnikend bij. Die grinnik had ik eerder gehoord, maar ik wist niet waarvan. Het duurde even voor de lift arriveerde en tegen de tijd dat ik naar beneden zoefde overviel me een golf van duizeligheid. Ik zocht houvast tegen de wand terwijl de inhoud van mijn maag zich naar boven worstelde. Toen de liftdeur openging strompelde ik de hal in en vluchtte naar buiten, waar ik de frisse lucht met diepe teugen inademde. Even kwam ik in de verleiding te gaan zitten op de bovenste trede van de trap naar de ingang, maar ik vermande me. Mijn hoofd tolde en verward keek ik om me heen op zoek naar de truck. Die stond nog netjes – een beetje scheef - langs de stoeprand, daar waar ik hem achtergelaten had. Zonder erbij na te denken startte ik de auto, zette de radio aan
en reed naar huis. Nog steeds draaierig strompelde ik de twee treden van de veranda op. Daar zeeg ik neer op de stoel, tastte naar mijn tabakszak en prutste er een vloeitje en een pluk tabak uit. Mijn handen trilden zo hard dat het me maar met moeite lukte een sjekkie te draaien. Het resultaat was dan ook niet geweldig. Ik keek er even naar en bedacht dat ik jaren geleden net zulke gedrochten draaide. Ik inhaleerde diep en langzaam werd het trillen minder. Ik dacht na over het gesprek met Bob. Hoe wist hij van Son Lai? En van George? Wie had die Flaherty dat allemaal ingefluisterd? George had me geholpen toen ik het zelf allemaal niet meer wist. Hij was meer een vader voor me geweest dan die ouwe ooit zou zijn. Goed, die ouwe – mijn pa – had me bij hem afgeleverd. Dat dan weer wel. Hij had toch nog iets goeds gedaan. George had me bij mijn nekvel gegrepen en me teruggeleid naar het goede pad. Tot alles finaal uit de hand liep. Finnigan was vlak na onze vrijlating spoorloos verdwenen. We hoorden wat geruchten over overplaatsing, maar meer dan geruchten waren het niet. Wat er gebeurd was en waarom was ik nooit achtergekomen, maar ik had mijn vermoedens. Hoelang ik zo gezeten had wist ik niet, maar op een bepaald moment hoorde ik de deur opengaan en stapte Jerry de veranda op. “Hé, waar heb jij uitgehangen?” Het klonk verwijtend. Ik keek niet op. Ik had het koud en bleef ineengedoken zitten. “Wat is er?” Jerry gaf me een duw tegen mijn schouder, zijn stem klonk dwingend en onvriendelijk. “Laat me met rust.” “Je stinkt naar drank. Je had me beloofd dat je van die troep af zou blijven Morgan. Waarom doe je dat nou!” “Ik heb helemaal niet gedronken.” Ik had geen zin om uit te leggen wat er
gebeurd was en bleef nukkig voor me uit staren. Ik snapte er zelf niet eens wat van. Mijn hoofd voelde inmiddels aan alsof het zou gaan ontploffen. Ik had behoefte aan koffie. Eigenlijk had ik behoefte aan heel iets anders, iets dat nu in mijn kleren zat, maar ik besloot dat het beter was het te houden bij koffie en nog een sjekkie. Wel zo veilig. Ik stond op, struikelde bijna over Jerry’s voeten en liep naar binnen om koffie te zetten. Het gerinkel van de telefoon hield me op. “Bob hier. Maandagochtend tien uur zorg je dat je hier bij mij op kantoor bent! Gesnopen?” De hoorn werd weer op de haak gesmeten. Ik zuchtte diep en liet de pot vollopen. Gedachteloos schepte ik koffie in het filter en zette het apparaat aan. “Ga je me nog vertellen wat je uitgespookt hebt?” hoorde ik Jerry opeens achter me zeggen. “Ga jij me nog vertellen waarom jij niet te harden bent?” Ik draaide me om en wierp hem een vernietigende blik toe, “wat heb jij? Waarom geloof jij die beschuldigingen? Waarom vertrouw je me niet gewoon als ik zeg dat ik erin geluisd word? Ik weet helemaal niets van al die beschuldigingen af en ik had verwacht dat je wel een beetje achter me zou staan, maar blijkbaar vind jij dat niet nodig. Net als de rest van de wereld. Nou bedankt! Maar laat maar, ik zoek het zelf wel uit.” “Wacht nou even! Laat het me dan uitleggen!” “Wat valt er uit te leggen? Jij gelooft mij niet, punt.” “Zo is het helemaal niet, maar als drie mensen onafhankelijk van elkaar bij mij komen om drugs wordt het voor mij wel een beetje moeilijk. Jack had het er gisteren ook nog over, die had van alles opgevangen daar op de istratie. En dan kom jij stinkend naar drank terug van iets waarover je me niets wilt vertellen. Ga mij nou eens uitleggen waarom ik je dan maar klakkeloos moet geloven.” “Omdat ik je broer ben en omdat je donders goed weet dat ik niet deal. En een of andere sukkel heeft een glas whisky over me heen gegooid, nou goed?” Ik greep de koffiepot en schonk woest een beker vol, waarbij de helft over het
aanrecht ging. Een schep suiker belandde op dezelfde plaats. Daarna hinkte ik geagiteerd terug naar de veranda. Jerry rommelde nog wat in de keuken rond, maar even later kwam hij enigszins schoorvoetend in de deuropening staan met ook een mok koffie. “Ik weet het ook niet meer Morgan. Ik wil je wel geloven, maar dat wordt zo langzamerhand wel moeilijk.” Somber staarde hij voor zich uit met zijn handen om de mok gevouwen. Na een tijdje haalde hij een stuk kauwgum uit zijn mond, nam een slok koffie en zuchtte diep. “Nancy heeft het uitgemaakt.” De mededeling kwam zo onverwacht dat ik me verslikte in een hete slok koffie. “Wat? Waarom?” Jerry zei niets. Bedachtzaam nam hij een paar slokjes van het hete vocht, terwijl ik de aandrang moest onderdrukken om hem door elkaar te schudden. Ik wilde weten wat er in zijn hoofd omging, net zoals hij wilde weten wat er in het mijne speelde. Maar ik was nog steeds niet bereid om veel te vertellen. Eigenlijk had ik ook maar weinig te vertellen. “Ze wilde dat ik bij haar introk, maar ik heb gezegd dat dat niet gaat. En toen heeft ze gezegd dat ik eens moet leren kiezen tussen jou en haar. Toen ik zei dat ik dat niet wilde, heeft ze het uitgemaakt,” begon Jerry na een paar minuten opeens op monotone toon te vertellen. Dat hij zich zorgen maakte om mij, dat hij kwaad was op de hele wereld vanwege de beschuldigingen, mijn schorsing, zijn achterdocht toen de geruchten steeds sterker werden, waardoor hij steeds vaker ruzie kreeg met Nancy. Hij was het beu om steeds maar weer geassocieerd te worden met alles wat mij werd aangesmeerd. Ik kon niet anders dan hem gelijk geven. Toch was ik nog steeds kwaad omdat hij mijn onschuld in twijfel trok. Ik had geen zin om hem te vertellen over mijn vruchteloze pogingen om te bewijzen dat ik niets te maken had met de dingen waarvan ik verdacht werd, maar besloot hem toch maar te vertellen over mijn bezoek aan Bob in zijn pompeuze kantoorgebouw en het gesprek. De insinuaties, de dreigementen, het pak geld dat hij me geboden had. De man op de sofa. Er wilde zich een herinnering aan me opdringen, maar ergens bleef een luikje gesloten. Opeens werd ik me ervan bewust dat Bob me zomaar had laten gaan, zonder precies aan te geven wat hij nou wilde. Ja, hij had dreigementen rondgestrooid, hij had dingen opgerakeld die ik liever vergat, maar hij had geen enkel aanknopingspunt gegeven over wat hij nu precies van me verwachtte.
Opeens herinnerde ik me de enveloppe die Bob me toegestopt had. Ik vond hem in de achterzak van mijn spijkerbroek, verfrommeld en gescheurd. Ik haalde er een vel papier uit, vouwde het open en begon te lezen. Jerry las over mijn schouder mee. Met stijgende verbazing las ik de hanenpoten.
Morgin Als je de kindren wil zien blijf uit de buurd van Brain Herrington en Kelly Akker Rugzak met inhoud terugbezorgen aan Brain Alle onbrekende goederen worden aan jou conto toegeschreven Jij bent veranwoordelijk en aansprakelijk voor je eigen daden. Geen met politie of ander rechtsman. De gevolgen hiervan zijn voor jou risco. Als je dit niet doet dan krijg je die kindren niet te zien Maandag neem ik contakt met je op Groeten, Bob
Ik moest bijna lachen om alle spelfouten en werd ondertussen heel nieuwsgierig naar wat voor staatsgeheimen die Brian in die rugzak rondgezeuld moest hebben. Jerry liet een laatdunkend sisgeluidje horen. “Wat een onzin, wat een amateuristisch en stompzinnig briefje.” Ik was het roerend met hem eens. Dit bracht me niets verder. Maar ondertussen werd ik er wel onrustig van. Bobs dreigementen lieten me minder koud dan ik liet voorkomen. Jerry staarde opnieuw somber voor zich uit en ik kreeg opeens medelijden met hem. Ik zette mijn eigen sores even aan de kant om me op de zijne te storten.
“Dus Nancy wil dat je bij haar gaat wonen? Laat je door mij niet tegenhouden.” “Wie zegt dat ik dat wil? En bovendien, hoe wil jij dit hok in je eentje betalen? Met z’n tweeën kunnen we het al nauwelijks opbrengen. Nee, ik blijf hier en als zij dat vervelend vindt dan is dat haar probleem. Ze kan barsten.” Ik schrok van zijn heftige uitbarsting, maar hield mijn mond. Nancy was een leuke meid. Ze was vrolijk en had een heldere kijk op dingen. Het deed me zeer dat ze op zo’n laatdunkende manier over me had gepraat. Maar ik wilde helemaal niet dat Jerry bij haar introk. Waarschijnlijk om de redenen die zij aangevoerd had om hem van me los te weken. Ik wilde dat alles gewoon zo bleef als het was. Zoals het een paar weken geleden was geweest. Maar zo was het niet. Er ging heel veel veranderen. Zoveel dat het me bij de keel greep als ik eraan dacht. Na het eten zat ik nog een tijdje op de veranda met een beker koffie. Jerry was vertrokken, deze keer zonder te zeggen waar naartoe. Mijn hersenen draaiden op volle toeren, maar het enige wat ik bereikte was dat ik zware hoofdpijn kreeg en de moed me steeds verder in de schoenen zakte. Ik wilde iets ondernemen. Ik wilde dat ik wist waar ik moest beginnen. Ik las de lijst van Bob nog eens door. Charlene, Kelly, Brian. Hoe kende Bob Kelly? Via Brian? Of was het andersom. De foto aan Bobs muur waarop de oudere versie van Brian stond, dat zou zijn vader dus wel zijn. En Bob had iets gezegd over Charlene en Brian. Had Charlene het over Brian gehad toen ze het over haar vorige vriendje met de losse handjes had? En nu had Kelly iets met Brian. En Bob met Grace. En Jerry met Nancy, maar dat was uit. Hier schoot ik niets mee op. Ik draaide in een kringetje rond. Het koelde hard af en ik ging naar binnen, waar ik de televisie aanzette en me op de bank liet vallen. Ik wilde dat ik mijn gedachten eens op uit kon zetten. Dat gemaal maakte me doodmoe. Langzaam sukkelde ik in slaap. Deze keer kwam de nachtmerrie in al zijn naakte lelijkheid. Dou, die me aan mijn enkels uit het golfplaten hok sleepte, het gelittekende gezicht verwrongen, de arm die op mijn rug gedraaid werd, de koude loop tegen mijn hoofd en de trekker die overgehaald werd. Met een ruk schoot ik overeind, een kreet op mijn lippen verstorven. Mijn lichaam verkrampt, en van top tot teen kletsnat van het zweet. Mijn tanden klapperend
van de kou. De kamer werd slechts verlicht door het flikkerende sneeuwbeeld van de televisie. Blijkbaar was ik wakker geworden door de dichtslaande deur, want opeens stond Jerry voor mijn neus. Hij zette de televisie op een ander kanaal, zonder op me te letten. We vielen midden in het late nieuws. Ik probeerde de items te volgen, in de hoop dat het onbestemde gevoel dat ik overgehouden had aan de nachtmerrie over zou gaan. Ergens was een wilde achtervolging geëindigd in een drama. Twee tieners waren om het leven gekomen en een politie agent was zwaargewond. Een schietpartij tussen twee bendes was ook al uitgelopen op een drama. In Pasadena was een zesling geboren. Opeens vulde het scherm zich met een sproetig gezicht. “Hé, da’s die vent die me vanmiddag van de sokken liep.” De actiegroep had nieuwe feiten gevonden over de bouwgrond in Topanga en Edward MacMillan mocht weer commentaar geven. Opnieuw maakte hij op minzame toon duidelijk dat er niets aan de hand was met de bouwgrond. Geen wonder dat ik hem die middag niet had herkend. Zijn baard was verdwenen en van die volle bos haar waren alleen nog stekeltjes over. Wat moest hij bij Bob? De herinneringen aan de ontmoeting met hem veroorzaakten weer een knoop in mijn maag. Ik moest moeite doen om mijn gedachten bij het nieuws te houden. Jerry stommelde naar de keuken en kwam even later met twee glazen cola aan. Hij zeeg weer naast me neer en samen keken we de rest van het nieuws en de daaropvolgende reclame. Hij keek nog steeds somber, maar het onweer was overgedreven. Ik kreeg hoop dat hij me geloofde en dat hij me zou helpen. Ik had zelfs de moed hem te vertellen dat ik uit het team gezet was. “Ja, dat heb ik gehoord. Carl belde, toen je net weg was. Hij vroeg zich af waar ik bleef. We hadden vanmiddag pas laat training, dus heeft hij me opgepikt toen ik in de gaten kreeg dat jij de truck had gebietst. Dat had je me wel eens mogen vertellen zeg!” Jerry zei het verontwaardigd, maar er klonk weer iets van een lach door in zijn stem. Daarna werd hij weer ernstig, “iemand probeert je een
flinke loer te draaien jongen. We moeten op onderzoek uit, want iemand probeert je rottige dingen in de schoenen te schuiven. Als ze hiermee doorgaan word je van school getrapt en als je niet oppast zit je straks nog in de bak ook.” Zover was ik ook. En dat idee benauwde me meer dan ik wilde toegeven.
Hoofdstuk 6
Het gerinkel van de telefoon haalde me ruw uit mijn slaap. “Vanmiddag, voor de wedstrijd geef je me mijn rugzak terug. Of anders…” De hoorn werd op de haak gesmeten. Verbijsterd legde ik neer. Jerry kwam de slaapkamer uitgestrompeld. Hij straalde een erg slechte nacht uit. “Wat was dat?” vroeg hij slaapdronken. “Brian. Hij wil zijn rugzak terug. Hij klonk alsof hij gezopen had.” “Coke. Daar schijnt hij tegenwoordig ’s ochtends al mee te beginnen. Ik ga straks wel met je mee.” “Je denkt toch niet dat ik op die loze dreigementen inga? Hij kan barsten.” “Waar heb je die rugzak eigenlijk verstopt?” “Ik heb zijn rugzak niet!” De woede laaide weer op. Opeens had ik een onbedwingbare behoefte aan koffie. Jerry schudde zijn hoofd en strompelde naar de douche. Om twaalf uur vertrokken we naar de sporthal voor de wedstrijd, waarbij ik voor het eerst op de tribune zou zitten. Ik had helemaal geen zin om hiernaar te kijken, hier te zitten me op te vreten. Ik had thuis willen blijven, maar tegelijkertijd besefte ik dat ik daar helemaal niets wijzer zou worden. Ik had besloten dat ik hier misschien wel iets te weten kon komen. Misschien kon Kelly of Harriet me iets vertellen waar ik wat aan had. En Carl. Die kon me misschien wat juridisch advies geven, of in ieder geval wat
zaken voor me uitzoeken. Ik zocht een plekje achteraan vlak bij de ingang en probeerde mijn aandacht bij de wedstrijd te houden. Dat viel niet mee. Mijn gedachten bleven afdwalen en ik lette nauwelijks op. De spelmomenten die ik wel bewust meemaakte waren zo slecht dat ik niet eens de moeite nam me te concentreren. Het team leek stuurloos. Ik had medelijden met Jerry die verschrikkelijk zijn best deed er nog wat van te maken. Er heeste een bedrukte stemming in ons eigen kamp, er werd nauwelijks gejuicht, ook niet geschoffeerd. Alle ers waren in mineur. Ik vond het vervelend voor mijn teamgenoten dat het zo liep, maar ondertussen schiep ik er een beetje genoegen in dat ik niet de enige was die op de tribune zat. Brian zat aan de overkant, samen met Kelly, Harriet en een dikkige jongen met vlassig blond haar. Dat moest Brent zijn. Zelfs van deze afstand kon ik zien dat Brian opgefokt was. Kelly leek niet anders te doen dan hem tot rust manen. Harriet stak haar hand voorzichtig naar me op, een gegeneerde uitdrukking op haar gezicht. Toen het eindsignaal klonk gaf het scorebord een nederlaag aan die te erg was voor woorden. Ik stond op en verliet de zaal. Als een van de eersten stond ik in de hal in de hoop dat ik Kelly of Harriet zou kunnen onderscheppen. Ik staarde naar de stoet mensen die aan me voorbij trok. Verschillende van hen groetten me kort, de meesten lieten me links liggen. Als ik een goede wedstrijd gespeeld had was ik een stuk populairder. Ik voelde me verloren, leeg, eenzaam. De hal was al bijna leeg toen ik Kelly zag. Brian liep stampvoetend achter haar en toen hij me in het oog kreeg, stoof hij op me af en pakte me bij mijn shirt. Zijn gezicht kwam angstig dicht bij het mijne, ik kon de rode adertjes in zijn ogen zien en zijn adem ruiken, wat niet erg aangenaam was. Kelly gilde. “Laat hem met rust!” Een zwarte hand klemde zich om Brians bovenarm en hij schrok zichtbaar. Hij liet me los, toen Carl hem bij me wegtrok. Ik besefte dat ik mijn adem ingehouden had en langzaam blies ik die nu uit. Opgelucht dat Carl in de buurt was geweest en ik er niet alleen voor stond. “Hier krijg je spijt van,” siste Brian, het was me niet duidelijk of hij mij of Carl bedoelde. Hij spuugde nog een paar verwensingen uit, maar deed toch een paar stappen achteruit, toen Carl hem een woeste blik toewierp. Zijn gezicht was
donkerrood van woede. “Wij zijn nog niet uitgepraat,” riep hij toen hij de hal uitstampte. Kelly rende achter hem aan. Toen ze bij de deur was bedacht ik dat ik haar had willen spreken., dus riep ik haar naam, maar ze leek me niet te horen. Carl hield me tegen, toen ik aanstalten maakte achter haar aan te gaan. “Laat ze! Hier krijg je alleen maar meer problemen mee. Wat moest die idioot nou weer?” vroeg hij me. Carl was minstens een meter vijfennegentig en leek altijd in de knoop te zitten met zijn lange armen en benen. Hij was zo lenig als een stuk elastiek en hij was watervlug en hij kon de bal vanaf de middellijn feilloos door het net mikken. Zijn enige probleem was dat hij te onhandig was om de bal bij zich te houden. We konden het goed met elkaar vinden, maar verder dan de sportzaal ging onze vriendschap niet. Carl studeerde rechten, wilde advocaat worden bij een grote firma en studeerde alsof zijn leven ervan af hing. Net als ik had hij een beurs. “Weet ik veel. Die vent is stapelgek. Hij heeft zich in zijn hoofd gehaald dat ik iets van hem gejat heb. Ik weet alleen niet wat.” “Zijn rugzak. Zoiets zei hij van de week,” antwoordde Carl minachtend. “Hoe gaat het? Ik zag je gisteren naar Kensington Hall strompelen. Voorlopig geen sport?” “Zit er niet in. “We missen je in het team, het gaat niet zo geweldig.” “Welnee joh. Jullie missen die blaaskaak.” Carl schudde zijn hoofd: “Nee, die blaaskaak mag dan kunnen basketballen, we kunnen hem missen als kiespijn. Die vent denkt alleen maar aan zijn eigen hachje. We moeten het vertrouwen krijgen dat we het zonder hem wel kunnen. Dat is ons probleem. We denken allemaal dat we hem niet kunnen missen, maar waar we bang voor zijn is dat hij zich tegen ons keert. En waarom zouden we daar bang voor zijn? Alleen omdat hij een rijkeluiszoontje is en we denken dat hij macht heeft. Maar hij heeft helemaal geen macht. Kennis is macht en Brian mag poen hebben, of tenminste zijn vader, hij is zelf te dom om voor de duvel te dansen. Dus die macht van hem stelt ook niets voor. Ja, hij kan aardig met dat balletje overweg, maar dat kun jij ook. En David en Jerry en John en Byron. Wij
allemaal, we zitten niet voor niets in dit team. En die jongens snappen dat we het samen moeten doen. Brian is een egotripper die denkt dat hij het team ís. En dan steekt hij ook nog zijn neus in de verkeerde dingen. We hebben teamspelers nodig en we moeten een nieuwe routine zien te krijgen. Dat komt wel weer, maar het heeft tijd nodig.” Ik keek Carl verbaasd aan. Ik had hem nog nooit zo vol vuur een pleidooi horen houden. Eigenlijk had ik hem nog nooit meer dan een zin achter elkaar horen zeggen. “Zo! Schud je dat zomaar uit je mouw of heb je daarvoor gestudeerd.” Carl lachte schaapachtig. “Wat heb jij trouwens uitgespookt? Coach vertelde ons gisteren voor de training dat je voor onbepaalde tijd geschorst bent.” Ik staarde weer voor me uit en haalde mijn schouders op. “Dat heeft hij mij van de week ook verteld. Zonder erbij te vertellen waarom. Het zou wel weer overwaaien zei hij, maar ik snap er niets van.” “Wij ook niet. Jerry viel bijna flauw toen hij het hoorde.” “Anders ik wel.” Carl wilde weglopen, maar ik bedacht dat ik hem nog nodig had: “Hé Carl, zou jij wat voor me uit willen zoeken?” Ik vertelde hem van mijn problemen met Charlene en de dreigementen van Bob, zonder diens naam te noemen. “Natuurlijk. Ik duik er morgen na de kerk wel in.” Hij keek op zijn horloge en sprong op. “Wow, zo laat al? Ik heb om vier uur afgesproken met Cindy, dus ik moet rennen.” Bij de deur draaide hij zich om: “Hé roodhuid, pas op met die Herrington, hij is niet te vertrouwen. Hij was net in de kleedkamer en hij strooit rare praatjes rond over je. Coach heeft hem eruit gegooid. Ook geschorst, en die kan het schudden. Die hoeft het hele jaar niet weer te komen. Zelfs zijn rijke, invloedrijke pa kan daar niets aan veranderen.”
Hij stak zijn hand op en liep weg. Ik keek hem na. Wezenloos. Carl was een van de weinige mensen met wie ik weleens een woordje wisselde. Ik wist niet veel van mijn teamgenoten. Carl Jackson, John Schoenacker, Byron St. Thomas, Greg Salvatori, Bobby D’Angelo, Luis Mendoza, Ben Jones, Wesley Bonnet. Ik trainde drie keer in de week met ze, deelde de pijn en de ellende van nederlagen en vierde de overwinningen met ze, maar ik wist eigenlijk niet eens waar die jongens woonden, wat ze studeerden, waar ze vandaan kwamen en met wie ze omgingen. Tot nu toe had het me helemaal niets geïnteresseerd. Zolang ik in het veld met ze op kon schieten, zolang ik op ze kon rekenen tijdens een wedstrijd vond ik het prima. Verder ging mijn interesse niet. Misschien moest ik toch eens wat beter mijn best gaan doen, want ik zou in de nabije toekomst wellicht hulp nodig hebben van mensen die ik kon vertrouwen. Jerry’s terughoudendheid, de schorsing, de dreigementen van Brian, ik begon zo langzamerhand het gevoel te krijgen dat het net om me heen aangetrokken werd. En het zou nog erger worden. De hal was ondertussen helemaal leeg en Jerry was er nog steeds niet. Ik besloot maar eens te kijken of ik hem ergens kon vinden en liep naar de kleedkamer. De deur van Jamesons kantoor stond open en ik zag hem achter zijn bureau zitten schrijven. Ik probeerde er ongezien langs te glippen. “Walking Elk! Kom even binnen.” Alweer mislukt. Die man had overal ogen in zijn kop! Schoorvoetend ging ik het kantoor binnen waar ik gisteren uitgeschopt was. “Doe de deur dicht en ga zitten. Ik moet even met je praten,” beval hij zonder te stoppen met schrijven. Hoewel ik daar maar weinig voor voelde deed ik wat me opgedragen werd. Hij stak meteen van wal. “Dat je uit het team gezet bent was niet mijn idee. Mr. Anderson heeft me daartoe opdracht gegeven. Ik was het er niet mee eens, maar daar had hij geen boodschap aan. Het spijt me dat ik gisteren zo bot tegen je deed, maar ik was
kwaad. Op hem, op mezelf en ook op jou. Nu ik er wat langer over nagedacht heb, moet ik wel tot de conclusie komen dat er iets heel erg scheef zit. Ik begrijp er weinig van, maar iemand probeert je een flinke loer te draaien. En eerlijk gezegd heb ik een vermoeden wie dat is, maar dat kan ik niet uitspreken. Ik wil alleen dat je weet dat ik het er niet mee eens was dat je geschorst zou worden en dat ik achter je sta. Hoewel ik dat niet aan de grote klok kan hangen. Ik zal kijken of ik iets voor je kan doen.” Hij stond met een ruk op en liep om het bureau heen naar de deur. “En nu moet ik je eruit gooien.” “Herrington. Die is het toch?” probeerde ik, maar coach Jameson stond abrupt op en hief afwerend zijn hand op. “Ik laat het je wel weten als ik iets te weten kom.” “Ja dus. Waarom wordt er geen onderzoek naar die vent ingesteld? Hij gebruikt die rotzooi zelf! En ik mag er straks voor opdraaien. Ik wil…” “Laat het rusten! Ga alsjeblieft geen domme dingen doen. Ik zal je wel op de hoogte houden, maar nu moet je gaan,” onderbrak hij me terwijl hij de deur uitnodigend voor me openhield. Ik wilde nog meer zeggen, maar Jameson wierp me een dreigende blik toe. Ik stond op en vertrok. Hij zou me op dit moment niets meer vertellen Jerry was als enige nog in de kleedkamer. Hij kwam net uit douche toen ik binnenkwam. “Wat doe je hier? Jameson is in zijn kantoor. Als hij je hier ziet, dan kun je het helemaal wel schudden!” Ik schudde mijn hoofd en vertelde hem wat de coach me zojuist had toegefluisterd. Jerry keek me ongelovig aan, maar zei niets. Toen we even later in de auto wilden stappen, bleek er een verse kras van voor tot achter in de lak van de gebutste truck te zitten. “Stelletje sukkels! En wat denken ze daar nou mee te bereiken?” mopperde Jerry. Ik zei niets, maar mijn mondhoek begon weer te trekken. In stilte reden we het parkeerterrein af. Ik liet het gesprek met Jameson nog eens de revue eren. Wat had hij me nou eigenlijk verteld? Dat hij de insinuaties van Brian niet geloofde. Dat er iemand probeerde mij een loer te draaien. Maar waarom? Wie
kon er zoveel wrok tegen mij koesteren dat hij mijn leven kapot wilde maken? Wat was er zo belangrijk dat ik van het toneel verdwijnen moest? Ik had me de laatste tijd redelijk rustig gehouden. Ik had geprobeerd me zo onzichtbaar mogelijk te maken. Toen we onze straat inreden verbrak Jerry als eerste ons stilzwijgen. “Heeft die vent nou gezegd waarom je geschorst bent?” vroeg hij. Ik schrok op uit mijn overpeinzingen. “Nee, helemaal niets. Ik snap er geen snars van. Van de week wilde hij me nog zo snel mogelijk terughebben. En net heeft hij me verteld dat hij helemaal niet achter die schorsing staat, maar hij kan er niets aan doen. Wat heeft Brian zitten uitkramen? Carl maakte een opmerking…” “Dat je een vuile dief bent. Hij beschuldigde je ervan dat je met je klauwen in zijn locker hebt gezeten.” Ik haalde mijn schouders op en vertelde hem alsnog wat hij eigenlijk al wist over Brians aanval achter de kantine. Het luchtte me op een of andere manier op om het met hem te delen. Jerry’s ogen schoten vuur: “Lekker is dat, hij begon ook te insinueren dat je in allerlei louche zaakjes zit. En hij vond het nodig om mij meteen ook maar verdacht te maken. Ik had bijna de neiging om hem zijn nek om te draaien, maar toen kwam coach binnen en die gooide hem eruit. Met de mededeling dat hij niet terug hoefde te komen. Je had zijn gezicht eens moeten zien. En niemand protesteerde, dat was nog wel het mooiste. Maar daarna vertelde hij dat jij voorlopig ook op de tribune zit. Volgens mij heeft hij Brian gesnapt met een paar lijntjes coke en heeft die jou toen zwart zitten maken. En hij was vrij overtuigend. Ik was er ook bijna ingetrapt. En alleen Carl stond vierkant achter je, de rest leek ook te twijfelen.” “Maar ze kunnen me toch niet zomaar van van alles zitten beschuldigen zonder enig bewijs?” “Dream on broertje, en kijk even in de spiegel. Brian is onschuldig -, jij bent schuldig tot het tegendeel bewezen is. Jamesons lijfspreuk: waar rook is, is vuur. Hoewel hij er blijkbaar nu toch aan twijfelt. ” “Met andere woorden, Herrington kan praatjes rondstrooien en iedereen slikt het
maar voor zoete koek?” “Daar komt het wel op neer. En pappie Herrington heeft schijnbaar nogal wat invloed. Even wat anders. Waarom ga je vanavond niet mee naar de Cave? Kun je me een beetje wegwijs maken. En dan kun je meteen met Ramon overleggen wanneer je eventueel weer terugkomt.” “Nou ja, ik bedoel, Je weet nooit hoe het verder gaat met die poot van je.” Jerry keek me plagend aan, de pretlichtjes waren terug. “Ramon heeft niet zoveel zin om met mij te praten volgens mij. Hij deed de laatste tijd raar. Afstandelijk. Alsof ik iets verkeerd gedaan had of zo. Maar als ik ernaar vroeg, zei hij dat er niets was.” Ik herinnerde me de laatste keer dat ik gewerkt had. Ik had tot vier uur ’s nachts staan schoonmaken, terwijl mijn keel in een woestijnlandschap aan het veranderen was. Tony, een van mijn collega’s had me zelfs naar huis willen sturen, maar ik had geweigerd. Ramon had me onderzoekend aangekeken, maar hij had niets gezegd. Hij was naar zijn kantoor gegaan en had daar gezeten tot de hele tent van onder tot boven geschrobd was. Ik was daarna naar huis gegaan, maar de anderen hadden nog een drankje genomen. Net toen ik de deur uit wilde lopen, was Ramon uit zijn kantoor gekomen. Hij had me nauwelijks een blik waardig gekeurd en was zonder iets te zeggen op een kruk neergeploft. Eigenlijk had hij me die hele avond straal genegeerd, terwijl hij normaal gesproken altijd een praatje kwam maken. Ik had daarna geen gelegenheid meer gehad om met hem te praten en nadat ik hersteld was had ik geen behoefte gevoeld hem te bellen. Helemaal niet toen bleek dat hij mijn broer had aangenomen, ‘zolang ik met die poot zat’. Ik had er een vervelend gevoel over. Toch besloot ik mee te gaan. Misschien werd ik vanavond wel wat wijzer. Ik kon eventueel eerder weggaan. Jerry zou wel een lift kunnen krijgen. En anders haalde ik hem wel weer op, mijn nachten werden toch keer op keer onderbroken. Om voor taxi te spelen was weer eens wat anders. Toen we thuiskwamen lag er een brief van de universiteit voor me. Een uitnodiging voor een gesprek met Mr. Anderson, de decaan, op maandagochtend in verband met mijn schorsing van school. Schorsing van school. Ik was uit het team gezet.
En nu ook van school getrapt? Ik werd dringend verzocht op tijd aanwezig te zijn. Dat kon er ook nog wel bij, hoewel ik me er al over verbaasd had dat iedereen scheen te weten dat ik diep in de problemen zat, maar ik eigenlijk nog steeds geen enkele officiële aanklacht had gehoord. Alleen die ongefundeerde en onzinnige beschuldigingen, gestoeld op roddel en achterklap. Jerry las de brief, verfrommelde hem en gooide hem in de prullenbak. Hij vloekte hardop. Ik in stilte. Om negen uur reden we de parkeerplaats naast de Cave op, een stukje grond vol kuilen en hobbels. We stapten uit en ik bleef even staan. De Cave was gelegen op een rots en overdag had je een prachtig uitzicht over de oceaan. Deze avond was de maan slechts een flinterdun schijfje, waardoor alleen het geruis van de golven je eraan herinnerde dat het zwarte gat voor je die machtige waterpartij was.
Hoofdstuk 7 Ramon begroette Jerry als een oude vriend. “Laat hem even zien waar alles staat,” voegde hij me bits toe, “doe je tenminste wat nuttigs.” Woede borrelde weer in me naar boven. “Ik moet je even spreken straks.” zei ik, nog bitser dan hij geklonken had. “Geen tijd.” Ramon beende de trap op en verdween in zijn kantoor. Ik voelde de woede weer bezit van me nemen. “Laat het rusten joh, hij draait wel weer bij.” zei Jerry. “Hou je kop!” Ik wist dat hij het goed bedoelde, maar het irriteerde me mateloos. Hij had geen idee wat deze baan voor me betekende. Ik had er in het begin heel luchtig over gedaan en hij had me finaal voor gek verklaard. Een alcoholist als barkeeper. Daar kon niets goeds van komen. Ik wilde mezelf bewijzen dat het goed met me ging. En niet alleen mezelf, ik had vooral aan hem willen bewijzen dat ik het aankon. Dat ik de verleiding kon weerstaan. Mijn collega’s wisten
geen van allen van mijn verleden. Ze dachten allemaal dat ik gewoon niet dronk. Tijdens het werk dronken we geen van allen, maar na sluitingstijd kwam er een borrel op tafel. Niemand stoorde zich eraan dat ik altijd alleen maar cola dronk. Ze plaagden me met mijn cola-, koffie- en nicotineverslaving. Sex and drugs and rock and roll noemden ze het. Het ging er heel gemoedelijk aan toe. Ik was er het afgelopen jaar achter gekomen dat ik het leuk vond om achter de bar te staan. De sfeer van gemoedelijke dronkenschap, het lawaai van de muziekinstallatie, die altijd net te hard stond, en vooral de dames die zich in bochten leken te wringen om aandacht van de barkeepers. En ook van mij dus. Dat was een nieuwe ervaring voor me en ik genoot ervan. Ik had het naar mijn zin hier en ik wilde mijn baan niet kwijt. Ramon moest me vertellen waarom hij zo raar deed. Mijn collega’s Tony en Chuck kwamen binnen en begroetten me, zij het met de nodige reserves. Die ook al. Ik móest Ramon spreken. Hij was niet de enige die me negeerde. Mijn andere collega’s, met wie ik het over het algemeen goed kon vinden, liepen me schichtig voorbij. Alleen Tony nam de moeite te vragen hoe het ging. Maar hij deed dat wel toen de anderen het niet zagen. Ik liet me zakken op een kruk aan het eind van de bar met mijn rug tegen de muur. Zo had ik overzicht over de hele ruimte. En op de trap die naar Ramons kantoor leidde. Tegen een uur of tien liep de tent zoals gewoonlijk vol. Ik zat in mijn hoekje met naast me nog steeds een lege kruk. Alleen een paar vaste klanten hadden me gedag gezegd. Verder lieten de meesten me links liggen. Ik draaide een sjekkie en wilde net aan Jerry vragen me nog een glas cola in te schenken toen Jason Ingram naast me opdook. “Een whisky. En doe hem er ook maar een,” commandeerde hij mijn broer. Ik negeerde hem en stak mijn sjekkie op. Jerry schonk een glas vol en schoof het naar Jason toe. “Ik zei, doe hem er ook een.” Ik deed nog steeds mijn best hem te negeren. Jerry schonk een glas cola voor me in en ging verder met zijn werk, terwijl Jason
me spottend aankeek en ik me steeds meer begon op te winden. “Dat laat je zomaar gebeuren?” Hij schudde laatdunkend zijn hoofd, terwijl hij me grijnzend aankeek. Ik keek kwaad terug en voelde een lontje onder mijn hart ontvlammen. Ik zoog de nicotine diep in mijn longen en blies die met kracht weer uit, midden in het sproetige gezicht van Jason. Hij hoestte even, keek me vuil aan en zette toen het glas aan zijn lippen zonder zijn ogen van me af te wenden. Hij sloeg het glas achterover, zette het met een klap op de bar en bestelde er nog een. Zijn hoge stem schalde boven de muziek uit. Jerry schonk zijn glas opnieuw vol, hem ondertussen strak aankijkend. Jason wendde zijn blik echter niet van mij af. Toen het glas gevuld was, liep Jerry bij hem vandaan, na mij een waarschuwende blik te hebben toegeworpen. Jason sloeg de inhoud opnieuw in een keer achterover. Hij richtte zich op, wankelde even. Zijn duistere blik bleef op mij gevestigd. Het lawaai om ons heen maakte het onmogelijk om op normale toon een gesprek te voeren. Niet dat ik daar behoefte aan had. Ik wilde alleen maar dat hij wegging. Daar had hij blijkbaar geen zin in. Hij zette zijn glas opnieuw met een klap op de bar en gaf een schreeuw naar Jerry. “Vul nog eens bij! En nog een glaasje limonade voor je broer.” Hij begon onbedaarlijk en hinnikend te lachen, maar hield even abrupt weer op. Er kriebelde iets in mijn onderbuik. Misschien moest hij toch maar niet weggaan. Misschien moest hij me een reden geven. “Delen jullie nou alles samen?” vroeg hij me opeens poeslief. “Huis, studie, werk.” Weer keek hij me spottend aan, terwijl het vlammetje verder woekerde. “Vriendinnetje misschien? Misschien heeft híj die indiaanse slettebak wel zwanger gemaakt.” Het vlammetje laaide op. Ik greep hem bij zijn shirt en trok hem naar me toe. “Ga nog even door kloothommel,” beet ik hem toe. Hij grijnsde nog eens. Ik hield hem nog even vast en duwde hem toen van me af. Hij wankelde opnieuw, trok zijn shirt recht en zette zijn ellebogen weer op de bar. Hij bestelde nog een whisky. Deze keer schonk Tony zijn glas vol. Ook hij keek Jason strak aan. Om ons heen was wat ruimte ontstaan en een opgewonden geroezemoes kwam boven het lawaai van de muziek uit. Vele ogen waren op ons gericht.
“Hou je een beetje gedeisd jongen. We willen hier geen trammelant,” zei Tony op dwingende toon. Zijn ogen flitsten van Jason naar mij en zijn dreigende blik boorde zich in mijn ogen, maar eerlijk gezegd interesseerde me dat geen fluit. Wat mij betreft hield hij zich niet gedeisd. Jason keek me weer met die duistere blik aan, deed een stap in mijn richting, zijn gezicht nog maar een paar centimeter bij die van mij vandaan: “Blijf bij Kelly uit de buurt. Hou je bij je eigen soort.” Het lontje was op. Ik graaide hem opnieuw bij zijn shirt, duwde hem een beetje van me af en haalde uit met mijn linkervuist. Recht op zijn kaak. Ik voelde het kraken en een scheut van pijn ging door mijn arm tot aan mijn elleboog en een van voldoening door mijn hele lijf. Jason wankelde, maar ik had hem stevig vast, dit smaakte naar meer. Een tweede stomp trof doel onder zijn oog, terwijl ik hem losliet. Hij viel achterover en ik stortte me op hem. Omstanders begonnen te joelen, maar voordat ik opnieuw een stoot kon uitdelen werd ik ruw achteruit getrokken. Ik probeerde me los te rukken en wilde Jason opnieuw aanvliegen, maar een arm hield me in een houdgreep waar geen ontkomen aan was. “Stomme idioot! Heb je nog geen problemen genoeg?” siste Ramon in mijn oor. Jason krabbelde ondertussen overeind, geholpen door de kleerkast die vanavond bij de deur stond als uitsmijter. Hij wierp mij een dreigende blik toe, terwijl Ramon me hardhandig richting de trap duwde die leidde naar zijn kantoor. Ik had moeite om op de been te blijven, maar eenmaal in zijn kantoor liet hij me abrupt los. “Ga zitten!” beet hij me toe. Zijn donkere ogen lagen diep in hun kassen en hij zag er grauw uit. Zijn haar zat in de war en het leek wel alsof hij in zijn kleren had geslapen. Er was iets goed mis met hem, dat was wel duidelijk. En dat had niets te maken met mijn aanvaring met Jason. Opeens had ik niet zoveel behoefte meer aan een gesprek met hem. Van de bom, die net gebarsten was, was alleen nog wat gloeiende as over. Alle energie leek uit me weggestroomd te zijn. Ik voelde me opeens doodmoe. “Nee, ik blijf liever staan.” “Zelf weten. Ik zal er geen doekjes omheen winden, je bent ontslagen.” Ramon vermeed het me aan te kijken, hij rommelde wat met papier op zijn bureau en ging verder. “Sta daar niet zo stom te kijken. Die vechtpartij van daarnet was de
druppel. Je maakt er een potje van en daar hou ik niet van. Ik wil jou hier niet meer zien.” Mijn mond kon niet verder openvallen dan hij deed. Ik wankelde en greep de rand van het bureau. Opeens viel mijn oog op een vel papier, dat bovenop de stapel op de hoek van het bureau lag. Het bovenste deel zat in een envelop met het logo van Moynahan Projectontwikkeling geschoven. Ramon volgde mijn blik, maar ik had het te pakken voordat hij er iets aan kon doen. De hanenpoten op de envelop staarden me aan: ‘Ramon, persoonlek’. Voordat ik de kans kreeg de brief helemaal uit de envelop te trekken, had Ramon hem uit mijn handen gegrist. Zijn donkere gezicht verschoot nog een tint van woede. “Heeft niemand je ooit verteld dat het heel brutaal is om andermans post te lezen?” Hij brieste en even was ik bang dat hij me aan zou vliegen. De adrenaline begon weer te stromen. “Van wie heb je dat? Wat staat erin? Dat je mij moet lozen?” Woest veegde ik de stapel papieren van het bureau, vanwaar ze fladderend op de grond belandden. De bureaulamp volgde iets minder sierlijk. “Eruit.” Ramon liet zich op zijn stoel zakken en draaide die van me af. Hij klonk heel onderkoeld, maar ik zag de spanning in zijn lichaam. De stress leek hem op te vreten en ik was bang dat zijn hart het zou begeven. “Ik wil weten wat er aan de hand is Ramon! Iedereen beschuldigt me maar van van alles, maar ik heb geen idee waar het allemaal over gaat. Hoezo maak ik er een potje van. Waarvan maak ik een potje? Vertel me dat dan tenminste. Ik weet het namelijk niet.” Ramon bleef zitten waar hij zat en razernij nam bezit van me. In twee grote stappen was ik bij zijn stoel en gaf er een zwieper aan, zodat hij me wel aan moest kijken. Zijn ogen stonden dof en de wallen eronder leken wel tot zijn mondhoeken te zakken. Hij leek wel tien jaar ouder dan hij was. Een antwoord hoefde ik niet van hem te verwachten. Hij wendde zijn blik af en zweeg. Ik wilde hem het liefst in elkaar rammen, maar terwijl ik hem bij zijn overhemd greep drong het tot me door dat ik mezelf hiermee alleen maar verder in de problemen hielp. En deze keer wist ik mezelf onder controle te houden. Ik gaf opnieuw een zwieper aan de stoel en strompelde woest de trap af, hem achterlatend in zijn misère, of wat het dan ook maar mocht zijn waar hij last van
had. Jerry was druk bezig een rij bierglazen te vullen toen ik terugkwam. Ik riep zijn naam en hij schrok op, waardoor hij de helft van het bier naast het glas liet lopen. “Kom op, we gaan weg.” “Wat? Ik…” “We gaan.” Ik stapte achter de bar en greep hem bij zijn arm, “nu!” Jerry wilde tegenstribbelen maar blijkbaar had hij in de gaten dat er iets erg mis was. Hij maakte een verontschuldigend gebaar naar Tony en liet zich door mij meeslepen. De uitsmijter keek ons met een dreigende blik in zijn ogen aan, zijn opgepompte armen over elkaar. Ik gaf de deur zo’n slinger dat hij met een enorme klap dichtsloeg. Meteen daarna begon ik te razen over Ramons mededeling en de envelop die ik in zijn kantoor had gezien. Jerry hief al na drie zinnen zijn hand op. “Rustig nou man, je slaat wartaal uit. Begin nou eens bij het begin en probeer het gewoon even op normale toon te doen. De hele buurt kan meegenieten!” Gefrustreerd grabbelde ik in mijn tabakszak en met trillende vingers draaide ik een sjekkie in de hoop dat het me wat zou kalmeren. Na een paar trekjes begon ik opnieuw. “Hij had een envelop. Die was van Bob, ik weet het honderd procent zeker. Er zat een briefje in en het zou me niet verbazen als daar net zulke idiote eisen opstonden als dat stomme lijstje dat hij mij gegeven heeft. Waar hij in verzeild is geraakt, weet ik niet, maar hij zit flink in de puree. En ik mag ervoor opdraaien.” Jerry liet me uitrazen, terwijl we ondertussen naar de truck liepen. Peinzend leunde hij even later tegen de motorkap van de Chevy. “Tony maakte net een opmerking. Volgens hem is Ramon bang. Hij liet gisteren iets vallen over sluiting van de tent. Toen Tony ernaar vroeg ontkende hij het, maar Tony denkt dat hij mensen moet ontslaan. Blijkbaar ben jij de eerste die de
pineut is.” Jerry staarde somber voor zich uit. Ik kreeg opeens medelijden met hem. Hij leek het echt naar zijn zin gehad te hebben achter mijn bar en nu had ik het hem onmogelijk gemaakt. Hij zou zich niet meer bij Ramon hoeven te vertonen. Ik ook niet trouwens, voorlopig moesten we een andere kroeg vinden. “Maar het is wel heel toevallig dat Bob hiermee te maken heeft hè?” Ik nam een flinke haal van mijn sjekkie. “Dat weet je toch niet? Het kan wel over iets heel anders gaan.” Jerry pakte de peuk uit mijn hand en nam een trekje. “Hoezo over wat anders. Zijn naam duikt zomaar opeens op bij mijn baas. Net nadat hij mij heeft bedreigd. Toevallig!” “Ja, waarschijnlijk wel. Laat het rusten, je kunt er nu toch niets aan doen.” Ik wist dat hij gelijk had, maar het liefst ging ik terug om Ramon nogmaals te ondervragen. Het zat me allemaal heel erg dwars. Jerry’s blik deed me echter mijn bezwaren inslikken. “Sinds wanneer rook jij weer?” “Sinds nu. Kom, we gaan naar huis. Daar ligt nog een beetje wiet en eerlijk gezegd vind ik dat lekkerder dan deze rotzooi.” Ik viel bijna om van verbazing. Mijn keurige broertje die wiet verstopt had in ons huis? Zonder dat ik het gevonden had? “Wat doen we hier dan nog?” vroeg ik hem grinnikend. Jerry grijnsde als een boer met kiespijn, opende de deur van de truck en even later waren we op weg naar huis. De radio stoorde weer, maar we deden geen van beide moeite een duidelijke zender te vinden. John Fogerty zong krakend ‘I put a spell on you’. Thuis verdween Jerry in ons slaaphok om even later terug te komen met een klein zakje wiet. Ik liet het aan hem over om het te verdelen en zwijgend rookten we, waarna we nog een tijdje stil voor ons uit zaten te staren. Jerry gaf me de helft van zijn t, die ik zonder protesteren aanpakte. Er viel weinig te zeggen. Voor middernacht lagen we in bed. Ik met een rotgevoel, een beetje verzacht door de werking van de wiet. In het verleden waren we wel vaker samen stoned geworden, maar dat was in een ander tijdperk en om andere redenen. Toen we nog kinderen waren. Zo voelde het tenminste. Ik kruip uit het hok, sta op en klop het zand van mijn kleren. Dou overhandigt me
een vel papier met daarop een lijstje in Vietnamese tekens. Tot mijn eigen verbazing kan ik het gewoon lezen.
Best Morgin Geen met Dou Geen met kindren Geen met andren Geen met vrou Geen met bror Je ben onslage Groenten, Dou
Ik barst in lachen uit en vertel hem dat hij eens fatsoenlijk Vietnamees moet leren schrijven. Hij kijkt me met grote ogen aan, stomverbaasd dat ik hem opeens aanspreek in zijn eigen taal. Daar sta ik zelf eigenlijk ook wel een beetje van te kijken, maar ik laat het niet merken. Dou krimpt ineen, alsof hij zich bedreigd voelt. Hij opent zijn mond om iets te zeggen, maar voordat er iets over zijn lippen komt klinkt er een schot. Een groot gat gaapt me aan, precies tussen zijn ogen. Hij mompelt dat hij het niet eerlijk vindt en zakt door zijn knieën. Ik lach hardop. “Hou je kop toch eens! Zo kan ik toch nooit slapen.” Verward werd ik wakker, knipperend tegen het felle licht van het kale peertje aan het plafond. Jerry stond in de deuropening, zijn haar stond alle kanten op en hij had een wilde blik in zijn ogen. Die blik had ik vaker gezien, iedere keer dat hij stoned was, kreeg hij die. Altijd na het roken van een paar ts vielen we gebroederlijk als een blok in slaap, om vervolgens een uurtje of twee later wakker te worden. Ik was dan suf en wazig. Ook nu leek het alsof er een dikke wolk om mijn hoofd hing, hoewel het licht zeer deed aan mijn ogen. Ik moest mijn hersenen in de versnelling
zetten om iets te doen en alles leek vertraagd te zijn. Langzaam ging ik rechtop zitten Jerry sprong in slow motion van het ene been op het andere. Hij werd altijd hyperactief, kon niet stilstaan, praatte snel en veel, en kreeg de opruimwoede. Niet dat hij echt opruimde, hij verplaatste de rommel van de ene plek naar de andere, maar hij was constant in beweging. “Je droomde weer! Je lachte heel hard en ik schrok me dood.” Er leek een soort halo om hem heen te hangen, die meebewoog als hij bewoog. Hij wiebelde weer van zijn ene been op het andere, draaide zich geagiteerd om en verdween uit mijn zicht. Langzaam werd de wereld om me heen wat helderder. Ik ging weer liggen en staarde naar het plafond. Van slapen zou niets meer komen. Ook een bijwerking van die t. Twee uurtjes slapen en daarna klaarwakker. Ik wist nu al dat ik geen oog meer dicht zou doen en besloot mijn bed uit te komen. Langzaam. Ik wankelde naar de kamer, waar ik Jerry ijsberend aantrof. Ik bleef tegen de deurpost aan staan. “Rustig man. Dan breekt het lijntje niet.” Hij keek me woest aan, nog een vervelende bijwerking, ik werd rustig, hij agressief. “Donder toch op! Ik ben mijn baan kwijt door jou.” “Ho rustig,” zei ik nog eens ten overvloede. “Het is mijn baan.” “Hou op met je gezemel. Jij maakt ook overal een puinhoop van.” Hij keek me uitdagend aan, duidelijk uit op ruzie. Ik had helemaal geen zin in ruzie, ik wilde lekker op de bank hangen en een beetje voor me uit staren. Meer had ik niet nodig. Gewoon lekker hangen. Geen gezeur aan mijn hoofd. Dat had ik al genoeg gehad de laatste dagen. Jerry had andere ideeën. Hij kwam dreigend op me af en bleef vlak voor me staan. “Wat heb jij nou eigenlijk uitgespookt? Waarom hoor ik van iedereen dat je drugs verkoopt? En van die rugzak? Wat heb je daarmee gedaan? Waar heb je die gelaten? En waar is al het geld dat je met dat dealen hebt verdiend? Daar heb ik nog nooit wat van gezien.” Hij bazelde nog een hele tijd door en ik keek hem alleen maar aan. Het geluid van zijn stem dreunde in mijn hoofd en ik wilde dat hij ophield. De halo om zijn hoofd vervaagde langzaam en ik voelde een dreunende hoofdpijn opkomen. Nog even en ik werd misselijk. Ook standaardprocedure. Ik werd ziek, Jerry had nergens last van, behalve van dat irritante hypergedoe. Ik hief mijn hand op om hem te laten stoppen met praten,
maar hij begreep me verkeerd. Hij dacht waarschijnlijk dat ik hem een dreun wilde geven, want hij greep mijn pols en draaide mijn arm op mijn rug. “Wat moet je nou? Slappeling!” Hij gaf me een duw waardoor ik mijn evenwicht verloor en half op, half naast de bank belandde. Ik stootte mijn knie tegen de salontafel. Dat bracht mij terug in het hier en nu en Jerry weer bij zijn positieven. Zijn gezicht betrok in afgrijzen. “Sorry. Jee, sorry. Ik bedoelde het niet zo.” Hij greep me bij mijn arm en probeerde me overeind te trekken. Ik beet hem toe me los te laten. De halo was nu helemaal verdwenen, mijn hoofd klopte dreunend en een golf van misselijkheid overspoelde me. Net op tijd wist ik de badkamer te bereiken. Ik kotste, keer op keer. Tot er niets meer te kotsen viel, toen er zelfs geen gal meer kwam. Slap hing ik tegen de wc pot aan, niet meer in staat om me te verroeren. Na een eeuwigheid hoorde ik Jerry stommelen. “Gaat het?” Eeuwig en altijd weer diezelfde woorden. Nee, het ging niet. Hij verdween weer en ik hing nog een tijdje tegen de pot aan. Langzaam stroomde er weer wat kracht door mijn lijf. Een kwartier later vond ik Jerry op de bovenste tree van de trap naar de stoep. Zijn hoofd in zijn handen. Onmacht. Depressie. Ik zeeg neer op de gammele stoel en ademde de frisse nachtelijke novemberlucht in. Er dreven dikke wolken voor de maan en er hing regen in de lucht.
Hoofdstuk 8
Het was zondag, half elf. Ik had twee pijnstillers geslikt, waarna ik toch nog een uurtje of wat had geslapen. Mijn hoofd voelde nog wat zwaar, maar de hoofdpijn was bijna weg. Ik stond op, nam een douche en trok een spijkerbroek en trui aan. Mijn knie leek langzaamaan te genezen, hij voelde niet meer zo stijf en gezwollen, ondanks mijn aanvaring met de tafel. Buiten was het kil en bewolkt en zag het er grauw uit. Ik draaide een sjekkie en liep ermee naar buiten. Het motregende nu, een dik grijs wolkendek hing zwaar in de lucht. Weer om met een boek op de bank te kruipen. Ik zette een pot koffie, goot melk over mijn Cornflakes en installeerde me op de bank. Het boek, waar ik eerder die week ’s
nachts in was begonnen, lag opengeslagen op het tafeltje. Ik pakte het op, maar voordat ik een letter gelezen had, ging de telefoon. “Morgan? Met Charlene.” Mijn hart stond stil. Ze aarzelde, dacht waarschijnlijk dat ik haar niet goed verstaan had, maar ik kon geen woord uitbrengen. “Hallo?” hoorde ik haar stem. Ze klonk gestrest. Ik kreeg mezelf weer enigszins onder controle en hakkelend gaf ik antwoord. “Ik wil met je praten. Kun je vanmiddag hierheen komen? Grace en Bob zijn een dagje weg met Tyler. Ik ben alleen. Alsjeblieft?” Ik aarzelde maar uiteindelijk zei ik ja, waarna ze de hoorn meteen op de haak gooide. Ik bedacht dat ik helemaal niet wist hoe laat Jerry thuis zou zijn. Die was vanmorgen op tijd en zonder iets te zeggen de deur uitgegaan en ik had geen idee waar hij heen was en wanneer hij terug zou komen. Misschien had ik vanmiddag wel helemaal geen vervoer. En ik was vergeten haar telefoonnummer te vragen. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan, maar stootte in plaats daarvan mijn koffiemok om, waardoor de helft over mijn broek ging. De cornflakes, doortrokken van de melk, waren slof geworden. Ik gooide alles weg, schonk mijn mok opnieuw vol, veegde over de vlekken op mijn broek en slofte naar de veranda, waar ik mijn tweede sjekkie draaide. Mijn boek was ik vergeten, dat was opeens onbelangrijk en oninteressant. Zou ik vanmiddag eindelijk ergens antwoord op krijgen? Als ik tenminste op een of andere manier in Topanga verzeild kon raken. Misschien moest ik proberen Carl te bellen. Hij wilde me vast zijn auto wel lenen. Of Jack? Nee, Jack zou me echt niet helpen. Ramon dan. Ik verwierp het idee meteen weer, van hem hoefde ik helemaal niets te verwachten. Ik liep weer naar binnen, rommelde in het laatje onder de salontafel op zoek naar ons adressensysteem, losse vodjes met telefoonnummers en soms een adres. Foto’s, kassabonnen, telefoonnotities en een afsprakenkaart van het ziekenhuis, die ik allang kwijt was. Geen adres of telefoonnummer waar ik iets aan had. Misschien in de keukenla. Ook daar kassabonnen, een knijper, twee botte scharen, een stel elastiekjes en een jagersmes in een leren foedraal. Geen idee van wie dat was.
Ook daar niet wat ik zocht. Ik ijsbeerde tot mijn knie zo hard protesteerde dat ik weer op de bank ging zitten. Halftwaalf. Jerry was er nog steeds niet. Ik stond op, schonk nog een kop koffie in en ging weer zitten. Nancy’s telefoonnummer stond op een briefje naast de telefoon. Misschien was hij daar wel. Ik draaide het nummer, liet de telefoon tien keer overgaan en gooide de haak er weer op. Wat moest ik tegen Charlene zeggen? Zou ik Jerry vertellen waar ik heenging? Die wilde natuurlijk mee. Nee, ik ging alleen. Ik draaide mijn derde sjekkie en toen die op was de vierde. Charlene had een hekel aan roken, ze had aan het eind van onze ‘relatie’ weleens gezegd dat zoenen met mij net het uitlikken van een asbak leek. Ik zat er niet mee, toen niet en nu niet. Ze nam me maar zoals ik was en anders maar niet. Ik haalde nog een kop koffie en ging weer op de veranda zitten. Marlene kwam buurten. Ze scharrelde wat rond, snuffelde aan mijn sokken en kauwde op een sigarettenpeuk. Ik pakte haar de peuk af en aaide over haar kop. Frau Dietrich kwam naar buiten en riep. Marlene vluchtte schichtig onder het hek door. ‘Stom beest,’ dacht ik, terwijl ik weer in gedachten verzonk. Moest ik haar vragen met me te trouwen? Samenwonen kon ook natuurlijk. Geen van de ideeën stond me aan. Ik wilde helemaal niet met haar in één huis wonen. Ik wilde geen kinderen om voor te zorgen. En al helemaal niet van haar. Maar ik wilde ook niet dat mijn kinderen op zouden groeien zonder dat ze me kenden. Zonder dat ik hen kende. Ik wilde deel uitmaken van hun leven. Ik wilde een goede vader zijn. Alleen had ik geen idee hoe dat moest. Ik slikte en probeerde de band die om mijn keel leek te zitten te negeren. Ik had het al opgegeven, maar opeens stond Jerry voor mijn neus. Hij had een zak boodschappen onder zijn arm en een krant in zijn hand. “Ik heb soep. Wil je ook?” “Nee,” antwoordde ik, “ik moet weg. Waar zijn de sleutels?” “Waar ga je heen? Ik wist niet dat je wat afgesproken had? Ken ik haar?”
“Gaat je niets aan.” Ik hield mijn hand op en voelde me ondertussen schuldig tegenover mijn broer. Ik wilde hem eigenlijk vertellen wat ik ging doen, maar ik hield mijn mond. Jerry gaf me de sleutels met tegenzin. Een argwanende blik in zijn ogen. Hij was nog steeds niet overtuigd van mijn onschuld. Hij geloofde nog steeds dat ik dealde. Ik zag het in zijn ogen. Onderweg piekerde ik me suf over wat ik moest zeggen als ik haar dan eindelijk zou spreken. Ze zou me toch wel binnenlaten? Ik had er al spijt van dat ik Jerry niet had ingelicht en meegevraagd. ‘Natuurlijk laat ze je wel binnen,’ gaf ik mezelf op mijn kop, ze zou me echt niet voor de deur laten staan en de buren mee laten genieten van een ruzie bij de voordeur. Ik ging er nu al vanuit dat we ruzie zouden krijgen. Ach, waarom ook niet? We hadden in de maanden die we samen waren geweest altijd ruzie gekregen als we langer dan drie minuten bij elkaar waren, dus waarom nu niet? ‘Omdat je je gemak moet houden. Je laat haar uitpraten en blijft redelijk,’ sprak ik mezelf streng toe. Ik was ervan overtuigd dat ze me het met mijn kinderen zou ontzeggen als ik nu onredelijk zou doen, als we ruzie gingen maken. Mijn kinderen. Ik werd vader. Een steek ging door mijn borst. Mijn maag trok samen. Ondertussen was ik aangekomen bij de afslag naar Topanga. Links en rechts van me rezen beboste heuvels op, terwijl de weg zich door de bergen slingerde. De truck zwoegde en pufte als de oude baas, die hij in feite ook was. De ruitenwissers veegden halve maantjes op de voorruit, net genoeg om de truck op de weg te houden. Na een half uur, waarin ik steeds banger werd dat het oude beest me in de steek zou laten, bereikte ik de stadsgrens van Topanga. Ik eerde een school, sloeg rechtsaf en herkende de brede laan, waar Via Cielito op uit kwam. Ondanks de kapotte verwarming zweette ik peentjes. Zonder moeite reed ik naar het huis met het geweldige uitzicht. Nu het bewolkt was, zag het er allemaal wat minder adembenemend uit, maar nog steeds verwonderde ik me over het huis, de tuin en de buurt waarin Bob en Grace woonden. Een welgestelde buurt die geld uitstraalde. Een buurt waarin je je kinderen kon laten opgroeien tot welgemanierde en goed opgevoede kinderen. Een buurt waar kinderen leerden samen te spelen, te delen en de
buurman met twee woorden aan te spreken. Tenminste, zo stelde ik het me voor. Hoe anders was het hier dan in de omgeving waarin ikzelf opgegroeid was. Eerst het reservaat, waar we met z’n achten in een huisje woonden dat kleiner was dan het schuurtje dat achter dit huis stond. Een huis met één vertrek, waarin we woonden, waarin mijn moeder de maaltijden kookte en waarin we sliepen. Toen wij wat ouder werden had mijn pa een stukje aangebouwd, een slaapkamer waar hij met mijn moeder enige privacy had. Het bleef echter een armoedig en veel te klein hok. Nog steeds stond het beeld van mijn moeder, gebogen over het tweepits houtfornuis in de hoek van het vertrek, roerend in een pan soep, op mijn netvlies gebrand. Op winteravonden zaten we met z’n allen om de kachel die in het midden stond. Die kachel brandde op een laag pitje, omdat er nooit genoeg hout was en ik herinnerde me dat ik altijd een stukje koude rug had, vooral als mijn truien weer eens te klein werden en er geen geld was voor nieuwe. En al die benen, die steeds langer werden naarmate wij ouder werden. Hoe vaak hadden we geen ruzie gekregen als een van ons zijn benen wilde strekken en over de stelten van een ander struikelde. De verveling sloeg altijd genadeloos toe en als het even kon ging ik naar buiten. Meestal samen met Jerry, onafscheidelijk waren we in die tijd. Nee, niet alleen in die tijd, we waren altijd onafscheidelijk geweest. Tot ieders ergernis, want om de verveling te bestrijden haalden we van alles uit, we hingen blikjes aan de auto van de buurman, stopten een kluit aarde in zijn knalpijp, ontvoerden de hond van een tante, die dan steevast wegliep en de weg naar huis zelf weer terugvond. Kattenkwaad, waarvoor we zonder uitzondering een pak slaag kregen en soms – nog erger – huisarrest. Met gemengde gevoelens dacht ik terug aan die tijd. En aan de tijd na de verhuizing. Die had een enorme impact gehad op ons leven. Onze vertrouwde omgeving, het kleine huisje, de heuvels, waar we speelden, kattenkwaad uithaalden en ons thuis voelden, werd ingeruild voor een even gammel huis aan het strand, tegen een rots, aan de Pacific. Californië, tot die tijd had het net zo goed op de maan kunnen liggen. Het dak van het huis lekte en als het hard waaide bewogen de gordijnen voor de ramen. Het zoute vocht van de oceaan kroop door de gaten en kieren, maar het huis was een stuk groter dan wat we gewend waren. Het was het enige huis in de verre omtrek. De dichtstbijzijnde buren woonden drie kilometer verderop. Het huis had een woonkamer die twee keer zo groot was als ons hele oude huis. Het had een aparte keuken, twee slaapkamers op de begane grond. Een ladder in de gang leidde naar de zolder, die in tweeën gesplitst was en gescheiden werd door
een dun wandje. Er was een badkamer met een zitbad, een aparte douche en een wc. Op de gang was ook nog een aparte wc wat we als een ongekende luxe beschouwden. Naast het huis stond een schuur, even groot als ons huis op het reservaat. Opeens hoefde ik mijn slaapkamer, de helft van de zolder, alleen maar te delen met Jerry. Jonathan en Peter deelden een van de slaapkamers op de begane grond en Sam en Joe bezetten de andere helft van de zolder. Het nieuwe huis, met zijn eigen geluiden van de branding, kloppende leidingen en krakende dakspanten had een beangstigende uitwerking op me gehad. En voor mijn broers leek het niet anders te zijn. Maar we wenden langzaam aan de nieuwe situatie. Na een week of drie hadden we er allemaal vrede mee. De resterende tijd van de vakantie hadden we besteed aan het ontdekken van onze nieuwe woonomgeving. Het verlaten strand en de rotsen, we hadden de tijd van ons leven. Mijn kinderen zouden dat hier ook kunnen hebben…
Hoofdstuk 9
Charlene stond me op te wachten toen ik uit de truck stapte en naar de voordeur liep. Haar buik stak uitdagend naar voren en er lag een vage glimlach om haar mond. Zo had ze ook gekeken toen ik haar de eerste keer zag. Op die glimlach was ik verliefd geworden en even ging er een steek door me heen. “Je hebt het gevonden.” Het was een simpele vaststelling van een feit, maar ik meende een sarcastisch ondertoontje te horen. Meteen wist ik weer waarom ik het uitgemaakt had. “Ik heb hier van de week ook al voor de deur gestaan. Toen was er niemand thuis, maar de buurman heeft de boel goed in de gaten gehouden. Had je mijn briefje gevonden? Oh nee, dat had Grace gedaan. En die heeft me te verstaan gegeven dat je me niet wilde zien. Waarom ben je van gedachten veranderd?” Ik hoorde de irritatie in mijn eigen stem, maar ik was niet in staat er iets aan te doen. “Ik heb helemaal niet gezegd dat ik je niet wilde zien. Dat heeft Grace voor me bedacht. Ik wist niet eens dat je hier geweest was. Die buurman heeft me dat verteld. En ik heb Kelly gesproken. Ze had haar mond moeten houden. Je hebt er
niets mee te maken.” “Hoezo heb ik er niets mee te maken?” Ik was de treden van de veranda opgeklommen en stond nu voor haar. Het viel me opnieuw op hoe klein ze eigenlijk was, ik stak meer dan een hoofd boven haar uit. Ze zag er nietig uit en ik las angst in haar ogen. “Je wilde toch geen kinderen?” ze klonk uitdagend, maar de blik in haar ogen bleef die van een in het nauw gedreven hert, “Grace en Bob hebben me beloofd dat ik hier mag blijven wonen. Het huis is groot genoeg, dus ik denk dat ik dat aanbod maar aanneem.” “Waarom wilde je dan dat ik hier naartoe kwam? Alleen om me dat nog even in te wrijven?” Ze aarzelde. Mijn hersens werkten op volle toeren, ik moest iets zinnigs zeggen, zonder haar tegen de haren in te strijken. Ik ving een glimp van een bos grijs krullend haar op bij het buurhuis. “Laat me naar binnen. Ik moet even zitten, mijn knie doet zeer,” zei ik dwingend, maar met tegenzin. “Oh ja, natuurlijk.” Ze deed een stap opzij. Ik liep langs haar heen en kwam in een ruime hal, die betegeld was met grote marmeren tegels. De wanden waren crèmekleurig, met halfhoge lambrisering van houten planken. Een portret van een indiaan met krijgskleuren, zittend op een paard en uitkijkend over de prairie hing aan de wand. Boven een tafeltje hing een tomahawk. Op de trap lag crèmekleurig tapijt. Er kwamen drie deuren uit op de hal. Charlene ging me voor naar een deur waarachter een ruime woonkamer schuilging. Ze waggelde naar de witleren bank, waar ze op neerzeeg en haar benen onder zich trok. Achter de bank was een grote schuifpui, die uitzicht bood op de tuin met een zwembad en de daarachter liggende vallei. In de hele kamer was geen spoor van rondslingerende spullen. Op het glazen blad van de salontafel stond een grote bos lelies - die een weeïge geur verspreidden - een schone asbak en een stapeltje onderzetters. Boven een tafel tegen de wand hing een spiegel met vergulde rand en een keurige stapel tijdschriften lag erop. In een hoekje achter de bank stond een plastic bak met wat speelgoed. Ik kreeg er de zenuwen van. Hier woonden drie mensen en een klein kind, maar het was alsof ik in een meubeltoonzaal was. Zo een waar ik nog nooit naar binnen geweest was en waar ik ook niets te
zoeken had. Ik zou er toch maar uitgeschopt worden. “Doe je mond dicht en zeg iets.” Weer hoorde ik dat sarcastische ondertoontje in haar stem. “Valt er wat te zeggen dan? Jij hebt mij gevraagd hierheen te komen. Jij wilde praten. Dus zeg jij maar wat. Ik luister.” “Dat lijkt me wel duidelijk. Ik ben zwanger en dat had jij niet hoeven weten.” “Dan had je het niet aan Kelly moeten vertellen.” “Ik heb het niet aan haar verteld, dat heeft Brian gedaan.” “Brian. Waarom zou je zoiets aan die eikel vertellen? En wat moest die hier?” “Brian doet zaken met Bob. En dus komt hij hier zo nu en dan naartoe. De laatste keer had hij Kelly bij zich. Dat vond Bob wel leuk, want hij kent haar vader een beetje. Dus toen Kelly met Bob zat te praten is Brian even bij mij op mijn kamer geweest.” “En jij hebt hem verteld dat je zwanger was en haar niet? Hoe is dat nou weer mogelijk?” “Gewoon.” “Gewoon. Jij vindt het gewoon om met hem te praten op jouw kamer waar zij niet bij is. En je vertelt hem dat soort dingen.” “Je kunt het moeilijk níet zien he? En ik ken Brian al lang, dus het is helemaal niet zo gek dat hij even langs kwam zonder haar. Ik moest het kwijt en hij was in de buurt” “Tuurlijk. Echt iets om aan zo’n klootzak als Brian te vertellen.” Charlene keek strak naar het stapeltje onderzetters op de salontafel en zei niets meer. Haar lippen waren stijf op elkaar geperst. “Heb je ook tegen Brian gezegd dat hij het voor zich moest houden? Da’s dan niet gelukt. Hij heeft het aan Kelly verteld, het hele verhaal. Inclusief allerlei
onzinnige leugens over mij. En Kelly vond het nodig om het mij onder mijn neus te wrijven. Nou, hier ben ik dan. Zeg maar wat je van me wilt.” “Niets! Ze hadden hun mond moeten houden. Je had het niet mogen weten. Eerst wel, maar toen je niet wilde luisteren heb ik besloten dat ik het zelf wel uitzoek. En nu hoef je je er niet meer mee te bemoeien. Dat wilde ik je alleen maar duidelijk maken.” “Ja ja, de boodschap is nu wel overgekomen. Maar ik heb ook mijn rechten.” Ik had geen idee hoe ik het voor me zag, maar het leek me wel verstandig dit naar voren te brengen. Als ze dan later ging sputteren, kon ze niet zeggen dat het me allemaal niet geïnteresseerd had. Charlene zette intussen grote ogen op en keek me spottend aan. Ik stond nog steeds midden in de kamer en staarde naar buiten. De vallei begon te vervagen door een plotseling opkomende nevel. Eenzelfde nevel hing in mijn hoofd. Ik was hier wel, maar ik had geen idee wat ik nu moest. “Rechten? Jij hebt helemaal geen rechten! Je hebt me laten barsten toen ik je nodig had en dan ga je nu eisen stellen? Je hébt geen rechten,” herhaalde ze, “die heb je verspeeld toen je me de deur wees. Nee, toen je Jerry voor je karretje spande om me de deur te wijzen. Je bent nog een lafaard ook.” Ze sloeg me met die woorden om de oren. Oké, ik was een lafaard. Maar ik was niet bereid om het op te geven. “Wist ik veel! Als je toen gezegd had dat je zwanger was, dan had ik het wel anders gedaan. Maar je hebt me helemaal geen kans gegeven. Je had het moeten vertellen zodra je het wist.” “Zodat je me kon dwingen om abortus te doen?” “Te plegen, noem je dat.” Waarom kon ik nou alleen maar zulke onzinnige dingen verzinnen om te zeggen? “Ik wilde geen abortus. En ik kreeg helemaal geen kans om je ook maar iets te vertellen. Je wilde niet met me praten weet je nog? Je stuurde constant je broer op me af om je kastanjes uit het vuur te halen.” Haar ogen spoten vuur. “Ja, dat klopt. Maar dat je zwanger was, had je me best kunnen vertellen. Een
beetje duidelijkheid was wel handig geweest.” “Ik wilde het je vertellen! En nu wil ik je nooit meer zien! We redden het wel zonder je. Bobby heeft geld zat. Meer dan jij in je hele zielige leventje bij elkaar zult weten te schrapen. En denk maar niet dat jij die koters van je ooit te zien krijgt. Ik kan het wel zonder je af. Die kinderen blijven hier en ik ga naar huis. Ik haat je!” Mijn mond viel open. “Naar huis? Hoezo naar huis? Je woont hier toch?” “Ik ga terug naar mijn moeder. Ik heb het hier helemaal gehad. Zodra ik hier vanaf ben.” Ze klopte op haar buik. “Ik wil ze niet. Ik kan niet voor ze zorgen en Grace en Bob willen graag meer kinderen en dat lukt niet, dus …” Ze huilde nu en ik begon me hoe langer hoe meer op te winden. Dat effect had ze altijd op me gehad. Hoe harder ze schreeuwde, hoe harder ze begon te huilen, hoe meer ik me van haar afkeerde. Ik had behoefte aan een borrel. Mijn bloed kolkte door mijn aderen, mijn hersens draaiden overuren en ik had het warm, ondanks de kilte die over me heen leek te vallen. De vallei hulde zich inmiddels in een ondoordringbare nevel. Het uitzicht werd steeds meer beperkt. Nog even en ook het zwembad werd aan het oog onttrokken. “Zeg je nou dat Grace en Bob jouw kinderen, onze kinderen willen adopteren?” “Bob heeft gezegd dat hij het allemaal zal regelen.” “Over mijn lijk! Jij gaat helemaal nergens naartoe, en die zus en zwager van jou kunnen de pest krijgen. Die krijgen mijn kinderen niet.” “Wie zegt dat ze van jou zijn? Misschien zijn ze wel van heel iemand anders.” Ik keek haar verbluft aan. “Hoezo, van iemand anders. Van Brian soms? Je zit me net te vertellen dat het mijn koters zijn. Stel je niet zo aan.” Plotseling had ik een onbedwingbare drang om hier weg te gaan, weg uit dit steriele huis, weg van deze vrouw en weg uit dit stadje, ingeklemd tussen
bergen. Ik kreeg het gevoel dat ik stikte, ik had ruimte nodig om na te denken en om de chaos in mijn hoofd op een rijtje te krijgen. Mijn hart bonkte zo hard dat ik bang was dat het zou ontploffen. Langzaam draaide ik me om. Bij de deur keek ik haar nog een keer aan. “We zijn nog niet uitgepraat.” “Dat zijn we wel! Ik wil je nooit meer zien.” Ik wilde nog veel meer tegen haar zeggen. Ik wilde haar kwetsen, ik wilde haar een draai om haar oren geven. Maar toen ik haar daar op de bank zag zitten kreeg ik medelijden. Het vuur in haar ogen doofde en ze zag er opeens breekbaar uit. Als een opgejaagd dier. Ze wierp me een van haat vertrokken blik toe, maar zei niets. Ik liep de gang in, sloeg de voordeur met een klap achter me dicht en hinkte, zwaar leunend op mijn stok, naar de truck. Ik wilde instappen toen een hand zich om mijn bovenarm klemde. “Wat moet jij hier? Ik dacht dat we duidelijk waren geweest? Je zou uit haar buurt blijven weet je nog? En ik heb gezegd dat ik maandag met je op zal nemen, niet dat je op zondag maar even langs moest komen. Of ben jij zo dom dat je dat soort simpele dingen niet begrijpt.” Ik staarde in het tot een grimas vertrokken gezicht van Bob. Grace stond met het joch op haar arm achter hem naar me te kijken. Als blikken konden doden… “Laat me los. Charlene heeft me gebeld. Ze wilde met me praten.” Bob gaf een ruk aan mijn arm en smeet me vervolgens tegen de truck aan. Ik wist me net staande te houden. De kleine begon te jammeren. “Sodemieter op en blijf uit haar buurt.” “Ik ga al, maar als jij denkt dat je pappie kunt gaan spelen over mijn kinderen dan heb je het mis. Ik zal er alles aan doen om dat te voorkomen.” De vuist die mijn kin trof deed me duizelen. Ik zag sterretjes. Toen ik weer bij mijn positieven kwam stond Bob opnieuw met zijn vuist in aanslag en een nog dreigender blik in zijn ogen. De kleine krijste ondertussen moord en brand. “Opdonderen! Nu! En laat ik je hier niet meer zien. Nu niet en nooit niet. Ik
stuur je morgen een document op dat je kunt tekenen en aan me terug kunt sturen. En daarmee is het hoofdstuk Charlene voor jou voor eens en voor altijd gesloten. Als jij je nog eens in haar buurt laat zien, dan zorg ik ervoor dat je het voor de rest van je leven zult bezuren. En blijf uit de buurt van dat bouwproject.” Ik hief mijn handen op en deed alsof ik me overgaf. Ondertussen probeerde ik koortsachtig te bedenken hoe ik me hieruit moest redden. Bob had een heel stel troefkaarten in handen en ik alleen maar prut. Ik vroeg me af wat voor document hij me wilde laten ondertekenen. Ik had nog geen plannen om dat daadwerkelijk te gaan doen. Eerst maar eens zien wat het was, ik had niet de illusie dat hij het me nu ging vertellen. Zijn ogen schoten vuur, zijn handen jeukten en zijn hele lichaam straalde agressie uit. Onder andere omstandigheden zou ik hem aangevlogen zijn, maar ik was moe, mijn hoofd deed zeer, mijn knie deed zeer van alle ‘ongelukjes’ van de afgelopen dagen en ik wilde hier weg. “Ik zei, ik ga al. Ik zie je documentje wel verschijnen. En wie weet laat ik je nog wel weten wat ik ervan vind.” Deze keer zag ik de vuist aankomen en wist hem te ontwijken. Ik beukte de mijne in zijn maag en hij sloeg dubbel. Ik nam de gelegenheid te baat om het portier te openen en in te stappen. Voor hij zich hersteld had wist ik de truck te starten en weg te rijden. In mijn spiegel zag ik hem woedend midden op straat staan. Naast hem worstelde Grace met het krijsende kind. Ik reed de straat uit en even later liet ik de beklemmende atmosfeer van Topanga achter me. Ik grabbelde een 8-track van de stoel naast me en duwde hem in de speler. De volumeknop gaf ik een flinke zwieper. John Fogerty zong dat hij geen Fortunate Son was, ik was het volledig met hem eens. Ik flanste met een hand een sjekkie in elkaar, draaide het raam een eindje open en stak hem op. Pas toen ik de oceaan weer in het zicht had, kwam ik een beetje tot rust. Edward MacMillan was die avond opnieuw in het nieuws. Hij was dood aangetroffen in zijn huis in Malibu. Er werd geen informatie verstrekt over de doodsoorzaak in verband met de ophef rond het project in Topanga. De politie deed onderzoek. Er werden beelden getoond van het stuk grond waarom het ging en opnieuw kwam de langharige man in beeld, die ik op het bouwterrein had ontmoet. Hij droeg weer een indiaans shirt en keek plechtig in de camera. De grond, waarop het project gepland was, behoorde toe aan de Chumash indianen, zo vertelde hij. Het was een oude begraafplaats en dus heilige grond. De autoriteiten hadden het nooit als zodanig erkend, maar er waren oude
documenten geweest, die door MacMillan weggemoffeld zouden zijn. Ik begon te begrijpen waar die man in Topanga het over gehad had tegen me. Ik vroeg me af of hij die documenten ooit onder ogen had gehad. Het leek me sterk dat de Chumash daar een begraafplaats hadden gehad, volgens mij zaten die verder noordelijk. Ik zou zelf maar eens op onderzoek uit moeten. In de bibliotheek was vast wel iets te vinden over het onderwerp. Dat bracht me terug in het heden. De beschuldigingen die me boven het hoofd hingen, het gesprek met Mr. Anderson. Net voordat ik naar bed wilde, kwam Jerry binnen. Zijn ogen stonden alweer op onweer. “Wat is er?” vroeg ik op neutrale toon. “Ruzie gehad.” Hij voegde er nog een paar krachttermen aan toe, schonk zichzelf een glas cola in en plofte op de bank. Ik wachtte tot hij verdere uitleg zou geven, maar toen dat niet kwam vroeg ik voorzichtig of dit over Nancy ging en wat er gebeurd was. Hij reageerde met een schouderophalen en negeerde me vervolgens volledig. “Die MacMillan is dood,” besloot ik een paar minuten later het onderwerp dan maar heel ergens anders op te brengen. “Dood? Hoe kan dat nou.” “Weet ik veel. Er wordt een onderzoek ingesteld. Ze zullen het allemaal wel niet vertrouwen. Wedden dat hij een kogel door zijn kop gekregen heeft?” “Waarom dat nou weer? Omdat zijn kop jou niet aanstaat?” Hij keek me aan met een spottende blik, maar ik zag weer die pretlichtjes oplichten. “Nou ja, logisch dat ze geen informatie verstrekken. Met al dat gezeik over die bouwgrond en die actiegroep. Die lui zijn tot alles in staat. Hoe laat heb je morgen dat gesprek trouwens?” “Om tien uur.” Ik zei het nonchalant, maar ik kneep hem als een oude dief. Ik wist niet wat ik verwachten moest, want ik had nog steeds geen enkel idee waar al die loze beschuldigingen, waarvan ik er steeds meer om mijn oren kreeg, vandaan kwamen. Het leek er steeds meer op dat de hele wereld zich tegen me aan het keren was. Ik lag die nacht lang wakker en toen ik de volgende ochtend voor het kantoor van Mr. Anderson stond, had ik het gevoel alsof er een baksteen in mijn maag
zat. Jerry had die ochtend alweer een donderwolk boven zijn hoofd. Hij weigerde te praten over zijn problemen met Nancy en ik had weinig zin er veel energie in te stoppen. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Jerry ging zo op in zijn eigen sores, dat hij de mijne even vergeten leek te zijn. Mrs. Pendicki, de secretaresse van Mr. Anderson, gebaarde naar een stoel op de gang. Ik was echter veel te onrustig om te gaan zitten en ik ijsbeerde een tijdje door de gang. “Heeft u hier een handdoek met wat kleren erin gerold gevonden?” probeerde ik, maar ze bleef stug over haar typemachine gebogen en negeerde me volkomen. Tien lange minuten later kwam hij eindelijk uit zijn kantoor en gebaarde me hem te volgen. “Ga zitten,” nodigde hij me uit. Ik liet me voorzichtig zakken op het puntje van de stoel en keek hem verwachtingsvol aan. Ik kneep mijn handen samen in een poging het trillen te laten ophouden. Ondertussen staarde ik hem aan en probeerde ik me voor te stellen wat vrouwen in hem zagen. “Mr. Walking Elk.” Ik wachtte tot hij verder ging, maar blijkbaar werd ik geacht iets te zeggen. “Mr. Anderson. U heeft me uitgenodigd.” “Dat klopt.” Lekker gesprek zou dit worden. Ik wachtte lange seconden tot hij weer iets zou gaan zeggen. Het duurde minstens een minuut voordat hij zijn mond weer opendeed. “We hebben klachten gehad.” Ik wilde iets zeggen, maar hij hief zijn hand ten teken dat ik me stil moest houden. Weer duurde het een hele tijd voordat hij verder ging. Opeens stond hij op en draaide zich om naar het raam. Hij staarde een tijdje naar buiten. Ik klemde mijn kaken op elkaar, terwijl mijn mondhoek begon te trekken. Ik wilde de woorden wel uit hem trekken, maar hij nam alle tijd. Even plotseling
als hij opgestaan was, draaide hij zich opnieuw om en keek me doordringend aan. “Een collega van Wentworth heeft ons een brief geschreven uit naam van een van hun studenten.” Zijn formele toon had hij laten varen. Mijn ademhaling stokte. Wentworth college. Charlene’s school. Jack had inlichtingen ingewonnen op Wentworth. Mr. Anderson keek me nog steeds aan met een blik alsof hij een gat in mijn voorhoofd wilde branden. “En wat sto…” begon ik, maar weer hief hij zijn hand op. Mijn handen waren nu kletsnat van het zweet. “Aanranding.” Mijn hart stond een moment stil. Opnieuw zweeg hij. De stilte hing zwaar tussen ons in. Ik had van alles verwacht, maar aanranding was daar niet bij geweest. Hoewel Bob het ook genoemd had. “Aanranding.” Het zweet brak me nu aan alle kanten uit. “Aanranding van wie?” Hij ging zitten en woelde met een hand door zijn baard. Daarna legde hij een stapeltje dossiers, dat in mijn ogen al kaarsrecht lag, nog een beetje rechter en pakte een pen, die hij door zijn handen liet glijden. Daarna keek hij mij doordringend aan. “We zijn ingelicht over een aanranding van een studente van Wentworth. Eigenlijk een verkrachting. Ze heeft jouw naam genoemd en we hebben haar aangeraden een klacht tegen je in te dienen.” Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar opnieuw legde hij me het zwijgen op. “Ze is zwanger. Ze wil geen aangifte doen bij de politie, maar wij vinden het onze plicht om een onderzoek in te stellen. Hangende dat onderzoek ben je geschorst. We nemen met je op als we informatie van je willen en als we meer duidelijkheid hebben.” Mijn mond viel open. Even was ik helemaal uit het veld geslagen, toen knapte er iets in me.
“Aanranding. Verkrachting. Ik? Doe normaal. Ik heb niemand verkracht. En zeker Charlene Grey Wolf niet. Die wilde zelf maar al te graag. En ze hee…” “Hou je mond. Ik wil er niets over horen.” “Hoezo? Zij mag loze beschuldigingen rondstrooien en ik mag me niet verdedigen?” “Dat meisje is zwánger!” “Ja, daar ben ik ook net achter. Maar dat betekent toch niet dat ik haar gedwongen heb met mij de koff…” “Ik zei, hou je mond! Als ik zeg dat je mag spreken dan spreek je. Als ik zeg dat jij je mond moet houden, dan hou je je mond. Je gaat nu naar huis en je wacht tot we je oproepen. Tot die tijd praat je met helemaal niemand over deze zaak. Ook niet tegen die broer van je.” “Waarom?” “Omdat ik dat zeg. Je houdt je mond over deze zaak. En ook over een onderzoek dat ingesteld wordt naar drugshandel. Tot wij duidelijkheid hebben over wat er aan de hand is.” “Drugshandel? Waar hebt u het nou weer over? Dit ging toch over aanranding?” “We hebben een anonieme tip gekregen over vermeende handel in drugs. Er zijn sporen van cocaïne gevonden in je locker. We willen de politie er graag buiten houden tot we duidelijkheid hebben over wat er aan de hand is.” Tot we duidelijkheid hebben over wat er aan de hand is. Ja, dat wilde ik ook wel eens weten. Sporen van cocaïne in mijn locker. Ik wilde protesteren maar Jerry’s woorden drongen zich weer aan me op. ‘Kijk even in de spiegel broertje, Brian is onschuldig, jij bent schuldig tot het tegendeel bewezen is.’ Het leek erop dat hij gelijk ging krijgen.
Ik zat nog als aan de grond genageld op de stoel toen Mr. Anderson een greep onder zijn bureau deed en een rugzak erop gooide. “Wat voor verklaring heb je hiervoor?” “Waarvoor?” Andersons gezicht werd nog een tint donkerder. “De inhoud van deze rugzak! Daarvoor!” Even was ik met stomheid geslagen. De rugzak die me vanaf het bureau aanstaarde was er een zoals wij vorig jaar allemaal uitgedeeld gekregen hadden. Jerry en ik hadden het ding in ontvangst genomen en vervolgens ergens in een hoekje neergegooid, waarschijnlijk ergens in huis. Ik was het helemaal vergeten en ik kon me niet herinneren dat ik mijn broer er ooit mee had zien lopen. Het exemplaar dat daar op het bureau stond was duidelijk wel gebruikt. Maar niet door mij. “Wat zit erin dan? En van wie is dat ding?” “Wat denk je nou, dat je mij een rad voor de ogen kunt draaien? Die rugzak is van jou, die zat in jouw locker!” “En hoe komt die dan hier?” “Die hebben wij gevonden.” “In mijn locker. Gevonden. Hoezo? Wie heeft u toestemming gegeven mijn locker te doorzoeken?” Ik begon me weer aardig op te winden. “Dat is niet nodig. Er waren genoeg aanwijzingen om het doorzoeken van jouw locker te rechtvaardigen.” Het gezicht van Mr. Anderson was weer wat lichter geworden en hij keek me triomfantelijk aan. “Hoezo genoeg aanwijzingen? Wat voor aanwijzingen?” Hij had nog steeds de pen in zijn hand en priemde die nu in de richting van mijn borst.
“Hou je maar niet van de domme, we weten allebei precies waar we het over hebben.” “Nee, dat weet ik dus niet! Ik weet niets van coke, aanranding, verkrachting, moord, …” ik was nog lang niet uitgeraasd, maar Anderson hief zijn hand en keek me dreigend aan. “Kijk knul, ik vind dit net zo vervelend als jij.” Weer woelde hij met zijn hand door zijn baard. “ We willen graag de naam van onze school hoog houden en een zaak als deze is slecht voor iedereen. We zullen er alles aan doen om snel duidelijkheid te krijgen. We willen de zaak van alle kanten belichten en daar hoort natuurlijk ook jouw kant bij. Maar voorlopig moet je je maar even gedeisd houden. Je hebt hier al voor genoeg opschudding gezorgd.” “Omdat ik een meisje zwanger heb gemaakt? Enig idee, Mr. Anderson, hoeveel van die hengsten hier rondhobbelen die maar wat rondneuken? Enig idee hoeveel kinderen er verwekt zijn door al die pubers die testosteron in hun kop hebben in plaats van hersens? Ik had verdomme verkering met dat kind! En ze heeft me bezworen dat ze v…” “Hou je mond! Ik wil het niet horen.” “Nee, natuurlijk niet. Alleen wat zij zegt is va…” “Eruit. Nu! En de campus is vanaf nu verboden terrein voor jou. Je kunt je spullen nog ophalen uit je locker, maar over een uur wil ik je niet meer gesignaleerd zien. En die rugzak blijft hier, dat is bewijsmateriaal.” “Bewijsmateriaal waarvan?” “Dat zul je zelf wel het beste weten nietwaar? Eruit.” Ik stond woest op, waarbij mijn woede nog eens versterkt werd door een pijnscheut door mijn knie, beende naar de deur en smeet die met zo’n kracht achter me dicht, dat de grond onder mijn voeten dreunde. De secretaresse keek verschrikt op en toen ik haar aankeek, kromp ze in elkaar. Ik gooide een verwensing naar haar hoofd en stevende op de uitgang af. Een paar studenten weken verschrikt uit toen ik langsbeende. De buitendeur kreeg dezelfde behandeling als de deur van het kantoor van Mr. Anderson. Deze had echter een dranger, dus veel effect had het niet. Het deed mijn humeur geen goed.
De eerste pauze was net begonnen en er liepen veel studenten over het middenterrein. Allerlei wilde gedachten tuimelden door mijn hoofd. Ik keek om me heen, geen idee waar ik naartoe moest. Geen lessen, geen bibliotheek, geen sporthal. Helemaal niets meer. Mijn studentenleven was voorbij. Mijn leven was voorbij. “Hé, wat heb jij uitgespookt? Heb je gevochten?” Harriet. Ik had haar niet aan zien komen, maar opeens stond ze naast me. Ze had weer die tent aan. “Je kijkt alsof je de hele wereld rauw lust.” Ik keek haar alleen maar aan en ze deinsde een beetje terug. “Wat is er gebeurd?” “Ik ben van school getrapt.” “Wat? Vanwege die rare praatjes die de ronde doen?” “Weet ik veel! Wat voor praatjes nou weer?” “Over die rellen waarbij je betrokken zou zijn geweest.” Ik moet haar aangekeken hebben alsof ik water zag branden. Weer iets nieuws. Verkrachter, drugsdealer, moordenaar, bajesklant. Nou daar kon zoiets als een relschopper ook nog wel bij. En ik bedacht me dat Bob dat ook al genoemd had. “Brian had weer een verhaal. Hij zei dat je een paar jaar geleden in de bak hebt gezeten omdat je meegedaan zou hebben aan een of andere demonstratie en die was uitgelopen op een hele grote rel. Hij wist niet hoe en wat, maar hij had het klokje weer eens horen luiden.” Harriet zei het op luchtige toon en ik kon een lach door haar stem horen. “Ja, en hij weet niet eens wat een klepel is,” mompelde ik. “Maar dat heeft er niets mee te maken.” Harriet keek me verwachtingsvol aan. Ik had helemaal geen zin om erover te praten, maar ze was hier en ze leek niet van plan zich te laten afschepen. “Nou?”
Ik aarzelde nog even, slaakte een diepe zucht en begon. “Een of andere bobo van Wentworth heeft een klacht ingediend namens Charlene. Ze schijnt te hebben gezegd dat ik haar verkracht heb. En ik ben opeens een drugsdealer. En ‘tot er meer duidelijkheid is’” bauwde ik Anderson na, “ben ik persona non grata. Met andere woorden, rot op en kom niet meer terug.” Haar mond viel open. “Dat kunnen ze toch niet zomaar doen? Wat voor bewijzen hebben ze dan?” “Die hebben ze niet. Tenminste, niet dat ik weet. Ik ben het spoor bijster van waar ze me allemaal van beschuldigen. Als ze dat nou eens zouden zeggen, dan kon ik er misschien iets tegenin brengen. Nu mag ik ernaar raden. Drugs. Da’s het enige concrete wat ik tot nu toe gehoord heb. En die aanklacht van Charlene. Ik heb toch verdomme ook rechten?” “Kom. We gaan koffie drinken.” Harriet trok me aan mijn arm en ik liet me door haar meeslepen naar de kantine. Hier en daar draaiden hoofden mijn kant op. Ik had vanmorgen niet de moed gehad in de spiegel te kijken, maar mijn gezicht voelde rauw en pijnlijk aan. De kop dampende koffie die ze even later voor mijn neus zette en het gesprek over koetjes en kalfjes bracht me enigszins tot bezinning. Ik moest iets ondernemen. Ik was het zat. Al die aantijgingen, al die loze beschuldigingen die ik naar mijn hoofd had gekregen in de afgelopen dagen. Wanneer hield het eens op? Ik moest weten wat er in die rugzak zat. Toen ik een half uur later weer buiten stond had ik Harriets telefoonnummer en adres. “Bel me als je hulp nodig hebt. Of als je gewoon even wilt praten. En als je langs wilt komen, ook goed. Maar bel dan wel even van tevoren.” Ik vouwde het briefje op en stopte het in mijn broekzak. Ondertussen had zich een plan in mijn hoofd genesteld. Ik liep terug naar het istratiegebouw en glipte langs de balie, waar het druk was met studenten. De gang naar Mr. Andersons kantoor was leeg, Mrs.
Pendicki zat ingespannen achter haar bureau te typen. Ik wilde uitzoeken of Anderson nog in zijn kantoor was, maar haar vragen leek me niet zo’n goed idee. Ik slenterde langs haar bureau. Ze keek niet op. De deur van Andersons kantoor was dicht. Aan het eind van de gang was een tochtdeur, waarachter een nieuwe gang met nog meer kantoorruimtes en vergaderzalen. Ik overwoog om terug te lopen, maar de kans dat Mrs. Pendicki me op zou merken en vragen ging stellen was me te groot. Ik leunde tegen de muur achter de tochtdeur en probeerde te bedenken wat ik moest doen. Ik had weinig andere keuze dan terug te lopen in de hoop dat ze me niet op zou merken. Ik wilde net de deur openen en de gang weer binnenstappen toen Anderson naar buiten kwam, op de voet gevolgd door een man die ik niet kende. De laatste zag er verhit uit. Hij sprak luid, terwijl ze richting de centrale hal liepen. Anderson maakte een wegwerpgebaar, waarop de man stilviel. Ik bleef achter de deur staan tot de mannen verdwenen. Nog even wachtte ik, tot ik er bijna zeker van was dat de twee mannen weg zouden blijven. Ik glipte de deur weer door en slenterde langs het bureau van Mrs. Pendicki, terug naar de centrale hal. Daar bleef ik wat rondhangen, terwijl ik de voordeur en de gang in de gaten hield. Opeens zag ik Mrs. Pendicki uit haar hok komen en geagiteerd richting de tochtdeur lopen. Ik zag mijn kans schoon. Zo snel ik kon begaf ik me weer naar het kantoor. Op het bureau van Mrs. Pendicki lag een kantooragenda open. Mijn naam prijkte triomfantelijk bovenaan de bladzij, daaronder stonden twee vergaderingen aangegeven. Voorlopig kwam de man niet terug. Ik keek even om me heen en vatte moed. De deur van het kantoor was niet op slot. Ik keek de ruimte rond. Het bureaublad was bezaaid met dossiermappen. Ik wierp er een vluchtige blik op, maar dacht niet dat ik daar iets tussen zou vinden. Ik voelde aan de bureaula. Op slot. De archiefkasten idem dito. Ik speurde het bureau af, geen sleutels. Mijn hersens draaiden op volle toeren. Ik vond een verdwaalde paperclip en probeerde daarmee het slot van het bureau open te krijgen. Zonder succes, voor inbreker was ik niet in de wieg gelegd. Mrs. Pendicki zou vast ergens een sleutel hebben. Ik gluurde nog even de gang in, om te zien of ze alweer terug kwam, maar ze was in geen velden of wegen te bekennen. Voorzichtig opende ik de la van haar bureau. Veel pennen, paperclips, doosjes met nietjes, een nietmachine en nog veel meer spullen die een secretaresse nodig had. Ik rommelde wat tussen die spullen en vond twee bosjes sleutels. Een met een label eraan met het opschrift ‘Mr. A.'. Bingo. Ik schoof alle spullen weer een beetje op hun plek en deed de la dicht en sloop het kantoor van Mr. A. weer in. De derde sleutel paste op de dossierkast en nerveus schoof ik de bovenste la open. Fout. Walking Elk, derde kast, onderste la. Er zat zelfs een
kaartje op ‘W – Z'. Ik wurmde verder met de sleutels tot ik de juiste vond. Waasdorp, Arno, Wader, Wesley, Walker, James, Walking Elk, Jeremiah, daarachter het dossier van Walsh, Daniel. Mijn dossier zat er niet tussen. Ik gooide de la dicht, draaide hem op slot en stortte me op het bureau. Deze keer had ik de goede sleutel meteen te pakken. In de bovenste la vond ik wat ik zocht. Mijn dossier. Ik bladerde door de papieren, vond een handgeschreven brief van ene Douglas Formoza op briefpapier van Wentworth College. Ik pakte de hele map uit de la en deed die weer dicht. In de onderste la zaten hangmappen, maar die waren naar achteren geschoven. De rugzak lag voorin. Ik trok hem eruit. Het gerinkel van de telefoon deed me bijna een meter de lucht in springen. Mijn adem stokte en mijn hart klopte boven in mijn keel. Ik hield mijn adem in, ondertussen de ruimte afspeurend naar een plek waar ik me zou kunnen verschuilen. Toen hoorde ik Mrs. Pendicki achter de deur de telefoon opnemen, waarna het gerinkel van de telefoon op het bureau ophield. Ik blies voorzichtig mijn adem uit, liet me zakken op Mr. Andersons stoel en ritste de rugzak open, ondertussen de deur scherp in de gaten houdend. In het kantoor van Mrs. Pendicki hoorde ik haar opgewonden in de telefoon praten. Door haar schelle stem kon ik haar bijna woordelijk verstaan. “Ik zal even op zijn bureau kijken. Ogenblikje alstublieft…” Opnieuw stokte mijn adem. Ik wist niets anders te bedenken dan wegduiken achter het bureau. De deur ging open en ze stapte met één voet binnen, aarzelde toen en deed de deur weer dicht. “Wacht… Ah, hier. Daar is het …..” babbelde ze door, blijkbaar had ze ‘het’ op haar eigen bureau verstopt. Ik zuchtte diep in een poging mijn op hol geslagen hart weer tot bedaren te brengen, mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Na een paar minuten was ik genoeg gekalmeerd om achter het bureau vandaan te komen. Snel doorzocht ik de rugzak, propte de papieren uit het dossier erin en ritste de zak weer dicht. De bijna lege dossiermap legde ik terug in de la en sloot die weer af. Ik opende alsnog de eerste la en vond al snel het dunne dossier van Herrington, Brian. Ik trok het uit de map. Een aanbevelingsbrief van de decaan van een of andere prestigieuze privéschool over Brians sportprestaties was het enige wat ik kon vinden. Verder een paar losse bladen met wat aantekeningen erop. Ik
frommelde ze bij de andere papieren in de rugzak en stopte ook dit lege omhulsel terug in de map. Het raam achter het bureau keek uit op de sportvelden en het zat anderhalve meter boven de grond. Alleen op het veld het verst van het raam vandaan zag ik een paar sporters. Voorzichtig schoof ik het raam omhoog. Een misselijkmakend geknerp deed mijn maag samenknijpen. Ik hield mijn adem in, maar toen er niets gebeurde – Mrs. Pendicki babbelde onverstoorbaar voort – liet ik de zak uit het raam vallen. Het blauw stak scherp af tegen de grauwe muur en de zwarte grond van de border onder het raam. Ik keek nog even of er geen pottenkijkers te zien waren, waarna ik mezelf uit het raam wurmde. Voorzichtig liet ik me zakken. Ik greep de rugzak en maakte me uit de voeten, waarbij ik ondertussen mijn jack uittrok en om de rugzak wikkelde, zodat hij aan het oog onttrokken werd. Een groep hardlopers kwam me achterop toen ik op het pad rondom de sportvelden aankwam. Ik keek strak naar de grond toen het groepje me eerde. De rugzak brandde onder mijn arm, ik kon bijna niet wachten om te zien wat erin zat en wat er precies in de papieren stond die ik achterover gedrukt had. Het zou mijn zaak vast geen goed doen, maar nu ik A had gezegd kon ik niet meer terug. Bovendien had ik weinig te verliezen. Ik verwachtte nog steeds dat iemand me tot staan zou brengen, dat iemand gezien had dat ik uit dat raam geklommen was, maar het bleef rustig. Mijn hartslag kwam eindelijk een beetje tot rust, toen ik bij de bosrand kwam die de sportvelden van de parkeerplaats scheidde. Daar was een onofficieel maar veel gebruikt pad. Opgelucht verdween ik tussen de bosschages. De truck stond een heel eind verderop, maar het was op dit tijdstip rustig op de parkeerplaats, dus ik wist het ding ongezien te bereiken. In de laadbak stond een oude houten kist tegen de cabine aan. Het slot werkte al jaren niet meer, maar hing er gewoon. Geen van ons beiden had ooit de moeite genomen het weg te halen of een nieuw te kopen. Het leek erop dat het pottenkijkers afschrikte, want we waren nog nooit wat kwijt geweest uit die kist. Ik moffelde de rugzak erin en gooide er een oude deken overheen, die onderin de kist lag. Nu moest ik Jerry zien te vinden. Hij had de sleutels. Weinig enthousiast slofte ik terug naar het middenterrein, waar ik me zo onopvallend mogelijk tussen andere studenten probeerde voegen. Ik bleef naar de grond staren en had dan ook niet in de gaten dat mijn broer me naderde. “Hey Mor… Hoe ging het? Van school geschopt?” De grijns verdween op slag van zijn gezicht toen ik hem aankeek. “Je bent van school getrapt.”
Ik knikte. “En wat voor reden heeft hij daarvoor aangedragen?” “Drugs, verkrachting, beroving met geweld, moord, doodslag, stelen van koffiebonen, weet ik veel…” Jerry’s mond viel open. “Moord? Wie heb je vermoord? Doe even normaal zeg. Wat heeft die man nou echt gezegd?” “Later. Ik moet weg.” “Kom op! Vertel.” Onwillig liep ik door, maar Jerry bleef aandringen en dus vertelde ik hem in het kort van het gesprek en van de eis binnen een uur weg te zijn. “En hoe lang geleden was dat?” “Geen idee. Hoe laat is het nu?” “Bijna twaalf uur.” “Een uurtje of twee geleden dan.” Ik strompelde stug door terwijl Jerry me bleef achtervolgen en bestoken met vragen, waarop ik niet reageerde. Bij de truck aangekomen haalde ik mijn tabakszak tevoorschijn en draaide een sjekkie. Jerry pakte de zak van me af en even later stonden we samen te dampen. Voor het eerst sinds tijden voelde ik me weer enigszins verbonden met mijn broer, maar ik weigerde hem verder bij mijn bezigheden te betrekken. “Wat gaan we nu doen?” vroeg Jerry, toen hij zijn peuk uittrapte. “Wíj gaan niets doen. Ík ga een broodje halen bij The Rose.” Ik hield mijn hand op. Jerry keek me afkeurend aan, maar hij zei niets. We stonden elkaar een tijdje aan te kijken en tenslotte viste hij de sleutels uit zijn broekzak en gaf ze met heel veel tegenzin aan me.
Ik stapte in, gooide mijn jack op de agiersstoel en reed weg. Hij stond nog op dezelfde plek toen ik de parkeerplaats afreed. Mijn hart bonkte in mijn keel. Een eindje verderop was een zijweg, die nergens naartoe leidde. Ik sloeg af en stopte aan het eind. Ik haalde de rugzak uit de kist, trok hem open en gooide de inhoud op de bank. Papieren uit de dossiermap (van Anderson), een paar schoenen maat kano (geen idee), waaruit een plastic zakje met wit poeder rolde (ook geen idee), nog eens vijf zakjes toen ik de schoen ondersteboven hield, een zak wiet en een rol dollars (alweer geen idee, maar zak en rol verdwenen in het dashboardkastje). Met klamme handen pakte ik de papieren en bladerde er doorheen. De brief van Wentworth las ik nog eens door en ik kreeg het weer warm, mijn hart begon te bonzen en mijn oren suisden. Ik stopte de brief terug en bladerde woest verder. Brieven van de rector van de middelbare school, die ondanks dat hij altijd verschrikkelijk de pest aan mij gehad had en me meerdere malen had geschorst - zeer lovend over mijn prestaties schreef, en een epistel van het leger. Ook met redelijk lovende woorden. Ik zuchtte eens diep en mijn hart schakelde een versnelling terug. Verder vond ik nog een enveloppe met een rood stempel ‘vertrouwelijk’ erop. Het was verzegeld geweest, maar het zegel was verbroken. Erin vond ik een rapport over mijn psychiatrische verleden en een kopie van een politierapport over mijn arrestatie in South Dakota. Mijn roemruchte verleden als relschopper. Geen woord over mijn drankzucht en mijn oorlogsverleden, annex trauma’s. Blijkbaar waren die niet belangrijk genoeg geweest, hoewel ze een behoorlijk stempel op mijn hele wezen gedrukt hadden. Ik smeet de papieren op de voorbank. Een half vel van een geel notitieblok fladderde er tussenuit. Ik kon het net redden voordat het in een greppel naast de weg dwarrelde. Handgeschreven. In grote blokletters: HERRINGTON En verder poppetjes, van die poppetjes met een kop en staken als armen en benen. Ik propte het vel weer tussen de andere papieren, grabbelde naar mijn tabakszak en draaide een sjekkie. Halverwege stopte ik, haalde de zak wiet uit het handschoenenkastje en stopte wat wiet in het vloeitje. Ik liet me zakken op de grond en leunde tegen het voorwiel terwijl ik de rook diep inademde en de verdovende werking van de wiet op me in liet werken. Herrington. Wat had dat te betekenen? En wat moest die aantekening in mijn dossier?
Herrington. Brian. Degene die drugs dealde op de universiteit. Degene die mij nou niet echt als zijn vriend beschouwd. Toen mijn sjekkie op was richtte ik me weer op de rest van de inhoud van de rugzak. Had Brian zich hier zo druk om had gemaakt? Waarschijnlijk wel. Brian had enorme voeten, waarmee ik meerdere malen in aanraking was geweest. Ik ritste het voorvak open. Daarin vond ik alleen een pakje sigaretten. Ik had Brian nog nooit met een sigaret gezien, maar zoals zoveel dingen kon hij dat ook wel stiekem doen. Bovendien interesseerde ik me niet echt in zijn doen en laten, dus misschien had ik het gewoon gemist. Zoals zoveel dingen. Verder zat er een verfrommeld papiertje onder in het vak. Ik streek het glad en probeerde de doorgelopen letters te ontcijferen, maar verder dan ’22.0 …veeg… lu … veeg …sau’ kwam ik niet. Het leek een bonnetje van boodschappen. Ik schudde nog eens aan de schoenen in de hoop dat die nog meer prijs zouden geven, maar helaas. Meer dan de zes plastic zakjes leken ze niet te bevatten. Ik dumpte de schoenen in de greppel. De zakjes strooide ik uit. De cocaïne vertegenwoordigde waarschijnlijk een behoorlijk kapitaal, zelfs voor een rijke jongen als Brian. Hij ging er deze keer niet aan verdienen. Mijn laatste daad maakte dat ik me iets beter voelde en ondanks de frustraties begon mijn maag te knorren. Ik had tegen Jerry gezegd dat ik een broodje ging halen bij de Rose, maar in plaats daarvan besloot ik bij de Mac een hamburger en een milkshake te halen. Ik klom weer in de truck, reed terug naar Sunset Boulevard en sloeg rechtsaf naar de kustweg. Ik reed door de McDrive en tijdens het nuttigen van een Big Mac besloot ik naar Ramon te gaan om verhaal te halen. Hij moest me maar eens vertellen wat hem dwars zat. En waarom hij me ontslagen had. Hij was op maandagmiddag altijd in the Cave om zijn istratie bij te werken, hoewel ik hem ervan verdacht te vluchten voor zijn luidruchtige familie. Ramons zwarte Dodge truck stond op de parkeerplaats. Een eindje verderop stond een zilverkleurige Cadillac. Het raam van zijn kantoor, naast de hoofdingang, was geblindeerd, de luxaflex was helemaal dichtgedraaid. Ik had geen zin om ver te lopen, dus ik parkeerde de truck om de hoek bij de achterdeur, die werd gebruikt door leveranciers en het personeel. De deur stond op een kier.
Een gevoel van onrust nam bezit van me. Ramon was er altijd erg op gebrand dat de deuren te allen tijde dicht waren. De laatste tijd was hij afwezig geweest, zijn gedachten waren dan mijlenver weg. We hadden hem ermee geplaagd. We hadden hem gevraagd of hij soms verliefd was. En hij had geïrriteerd gereageerd. Ik duwde de deur verder open en stapte naar binnen. Het hok stond nog niet vol. Op maandag werd altijd alles aangevuld, dus er zouden nog leveranciers komen. Ik manoeuvreerde tussen de kratten en dozen door naar de tussendeur, die naar de zaal leidde. Ook die deur stond open. Ik luisterde. Stilte. Zacht duwde ik de deur wat verder open en sloop de zaal door. Vanuit Ramons kantoor hoorde ik gedempte stemmen. Ik kon niet verstaan wat er gezegd werd, maar op een of andere manier klonken ze geagiteerd. Het kantoor van Ramon was achter in de zaal een halve verdieping naar boven en Ramon had ervoor gezorgd dat er geluiddempend materiaal tegen de wanden was aangebracht, zodat hij ’s avonds rustig kon werken, terwijl de muziek door de zaal schalde. Een raam gaf hem uitzicht over zijn gehele toko. Blijkbaar was de deur nu niet goed dicht. Achter het raam zag ik de silhouetten van twee gedaantes. Een van hen – aan het postuur te zien was het Ramon maakte woeste gebaren, de ander probeerde hem te sussen. Ik wilde de trap die naar zijn kantoor leidde op, maar iets hield me tegen. Ik drukte me tegen de wand en wachtte. De stemmen werden luider en ik ving iets op over verkopen en afspraken die gemaakt waren. Ramon protesteerde hevig. Opeens werd de deur opengegooid en hoorde ik Ramons woedende stem luid en duidelijk. “Vertel die klootzak maar dat hij het vergeten kan. Ik heb gedaan wat hij vroeg, ik heb zelfs die jongen eruit gegooid, maar hier houdt het op. Hij had beloofd dat hij me met rust zou laten.” Harde stampende voetstappen klonken.
“Luister eens mannetje, wij hebben de opdracht gekregen om die papieren getekend en wel mee terug te nemen. We gaan niet weg voordat we die hebben,” zei een man met een zware stem en een zuidelijk accent. Er volgde een worsteling met veel geschreeuw en gegrom. Ik was net van plan om dichterbij te kruipen in de hoop iets te kunnen opvangen van wat er gezegd werd, maar op dat moment daverde er een enorme knal, gevolgd door een tweede, door het gebouw. Mijn oren suisden. Ik hoorde een kreet, gevloek en nog meer geagiteerd geschreeuw. Ik dook weg achter de bar. Een deur sloeg dicht, roffelende voetstappen op de trap, ruziënde stemmen. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik ving nog net een glimp op van de twee mannen toen ze de deur uit renden. Tegen het licht dat naar binnen viel zag ik een forse, atletisch gebouwde man met donker haar, de andere was een stuk kleiner. Hij had blond haar dat bijna wit leek in het zonlicht. Zodra de deur achter ze dichtsloeg hinkte ik de trap op. Toen ik halverwege was hoorde ik een harde klik vanuit het kantoor. Het koude zweet brak me uit. Ik duwde de deur open. Ramon lag languit op zijn rug voor zijn bureau, zijn witte overhemd doordrenkt met bloed. Zijn ogen gesloten. Bij zijn hand lag een wapen. De adrenaline deed het bloed in mijn oren suizen. Ik knielde naast hem neer en riep zijn naam. Hij reageerde niet. Alleen hoorde ik hem raspend ademhalen. Gejaagd keek ik om me heen, ik moest het bloed zien te stelpen. Ik moest bellen. Ik moest zien dat ik hulp kreeg. Handdoeken. De keuken. Moeizaam kwam ik weer overeind, hinkte de trap weer af en strompelde de keuken in. Ik kon niet meer helder denken en moest drie kasten opentrekken voordat ik de doeken gevonden had. Ik greep een hele stapel, hinkte terug en trok zijn overhemd kapot. Een gapend gat net onder zijn ribbenkast staarde me aan. Ik propte een handdoek in het gat en duwde. Ramon lag doodstil. Ik riep zijn naam, maar hij leek me niet te horen. Zijn ademhaling ging nu oppervlakkig. Mijn keel kneep dicht. De enige telefoon in het pand stond net buiten mijn bereik op het bureau, dus ik moest de doek loslaten. Ik deed een greep naar de telefoon, maar toen ik die te pakken had, kwam ik erachter dat het snoer doorgesneden was. Ik vloekte en riep zijn naam weer. Deze keer leek hij te reageren. Langzaam deed hij zijn ogen open. Hij keek me verdwaasd aan.
“Jezus Ramon! Wie waren die kerels? En van wie moest je mij eruit gooien? Wie was die klootzak over wie je het had” Hij leek me niet te horen, maar mompelde iets. Ik hield mijn oor dichter bij zijn mond. “Bureaula… tape…” fluisterde hij. Ik pakte zijn hand en legde die op de handdoek. “Hier, hou je hand hier.” Hij leek me niet te begrijpen en wilde weer iets zeggen. Oppervlakkig ademend probeerde hij het opnieuw. “Tape… bureau…” “Niet praten Ramon, druk die wond dicht. Ik ga hulp halen.” Ik wilde opstaan, maar Ramon hield me tegen. “Tape!” Het klonk helderder en hij keek me smekend aan, “in de la. Rechercheur Roger Kowalski. Zorg dat hij hem krijgt. Niemand anders.” Nu was ik aan de beurt om hem niet begrijpend aan te kijken. Tape? Bureau? Waar had hij het over? “Ik ga hulp halen,” zei ik weer, “ik ben zo terug.” Voor alle zekerheid trok ik alle laden van zijn bureau open. Ik vond niets. “Bovenste la! Rechts…” Ik trok de la nog eens open. Helemaal achterin vond ik een kleine cassetterecorder. Ik zette hem met een klap op het bureau en prutste het klepje open. Even later lag er een cassettetape in mijn hand. Ik stopte het ding in mijn zak, overal rode vegen achterlatend. Ik staarde naar mijn handen die onder het bloed zaten, evenals mijn shirt en broek. Ramons ademhaling werd weer raspend, ik moest haast maken wilde ik hem redden. Het kostte hem nu heel veel moeite om te praten. Hij hapte naar adem en greep mijn arm. Nauwelijks verstaanbaar zei hij iets dat klonk als: “blijf uit de buurt bij Bob”, maar eerlijk gezegd kon hij ook wel een andere naam genoemd hebben. Nog
eens haalde hij raspend adem en bijna onhoorbaar zei hij: “Roger Kowalski. Babette. Morgen 5 uur. Vertel hem dat. Alleen aan hem. Herhaal het.” Verward keek ik hem aan. “Zeg het.” Dat laatste klonk ongewoon krachtig. “Roger Kowalski. Babette. Morgen 5 uur.” Hij keek me even dankbaar aan. Daarna viel zijn hoofd opzij. Paniekerig keek ik om me heen, niet wetend wat te doen. Ik wilde hem helpen, maar hier kon ik niets uitrichten. In een impuls greep ik het pistool dat naast Ramon lag en stommelde de trap af. De Cadillac was in geen velden of wegen te bekennen. De wind was flink aangewakkerd en onder me sloegen de golven bulderend kapot op de rotsen, alsof ze het land wilden vermorzelen. Alles om me heen leek surrealistisch. Ik schudde een keer met mijn hoofd om het helder te krijgen en klom in mijn oude bak. Het pistool smeet ik op de agiersstoel, waarna ik de weg op scheurde in een blauwe wolk van uitlaatgassen. Een auto toeterde en er werd een middelvinger naar me opgestoken. Ik schold, maar mijn gedachten gingen weer naar Ramon. Mijn nieuwe doel in mijn leven, zijn leven redden. Babette. Roger Kowalski. Morgen 5 uur. Wat had hij daarmee bedoeld? Wie was Babette, en wie was Roger Kowalski? En waar kon ik die lui vinden? Ik piekerde me suf. Na vijf minuten kwam ik op een brede drukke weg met auto’s die langs de stoep geparkeerd stonden. Hier waren winkels waar de bewoners met geld van deze stad winkelden. Vrouwen gekleed in modieuze jassen en schoenen met hoge hakken flaneerden over de stoepen met in hun handen tasjes van warenhuizen met etalages van drie meter hoog en kledingzaken, waar etalagepoppen met leren jassen, strakke jurkjes en schoenen met hakken van minstens tien centimeter hoog je arrogant aanstaarden. Winkels waar ik nog nooit binnen was geweest. Waar ik niet eens in de buurt kwam. Ik voelde me er ongemakkelijk in mijn spijkerbroek van vijftien dollar met vlekken en mijn t-shirtje van tien dollar per vijf stuks. Maar dat gevoel zette ik van me af toen ik een eindje verder een rij openbare telefoons op de stoep ontwaarde. Ik nam niet eens de moeite een parkeerplek te vinden, ging vol in de ankers en liet de motor draaien toen ik uit
de truck sprong en tussen twee glimmende bolides door naar de stoep snelde. Achter me werd geïrriteerd getoeterd, maar ik stak mijn middelvinger op, rukte de hoorn van de haak en draaide het alarmnummer. Gejaagd begon ik te praten, maar de telefoniste onderbrak me. Ze wilde mijn naam weten. Ik vloekte en schreeuwde haar toe dat er een man lag dood te bloeden in de Cave. En op dat moment zag ik de grote zilverkleurige auto aan de overkant van de weg. Hij reed de truck langzaam voorbij en remde af. Nog meer geïrriteerd getoeter, terwijl de Caddy probeerde om te keren in het veel te drukke verkeer. Mijn adem stokte in mijn keel. Ik vergat waarom ik hier was en liet de hoorn vallen. Twee zwarte vrouwen met ontkroest en gebleekt haar, lange witte jassen en te veel make-up staarden me geschrokken aan. De een sloeg haar hand voor haar mond. De andere vrouw deed haar mond open, maar ik duwde haar opzij terwijl de paniek me naar mijn keel greep. Ze wankelde op haar hoge hakken en begon te schelden op een on-ik-heb-geld-en-mag-hier-winkelen manier. Het bloed suisde nog steeds door mijn oren en in een paar stappen was ik terug bij de truck. Ik ramde de pook in de versnelling en reed met piepende banden weg. Om me heen werd alweer verontwaardigd getoeterd, maar ik kon er niet mee zitten. Het enige waar ik aan kon denken was hier weg komen. Het geluid van sirenes van politie auto’s en ambulances krijste boven het geronk van de motor uit, maar dat was hier in deze enorme stad dagelijkse kost. Ik keek in de spiegel en loerde om me heen, maar zag niets verontrustends dat mijn kant op kwam. Behalve de Cadillac dan. Die was gekeerd en zat nu een paar auto’s achter me. Hij probeerde uit alle macht auto’s te eren, maar daarvoor was het godzijdank te druk. Ik dacht koortsachtig na. Even overwoog ik terug te rijden naar de Cave. Ik was tenslotte getuige geweest van het hele gebeuren, maar opeens wist ik niet zo zeker of ik dat ook kenbaar wilde maken. Zouden ze me als slachtoffer behandelen zoals ze dat in die politieseries altijd deden? Met een deken om mijn schouders achterin een politieauto met mijn benen buiten boord? Een bakje koffie, een bekertje water? Geruststellende woorden van een jonge vrouwelijke agent? Zo’n mooie slanke met blond lang haar dat in een staart was samengebonden. Ik dacht het niet. Ik zou binnen drie tellen in de boeien geslagen worden. Bij de volgende kruising sloeg ik zonder nadenken linksaf en opeens was ik in
een brede lommerrijke laan met grote huizen achter enorme gazons. Hier was het een stuk rustiger en dat kwam mij helemaal niet uit. Plotseling flitste er weer iets zilverachtigs door mijn blikveld. De Caddy doemde vlak achter me op. Uit pure frustratie gaf ik een dreun op het stuur en trapte het gaspedaal diep in. Al snel raasde ik met een snelheid van meer dan 70 kilometer per uur over de laan. De huizen flitsten langs me heen. Een nieuwe kruising doemde voor me op en ik deed een schietgebedje dat er niets aan zou komen. Ik had mazzel, bonkte over een hobbel middenop en schoot verder de volgende laan in. Aan het eind kwam ik er tot mijn afgrijzen achter dat het een doodlopende weg was. Een dichte boswal kwam angstig snel op me af en ik liet het gas los. Op het laatste moment ontwaarde ik een smal pad. Ik hobbelde over een drempel het pad op, waarbij takken en bladeren tegen de zijkanten van de truck zwiepten. De Caddy volgde zonder aarzeling en ik trapte het gas weer wat verder in. Het pad zat vol gaten en kuilen en de truck piepte en kreunde onder het geweld dat hem aangedaan werd. Ik bleef het gas ingetrapt houden en schoot onder de takken door. De Cadillac deed hetzelfde. Opeens werd het pad wat breder en nog wat verderop ging het weer over in een smal asfaltweggetje. Weer trapte ik het gas wat verder in en ik schoot vooruit. Het weggetje werd steiler en steiler en kronkelde de bergen in. De Caddy kwam weer vlak achter me rijden en ik vreesde dat hij me ging eren en van de weg zou proberen te rijden. Ik hield zoveel mogelijk het midden van de weg. We raceten over een kruising, kwamen weer op een bredere weg waar wel wat verkeer was, maar niet genoeg om veel last van te hebben. Vanuit een uitrit draaide een vrachtauto de weg op en ik moest even hard op de rem. De Caddy kwam akelig dichtbij en ik gaf een zwieper aan het stuur om de vrachtauto te eren. Net op tijd wist ik de rechterweghelft weer te bereiken voordat een tegenligger agressief toeterend eerde. Ik trapte het gaspedaal bijna door de bodem van de truck en het oude beest schoot vooruit alsof het een jonge hond was. De Cadillac verscheen weer vanachter de truck en reed niet veel later opnieuw vlak achter me. Ik bleef zoveel mogelijk midden op de weg rijden. Opeens doemde er een zijweg op. Op het allerlaatste moment rukte ik het stuur naar links en schoot de weg in. De Cadillac had er zichtbaar meer moeite mee, maar hij kwam toch weer achter me aan. Ik vloekte hardop, sloeg op het stuur en
probeerde het gaspedaal nog wat verder in te trappen. De Caddy kwam weer op mijn bumper kleven en opeens zag ik de loop van een geweer uit het linkerzijraam steken. Gelukkig zaten er zoveel hobbels in de weg dat het voor mijn belagers onmogelijk was ook maar enigszins te richten. Ik hoorde een knal, maar er gebeurde niets. We waren inmiddels een eind buiten de stad en ik was het spoor volledig bijster. De weg kronkelde onoverzichtelijk door de beboste bergen en bij iedere bocht vreesde ik de afgrond in te verdwijnen. Ik had geen idee waar deze weg naartoe leidde. Een schroeilucht drong mijn neus binnen en de Caddy zat bijna op mijn bumper, slingerend van links naar rechts om een gaatje te vinden. Na elke bocht deed ik een schietgebedje en hoopte iets van bewoonde wereld te zien. Opeens maakte de weg een scherpe bocht naar rechts en net na die bocht zag ik een zandpad. Ik aarzelde niet en gaf weer op het laatste moment een ruk aan het stuur. De bestuurder van de Cadillac was niet snel genoeg. Hij rukte iets te laat en belandde met twee voorwielen in een kuil. In de spiegel zag ik de portieren openzwaaien en twee tellen later hoorde ik opnieuw een knal en het gerinkel van glas. Ik dook in elkaar toen de achterruit en het raam aan de agierskant uit elkaar spatten en de scherven me om mijn oren vlogen. Net op tijd wist ik een ruk aan het stuur te geven voor de volgende bocht. Ik bleef doorrijden met slippende banden terwijl mijn hart zo hard bonsde dat ik bang was dat het uit elkaar zou barsten. Het duurde een hele tijd voordat ik eindelijk wat tot rust kwam. Ik was ze kwijt. Voordat ze weer rijdende waren, hoopte ik ver uit de buurt te zijn. Vijf minuten later kwam ik erachter dat ik te vroeg gejuicht had. De weg werd hoe langer hoe smaller en het duurde niet lang of het waren nog slechts twee uitgesleten sporen met bruine grassprieten in het midden. De truck zwoegde en ploegde en ik was er steeds minder gerust op dat ik – of de truck - hier zonder kleerscheuren uit zou komen. De schroeilucht was nog steeds aanwezig ondanks de ontbrekende ruiten, waardoor er vochtige lucht door de cabine stroomde. Net toen ik alle hoop had opgegeven ging het pad weer over in een grindweg om niet veel later uit te komen op een smal asfaltweggetje. Een zucht van verlichting ontsnapte me. Het begon inmiddels schemerig te worden. Het zou niet lang meer duren voor het helemaal donker was. Opeens ging de schroeilucht over in een enorme stank en tot mijn afgrijzen zag
ik rook onder de motorkap vandaan komen. Ik vloekte en schold en smeekte de truck er niet mee op te houden, maar de motor sputterde en even later hield hij er met een knal mee op. Mijn hart stond stil terwijl ik naar de zwarte rookpluim keek die onder de motorkap vandaan wolkte. Ik hervond mezelf, griste mijn jack en het pistool van Ramon van de agiersstoel en sprong uit de auto. Een pijnscheut vlamde door mijn knie toen ik op de ongelijke ondergrond landde. Toch begon ik te rennen en toen ik een meter of twintig verderop was, laaiden de vlammen hoog op vanonder de motorkap. Niet veel later ontplofte de benzinetank met een knal die tot kilometers in de omtrek te horen moest zijn. De luchtdruk deed me voorover op de modderige grond belanden en perste alle adem uit mijn longen. Ik bleef even versuft liggen en krabbelde toen overeind, schudde mijn hoofd en keek verdwaasd en gebiologeerd naar de vlammen en wat er van mijn truck overbleef. Zittend op de zompige ondergrond naast het weggetje grabbelde ik naar mijn tabakszak, die leeg aanvoelde. Ik had opeens een onbedwingbare behoefte aan een peuk. En aan een borrel. Een t zou ik ook wel lusten, maar de zak wiet in het dashboardkastje ging nu in rook op. Er zat nog net genoeg tabak in de zak om een slordige peuk te draaien. Even later inhaleerde ik de nicotine. Wat gebeurde er toch allemaal? En waarom was ik hierin verzeild geraakt? Waaraan had ik dit verdiend? Ik wilde mijn gewone saaie leventje terug. Ik verlangde naar mijn ongezellige huiskamer met die stomme groene bank waar de veren in je kont staken als je erop zat. Ik verlangde naar mijn matras op de grond en de muffe dekens die ik over mijn hoofd kon trekken. En ik verlangde zelfs naar het gesnurk van mijn broer als hij een biertje teveel op had. Mijn studentenleven. Ik had geen behoefte meer aan ruige feesten, aan zuippartijen tot diep in de nacht, aan wilde nachten met gewillige meiden. Ik was jaren geleden al uitgefeest. Toen we van de middelbare school kwamen en onder de tirannie van die ouwe vandaan waren, hadden Jerry en ik ons met hart en ziel in het studentenleven gestort. Een jaar lang hadden we geleefd van feest naar feest. Gebeest kun je het beter noemen. Zo erg, dat we binnen een jaar van school geschopt werden. Dat gebeurde na voor de derde keer een nacht in de cel doorgebracht te hebben na een ordinaire kroegruzie, veroorzaakt door veel drank en wiet. Drie keer in een jaar tijd was teveel vond de schoolleiding. Ik dacht met
genoegen (en een beetje schaamte) aan dat jaar terug. Beter spijt hebben van de dingen die je gedaan hebt, dan van de dingen die je niet gedaan hebt. Dat was ons motto in die tijd. De decaan, met wie we een ‘eindgesprek’ hadden, had ons met klem aangeraden iets zinnigs te gaan doen. Hij was met de suggestie gekomen in dienst te gaan. Een beetje discipline zou ons goed doen. Veel andere opties waren er niet. Terug naar huis was wel het laatste waar ik zin in had en het leger leek me wel een redelijk alternatief, dus was ik regelrecht naar het rekruteringsbureau van het leger gegaan, met Jerry protesterend in mijn kielzog. Op dat moment, met mijn nog steeds halfbezopen en stonede kop had het zelfs een prima idee geleken. Over de eventuele consequenties dacht ik toen niet na. Actie, een beetje lichaamsbeweging, wat met een geweer klooien, het sprak me wel aan. En natuurlijk het feit dat die ouwe een halve hartverzakking zou krijgen als hij erachter kwam. Toen we ons aangemeld hadden en we daadwerkelijk in het trainingskamp aankwamen, begon het pas tot me door te dringen wat ik gedaan had. En waar ik Jerry in meegesleept had. Maar toen was er geen weg meer terug. De actie, de lichaamsbeweging, het geklooi met geweren en andere wapens was allemaal heel wat minder gezellig dan ik me had voorgesteld. En de uitzending naar Vietnam, daar had ik helemaal geen voorstelling van gehad. Natuurlijk kende ik de verhalen wel, had ik veteranen gezien, bedelend, op krukken, verminkt en emotioneel geschonden. Een oom, de jongste broer van mijn moeder, was zonder benen teruggekomen, had zijn truck aan Jonathan geschonken en was vervolgens een week of drie later van een brug gesprongen. Hoe hij dat voor elkaar gekregen had was me nog steeds een raadsel. Het had me indertijd verschrikkelijk gefascineerd. We waren toen net verhuisd naar Californië en de hele gebeurtenis had diepe indruk gemaakt op mijn moeder en op ons hele gezin. Hij was haar lievelingsbroer en mijn jongste broer Joe was naar hem vernoemd. Al mijn broers waren naar een familielid vernoemd, behalve ik. Ik was volledig onverwacht en onaangekondigd achter Jerry aangekomen. Onverwacht, onaangekondigd en onbemind. Er was geen naam voor mij bedacht en ze konden ook geen familielid bedenken naar wie ik dan maar vernoemd moest worden. De naam Morgan had ik gekregen door stom toeval. Omdat het de eerste naam was die bij mijn moeder opgekomen was. Naar een of andere figuur uit een boek. Zo ging het verhaal. Ze had het me een keer verteld toen ze zo in de put zat. Daarna was het nooit weer ter sprake gekomen.
Ondertussen knetterden de vlammen nog steeds en dikke rookwolken stegen op. De truck die Jerry gekocht had waar hij zo trots op was, hoewel het ding van roest aan elkaar hing, de bekleding gescheurd en de cabine altijd stonk naar natte hond. Voorbij. Een gevoel van weemoed overviel me. En van wanhoop. Kou trok op uit de vochtige grond en dwong me in beweging te komen. Ik stond stijf op, trok mijn jack aan en vond het pistool een meter verderop. Ik stak het in de zak van mijn jack en begon te lopen. Weg van de truck, die reddeloos verloren ging. Ik probeerde te bedenken wat ik nu moest doen, maar het leek alsof de rookwolken mijn hoofd waren binnengedreven en mijn hersenen bedwelmden. Ik moest mezelf ertoe dwingen mijn ene been voor het andere te zetten. De tijd werd een abstract begrip toen het helemaal donker was en ik geen hand meer voor mijn ogen kon zien. Dikke wolken hingen voor de maan, die nog steeds niet meer kon zijn dan een dun sikkeltje. Ik strompelde voort, ervoor wakend niet naast het verharde pad te stappen, en slechts vergezeld van de geluiden van het bos in de nacht. Coyotes die huilden, uilen die riepen en onbestemde geluiden die me angst aan zouden kunnen jagen als ik niet zozeer in mijn eigen gedachten verzonken was. Het geknetter van de vlammen werd gedempt door de vochtige lucht, die regen voorspelde. Het wolkendek in mijn hoofd begon langzaam op te trekken. Mijn gedachten draaiden in een kringetje rond. De kerels in de Cadillac, Ramon, Kelly, Brian, Bob, Doherty en Charlene. In wisselende volgorde trokken ze aan mijn geestesoog voorbij. Op een of andere manier hadden ze allemaal iets met elkaar te maken. Daarbij kwam nog die ambtenaar die onder verdachte omstandigheden overleden was, die lui van die actiegroep op de bouwplaats, en de vader van Kelly. De Senator. Ook hij paste ergens in het plaatje, maar het was net een legpuzzel van vijf miljoen stukjes van een maanlandschap. Ergens hoorde ik een claxon en het lage geronk van een auto. Ik spitste mijn oren. En zag diffuus licht een heel eind verderop. Ik begon harder te lopen. Opeens begon het te regenen. Binnen een minuut werd er een gordijn van dikke druppels opgetrokken en toen ik vijf minuten later de brede weg bereikte waar zo nu en dan een auto langs raasde, was ik doorweekt. Ik stak mijn duim op in de hoop dat ik een lift zou krijgen. De eerste auto
minderde geen vaart, de tweede ook niet. De derde begon te remmen, maar bedacht zich blijkbaar. Toen hij voorbij was gaf hij toch weer gas en verdween in de verte. De vierde was een kleine vrachtauto. Ik stak mijn duim omhoog en ging een beetje op de weg staan. De bestuurder remde af en stopte een eind verderop. Ik hinkte zo snel ik kon naar hem toe, terwijl hij een eindje achteruit reed. Opgelucht trok ik het portier aan de agierskant open en even later zat ik in de warme cabine. “Geen weer om te liften! Stap in. Waar moet je naartoe?” Ik vertelde dat ik pech had met mijn auto en dat ik onderweg was naar Los Angeles. Dat die pech bestond uit een uitgebrande auto na een wilde achtervolging vertelde ik er niet bij. “De stad is de andere kant op, maar stap maar in,” zei de man terwijl hij een argwanende blik op mijn verfomfaaide uiterlijk wierp. “Je ziet eruit alsof je door een moddersloot gekropen bent. Maar goed, ik ga naar het noorden. Een kilometer of tien verderop is een café. Daar zitten vast wel mensen die je naar de stad kunnen brengen.” Hij was niet jong meer en verspreidde een lucht van zweet, sigaretten en oude schoenen. Maar ik rook mezelf ook. Een lucht van natte jas en brandende auto. De man leek het niet op te merken. Hij babbelde wat over het slechte weer en de toestand van de berm, waarvoor met borden langs de kant werd gewaarschuwd. Ik had weinig zin om met hem te praten en na een paar pogingen gaf hij het op. Hij zette de radio aan op een country zender en het gekweel van een of andere country zangeres die over een verloren liefde jankte vulde de ruimte. Na nog een paar liedjes over scheidingen, dode minnaars en verdwenen liefdes werd het programma onderbroken door een nieuwsflits. Er werd melding gemaakt van een kettingbotsing op de 405, vlakbij mijn huis. Er woedde brand in een bedrijf aan de Overland Pacific Drive. Of er slachtoffers waren gevallen was niet bekend. In Malibu was een feestje uit de hand gelopen. Mijn hart stond weer even stil. Ik kon de nieuwslezer wel door die boxen heentrekken om meer informatie. De man naast me merkte mijn onrust en begon een verhandeling over de belabberde toestand van de wereld. Over alle geweld dat tegenwoordig over ons heen kwam. Halverwege zijn betoog trok hij een pakje Marlboro uit zijn
borstzak en haalde er een sigaret uit. Daarna hield hij mij het pakje voor. Dankbaar accepteerde ik de instant traktatie. Voordat ik hem op had doemden er lichten op aan de linkerkant van de weg. Schreeuwerige neonletters kondigden aan dat we gearriveerd waren bij de Whisky Jar, dé uitgaansgelegenheid van de verre omgeving. Het gebouw zag eruit als een grote jachthut met een veranda over de hele breedte van het pand. Bovenop het afdak stond een enorm houten vat tussen twee hoorns van een bizon. Felle schijnwerpers waren zo geplaatst dat je de versiering niet kon missen. “We zijn er. Als je binnen vraagt kun je vast een lift krijgen. Succes.” Ik bedankte hem en stapte uit, waarna hij meteen weer gas gaf en bijna over mijn tenen reed. Een beetje beduusd bleef ik staan. Er stonden drie auto’s op het parkeerterrein. Ik stak mijn handen in de zakken van mijn jas, voelde het pistool en besloot het achter in mijn broek te steken. In mijn binnenzak vond ik een opgerolde pet van de Bears. Ik zette hem op en liep schoorvoetend naar binnen, waar het duister was. Een handjevol mannen – stuk voor stuk gekleed in een spijkerbroek en geruit flanellen overhemd - zat aan de bar en het vertrek stond stijf van de rook. Sigaretten en wiet. Er stond een lange bar langs de achterwand en langs de wanden waren zitjes. Van die vaste U-vormige banken met een tafel in het midden. Country muziek schetterde door de ruimte. De ruithemden keken naar een basketbalwedstrijd op een televisie die achter de bar hing en waarvan het geluid was uitgezet. Ik liep naar de bar en als één man draaiden alle hoofden zich naar me om. Om vervolgens weer naar de beelden op de televisie te gaan zitten staren. De barman keek me even doordringend aan, kwam toen in beweging en vroeg wat ik moest. “Koffie, en verkoop je shag?” Hij draaide zich om zonder antwoord te geven, haalde toen met een grote zwaai de koffiepot van een elektrisch plaatje en schonk een grote mok vol. Zonder te vragen gooide hij er twee scheppen suiker in en zette de mok met een klap voor me op de bar.
“Vijftig cent.” Ik groef in mijn broekzak en gooide een dollarbiljet op de bar. “Heb je ook ergens een telefoon?” “Telefoon is daar. Gids hangt ernaast.” Hij knikte vaag in de richting van een deur achter in de ruimte, draaide zich om en vestigde zijn aandacht op de wedstrijd op de televisie. Ik dronk van mijn koffie, die smaakte alsof hij gisteren gezet was en vanaf dat moment op het plaatje had gestaan. De cafeïne maakte mijn hoofd echter weer een beetje helder. Ik wilde net vragen waar ik was toen de wedstrijd onderbroken werd door een nieuwsflits. En daar, achter een nieuwslezeres, die opgewonden aan het woord was, stond de Cave. Vlammen schoten hoog de lucht in. Een ambulance stond een eindje verderop, plus een stuk of vijf politie auto’s met zwaailichten. Twee blusauto’s stonden dwars over het terrein en brandweerlieden deden verwoede pogingen het vuur te doven. In twee stappen was de barkeeper bij de stereo, gaf een zwieper aan de volumeknop en sprintte naar de televisie. Het beeld versprong net naar een close up van de nieuwslezeres die meldde dat er ooggetuigen waren, die een auto – een oude truck - weg hadden zien rijden, ongeveer een kwartier voordat er melding gemaakt was van een slachtoffer van een schietpartij op de plaats van de brand. Daarna kwamen de twee zwarte dames in beeld die opgewonden hun verhaal deden. Hun beschrijving van de bestuurder van de truck was akelig gedetailleerd. Ze vulden elkaar aan, struikelden over hun woorden en de ene vertelde verontwaardigd dat ze bijna omver gelopen was. Ik staarde naar mijn koffie en trok de pet wat dieper over mijn voorhoofd. De nieuwslezeres riep kijkers op naar de truck en zijn bestuurder uit te kijken en aan de politie door te geven waar hij zich bevond. Ze raadde tenslotte iedereen af de persoon te benaderen. Mijn hart begon weer te bonken en ik liet me stilletjes van mijn kruk glijden. Ik moest bellen. Maar naar wie? En waar was ik eigenlijk? Zo onopvallend mogelijk liep ik naar de deur die de barkeeper eerder aangeduid had.
“Hé!” hoorde ik achter me roepen. Ik stond stokstijf en hield mijn adem in. “Hé, jij daar.” Langzaam draaide ik me om. “Bij de telefoon staat een automaat. Er zitten alleen sigaretten in. Geen shag.” “Oh, oké,” mompelde ik meer voor mezelf dan voor hem. De buitendeur zwaaide open en er kwam een zeer luidruchtig stel binnen. Vier jongens en twee meisjes. Een van de meisjes wierp me een zwoele blik toe. Ze had een Farrah Fawcetkapsel, een boezem waar Dolly Parton jaloers op zou zijn en een onderstel als dat van Brigitte Bardot. Alleen dat laatste stond me wel aan. Heel even ontmoeten onze blikken elkaar, toen draaide ik me abrupt om en verdween achter de deur waar de toiletten waren en waar een telefoon aan de wand hing. Ik staarde ernaar, niet wetend wat te doen. Ik besloot me eerst wat te fatsoeneren. Het cassettebandje prikte hinderlijk in mijn lies en ik haalde het uit mijn zak en legde het op de plank onder de spiegel. Daarna plensde ik wat water in mijn gezicht en met de handdoek die aan een haakje ernaast hing probeerde ik de vlekken in mijn broek een beetje weg te poetsen. Niet dat het veel hielp, het werd eigenlijk een nog grotere smeerboel, maar de vlekken werden lichtbruin en zagen er niet meer helemaal uit als bloedvlekken. Mijn gedachten dreven weer af naar Ramon. Al dat bloed. Zou hij het redden? Waren ze op tijd geweest? Ik had koelbloedig die wond dichtgedrukt en nu opeens overviel me een golf van misselijkheid bij de gedachte eraan. Herinneringen drongen zich aan me op. Mijn eigen bloed, toen ik flauwviel en met mijn hoofd op de rand van de tafel viel. Mijn ouwe, die per ongeluk mijn hand tegen diezelfde rand sloeg, waardoor de slecht genezende wond aan mijn hand - daar waar mijn pink gezeten had – weer openging. Ik wist hoeveel bloed je kon verliezen zonder daaraan dood te gaan en ik wist dat het er soms een stuk erger uitzag dan het was. Ik wist ook hoe het eruit zag als je kop van je romp werd geschoten en je hersens in het rond spatten... Net op tijd wist ik de wc te bereiken. De resten van mijn Mac lunch kwamen naar boven, maar ik wist ze net binnen te houden. Ik spoelde mijn mond bij de wastafel en plensde nog wat water in mijn gezicht. Ik veegde met de handdoek over mijn mond, maar de lucht van Ramons bloed drong zich weer op en ik gooide hem op de grond. Even staarde ik naar mijn spiegelbeeld in de vlekkerige spiegel boven de wastafel, maar ik wendde mijn blik snel af. Na een paar diepe
zuchten had ik mezelf weer onder controle. Aan het eind van het gangetje was een deur met een raam dat uitkeek op de parkeerplaats. Ik gooide gedachteloos wat munten in de automaat en bedacht toen dat er geen shag in zat. Alleen kant en klare sigaretten. Geïrriteerd trok ik een pakje Camel en propte het in mijn borstzak. Daarna staarde ik een tijdje naar buiten en besloot toen toch Jerry maar te bellen. Hij zou nu wel thuis zijn, hoopte ik. Niet dus. Na tien keer overgaan hing ik de hoorn weer op de haak. Geen gehoor. Het telefoonboek hing naast de telefoon en ik bladerde het even door. Topanga, Calabasas, maar ik had nog steeds weinig idee waar ik was, dus ik sloeg het weer dicht en wilde teruggaan naar de bar. De deur ging echter open en een van de ruithemden kwam binnen. Hij was niet zo groot, maar had een stierennek en een bierbuik die over zijn broekriem hing. Zijn gemillimeterde haar stond als een borstel rechtop. Hij wilde de deur van de toiletten openduwen, maar bedacht zich en draaide zich naar me om. “Die vent die daarnet beschreven werd, dat kon jij wel zijn.” Hij keek me dreigend aan. “Ja en?” Ik haalde mijn schouders op en wilde hem voorbij lopen. Hij versperde me de weg. “En die truck, jij lijkt mij het type dat in zo’n aftands geval rijdt. Staat die hier op het parkeerterrein?” “Nee,” zei ik terwijl ik het bloed naar mijn hoofd voelde schieten. “Wat insinueer je nou?” “Heb jij die brand gesticht om een moord te verdoezelen?” Stierennek deed een stap in mijn richting en greep me bij mijn shirt. “Blijf van me af,” beet ik hem toe. Ik klemde mijn hand om zijn pols en duwde hem met mijn andere hand weg. Hij was dan wel niet zo groot, fel was hij wel. Zijn vuist raakte me net onder mijn linkeroog en omdat ik niet zo stevig stond viel ik achterover, terwijl een rood waas voor mijn ogen verscheen. Ik kon me net staande houden door me aan de deurpost vast te houden en zag de man
ondertussen opnieuw de aanval inzetten. Hij stormde op me af met zijn hoofd naar voren. Deze keer was ik hem te snel af. Net op tijd wist ik opzij te stappen, en zijn hoofd kwam onzacht met diezelfde deurpost in aanvaring. Hij ging bijna onderuit, herstelde zich en draaide zich razendsnel om. Op dat moment haalde ik uit. Alle frustratie en woede van de afgelopen uren legde ik in de uithaal. Ik raakte hem vol op zijn neus die ik onder mijn knokkels voelde en hoorde kraken. De man gilde het uit, wankelde en viel achterover door het glas van de buitendeur. Ondanks zijn postuur maakte hij een halve salto achterover en smakte toen op de grond. Ik wilde achter hem aan, ik wilde bovenop hem springen en zijn gezicht zo verbouwen dat zijn eigen moeder hem niet meer zou herkennen, maar voordat ik de kans kreeg werd de deur achter me opengegooid en greep iemand me bij mijn schouder. Woest draaide ik me om. De ogen van de barman boorden zich in de mijne, zijn greep op mijn schouder werd nog steviger toen hij me met kracht de barruimte binnenduwde. Ik verloor alsnog mijn evenwicht en zag de houten vloer razendsnel op me afkomen. Het volgende moment lag ik languit op de smerige planken. De adrenaline die net nog door mijn lijf gierde, ebde weg, mijn knie klopte, mijn knokkels schrijnden en ik voelde de zwelling onder mijn oog opkomen. Even bleef ik liggen, toen krabbelde ik langzaam overeind. Alle aanwezigen stonden in een kring om me heen, een bijna voelbare dreiging hing in de lucht. Ik was met liefde in een gat in de grond verdwenen. “Wat mankeert je, idioot!” beet de barkeeper me toe, terwijl hij een knie in mijn rug zette. “Laat me los,” bitste ik terug, terwijl een nieuwe stoot adrenaline door me heen schoot. Ik worstelde en kronkelde onder zijn gewicht, maar hij was in het voordeel. “Hou je gemak, dan laat ik je los. Maar waag het om ervandoor te gaan of wat anders te proberen. Je overleeft het niet!” “Oké, oké.” Voorzichtig ontspande hij en ondanks alle agressie in me, begreep ik dat ik er niets mee opschoot als ik hem nog meer tegen me in het harnas joeg. Een kreet van afschuw klonk vanaf de gang. De ruithemden drongen allemaal tegelijk het gangetje binnen. Nog meer tumult. De barman liet me nu helemaal
los, stond op en drong zich langs de ruithemden naar de deur waardoor stierennek naar buiten was getuimeld. Hij haalde een sleutel tevoorschijn en opende de deur. De ruithemden dromden om Stierennek heen. Ik krabbelde overeind. Alleen Farrah was nog in de zaal. Ik deed een greep naar het pistool dat hinderlijk in mijn rug prikte en legde een vinger op mijn lippen. Ze deed haar mond open, maar de aanblik van de loop waarin ze ongeveer recht moest kijken deed haar verstommen. Ik liep achteruit naar de deur achter de bar, het pistool op haar gericht. Pas toen de deur achter me dichtviel hoorde ik haar een korte kreet slaken. De opslagruimte was donker en vol. Het kostte me een paar seconden voor mijn ogen aan het duister gewend waren, maar toen kon ik de contouren van de opgestapelde kratten zien. Achter in de ruimte was een deur waardoor in een rond raampje het weinige maanlicht scheen. Ik struikelde drie keer over rondslingerende spullen in het pad voordat ik de deur bereikte. Op het moment dat ik de stang die de deur op slot hield naar beneden duwde hoorde ik tumult in de barruimte. En weer stond mijn hart stil. Ik viel bijna naar buiten en zette het op een lopen over een stuk geasfalteerd terrein van een meter of twintig. Daarachter was een boswal en net toen ik die bereikte ging de deur open en kwamen een stuk of vijf mannen als duveltjes uit doosjes naar buiten. Ze hadden vooral veel lawaai. Ik dook het struikgewas in en probeerde me uit de voeten te maken. Struikelend over boomwortels strompelde ik door. Takken schaafden en striemden mijn handen en mijn gezicht. Achter me hoorde ik gekraak van takken onder zware schoenzolen. Opeens was een van de mannen vlak achter me en ik dook tussen de struiken, wanhopig op zoek naar een plek om weg te kruipen. Ik hoorde een knal die mijn trommelvliezen deed vibreren. Nog meer tumult, maar het klonk ver weg. Een van mijn achtervolgers vloekte. Het terrein was oneffen en ik struikelde voortdurend. Ik was al snel doodop. Mijn knie protesteerde nu zo hevig dat ik bijna de moed op wilde geven. Het geluid van een knappende tak een beetje rechts achter me dreef me echter weer voort. Struikelend, zwoegend ploeterde ik voort. Toen ik voor de vijfde keer met mijn voet achter een tak bleef hangen en voorover viel, had ik nauwelijks meer de kracht om op te staan en verder te gaan. Ik bleef even liggen om me over te geven aan de vermoeidheid en de pijn,
maar ik krabbelde toch weer overeind. Twee van mijn achtervolgers waren volhardend. Ze waren echter lawaaiig en pochten tegen elkaar over hoe goed ze het terrein hier kenden en dat ‘die verrekte roodhuid’ niet ver zou komen. Zolang zij elkaar daarvan probeerden te overtuigen wist ik welke kant ik in ieder geval niet op moest. En ‘die verrekte roodhuid’ was iets bedrevener in het door de jungle ploeteren dan zij wisten. Ik verdrong de herinneringen aan een hopeloze tocht door een dichte wildernis uit een duister verleden. Toen was ik niet alleen. Luis Ortega had me tot het uiterste gedreven met zijn panische gejammer. Ik had hem meegesleept. Onze achtervolgers waren toen geen ruithemden van wie ik niet wist of ze gewapend waren, maar goed getrainde spleetogen met geweren. Toen hadden we de strijd verloren en waren we in de hel beland. Ik had het overleefd. Ik duwde de gedachten van Luis’ rondspattende hersenen met bruut geweld weg en concentreerde me weer op de wildernis waardoor ik nu ploeterde. Deze keer was ik vastbesloten te winnen. Ergens in de verte blafte een hond. Ergens voor me. Ik probeerde me te oriënteren. Tussen de bomen door zag ik zo nu en dan het vage schijnsel van de maan, maar regelmatig dreven er wolken voorlangs, waardoor ik helemaal niets meer kon zien. Ik probeerde koers te houden, maar ik had geen idee of ik de goede kant op ging. Ik wist niet eens wat de goede kant was. Of er wel een goede kant was. Ik deed maar wat, net als toen. Zolang de geluiden vanachter me kwamen en steeds verder weg klonken vond ik het goed. Ik ploeterde voort op de automatische piloot, de ene voet voor de andere. Hakend achter een tak, vallend, opkrabbelend, kijkend waar die rottige sikkel van de maan was en weer verder. Ondertussen stak er een straf windje op en de lucht rook naar regen. Het geblaf van de hond klonk met tussenpozen en kwam gestaag dichterbij. Ik was onderweg naar iets. Naar een hond. Want een hond betekende een baas, een huis, bewoonde wereld. Dat er nog andere beesten in dat bos rond konden spoken, daar wilde ik niet aan denken. Ik verdrong de gedachte aan beren en coyotes en ruithemden. Het terrein ging omhoog. Steil omhoog. Ik boog naar rechts af, langs een soort richel. Daar tegenop klimmen kon ik vergeten. Een eindje verderop boog de richel weer af naar links en werd hij minder steil. Ik besloot het erop te wagen. Bovenaan stond ik opeens aan de rand van een stuk vlak terrein. Aan de overkant zag ik een vaag schijnsel. Het geblaf van de hond klonk dichterbij nu en de stemmen van mijn achtervolgers leken verder weg. Ik strompelde voort. Het terrein was minder vlak dan het er op het eerste gezicht uit
had gezien. Het was begroeid met kniehoog gras en er zaten talloze kuilen onder verborgen. Opnieuw smakte ik met een dreun voorover, voelde mijn enkel dubbelklappen en bleef versuft liggen. Ik wilde me overgeven aan mijn vermoeidheid en aan de pijn, die nu in scheuten door mijn knie en enkel gingen. De hond sloeg weer aan en ik schudde met mijn hoofd. Het was inmiddels flink afgekoeld en ik huiverde. Ik vatte genoeg moed om overeind te krabbelen. Ver achter me hoorde ik een stem. “Waar is die rotzak?” Het antwoord kon ik niet verstaan. Ik sloop gebukt verder. Die training van lang geleden wierp nu onverwacht zijn vruchten af. Voorzichtig sloop ik voort, me oriënterend op de hond die om de paar minuten begon te blaffen. Het klonk dwangmatig, een halve minuut blaffen op dezelfde toonhoogte, een tijdje stil, en dan weer een halve minuut blaffen. Tot het geblaf opeens veranderde in een hysterisch gejoel. Ik hield stil en probeerde te ontdekken waar mijn achtervolgers waren. De maan verlichtte het open veld zo zwak dat zelfs de bomen aan de andere kant nauwelijks meer dan een zwarte muur met een gekartelde bovenrand leken. De mannen achter me hoorde ik niet meer. Voorzichtig keek ik over mijn schouder, maar ik zag alleen maar het massieve zwart van dicht bij elkaar staande bomen. Ik stond even stil en luisterde. Geen enkel geluid dat op menselijke aanwezigheid duidde. De hond zette nog een tandje bij toen ik ter hoogte van het huis was, hij moest mijn aanwezigheid aanvoelen. Hoelang ik ondertussen door het bos dwaalde, wist ik niet eens bij benadering, maar aan mijn rammelende maag te oordelen was het lang. Het laatste dat ik gehad had was de hamburger, toen ik onderweg was naar Ramon. Weer kneep mijn keel dicht bij de gedachte aan hem. Het beeld van Ramon, badend in zijn eigen bloed, verscheen weer op mijn netvlies. Meteen daarna een ander beeld. Dou die de loop van zijn geweer tegen het hoofd van Luis Ortega drukt en de
trekker overhaalt. De rillingen liepen me over de rug. Een dikke druppel viel op mijn neus, gevolgd door een op mijn hand, waarna het er opeens op leek alsof er een bak water werd leeggegooid over mijn hoofd. Een bliksemschicht reet het regengordijn open en in een flits zag ik de contouren van een schuur een meter of dertig voor me. De hond hoorde ik niet meer. Ik verschool me tussen de bomen. Een eindje voorbij de schuur ontwaarde ik het zwakke schijnsel van een lamp achter een klein venster in een huis. Het huis was verder in duisternis gehuld. Voor de schuur stonden twee auto’s. Een lichte truck en het herkenbare silhouet van een Ford Pinto. Voorzichtig sloop ik er naartoe. De truck was op slot, de Pinto niet. Ik liet me achter het stuur vallen en tastte naar het . Geen sleutels. Ik zuchtte diep, tastte toen onder het stuur en trok de beschermkap eraf. Bij het schijnsel van de binnenverlichting probeerde ik de goede draden te vinden, ondertussen met een scheef oog het huis in de gaten houdend. Ik zag nergens lampen aan gaan en ik hoorde ook geen geblaf. Niet dat er veel te horen viel, behalve de regen, die met bakken uit de lucht kwam en luidruchtig op het dak van de Pinto hamerde en de zitting langzaam doorweekte. Met trillende vingers hield ik de twee draden tegen elkaar. De auto kwam sputterend tot leven terwijl mijn hart zo hard sloeg dat ik bang was dat het binnen in het huis te horen zou zijn. Er kwam echter nog steeds geen reactie. Zo zacht mogelijk trok ik het portier dicht, zette de pook in de achteruit en gaf voorzichtig gas. Heel langzaam reed ik achteruit in een halve cirkel, een schietgebedje doend dat ik niet in de modder vast zou blijven zitten. De banden slipten een paar keer, maar hielden genoeg grip. Ik bereikte het pad waar ik net daarvoor langs gelopen was en reed langzaam weg. Ik verwachtte geblaf van een hond, lampen die aan zouden springen, geschreeuw van een man, gegil van een vrouw, maar niets van dat al gebeurde. Toen ik zeker wist dat ik uit het zicht van het huis was durfde ik het aan de stadslichten aan te doen. Ik durfde ook weer adem te halen. Het pad was smal, hobbelig en glibberig en het duurde een eeuwigheid voor ik een tweesprong bereikte. Op de gok ging ik linksaf, deed het grote licht aan en gaf gas. Nog steeds met het hart bonkend in mijn keel reed ik het kronkelige pad op, dat steil omhoog liep. De ruitenwissers konden de neerkletterende regen nauwelijks
aan en het kostte me moeite om de auto op het pad te houden. Ondertussen vochten opluchting en schuldgevoel om een plaatsje aan de top. Het was me het dagje - en nachtje - wel. Goed, autodiefstal kon er ook nog wel bij. Ik begon te klappertanden en zocht naar de knop van de verwarming. Mijn shirt en broek plakten aan mijn lijf. Uit de radio kweelde een of andere countryzanger over zijn verloren liefde en ik probeerde een andere zender te vinden, maar het enige wat ik ontving was veel geruis. Alleen de countryzender was goed te ontvangen. D-I-V-O-R-C-E van Tammy Wynette schetterde even later door de auto. Het pad, niet veel meer dan een karrenspoor kwam uit op een smal geasfalteerd weggetje met gaten en scheuren. Ik hobbelde verder terwijl ik me zorgen maakte. Ik wist niet waar ik was, ik wist niet waar ik naartoe moest en ik had geen idee wat me nog boven het hoofd hing. Na een kwartier – het was half twaalf op het klokje in de Pinto – kwam ik bij een bredere weg aan. Op de gok ging ik weer linksaf. De regen bleef met bakken uit de lucht komen en ik kon niet veel harder dan 50 kilometer per uur zonder de kans te lopen dat ik van de weg raakte. De warmte in de auto deed de vermoeidheid opeens ongenadig toeslaan. Mijn ogen traanden van het turen en ik snakte opeens naar de kalmerende werking van een sigaret. Ik prutste het cellofaan van het pakje Camel en tastte naar mijn tabakszak waar mijn aansteker in zat. Zelfs de nicotine hielp niet. Aan de emotionele stroomversnelling, waarin ik meegesleurd was sinds dat dramatische moment in Ramons kantoor kwam abrupt een eind. Mijn ogen brandden. Uit alle macht probeerde ik ze open te houden en mijn blik op de weg te fixeren, maar al snel wist ik dat ik die strijd niet zou winnen. De gestaag heen en weer zwiepende ruitenwissers hadden een hypnotiserend effect. De slingerweg tussen hoge bomen door maakte het ook niet makkelijker. Ik hield het nog een tijdje vol, waarbij ik mijn sigaret vergat. Het ding hing werkeloos in mijn mondhoek tot hij opgebrand was. Opeens waren de bomen achter me en reed ik over kaal terrein. De weg bleef slingeren tussen de bergen door, maar ik had meer zicht. Lage struiken en hier en daar een boom maakten het een beetje makkelijker om me te concentreren. Op het laatste moment zag ik het bord. Het bord waarop het bouwproject werd aangeprezen. Ik had de hele tijd over de Topanga Canyon Boulevard gereden!
Doherty had iets met die mannen in die Cadillac te maken en misschien kon ik hier een link vinden tussen hem, Bob, Ramon en die Cadillac-kerels. Zonder er verder bij na te denken sloeg ik af, de oprit naar de bouwplaats op. De auto hobbelde ongenadig door de kuilen in het pad. Vlakbij Doherty’s caravan trapte ik hard op de rem en met een zucht sleepte ik mezelf uit de auto. Het was weer droog, maar het voelde klam en kil aan en de grond was zompig onder mijn voeten. Ik voelde aan de deur van de caravan in de hoop dat Doherty vergeten was hem op slot te draaien, maar de klink gaf niet mee. Die zat aan de binnenkant omhoog gedraaid. Ik mompelde een vloek, draaide me om en liep terug naar de auto waar ik me op de bestuurderstoel liet zakken en de binnenverlichting aandeed. Ik stak nog een sigaret op en deed mijn ogen dicht. Suffig rookte ik en toen hij op was, gooide ik de peuk naar buiten. Met moeite stapte ik uit en rekte me uit. Ik was zo stijf als een plank, mijn knie en enkel deden zeer en de huid onder mijn oog voelde strak en dik. Maar de nicotine had me goedgedaan en ik besloot op onderzoek uit te gaan. De deur mocht dan op slot zijn, een van de ramen ging met alle gemak open. De luxaflex duwde ik aan de kant en het lukte me naar binnen te klimmen. Op de tast zocht ik een lichtknopje. De knoop in mijn maag werd nog wat strakker. Ik probeerde een knop om te zetten en beet me vast in mijn ‘onderzoek’. Doherty’s domein was een rommelig hok en er hing een verschaalde lucht van sigarettenrook, alcohol en zweet. Lege kopjes en bierflessen stonden op een lage salontafel aan het ene eind van de ruimte. Aan de andere kant was een hogere tafel, die bedolven was onder papieren. Een overvolle asbak stond op het randje en op het aanrecht stond een vuile koffiepot en twee flessen frisdrank. De tafel stond tegen een wandje waar een foto opgeplakt was van Doherty met een vrouw en drie kinderen. Doherty keek verbaasd in de lens, alsof hij niet kon geloven dat deze vrouw en die kinderen echt van hem waren. De vrouw, een gezette, kleine blondine, glimlachte geposeerd en ook de drie kinderen leken het bevel ‘lach’ geschrokken te hebben opgevolgd. De oudste leek op zijn vader, de twee meisjes waren het evenbeeld van ma. Achter in de caravan was waarschijnlijk een slaapkamer en een douchehok, net
als in onze oude caravan op het park. Ik rommelde wat tussen de papieren, vond een bouwtekening van het terrein. Plattegronden van de kavels, tekeningen van de te bouwen huizen en een sfeertekening van hoe het zou worden als het klaar was. Onder aan de rommelige stapel vond ik een soortgelijke tekening van een ander project. Huizen in dezelfde stijl, maar uitkijkend op de oceaan. Er stond geen locatie bij, maar met een schok herkende ik de plek. Ik was er die middag nog geweest. Opeens wilde ik hier alleen maar zo snel mogelijk weg. Ik was nauwelijks meer in staat adem te halen en onder mijn armen en op mijn rug voelde ik zweetplekken ontstaan. Ik wilde het licht uitdoen toen mijn oog op een lijst met namen viel. Een lijst in alfabetische volgorde. Er stonden een stuk of twintig namen op en in de kantlijn was er nog een gekrabbeld met een telefoonnummer erbij. Alsof iemand haastig iets opgeschreven had op het eerste het beste stuk papier dat hij voor handen kreeg. Ik probeerde de naam te ontcijferen. Estrada, of Estrado, zoiets stond er. Met een lokaal telefoonnummer. Onder de lijst zat een envelop met het logo van het decanaat van school gericht aan de heer R.M. Moynahan, 320 Via Cielito, 90920 Topanga, CA. Wat moest Anderson met Bob? Ik propte de lijst in mijn broekzak en maakte dat ik wegkwam. Ik besloot deze keer de deur te gebruiken, mijn been klopte en brandde en ik dacht niet dat hij nog een klimpartij zou overleven. Ik kwakte de deur achter me dicht zonder me zorgen te maken over het slot. Ramon had me gewaarschuwd voor Bob. Bob kreeg post van Anderson op zijn huisadres. Charlene woonde bij Bob. Brian had iets gehad met Charlene. Brian was nu met Kelly. Kelly was de dochter van de Senator. Ik liet me met een zucht weer achter het stuur van de Pinto zakken, startte en reed het terrein af. In een impuls zette ik koers naar Topanga. Het begon weer te miezeren toen ik Via Cielito inreed. Op de bovenverdieping van nr. 320 brandde licht. Ik reed langzaam door,
bedenkend wat ik zou doen. Teruggaan naar Los Angeles, in bed kruipen en hopen dat de politie de daders gevonden had, of wachten tot ze me op zouden pakken? Misschien stonden ze wel te posten en werd ik in de kraag gevat zodra ik mijn kop liet zien. Een eindje verderop was een smalle weg naar rechts. Daar parkeerde ik de Pinto. Ik stapte stijf uit en begon terug te lopen naar Bobs huis. Mijn hele lijf deed zeer en ik rilde van de kou. Het kostte me een minuut of vijf om het huis terug te vinden. Tegen de tijd dat ik het gevonden had, huiverde ik opnieuw van de kou en nattigheid. Wat ik dacht te bereiken of te vinden bij Bob wist ik niet, maar de envelop van Anderson had me nieuwsgierig gemaakt. Het miezerde nog steeds, maar de maan was zo nu en dan te zien. Het licht op de bovenverdieping was nu uit. Ik sloop langs het huis op zoek naar een open raam of een deur die niet afgesloten was. De dubbele garagedeuren waren afgesloten en een loopdeur gaf ook niet mee. Door een raam aan de zijkant zag ik de contouren van een grote auto. Op de bovenverdieping stond een raam open. Ik sloop verder naar de achterkant van het huis. Het water in het zwembad glom toen de maan zich weer even liet zien vanachter het wolkendek. De schuifpui staarde me als een groot zwart gat aan. Een gat dat me op kon slokken, een zwart gat waarin je verdween en nooit meer uitkwam. Charlene had gezegd dat ze wegging. Weg van al deze luxe. Terug naar South Dakota, naar haar familie. Ze was gek. Maar het beeld van mijn moeder drong zich aan me op. Die was ook doodongelukkig geweest toen wij naar Californië verhuisden. Een groter huis, een baan voor die ouwe, een beter leven. Maar elke dag weg van haar familie en van de grond waar ze was opgegroeid was haar veel moeilijker gevallen dan ze verwacht had. Elke dag leek ze een beetje kleiner te worden. Ze deed haar best. Ze had zich zelfs op een dag aangemeld als vrijwilliger op school. Leesmoeder voor de zwakke leerlingen in de klas van Joe, mijn jongste broer. Om een of andere reden was ik bij haar. De vrouw van de istratie had haar neerbuigend aangekeken en haar verteld dat ze niet nodig was. Ik kon nog steeds de plaatsvervangende schaamte voelen. Schaamte omdat ze als een klein kind weggestuurd werd, omdat ze niet paste in die wereld. In de wereld van de blanke dames die de dienst uitmaakten. Ze hadden haar het gevoel gegeven dat ze minderwaardig was, dat ze niet meetelde. En ik voelde hetzelfde. Ik wist nog dat ik graag in een groot gat in de grond had willen wegzakken, samen met
haar. Maar we hadden geen keus, we moesten het daar zien te rooien. Na het nieuws dat haar broer zichzelf van het leven had beroofd was ze helemaal ingestort. Ze was naar de begrafenis gegaan en een week later teruggekomen. Wat er in die week gebeurd was weet ik niet, maar ze had besloten het heft in eigen hand te nemen. Ze had genoeg gekwijnd. Er viel niets meer te kwijnen. Niet lang daarna kreeg ze de kans om als maatschappelijk werkster aan het werk te gaan in een gemeenschapshuis op een nabij gelegen indianenreservaat, zeer tegen de zin van mijn vader. Voor haar werd daardoor het leven een stuk draaglijker en was haar drang om terug te gaan heel wat minder. Voor Charlene was het waarschijnlijk weinig anders, maar zij verkoos vluchten boven vechten. Voorzichtig probeerde ik de schuifdeur en tot mijn verbazing – en schrik – schoof die zonder enige tegenstand open. Hij maakte zelfs nauwelijks geluid. Ik schoof hem zover open dat ik net door de opening naar binnen kon glippen. Wat me bezielde en wat ik dacht te bereiken wist ik niet, maar iets dwong me door te gaan, hoewel ik niet zeker wist of mijn hart het zou houden en of mijn benen me zouden blijven dragen. De vitrage bolde zacht op en ik schoof de deur weer zover dicht dat hij nog op een minimaal kiertje stond. Weer drong de weeïge lucht van lelies door in mijn neusgaten. Sterker dan de vorige keer. Tijd om ze weg te gooien, maar daar ging ik niet over natuurlijk. Ik huiverde in de aangename warmte van het huis. Op mijn tenen, en bij het licht van de maan – nog steeds heel weinig dus – sloop ik de kamer door. Ik kon de contouren van de bank en de tafel onderscheiden. Bij de deur naar de hal stond ik even helemaal stil. Ik ademde diep in en stapte de donkere hal in. Ik herinnerde me dat die zo goed als leeg was, op een tafeltje langs een van de wanden na. Ik wierp een blik naar boven, maar ik zag nergens een zweem van licht. Ook was geen enkel geluid hoorbaar. Er kwamen nog twee deuren op de hal uit. Ik nam aan dat Bob thuis een werkkamer zou hebben. Ik tastte langs de wanden tot ik de eerste deur vond. Ik deed de deur achter me dicht en was trots op mezelf dat ik dat zonder enig geluid voor elkaar kreeg. Daarna tastte ik naar een lichtknopje waarna felle tl-buizen begonnen te zoemen. Knipperend tegen het licht keek ik snel de kamer rond. Het was een groot vertrek met bij het raam een bureau. Ook hier weer weelderig
tapijt. Dezelfde lichte kleur als in de woonkamer. Een bekende lucht drong zich op aan mijn neus. De verschaalde lucht van sigaretten. In de rest van het huis had ik die niet geroken. Misschien vond Grace het niet goed dat Bob ergens anders in huis rookte, maar hier was hij duidelijk heer en meester. Ik sloop het kantoor door en trok de gordijnen dicht. Aan het wandje tussen de twee ramen hingen een stuk of zes foto’s. Ik bekeek ze allemaal. Een trouwfoto met een stralende Grace in een witte jurk. Aan haar zijde drie bruidsmeisjes, waaronder Charlene. Ze zag er heel jong uit en ik bedacht dat ze tegen me gelogen had. Ze had me indertijd verteld dat ze Bob pas had leren kennen toen Taylor al een paar maanden oud was. Bob zag er jonger uit, maar met dezelfde hangsnor en dezelfde vlezige wangen. Hij droeg een lichtblauwe smoking en een overhemd met van die afgrijselijke roesjes. Naast hem drie mannen, ook in smoking. Een van hen was een oudere uitgave van Brian. De tweede kwam me ook bekend voor. Het duurde even voordat ik besefte dat de man Doherty moest zijn. Wat deed die op Bobs trouwerij? Hij had het doen voorkomen alsof hij Bob nauwelijks kende. De derde man kende ik niet. Op een tweede foto stond Bob met vier mannen, gekleed in korte broeken en Hawaii shirts. De armen om elkaar heen. De man naast Bob was dezelfde als op de trouwfoto. Brian, maar dan ouder. Ook hier stond de onbekende man op, maar de vierde was opnieuw een jongere uitgave van Doherty. En daarnaast stond een slanke man met zwart haar en een snor. Hij kwam me vaag bekend voor. Onder de foto stonden de namen: Ik, Pete, Don, Sean, Rame. Cachuma Lake, september 1969. Doherty. Die Bob stug Mr. Moynahan bleef noemen en die had aangegeven dat Bob hem zonder pardon zou ontslaan als hij iets fout deed. Mooie vriend was dat. Op een andere foto was een stuk spandoek te zien. In rode letters stond er een deel van een woord op: eur. Die had ik eerder gezien! In Bobs pompeuze kantoor op de negentiende verdieping. Ik bekeek de foto eens wat beter. Twee mannen
die elkaar de hand schudden en Bob ernaast. Aan de andere kant stond een vrouw. Ze leek op Kelly, maar had donkerder haar en was een stuk ouder. Ook de man had trekken die ik bij Kelly gezien had. Eronder stonden weer de namen van de personen op de foto: Barb, Don, Pete, ik. Fondsenwerving Don, Marina Yacht Club juni 1977. Ik verlegde mijn aandacht naar de rest van de kamer. Ik keerde de prullenbak om op het bureau en doorzocht de inhoud. Sigarettenpeuken van filtersigaretten, gele papiersnippers, een in tweeën verscheurde zwart/wit foto met gekartelde rand, en verfrommelde briefjes. Ik legde de twee fotohelften aan elkaar. De foto was van lang geleden. Twee jongetjes van een jaar of tien met de armen om elkaar heen. Een van hen was een wat dikkig mannetje en had blond haar, de andere had donkerder haar en was tengerder. Naast hen stond een wat oudere jongen met zwart haar toe te kijken Op de achtergrond stond een oude caravan op een kaal stuk grond. Een beetje gras, veel zand en een verschrompeld boompje naast de caravan. Op de achterkant stond in een zwierig handschrift: Robert & Sean. Rame. April 9th, 1956 Robert als in Bob, Sean als in Doherty? Rame? Broers? Neefjes? Vriendjes? Het rijmde in ieder geval niet met wat ik van Doherty gehoord had. Vreemde naam trouwens, Rame. Ik vouwde de verfrommelde velletjes papier een voor een uit en probeerde te ontcijferen wat erop stond. De meeste bevatten korte kreten in een vrijwel onleesbaar handschrift. Op een van de vellen stond een heel verhaal, maar ook dit in hetzelfde onleesbare handschrift. Bijna elke keer waren de eerste twee letters van een woord leesbaar, maar naar de rest van het woord mocht ik raden. Een keer dacht ik de naam van Ramon te lezen, maar voor hetzelfde geld stond er iets heel anders. Rame bijvoorbeeld. Ik veegde alles terug in de prullenbak en vervolgde mijn onderzoek. De wanden waren hier ook crèmekleurig, net als in de woonkamer. Opnieuw een wild west schilderij aan de muur en een muurschildering van een totempaal op een andere. De derde muur werd geheel in beslag genomen door boekenkasten.
Tegen de wanden achter het bureau stonden dossierkasten, aan elke kant van het raam een. Het kantoor zelf was netjes, het bureau daarentegen lag bedolven onder dossiermappen en papieren. Ik wierp er een vluchtige blik op. Bestektekeningen van bouwprojecten, officiële stukken van de gemeente en dossiermappen met de namen van de verschillende bouwprojecten lagen her en der verspreid over het bureau. Nonchalant achtergelaten, omdat Bob er vanuit ging dat hij de enige was die hier door zijn papieren zou snuffelen. Misschien dat Grace hier wel eens een doekje langs haalde, maar ik schatte zo in dat die haar eigen werkkamer had en dat Bobs domein verboden toegang was. Hoewel de deur niet op slot zat. Bobs wil was volgens mij echter wet en ik had zo’n idee dat Grace en Charlene het niet in hun hoofd zouden halen die te overtreden. Ik rommelde wat tussen de papieren, vond een map met de naam ‘Project Cave’. Mijn hart stond even stil. Een daadwerkelijke link tussen Bob en Ramon. In de map zaten notitiebladen met bijna onleesbare aantekeningen, bouwtekeningen en dezelfde tekening als in de caravan. Project Cave. Met andere woorden, Ramon ging/moest/wilde de boel verkopen? Ik kon me er niets bij voorstellen. Ramon leefde voor de Cave. Het was zijn kindje, zijn ie, zijn pensioenvoorziening. Pasgeleden had hij nog geroepen dat hij voor de Cave zou willen sterven… Geen enkele informatie waar ik wijzer van werd. Ik zocht verder, ondertussen steeds alert op veranderende geluiden, maar er gebeurde helemaal niets. Ergens in de verte hoorde ik een coyote huilen. Een auto reed door de straat, een uil riep en een hond sloeg aan. Allemaal ver weg. Gewone geluiden waar niemand van op zou schrikken. Behalve ik. Ik was zo gespannen als een te strak aangedraaide snaar. Het zweet gutste me langs mijn rug en mijn vingers trilden onafgebroken. En ondertussen had ik het nog steeds koud. Een luide bons deed me bijna tegen het plafond springen. In drie stappen was ik bij het lichtknopje en nam een duik onder het bureau. Even later hoorde ik iemand luid stampend en vloekend over de bovenverdieping lopen. Een mannenstem. Een deur klapte dicht en het vloeken ging door. Ik hield alweer mijn adem in. Nog geen twee minuten later hoorde ik de wc doorspoelen, een kraan lopen en weer luide voetstappen. Nogmaals sloeg er een deur dicht, waarna ik twee ruziënde stemmen hoorde. Bobs basgeluid en de schelle kreten van Grace. Dezelfde hoge stem als Charlene. Ze hadden ergens flink woorden over. Ik kon niet verstaan waar het over ging, maar ze waren het zeer beslist erg
met elkaar oneens. Ik wachtte een minuut, maar toen het geruzie niet stopte, knipte ik de bureaulamp aan. Zolang ik ze zo duidelijk kon horen boven me, was er weinig kans dat een van hen naar beneden kwam en me zou ontdekken. Tenzij Charlene wakker werd van het lawaai en door het huis ging spoken. Charlene. Ze was hier in huis. Ze lag waarschijnlijk in bed. Tussen de koele lakens. De gordijnen opbollend in een zacht briesje. Abrupt duwde ik de gedachten aan haar van me af. Rationeel blijven, hield ik mezelf voor, ook al dachten mijn onderbuik en mijn jonge krijger daar heel anders over. Ik vestigde mijn aandacht weer op mijn bezigheden, snuffelde verder tussen de papieren, maar vond niets. Ondertussen hield ik het geruzie boven scherp in de gaten. Opeens stopte het en sloeg er opnieuw een deur. Mijn hart stond stil. Weer een duik naar het lichtknopje, weer een duik onder het bureau toen ik voetstappen op de trap hoorde. Ik deed een schietgebedje dat een van de echtelieden alleen maar naar de keuken ging om iets te eten of drinken te halen. Opnieuw deed een bons me opveren. De rand van het bureau was iets dichterbij dan ik ingeschat had. Nog een bult op mijn kop. Kon er ook nog wel bij. Ik vloekte binnensmonds. Meteen hield ik mijn adem weer in, maar de voetstappen verdwenen weer de trap op. Het geruzie begon weer in alle hevigheid. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om de rest van Bobs bureau te doorzoeken. In alle laden was het eenzelfde rommeltje als op het bureaublad en ik vond niets zinnigs. Alleen in de onderste la lag een aangebroken fles whisky. Ik aarzelde, pakte hem uit de la, legde hem terug en pakte hem toen toch weer. Eén slokje. Om warm te worden. En om mijn zenuwen tot bedaren te brengen. De drank gleed door mijn keel en liet een warme gloed achter. Een groen mapje lag onder in de la. Ik pakte het eruit. Bankafschriften zaten er los in. Ik bladerde er even doorheen. Overschrijvingen van Robert M. Moynahan ten bedrage van $ 1000,--. Elke maand een keer. Het huidige saldo was $ 4314,73. Niet slecht. De bankrekening stond op naam van G.B. Grey Wolf Moynahan. Grace B. Niets bijzonders dus. Ik klapte het mapje dicht en rommelde nog wat verder in de la. Er zat weinig meer in dan de gebruikelijke rommel die je in een bureaula zou verwachten. Ik verplaatste mijn aandacht naar de kast die schuin achter het bureau stond. De laden zaten op slot, maar ik had op het bureau een sleutel zien liggen. Die paste. Lekker voorspelbaar Bob. De bovenste hangmappenlade zat propvol. Ik probeerde te onderscheiden wat er
precies in de mappen zat, maar meer interessants dan ‘privé’, ‘diploma’s’, ‘auto’ leek er niet in te zitten. De volgende la bevatte geen hangmappen. Er lag een stapel bouwtekeningen in en een stel kopieën van landkaarten. Ik haalde ze uit de la en legde ze op het bureau. Een kaart viel me meteen op. Het was de bouwgrond van Doherty. Hij was verdeeld in vakken met nummers en er stonden aantekeningen op. Alleen wat onleesbare krabbels. Verder vond ik een kopie van een contract, waarin nummers stonden van bouwkavels. Achter het contract zat een brief, ook een kopie naar ik aannam. Deze was gericht aan Edward MacMillan, gedateerd 22 oktober 1977. MacMillan werd gevraagd het contract getekend terug te sturen voor woensdag 16 november 1977. Aanstaande woensdag dus. Maar MacMillan leefde niet meer. Hij zou het contract niet terugsturen, tenzij Bob het origineel al verstuurd had. Ik pakte de stapel tekeningen weer op en wilde ze terugleggen in de la, toen iets roods onder in de la mijn aandacht trok. Het lag half onder een donkere map en sprong nou niet direct in het oog. Ik trok het onder de map vandaan. Een Zwitsers zakmes staarde me aan. Zo een met verschillende soorten gereedschap. Deze had een mes van een centimeter of vijf, een kurkentrekker, een zaag en een schroevendraaier. Het lemmet van het mes glansde in het licht van de bureaulamp. De brace. Het mes paste er precies onder. Lekker zat het niet, maar ik was niet van plan nog ver te lopen. Het gaf me een veilig gevoel. De tekeningen legde ik terug in de la. Ik wierp nog een laatste blik op het bureau toen me een langwerpig bordeauxrood boek opviel. Agenda 1977 stond er in gouden letters op. Er stak een ivoorkleurige enveloppe van zwaar papier uit. In zwierige letters stonden naam en adres erop geschreven: Mr. and Mrs. R.M. Moynahan 320 Via Cielito 90920 Topanga, CA. Erin zat een uitnodiging voor een diner met aansluitend een feest in het gebouw van de Marina Yacht Club op dinsdag 15 november. Alweer zwierige letters, deze keer in goud gedrukt. De afzender was niemand minder dan Senator en Mrs. Donald Acker. Het diner begon om zes uur en de genodigden werden om vijf uur verwacht.
Donald. Don. De man op de foto? Waarschijnlijk wel. Geen wonder dat Kelly was zoals ze was. Arrogant. Boven het gewone volk verheven. En ik was niet eens het gewone volk. In haar ogen was ik uitschot. Of zielig, dat kon ook. In de agenda werd melding gemaakt van de uitnodiging. In een regelmatig handschrift, netjes op het lijntje van 17.00 uur. Daaronder stond in weer die bijna onleesbare krabbels – dezelfde als op de verfrommelde vellen uit de prullenbak en de notitieblaadjes in de dossiers op het bureau – ‘Do…, co…!!!! Ed…!!!!!’ Bob had er blijkbaar een handje van om alleen de eerste twee letters van elk woord enigszins leesbaar te schrijven. De rest was een golvende streep. Do…, Donald? Kelly’s vader, degene die de zaken van MacMillan had overgenomen? En aan die zaken zat natuurlijk een luchtje. MacMillan had minzaam beweerd niets met frauduleuze praktijken te maken gehad te hebben en Donald Acker had bij hoog en bij laag beweerd de zaken tot de bodem uit te laten zoeken. Zaken die het daglicht niet konden verdragen? Zou hij er echt niets van weten, zoals hij beweerd had op de televisie? Ik betwijfelde het. Hij kende Bob, en aan Bob zat een luchtje. Maar misschien wist hij daar niets van. En misschien ook wel. Ik kon het hem natuurlijk gaan vragen. “Hey Mr. Acker, weet u dat Bob Moynahan in stinkende zaakjes zit? En dat hij u daarbij nodig heeft?” Ik had niet het idee dat ik daar een eerlijk antwoord op zou krijgen. Aan de andere kant had ik weinig te verliezen. Ik kon aan Kelly vragen me aan hem voor te stellen. Ik kon hem natuurlijk vragen mij te helpen.. Ik kon ook vragen of hij Ramon weer tot leven kon roepen. Ik wierp nog een blik in de agenda. Onder de uitnodiging voor het diner stond nog iets leesbaars: Babette D19 B3 Leek me lastig om een uur na aanvang van het diner een andere afspraak te hebben met ene Babette, maar dat moest Bob zelf maar weten. Misschien liet hij Grace wel vaker alleen op een of andere officiële aangelegenheid als de soep net opgediend was. Misschien vond Grace het wel heel gewoon dat hij dan een afspraak had met ene Babette. Of misschien was de afspraak wel van Grace en liep zij weg tijdens het voorgerecht. Ik wist maar weinig van mijn aanstaande
schoonfamilie af en heel eerlijk gezegd wilde ik dat graag zou houden. Maar goed, dat zou waarschijnlijk wel onmogelijk worden als ik Charlene alsnog zover kreeg dat ze me bij de opvoeding van de kinderen zou betrekken. Babette. Die naam had Ramon ook genoemd. Babette, morgen 5 uur. Dat was vanavond. Of over een paar uurtjes. D19 B3. Wat zou dat betekenen? Ik zuchtte en concentreerde me weer op de agenda. De hele verdere week stond volgepland met onleesbare afspraken. In het gedeelte waar je telefoonnummers en adressen in kon vullen stonden in een leesbaar meisjesachtig handschrift de namen van stellen. Shirley en Stan, Rick en Marcia, Gladys en Vic en zo nog een paar. In onleesbare krabbels stonden enkele namen die ik nauwelijks kon ontcijferen. Bobs vriendjes? Geen Babette in ieder geval. Ik deed nog een greep naar de fles, nam een flinke teug en legde hem terug. Na het licht uitgedaan te hebben schoof ik de gordijnen weer open en sloop terug naar de deur. Op mijn tenen liep ik door de hal en de woonkamer naar de schuifpui. Die was dicht. Ik zat opgesloten. Het zweet brak me alweer uit. Ik frummelde wat aan de sluiting, maar ik had geen idee hoe die werkte. Nogmaals frunnikte ik aan het slot. Er leek wat speling in de hendel te zitten en ik probeerde hem alle kanten op. Hij gaf mee toen ik hem naar boven trok, wat gepaard ging met een luide knars. Ik hield mijn adem in, maar weer hoorde ik geen enkel geluid dat erop duidde dat er iemand op het lawaai afkwam. Ik blies opgelucht de lucht uit mijn longen toen de schuifdeur meegaf. Dat hij dan weer niet op slot zat kon me eerlijk gezegd geen steek schelen. Bob zou er toch wel achter komen dat er iemand rondgesnuffeld had. De gedachte aan het mes, veilig weggestopt tegen mijn been, en het pistool dat nog steeds in mijn broekband zat, maakte me wat rustiger. Mijn hart, dat nu al tijden in de vijfde versnelling klopte, schakelde een tandje terug. Zonder moeilijkheden bereikte ik de hoek van het huis. Ik besloot om achter het buurhuis langs te sluipen. Daar zou ik wel verder zien. Het was begonnen te waaien en het rook naar nog meer regen. De maan was weer geheel verdwenen achter een dik wolkenpak. Huiverend begon ik mijn tocht naar het buurhuis. Van daar zou ik wel zien hoe ik bij de Pinto terechtkwam. Ik had nog geen stap gezet over de erfafscheiding of
er floepte een lamp aan op de achterveranda van het buurhuis. Ik stond stokstijf. Mijn hart schakelde nu naar de zesde versnelling en ik was bang dat de hele buurt het kon horen kloppen. “Wie is daar?” De buurman. Die van het paarse t-shirt en de hark. Ongelooflijk. Het huis van Bob was ik in en uitgeslopen zonder dat iemand me ontdekt had en ik had nog geen stap in de tuin van de buurman gedaan of hij stond op de achterveranda. Die man moest bijna een sonarsysteem in zijn hoofd hebben. Of hij was echt wakker geworden van het geschreeuw van de buren. Ik drukte me plat tegen de muur en hoopte dat hij het op zou geven als hij niets hoorde of zag. “Bob? Ben jij dat?” Het klonk dichterbij en ik drukte me nog meer tegen de muur, terwijl ik voetje voor voetje richting de oprit schuifelde. De man kwam dichterbij. Onder mijn voet knerpte een steentje. In mijn oren klonk het meer alsof er een aardeverschuiving plaatsvond. Opnieuw stond ik stil en hield mijn adem in en kneep mijn ogen dicht. Alsof dat zou helpen. En opeens was daar mijn redding in de vorm van een kat, die vlakbij me vanaf de dakgoot naar beneden sprong met een luid en klaaglijk gemiauw. Bijna had ik een gat in de lucht gesprongen. “Stomme kat! Je jaagt me de stuipen op het lijf! Naar binnen jij.” De buurman joeg het beest naar de achterdeur en gooide die met een klap achter zich dicht. Ik blies opgelucht mijn adem uit en maakte dat ik langs het huis naar de straat kwam. Daar stak ik over en vluchtte naar het huis aan de overkant dat in duisternis gehuld was. Achter me floepte het licht op de veranda van de buurman aan. Ik hoorde een deur opengaan en de stem van de buurman schalde door de stille straat. Ondertussen had ik de beschutting van het huis bereikt. Ik sloop naar de zijkant en bleef daar staan. Ik wachtte. Er gebeurde niets. Opeens had ik een onbedwingbare behoefte aan een t. Het probleem was alleen dat de zak wiet in de auto lag. En die was in vlammen opgegaan. Ik tastte naar mijn tabakszak om een sjekkie in elkaar te prutsen, om opnieuw te ontdekken dat die leeg was. Zuchtend haalde ik het pakje Camel tevoorschijn en stak er een op. De nicotine kalmeerde me wat. Ik overdacht de laatste paar uren. Veel verder was ik niet gekomen. Over die twee kerels in die Cadillac was ik helemaal niets meer te weten gekomen.
Amateuristische oelewappers. Ik wilde terug naar de Pinto, maar op hetzelfde moment hoorde ik een auto langzaam door de straat rijden. Ik gluurde om de hoek van het huis en zag dat er een politie auto stopte. Deuren sloegen dicht en ik maakte me uit de voeten naar de achterkant van het huis. Weer kon ik niet verstaan wat er gezegd werd, maar even later zag ik een lichtbundel langs de garage likken. Ik dook weg in een nis waar de achterdeur bleek te zijn. Voor de zoveelste keer sinds ik Ramon gevonden had scheet ik bijna in mijn broek van angst. “Die vogel is allang gevlogen.” De stem klonk akelig dichtbij en ik hield mijn adem voor de zoveelste keer vanavond in. “Geen spoor natuurlijk. Wedden dat die man een hond heeft gehoord? Hij ziet ze vliegen.” “Ja, kom op. We hebben wel wat beters te doen.” Een spottend lachje klonk: “Nou zeker! Rondjes rijden in de regen. Het begint alweer te ...” Ze waren ondertussen weggelopen en de rest van het gesprek verstond ik niet meer. Als ik met de Pinto weg wilde, dan moest dat nu. Toen de politie auto wegreed sloop ik weer langs het huis, terwijl dikke druppels recht naar beneden vielen. Ik liep zo snel ik kon door de stille en donkere straat. Net voordat ik voorbij Bobs huis was kwamen er een paar auto’s aanrijden. Bij het huis waar ik me net verscholen had gehouden hielden ze halt. Autodeuren sloegen en er werd luid gepraat. Even later zwol het geluid van een motor weer aan. Een claxon overstemde het gejoel, dat daardoor aanzwol tot een kakofonie van strijdkreten. Ik keek niet om, maar liep stug door naar de hoek van de straat waar ik de Pinto achtergelaten had. Even werd ik gevangen in het licht van koplampen. Ik verwachtte half en half dat de auto zou stoppen, maar een tel later was het voorbij. De auto reed gewoon door. Niemand lette op me. Ik was gewoon een of andere idioot die een nachtelijke wandeling maakte. Het leek een stuk verder dan de heenweg, maar tenslotte vond ik de Pinto. Ik glipte naar binnen en zuchtte heel diep. Het pistool dat nog steeds tussen mijn broekband zat gooide ik voor de agiersstoel op de grond. Voorlopig zou ik het niet nodig hebben hoopte ik. De motor kwam met een hels kabaal tot leven, maar nu ik A
gezegd had, zou ik ook B moeten zeggen. Ik kon niet meer terug. Langzaam reed ik de straat uit. Zonder problemen bereikte ik de weg terug naar de kust. Topanga Canyon Boulevard. Ik tastte naar mijn pakje sigaretten en stak er weer een op. Toen hij op was stak ik een volgende op en daarna nog een. Opeens was daar de kustweg. Een eindje verderop parkeerde ik de auto en stapte uit. Het was kil. Het water in de oceaan zag er grimmig en donker uit. De schuimbekkende golven sloegen stuk op het strand met een woedend gebrul. Ik ademde eens diep in. Fris, vochtig en een vage lucht van rotte vis. Het had een kalmerend effect op me. Ik probeerde opnieuw mijn gedachten op een rijtje te krijgen. Ik stak nog een sigaret op. Ik had hulp nodig, dat was duidelijk. In mijn eentje kwam ik nergens. En ik wilde een plekje om warm te worden, om even te kunnen slapen. Vroege automobilisten raasden langs me heen. Allemaal onderweg naar iets. Net uit hun warme bed waarschijnlijk. Een diepe zucht van pure frustratie ontsnapte me. Ik stapte weer in, startte de motor en draaide de verwarming hoog op. Toen ik de stadsgrens bereikte was het nog wat drukker geworden op de weg. De lichten deden me zeer aan mijn ogen die weer begonnen te prikken en tranen. Sarah! Opeens schoot de gedachte aan haar door me heen. Ik kon Sarah vragen of ik bij haar op de bank kon crashen. Ze woonde samen met twee vriendinnen in een kleine bungalow niet zover hier vandaan. Een kleine tien minuten schatte ik. Het idee begon me steeds meer aan te staan. Sarah zou me niet wegsturen, ook al was het vier uur als ik op haar stoep stond. Bij Sarah had ik me op mijn gemak gevoeld. In die paar weken dat we samen waren geweest hadden we in alle rust hele avonden op de bank gezeten met een boek, mijn benen op de tafel. Wat me overigens een boze blik van een van haar huisgenoten had opgeleverd. Die huisgenoten hadden bijna dezelfde naam; Kate, Katie, Caitlin, zoiets. Ik wist nooit wie wie was. Een van de twee was in mijn
ogen van het type dom blondje, hoewel ze dezelfde studie deed als Sarah. Ze had trouwens kort donker haar. Evenals de andere. Die was meer van het type Kelly en ze was beslist niet dom. Wel onvriendelijk, ze had duidelijk laten merken dat ze me niet geschikt vond als vriendje van haar vriendin. De straat waar Sarah woonde was in diepe rust gehuld. Geen enkele beweging, de helft van de straatverlichting was uit. Hier en daar brandde een lampje bij de voordeur, maar bij Sarahs huis was het donker. Ik parkeerde de Pinto aan het eind van de straat tussen een donker busje en een grote witte sedan en liep het stuk naar haar huis terug. In een van de buurhuizen sloeg een hond aan, maar niemand reageerde. Bij Sarahs huis aarzelde ik. Wat als ze niet thuis was? Als alleen haar vriendinnen thuis waren? En vooral die met het donkere korte haar? De vermoeidheid won het van mijn twijfels en ik klom de drie treden voor het huis op. Ik klopte op de deur. Eerst zacht, om ze niet te laten schrikken. Er gebeurde niets. Ik grinnikte in mezelf om mijn eigen stommiteit. Deze keer liet ik mijn vuist twee keer hard op de deur neerkomen. Nog geen reactie. Ik roffelde nog wat harder op de deur en wachtte. Het duurde een eeuwigheid voor er binnen wat gestommel te horen was en opeens was ik zo zenuwachtig als een verliefde puber. Ik dacht terug aan die paar weken die we samen waren geweest. We hadden heel wat gepraat. Ik was er al snel achter dat onze ideeën nogal uit elkaar lagen. Ook onze smaak in heel veel dingen. En opvattingen over hoe we tegen het leven aankeken. In die paar weken had ze geprobeerd me van de cola af te krijgen. En van de koffie. En van het roken. En van nog veel meer dingen. Allemaal zonder succes. Ze dronk kruidenthee, vruchtensap, magere melk en at veel groenten. Het liefst biologisch. Vlees at ze niet. De eerste keer dat we samen uit eten waren geweest had ik een T-bone steak besteld. Zonder sla en met veel ketchup. Ze ging iedere zondag naar de kerk waar ze haar hele leven elke zondag naartoe gegaan was, en had pogingen gedaan me mee te slepen. Ik sliep een gat in de dag. In mijn eigen bed. Alleen. Eigenlijk was dat maar goed ook. Stel dat ik haar ook zwanger gemaakt had.
Na haar wekelijkse kerkbezoek ging ze - samen met haar broer, schoonzus, zus en zwager – naar het huis van haar ouders voor een uitgebreide lunch. Ze had me een paar keer gebeld met de vraag of ik ook kwam. Ze wilde me voorstellen aan haar familie. Ik had steevast geantwoord dat ik geen tijd had. Te druk met mijn studie, andere plannen. Die bestonden voornamelijk uit het op de bank hangen met een boek, het kijken naar een wedstrijd op tv of – als hij geen andere plannen had – even naar het strand met Jerry. In de gang ging een lamp aan en even later ging de deur op een kier. Ik zag verwarde donkere haren. Een dik, slaperig oog staarde me aan. Het oog en de haren van een van Sarahs huisgenoten. De onvriendelijke. Toen ze me herkende slaakte ze een diepe zucht. “Wat moet jij hier? Weet je wel hoe laat het is?” “Is Sarah thuis?” “Wat moet je van haar? Ze is er niet. Ga weg.” “Ik moet haar spreken. Weet je waar ze is?” “Ze komt volgende week pas weer terug. Dus als je nu weg wilt gaan.” Ze duwde de deur met kracht dicht en deed het licht in de gang weer uit. Uit het veld geslagen stond ik nog even naar de donkere deur te staren. Binnen hoorde ik nog meer deuren slaan en een paar harde stemmen. Daarna werd het weer stil. Ik draaide me om en strompelde terug naar de Pinto. Toen ik voor Sarahs huis langsreed zag ik een gordijn opzij geschoven worden. Door de spleet zag ik in een flits een bos blond haar. Met mijn vlakke hand sloeg ik hard op het stuur en ik vloekte. Daarna deed ik een greep naar mijn sigaretten. Troost. Ik inhaleerde diep en probeerde te bedenken wat ik nu moest. Harriet. Ze had me haar adres gegeven voor het geval ik hulp nodig had. Ik grabbelde in mijn broekzak en trok er alle papier uit dat er inmiddels in gepropt was. Ik vond het vodje waar ze op gekrabbeld had en probeerde het te lezen bij de binnenverlichting van de Pinto.
Eerst bellen, had ze gezegd. Een telefoon was in geen velden of wegen te bekennen. En het was half vier. Al zou ik een telefooncel vinden, ik had geen cent bij me. Ze had me verteld dat ze samen met Kelly in een appartement woonde, ergens in een dure wijk waar ik nog nooit geweest was. Ergens niet te ver bij school vandaan. Ze had verteld dat ze binnen vijf minuten op school kon zijn. Ik wist ongeveer waar het was. Het kostte me een half uur voordat ik de wijk gevonden had. Op een informatiebord zocht ik de straat op. Binnen vijf minuten had ik hem gevonden. De straat waar ze woonden was een brede laan met bomen en hoge hekken voor de huizen. Hij stond vol met Jaguars, Corvettes, Ferrari’s, bakken waar ik alleen maar van kon dromen. De hele wijk stond er vol mee. Er was geen parkeerplaats te vinden dus reed ik de straat uit en de bocht om. Daar vond ik een plekje voor de Pinto achter een kanariegele Plymouth Barracuda. Ik stapte uit en begon terug te lopen naar het Willows gebouw, waar Harriet en Kelly woonden. Geen enkele beweging op straat, zelfs de blaadjes aan de bomen bewogen niet. Ik huiverde. De wind mocht dan zijn gaan liggen, het was onaangenaam koud. Het hek voor Willows was begroeid met klimop dat het daarachter liggende zwembad bijna volledig aan het zicht onttrok. De appartementen lagen er in een halve cirkel omheen. Bij het toegangshek hing een verlicht paneel met acht bellen. Nummer 4660 was het derde appartement. Ik hield mijn vinger net zolang op de bel tot de intercom begon te kraken. “Stomme idioot, haal je vinger van die bel!” schreeuwde een blikkerige stem me toe. Nog geen twee seconden later zwaaide er een deur open en zag ik Kelly met grote stappen naar buiten komen. Haar blonde haar zat bijeen gebonden in een staart, maar er piekten venijnige plukken over haar voorhoofd. Ze droeg een wijd T-shirt en een flodderige pyjamabroek. Haar gezicht stond op donder en bliksem. Ik zette me schrap voor wat er komen ging. “Ik had toch gezegd dat je op moest donderen? Ik wil je niet meer zien!” Ze
schetterde nog even door tot ze bij het hek was en hield abrupt op toen ze mij zag staan. “Jezus, als je alles gehad denkt te hebben! Wat moet jij hier? Wat kom je doen?” “Is Harriet thuis? Ik moet haar spreken.” “Waarom? Wat moet jij met Harriet?” Achter haar dook een gedaante op. Harriet. Ze zag er verfomfaaid uit met een wijde ochtendjas waaronder ze een flanellen pyjama droeg en roze pantoffels. “Morgan?” Ze schoof Kelly opzij en opende het hek. “Wat kom jij hier doen? Kom binnen. Wat is er met jou gebeurd?” Kelly protesteerde, maar in tegenstelling tot de keren dat ik hen samen op school had gezien, trok Harriet zich er weinig van aan. Ze pakte me bij mijn arm en nam me mee naar haar appartement. “Harriet, wat doe je nou? Die vent is niet te vertrouwen!” “Niets minder dan die Brian van jou. En die laat je ook gewoon binnen. “Ik heb hem er anders net uitgegooid!” Kelly’s woede laaide weer op bij het horen van de naam van mijn vijand. “Ja, en dat werd hoog tijd.” Ik wist niet wat ik hoorde. Die verlegen, schuchtere Harriet leek opeens veranderd in een doortastende en zelfverzekerde dame. Achter verschillende ramen floepten lampen aan en vanuit een van de appartementen werd geschreeuwd of het nu eens afgelopen was met dat gedonder. Harriet sleurde me mee naar binnen, op de voet gevolgd door Kelly die naar de andere bewoners riep dat ze naar de maan konden lopen. Het appartement zag eruit zoals ik me had voorgesteld. Roze wanden, een mintgroene wand met een poster van een stel ballerina’s en een van een veld bloemen. Verder stond er een mintgroene bank en een paar makkelijk uitziende, bijende stoelen. Ik kreeg visioenen van hoe Kelly met een paar vriendinnen
op jacht ging naar meubilair voor haar nieuwe appartement. Zwaaiend met haar creditcard. Gillend en lachend alle banken uitproberend en van commentaar voorziend. De kamer werd verlicht met sfeerlampen. De keuken was van de kamer gescheiden door een eetbar en voor zover ik kon zien was het daar netjes opgeruimd. Het zag er allemaal gezellig uit, maar de sfeer die er nu hing voelde heel erg anders aan. Vijandig, kil. Een enorme rode kat streek langs mijn been en ik zag een andere even enorme grijze achter de bank verdwijnen. “Ga zitten,” zei Harriet vriendelijk. Kelly stampte door de kamer heen en verdween achter een van de deuren. Harriet keek me verontschuldigend aan. “Ze heeft net slaande ruzie gehad met Brian. Je moet hem bijna tegen het lijf gelopen zijn. Hij was nog maar net weg toen je aanbelde en ze dacht dus ook dat hij het was.” Ik haalde mijn schouders op en ging ongemakkelijk op het puntje van een van de met leer overtrokken stoelen zitten, Harriet nestelde zich in de stoel naast me. De rode kat sprong op de leuning en sloeg zijn nagels naar me uit. Een nagel boorde zich in mijn schouder. “Galahad, laat dat!” waarschuwde Harriet, waarna hij zich op de rugleuning liet zakken. De grijze kat verscheen weer vanachter de bank en streek langs mijn been. Ook deze haalde uit, maar ik kon mijn been net op tijd terugtrekken. “Stomme beesten, “ mopperde Harriet gemoedelijk. Ze pakte de grijze op en zette die op haar schoot. “Guinevere,” stelde ze de kat aan me voor, “mama van Galahad, het monster. Waar haalt ze de namen vandaan!” “King Arthur.” “Wat?” “King Arthur. Alleen was Guinevere niet Galahads moeder.”
“Oh echt? Ik had geen idee waar Kelly het over had toen ze me aan die stomme katten voorstelde. Maar Guinevere is echt Galahads moeder hoor.” “Galahads moeder in King Arthur heette Elaine, maar Guinevere was de geliefde van zijn vader Lancelot.” Het voelde wel lekker om even aan heel andere dingen te denken, ook al waren het irrelevante literaire onzinnigheden als de Ridders van de Ronde Tafel. En waarom ik me al die stompzinnige details herinnerde terwijl mijn hoofd vol zat met veel dringender dingen begreep ik niet. “Ah, maar nu snap ik waarom ze die grijze niet Elaine genoemd heeft. Zo heet haar moeder.” Ze lachte hardop en kriebelde de kat achter haar oor. “Wat leuk dat jij die dingen weet. Hoe komt dat zo?” “Middelbare school, Engels. We hadden een leraar die gek was op King Arthur en de Ridders van de Ronde Tafel. Hij heeft ons nogal doorgezaagd over het onderwerp.” Harriet pakte de kat op en zette hem op de grond. Daarna keek ze me doordringend aan. “Oké, genoeg geleuterd. Vertel. Je ziet eruit alsof je door de modder gekropen bent.” Ze behandelde me alweer als een klein jongetje. Het verwarde me meer dan ik wilde toegeven. De vermoeidheid overviel me als een vloedgolf. Ik was even helemaal de weg kwijt. De werkelijkheid sloeg me weer om de oren en hakkelend probeerde ik duidelijk te maken wat er die dag allemaal gebeurd was. Een warrig verhaal, daar was ik me best van bewust, maar ik was niet in staat er enige lijn in te krijgen. Halverwege mijn verhaal stampte Kelly weer door de kamer heen naar de keuken. Ze had haar haar gekamd en de pyjamabroek en het T-shirt vervangen door een spijkerbroek met sweatshirt. Ze rukte de deur van de koelkast open en gooide hem daarna met kracht weer dicht, waarna ze de kamer in kwam en op de bank tegenover me plofte. Haar ogen boorden zich in de mijne en ik staarde
gebiologeerd terug naar de gouden spikkeltjes. “Stoor je vooral niet aan mij.” Galahad had zijn belangstelling voor mij verloren, hij sprong van de leuning en rende naar Kelly. Ik rukte mijn blik los van haar ogen en probeerde me te herinneren waar ik gebleven was, maar het was alsof ik een volledige black-out had. Harriet keek me bezorgd aan. “Je moest een telefoon zien te vinden...” “Oh ja. De telefoon.” Ik hervatte mijn warrige relaas, maar liet de inbraak bij Bob achterwege. Kelly onderbrak me toen ik vertelde dat ik Sarah om hulp had willen vragen. “En waarom ben je dan nu hier? Wilde ze je niet binnenlaten? Dus toen vond je het nodig om de hulp van je dikke vriendinnetje in te roepen? Denk je echt dat zij je wel kan helpen? Wat denk je nou. Je zit Brian zwart te maken met je valse beschuldigingen over drugshandel en over drugsgebruik en ondertussen maak je er zelf een grote bende van. Je wordt gezocht! Je signalement werd op het nieuws verspreid. Voor die brand en dat lijk in die kroeg van die Mexicaan. En kijk jezelf hier nou eens zitten. Je ziet eruit alsof je zo uit het riool komt, je stinkt als een bunzing en je hebt bloed aan je handen. En nu denk je dat wij medelijden met je hebben? Vergeet het maar! Vergeet het! Ik wil dat je nu weggaat. Of anders bel ik nu de politie.” Mijn hart klopte weer in mijn keel. Dat lijk. Die Mexicaan. Die kroeg. Die brand. Harriet keek haar geschrokken aan, maar deze keer was ze meer verontwaardigd dan geschokt. “Hé, doe even normaal zeg! Wie geeft jou het recht om te oordelen? Jij hoeft niet zo denigrerend over mij te doen. En jij belt helemaal geen politie. We gaan eerst eens even de boel op een rijtje zetten en dan een plan de campagne maken.” Ze stoof overeind en beende naar een deur. “Maar eerst ga ik een deken en een
kussen halen en een handdoek en wat schone kleren. En jij gaat je opfrissen en daarna een poosje slapen.” Dat laatste was voor mij bedoeld. Ik kon haar alleen maar verbouwereerd aankijken. Kelly keek nog steeds naar me met een blik in haar ogen die een gat in mijn voorhoofd kon branden. “Doe wat je niet laten kunt Har, maar als het mis gaat hoef je niet bij mij te komen zeuren om hulp.” Harriet draaide een keer met haar ogen en verdween. Kelly stond met een ruk op en wilde haar achterna lopen. “Kelly wacht,” zei ik dwingend. “ Ik heb Ramon niet doodgeschoten! En ik heb die brand ook niet aangestoken. Ik heb wel twee kerels gezien bij Ramon. Ze hadden ruzie en ze zijn er vandoor gegaan net voordat ik Ramon vond. Ik wilde het alarmnummer bellen, maar de telefoonlijn was dood.” “Net als Ramon.” “Nee, hij leefde nog. Hij heeft nog tegen me gepraat, maar ik ben weggegaan om hulp te halen.” “En waarom ben je dan niet teruggegaan om uit te leggen aan de politie wat er gebeurd is? Waarom ben je gevlucht?” Ik keek langs haar heen, niet goed wetend hoe ik haar uit moest leggen hoe bang ik was geweest. Nog steeds was. Mijn mondhoek begon te trekken. “Ik kreeg de kans toch niet? Die lui met die Caddy doken op en die waren echt niet van plan me uit te nodigen voor een spelletje poker.” “Gelul. Je was gewoon bang dat ze je op zouden pakken.” Ik schudde mijn hoofd. De vermoeidheid sloeg me om mijn oren als een moker. Ik zag sterren en donkere vlekken voor mijn ogen. Na een ongemakkelijke stilte van misschien wel een hele minuut raapte ik mijn moed bij elkaar.
“Je vader heeft aangegeven dat hij die hele toestand met dat bouwproject tot op de bodem uit zou zoeken. En van die vent die dood is gevonden. En die Bob Moynahan is zo fout als wat. Als je vader wel te vertrouwen is kan hij me misschien helpen. Ik heb Ramon niet vermoord.” Ik kon niet goed verwoorden wat ik nou wilde. Eigenlijk wist ik dat zelf ook niet goed. Ik durfde Kelly niet aan te kijken. “Sodemieter toch op.” Met een verbeten trek om haar lippen verdween ze naar haar kamer. Harriet botste bijna tegen haar op met haar armen vol. Een deken, kussen en handdoek. Ze gooide de hele stapel naast me op de bank. “Laat haar maar. Ze is echt in de war door die ruzie met Brian. Ze draait wel weer bij.” “Ja, met Sint Juttemis.” Ik zuchtte en stond op. “Wat ga je doen?” “Weg. Ze heeft gelijk, ik kan toch niet van haar verwachten dat ze me helpt?” “Oh jawel hoor, dat kan best. En je kunt zo niet weg.” “Daar denkt die vriendin van je heel anders over.” “Je laat je toch niet wegjagen omdat zij een beetje bokkig doet? Niets daarvan. Je blijft gewoon hier.” Harriet deed een stap naar voren en duwde me terug op de bank. “Je slaapt hier op de bank, maar dan moet je me beloven dat je morgenochtend de politie inlicht.” Ze bleef voor me staan met haar armen over elkaar geslagen. Ik knikte en deed een belofte die ik niet na zou komen. Harriet verdween en kwam drie minuten later terug met een grijs sweatshirt. “Ik hoop dat deze je past. Hij is van Brian. Sorry.”
Ondanks alle ellende moest ik lachen om haar quasi verontschuldigende gezicht. Ze wees me de badkamer en maakte een provisorisch bed voor me op de bank. Ik vermeed het in de spiegel te kijken, trok mijn jack en shirt uit en deed een halfslachtige poging me wat op te kalefateren. Harriet zat onderuit gezakt in de stoel toen ik terugkwam in de kamer. “Ik ben ook een gastvrouw van niets. Wil je wat drinken? Ik heb niet veel in huis, alleen sap en water. Ik kan een kopje thee zetten.” “Geen cola?” Ze schoot in de lach. “Nee. Wel melk.” “Koffie? Nee, natuurlijk niet. Doe maar een glas melk.” Ze knikte en stond op om even later terug te komen met een glas melk en een paar koekjes op een bord. Uitgehongerd viel ik aan op de koekjes onder de argwanende blikken van Guinevere. Nu ik iets te eten kreeg merkte ik pas hoeveel honger ik had. Ik at en dronk, terwijl Harriet me aan bleef kijken alsof ze zou kunnen zien of ik inderdaad zo onschuldig was als ik zei. Toen alles tot op de laatste kruimel en druppel op was sloeg de vermoeidheid opnieuw genadeloos toe. “Het komt wel goed joh,” fluisterde Harriet voordat ze me alleen liet. Ik sloeg de deken om me heen en liet mijn hoofd op het kussen zakken. Guinevere nestelde zich in de holte van mijn knieën en ik liet het maar zo. De bank was veel te kort om languit op te kunnen liggen, maar er staken in ieder geval geen veren doorheen en hij voelde als een kingsize bed in een luxe hotel. Ik sliep zodra mijn hoofd het kussen raakte.
Hoofdstuk 10
Hard geschreeuw in een vreemde, harde taal. Vietnamees. Achter me hoor ik drie knallen en als ik omkijk zie ik drie steekvlammen hoog oplaaien. Een hele horde mannen met geweren rent mijn kant op en ik maak me uit de voeten. Naar de bossen voor me. Alleen komen die bossen niet dichterbij. Hoe hard ik ook loop, de bossen blijven op dezelfde afstand. Verderop staat een auto, een Pinto. Ik zie dat hij rood is, hoewel het aardedonker is. De mannen komen dichterbij en ik probeer nog harder te lopen. Paniek slaat me om het hart. Die kerels gaan me vermoorden, ik weet het zeker. Ik struikel en val op mijn gezicht. Wanhopig probeer ik weer overeind te komen, maar de mannen zijn te dichtbij. “Hij moet hier in de buurt zijn!” de stem van Dou. Ik verwonder me erover dat ik hem versta. De mannen lopen bijna over me heen, maar zien me niet. Ik knijp mijn ogen stijf dicht, doe ze weer open en zie de mannen een heel eind verderop zoekend rondlopen. Ik sta voorzichtig op en probeer de andere kant op te verdwijnen. “Daar! Die verrekte roodhuid gaat er vandoor!” Ze hebben me ontdekt. Ik struikel weer en val op mijn knieën. Dou bereikt me als eerste. Zijn gezicht vertrekt weer in die duivelse grijns. Het litteken ziet er van zo dichtbij angstaanjagend uit. Dou duwt de loop van zijn geweer tegen mijn slaap. Ergens achter me rinkelt een bel. “Stomme klootzak!” roept Dou met een hoge stem. “Word eens wakker!” Ik knijp mijn ogen stijf dicht. “Toe, word eens wakker!” Ik schoot overeind en probeerde me wanhopig los te rukken, terwijl ik langzaam dreigde te stikken. Iets klefs plakte aan mijn rug en zat strak om mijn nek. Verward en in paniek keek ik om me heen. Waar was ik? Waarom kon ik me niet bewegen? Langzaam kwamen de herinneringen weer boven. Harriets woonkamer. De bank. Verward keek ik op. Harriet stond over me heen gebogen en hielp me de deken,
die om mijn nek zat los te krijgen. “Je droomde. Nogal heftig. We werden er wakker van. Nou ja, niet alleen van jou. De telefoon ging ook.” Even later kwam Kelly uit haar kamer. Ze keek nog steeds niet vriendelijk, maar haar blik was iets milder geworden. Haar haren stonden alle kanten op en ze had dikke wallen onder haar ogen. Onder een lichtblauwe ochtendjas droeg ze de flodderige pyjamabroek weer. Ze had blote voeten. Zelfs na weer een nachtmerrie waarin ik de zoveelste dood stierf vielen me haar voeten op. Smal, klein, welgevormd en zongebruind. Galahad sloop achter haar langs en sprong weer op de leuning van de stoel. Hij keek me vijandig aan. “Gaat het een beetje?” vroeg Harriet bezorgd aan Kelly. “Was dat Brian? Heeft hij…” “Laat maar,” bitste Kelly terug. Ze liep weg en kwam even later terug met een glas water, wat ze aan mij gaf. Harriet keek haar verongelijkt aan, maar zei verder niets. Ik dronk een paar slokken en langzaam trok de mist in mijn hoofd een beetje op. Door het raam scheen een bleek zonnetje, maar het was duidelijk nog vroeg in de morgen. “Ga nog even slapen joh, het is nog vroeg.” Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde niet meer slapen. Ik zou het niet eens kunnen, veel te bang dat die nachtmerrie weer terug zou komen. “Douchen dan. Dan maak ik een ontbijtje voor je. Wat wil je? Pannenkoeken? Wafels? Eitje, spek?” Harriet keek alweer zonnig. Ik dacht niet dat ik een hap door mijn keel zou kunnen krijgen. “Doe maar wat. Maakt niet uit.” Bij de deur naar de gang bleef ik staan. “Heb je een pen en papier voor me? Wil je straks wat voor me doen?” Ze keek me vragend aan, maar haalde zwijgend een schrijfblok en een pen uit de keuken. ‘Kowalski. Babette. D19, B3, 5 uur.’
“Wil je straks als je kans ziet bellen naar de politie? Vragen naar Kowalski. Geef hem dit door. Geen idee wat het betekent, maar het schijnt belangrijk te zijn.” Harriet keek me vragend aan. Ze vroeg: “Waarom bel je die man zelf niet?” Ik schudde weer mijn hoofd. Zwijgend pakte ze het papier aan. Ze knikte alsof ze het begreep. Toen ik tien minuten later onder de douche vandaan kwam stond er een dampend bord met een stapel pannenkoeken op de bar. Galahad en Guinevere stonden de kom met beslag uit te likken. Ik was nog steeds moe, mijn knie was gezwollen en stijf en mijn hele lichaam voelde beurs aan, maar de angstdroom en het beklemmende gevoel daarna had ik door het doucheputje gespoeld, en in Brians schone sweatshirt en mijn eigen smerige spijkerbroek – met het pistool weer op mijn rug - voelde ik me toch iets beter. Ik begon zelfs een beetje zin te krijgen in een pannenkoek met veel stroop. En koffie. Ik moest me behelpen met kruidenthee. Het ochtendnieuws stond aan en het beeld werd gevuld met een bekend gezicht. “Hé, je vader,” begon Harriet. Kelly keek ongeïnteresseerd op van de krant, om meteen haar ogen weer neer te slaan. Ze nipte voorzichtig aan een beker hete thee. De man werd belaagd door een stel reporters, maar hij weerde ze af en bleef roepen dat hij geen commentaar wilde geven. Hij zag eruit alsof hij de hele nacht niet geslapen had. Een journaliste – Aziatisch en mooi - kwam in beeld met op de achtergrond een groot gebouw. Ze begon een heel relaas over het bouwproject. Herrington werd genoemd, Moynahan kwam langs en MacMillan werd genoemd als de link naar beide bedrijven. Zijn dood was verdacht geweest en het was nu duidelijk dat hij vermoord was. Acker had eerder gemeld dat hij zich in de zaak zou verdiepen, maar er waren nog geen resultaten geboekt. Een kwalijke zaak, zo vond de Aziatische dame. Daarna werd de brand in de Cave weer besproken. Er werd een link gelegd
tussen de moord op MacMillan, Herrington en de Cave. Er werd onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand, maar het was vrijwel zeker dat die aangestoken was, nadat er een schietpartij had plaatsgevonden. Over het slachtoffer werden geen mededelingen gedaan. En weer werd mijn signalement gegeven. Ik werd ‘in verband gebracht’ met Ramon. ‘Een ex-werknemer van de heer Maldonado is gesignaleerd in de buurt van de plaats delict’, waarna ze een dramatische stilte liet vallen terwijl de trieste overblijfselen van de Cave in beeld gebracht werden. ‘Dezelfde persoon is eerder gesignaleerd op het bouwterrein bij Topanga’, weer een dramatische stilte. Het terrein met graafmachines en afgegraven grond kwam in beeld. ‘De politie is op zoek naar deze persoon, of personen die hem na gistermiddag drie uur gezien hebben. Hij rijdt in een Chevrolet truck uit het bouwjaar 1956 of 57.’ Een foto van een gerestaureerde truck werd in beeld gebracht. Tja, zo had hij er ooit uitgezien. Kelly keek weer op, deze keer niet ongeïnteresseerd. Haar blik was vervuld van achterdocht. Harriet zond haar een waarschuwende blik toe. “Je laat hem nu niet in de steek hè?” “Ja ja, ik zal mijn vader bellen en vragen of hij straks tijd heeft,” zei ze ongeduldig. Ze vestigde haar blik op mij. “En als hij tijd heeft zal ik je zelfs naar hem toe brengen. Ik hoop van harte dat ik hier geen spijt van krijg.” Ze keek weg en vestigde haar aandacht weer op de krant, maar ik voelde haar onzekerheid. Ik zou het aan haar nooit toegeven, maar het leek alsof er een steen van mijn hart viel door haar belofte. Ik knikte, terwijl mijn mondhoek begon te trekken. Harriet stond op en verdween naar haar kamer. Tien minuten later kwam ze terug. Ze had zich aangekleed en vandaag was dat eens geen tentjurk, maar gewoon een spijkerbroek en een sweatshirt en tennisschoenen. Ze raakte even mijn schouder aan in het voorbijgaan en verdween, een vage groet roepend.
Ik staarde naar mijn bord waar nog een paar vegen stroop op lagen. Nu Harriet weg was leek de temperatuur in de kamer een paar graden te zijn gedaald. Kelly slurpte nog eens van haar thee, terwijl ze haar blik gefixeerd hield op de krant. Ze had helemaal geen haast. “Ik bel zo,” zei ze opeens, “maak je geen zorgen.” “Ik zeg toch niets?” “Nee, maar je denkt het wel.” Zuchtend vouwde ze de krant dicht en stond op. “Ik ga al!” Ze verdween naar haar kamer en ik hoorde haar praten, maar ik kon niet verstaan wat ze zei. Nog minder op mijn gemak besloot ik de borden en de bekers op het aanrecht te zetten. Dan had ik in ieder geval nog het idee dat ik iets nuttigs deed. Na tien minuten kwam ze eindelijk de kamer weer in.
“Heb je hem gesproken?” “Hij heeft pas om een uur of elf tijd. Dus voorlopig gaan we nergens heen.” Ze liet zich op de bank vallen en pakte een boek dat op de tafel had gelegen. “Doe wat je wilt, er staan boeken in de kast en als je besluit toch maar weg te gaan, ook goed.” Volledig gedesoriënteerd. Zomaar opeens. Ik wist niet wat ik met mezelf aanmoest. Een boek lezen? Ik wist nu al dat ik daar geen enkel geduld voor had. De krant die Kelly eerder had zitten lezen lag slordig opgevouwen op de eetbar. Ik pakte hem en probeerde mijn gedachten bij het nieuws te houden, maar na hem twee keer doorgebladerd te hebben legde ik hem terug. Er was niets doorgedrongen van alles wat erin stond. Zelfs de strips waren aan me voorbij gegaan. En er was nog geen kwartier voorbij. “Vind je het goed als ik de televisie weer aanzet?” vroeg ik. Ze schudde haar hoofd zonder op te kijken. Ik zapte langs de zenders tot ik er een vond waar een serie over een paar politieagenten op was. Ik keek ernaar, maar toen de aftiteling voorbij kwam had ik geen enkel idee waar het over gegaan was. Inmiddels was het wel half tien en ik dacht dat we binnen nu en een half uur wel weg zouden gaan. Waar Kelly’s vader zijn kantoor had wist ik niet, maar gezien de drukte op de wegen zouden we er vast meer dan een half uur over doen. En gezien de drukke agenda van de man dacht ik niet dat we te laat moesten aankomen, want dan kon ik het wel weer vergeten. Ik zette de televisie uit. “Zo, weer genoeg ‘cultuur’ voor vandaag?” vroeg Kelly sarcastisch. “Ja, ik ben weer helemaal bij, nou goed?” Ze liet een laatdunkende zucht ontsnappen, klapte haar boek dicht en draaide zich naar me om. “Hij heeft niet veel tijd, dus als we daar aankomen moet je direct ter zake komen. En als we aankomen en hij is al weg, dan heb je pech. Hij heeft een of andere vergadering waarin hij belangrijke zaken af moet handelen. Zoals
gewoonlijk.” Meteen gleed er een verontschuldigende blik over haar gezicht. “Vanavond hebben we een diner, en dit weekend gaan we samen zeilen. Hij heeft het gewoon druk, maar soms maakt hij tijd om leuke dingen te doen. Dan gaat er een streep door zijn agenda.” “Leuk.” Alsof het me interesseerde dat ze de schijn van een goede verstandhouding op wilde houden. Ik staarde naar het raam langs haar heen en probeerde mijn zenuwen in bedwang te houden. Mijn hart bonkte, ik voelde het kloppen in mijn oren. Kabonk, kabonk, kabonk. De cadans maakte me nog zenuwachtiger en mijn handen voelden klam. Ik stak ze tussen mijn benen om het trillen tegen te gaan. “Ik begrijp eigenlijk niet waarom ik dit doe.” “Ik ook niet. Ik snap helemaal niets van jou. Vannacht mocht ik nog opvliegen en nu opeens ga je me toch helpen? Waarom?” “Ik kan die puppyogen van Harriet niet weerstaan, nou goed?” “Ga je je nu verschuilen achter Harriet? Ik heb niet het idee dat jij je door haar de wet laat voorschrijven. Dus er zit iets anders achter. Je gevecht met Brian-delul misschien?” Ze keek me vernietigend aan en even was ik bang dat ze me de deur uit zou zetten, toen ze woest opstond en vlak voor me ging staan met haar handen in haar zij. “Ik ga jou helemaal niet aan mijn vader voorstellen. Je zoekt het maar uit. Ik zet je zo wel af bij een busstation, kun je de bus naar huis nemen.” Ik staarde haar ongelovig aan. “Wat? Je kunt toch…” “Jij loopt maar beschuldigingen rond te strooien. Is het ooit bij je opgekomen dat Brian het misschien ook niet zo makkelijk heeft? En dat hij soms eens een lijntje snuift om zich wat beter te voelen?”
Ondanks mijn boosheid begon ik te lachen. “Brian. Moeilijk. Waar heb je het over! Wat heeft die eikel nou te klagen. Pappie met geld, ingekocht op een goede school, dikke auto onder zijn kont, groot huis...” “Wat heeft dat er nou allemaal mee te maken? Brian werkt voor die auto en hij woont helemaal niet zo groot. Net zo iets als dat van ons, maar hij moet het delen met Jason en Phil!” “Nou nou. Wat een drama.” “Nee, geen drama, maar je moet er niet mee aankomen dat hij het zo makkelijk heeft. Maar dat snap jij niet.” Meer wist ze niet uit te brengen en ik gaf haar de kans ook niet. Mijn bloed begon te koken. “Nee, dat snap ik niet nee. Gek he?” “Ja gek! Jij hebt geen idee onder wat voor druk hij staat! Zijn vader heeft gedreigd zijn toelage te stoppen als hij van school verwijderd wordt. En jij hebt ervoor gezorgd dat gaat gebeuren. Heb je enig idee wat dat met hem doet? Basketbal is zijn leven! En zonder basketbal, zonder het team mag hij niet blijven. En dat doe jij hem aan.” Mijn hart sloeg nog steeds als een wilde. “Hij doet het zichzelf aan Kelly. Wanneer ga je dat nou eens inzien. Ik heb hem niets aangedaan. Waar denk je dat hij die Camaro van betaald heeft? Hij dealt, hij gebruikt, hij gaat als een idioot te keer tijdens de training. Niet ik. Hij!” “Hij dealt niet!” “Jawel, hij dealt wel.” Lekker ging dat; welles, nietes, alsof we weer vijf waren. “Hoe kom je daar nou bij. Hij gebruikt wel eens wat, maar hij koopt het bij een dealer. En het zou me niets verbazen als jij die dealer bent.” “Híj dealt Kelly! Niet ik. Die rugzak, waarvan hij gezegd heeft dat ik die gejat heb? Daar zat een hele lading van die rotzooi in. En een beste partij wiet. Maar die rugzak heeft hij op een of andere manier in mijn locker gemoffeld in plaats
van in zijn eigen. Hij zal wel stoned geweest zijn. En denk je echt dat hij bij mij zou komen om aan dat spul te komen? Hij kan mijn bloed wel drinken. En dat gevoel is geheel wederzijds trouwens.” Even was ik bang dat ze me aan zou vliegen. “Hij zei dat die rugzak van jou was. En de coke die erin zat ook. Jouw handeltje. Toen we pasgeleden bij Charlene op bezoek waren heeft Bob dat bevestigd. Dat jij een drugshandeltje hebt.” Bob, die ook niet fris was. Die mijn kinderen wilde, om onduidelijke redenen. Natuurlijk, die was er ook nog. Hij wilde me zwart maken, zodat ik geen aanspraak kon maken op de voogdij. Dus kwam het goed uit dat ik die rugzak had gevonden. De aanklacht van diefstal werd dus mooi omgezet in iets waarvan zij voordeel konden hebben. “Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Ik ben niet de dealer, dat is hij. Die rugzak, daar zaten een paar enorme schuiten van schoenen in. Die zijn niet van mij. En die zakjes coke, die zaten in die schoenen. En hoe denk je dat hij wist dat er coke in die zak zat?” Ze zuchtte en veegde geïrriteerd een pluk haar van haar voorhoofd. “En op basis van de maat van een paar schoenen trek jij de conclusie dat het Brians rugzak was. Hij heeft niet gezegd dat het ding gejat is.” “Jawel, hij heeft zelfs geprobeerd me in elkaar te timmeren omdat hij in paniek was. Samen met Jason. Hij was zijn handeltje kwijt en daarbij zijn inkomsten. En ga niet proberen dat te ontkennen, er was een getuige. En ga me ook niet proberen wijs te maken dat Brian geen grote voeten heeft. Hij heeft ze vaak genoeg op de mijne gepoot. En je hebt mijn vraag nog niet beantwoord.” Ze zei niets en mijn woordenvloed was ook even opgedroogd. Haar ogen spuwden nog steeds vuur. Toen liet ze haar hoofd hangen en haar handen vielen langs haar zij. Ze pakte de kruk naast me en ging erop zitten, plantte haar ellebogen op de bar en keek me opnieuw aan. Verontschuldigend. Alle vuur was gedoofd. “Hij staat echt onder druk hoor. Ik wil het allemaal niet goedpraten wat hij doet, maar jij maakt het hem wel erg moeilijk. En toen begonnen al die dingen te
gebeuren. Hij is ervan overtuigd dat je hem een loer wilt draaien. Hij denkt dat je jaloers op hem bent. Vanwege je afkomst.” “Vanwege mijn afkomst? Hoezo? Wat is er mis met mijn afkomst?” “Je wilde hem een loer draaien. Je wilt hem kapotmaken.” “Doe even normaal! Waarom zou ik hem kapot willen maken? Het lijkt me eerder andersom. Ik ben degene die opeens allerlei idiote beschuldigingen om zijn oren gesmeten krijgt. Heb je enig idee hoe dat voelt? Ik had mijn leven eindelijk een beetje op de rails. En dan kom jij opeens met de mededeling dat mijn ex zwanger is van mij en vervolgens begint iedereen over me heen te vallen.” De verontschuldigende blik in haar ogen was verdwenen. “Ja rol maar met je ogen, mevrouw Heeft-te-veel-geld. Je had het misschien niet in de gaten, maar ik wist echt van niets. Madam Grey Wolf was even vergeten het me te vertellen.” “Je was anders wel opeens verdwenen. Je bent een hele week niet op school geweest.” “Ik was ziek!” Ik begon me steeds meer op te winden. Mijn mondhoek begon weer te trekken en de knoop in mijn maag verstrakte. Ik kreeg de neiging om haar de nek om te draaien. Ik draaide me van haar af en plantte mijn ellebogen ook op de bar en liet mijn hoofd in mijn handen zakken. “Het zal wel,” zei ze binnensmonds, waardoor mijn woede nog meer oplaaide. “Het zal wel?” “Ja, het zal wel. Je doet net alsof je helemaal niets kunt doen aan al die dingen die je overkomen. Is het wel eens bij je opgekomen dat je zelf verantwoordelijk bent voor de dingen die gebeuren in je leven? Dat je zelf ook wat verantwoordelijkheid moet nemen?” “En jij denkt dat ik dat niet doe? Is het ooit bij jou opgekomen dat ik ervoor heb
moeten knokken om hier te zijn? Dat het mij niet allemaal maar aan komt waaien? Dat ik geen rijke papa heb die een plaatsje voor me kan regelen op een leuk schooltje? Ik moet werken voor mijn centen. Ik kan me niet veroorloven om in een sportauto rond te rijden en dure kleren te kopen. Ik koop mijn spijkerbroeken bij Wal-Mart. Daar hebben ze broeken voor vijftien dollar en daar doe ik een jaar mee. Ik heb er twee, en als er een versleten raakt, moet ik een avondje extra werken om een nieuwe te kunnen kopen. Heb jij dat ook? Moet jij ook werken om een broek te kopen? Ik tank soms voor vier dollar omdat ik niet meer geld heb. Ik heb geen creditcard. Maar wat ik uitgeef heb ik zelf verdiend. Op een eerlijke manier. Ga jij maar lekker shoppen met je pappie’s creditcard, of met Brians drugsgeld. Veel geluk ermee.” Ze had me stilzwijgend aangehoord. Opeens zag ik een traan over haar wang glijden. “Je kunt me toch niet verwijten dat ik toevallig geboren ben in een familie met geld? En Brian ook?” “Dat doe ik ook niet, maar ik neem het jou en dat mooie vriendje van je wel kwalijk dat je op mij neerkijkt omdat ik toevallig geen geld heb.” “Maar dat doen we toch niet? Ik vind het helemaal niet belangrijk of je geld hebt of niet.” “Oh nee? Hoeveel vriendjes heb jij die geen geld hebben?” Ze keek me ongelukkig aan. “Ik ken helemaal geen mensen zonder geld.” Een spottend lachje ontsnapte me. “Kijk eens wat beter uit je doppen zou ik zeggen. Bijna iedereen moet sappelen voor zijn centen Kelly. Mensen met geld zijn nog altijd in de minderheid.” Kelly wierp me nu een vernietigende blik toe, maar ik zag ook onzekerheid in haar ogen. “Waarom doe jij zo ontzettend bot! Als je nou eens begon met wat aardiger te zijn dan waren anderen dat ook tegen jou.”
Het was alsof er een ballon, waarin mijn woede zat opgesloten, leegliep. Harriet had een paar dagen eerder net zoiets gezegd en ik wist dat ze gelijk hadden. Maar ik had er moeite mee. Ik was al zo lang sarcastisch, cynisch en onaardig. Ik wist niet eens meer hoe het moest, aardig zijn. En ik had er ook weinig behoefte aan. “En je zit mij te verwijten dat ik geen vrienden heb zonder geld. Heb jij eigenlijk wel vrienden die wel geld hebben?” Die zat. Ik ademde diep in en blies toen langzaam mijn adem weer uit. “Ik heb geen vrienden.” Stuurs keek ik voor me uit. Ik had inderdaad weinig vrienden. Eigenlijk geen, behalve mijn broer. Maar dat was mijn broer, dat kon je niet echt een vriend noemen. Vroeger had ik wel wat vrienden gehad. In de oudheid, toen we nog op het reservaat woonden. Toen ik tien was. We hadden daar heel veel vrienden met wie we de hele boel regelmatig op de kop zetten. Ik dacht met heimwee terug aan die tijd. Waren we maar nooit verhuisd naar dat rotgat in Californië. Daar had ik alleen maar tegenwerking gekend. En niet alleen ik. Ik wist dat mijn broers en mijn moeder hetzelfde gevoeld hadden. Eenzaamheid, ongeluk. En waarschijnlijk die ouwe net zo, maar die zou het nooit toegeven. Mijn moeder was hem trouw gebleven, maar ik had wel eens gewild dat ze gewoon bij hem weggegaan was. Met ons. Terug naar haar familie. Terug naar het reservaat. We leefden daar in armoede, maar we waren gelukkig. Op onze eigen manier. Geld speelde geen rol. Natuurlijk niet, ik was tien. We hadden wel eens niet genoeg te eten, maar meestal was er wel iemand in de buurt die ons wat toeschoof. Zo ging dat daar. We hielpen elkaar. Al was die ouwe het daar niet mee eens. Die was te trots om hulp te accepteren. In plaats daarvan begon hij steeds cynischer te worden. En gemener. Met een schok besefte ik dat ik precies hetzelfde deed. Zijn bloed stroomde door mijn aderen. Leek ik dan toch op hem? Op die man die ik haatte? Die me nooit een greintje mededogen had getoond? Waarom was hij zo geworden? Ik had tenminste nog een reden. Vond ik. Ik staarde diep in gedachten weer voor me uit. Kelly keek op haar horloge. “We moeten weg,” constateerde ze. Ze stond abrupt op en verdween naar haar kamer om binnen twee minuten terug te komen met
een tas over haar schouder. Er viel nog een steen van mijn hart. Ik kreeg weer een beetje hoop. Er ging iets gebeuren. Of ik er iets mee opschoot wist ik niet, maar het was in ieder geval iets. Ik ademde diep in en uit. De zon scheen en het leek erop dat het een warme najaarsdag zou worden, hoewel het nu nog vrij kil was. Ik was blij met het sweatshirt, ook al was het van Brian. De lucht rook fris en ondanks alles voelde ik voor het eerst in tijden de band om mijn borst wat verslappen. Kelly’s Volkswagen Rabbit stond op de omheinde parkeerplaats achter het appartementengebouw. Hij was zwart en had getinte ramen. De kuipstoelen waren bekleed met beige leer en de auto ademde rijkdom uit. Net als zijn bestuurder. Ze keek stuurs voor zich uit toen ze de auto startte en ze zag eruit als het verwende kreng dat ze in mijn ogen was. Kelly drukte op een knop en het raam aan haar kant gleed geruisloos naar beneden. Ze stak haar hand op naar de portier die het hek voor haar opende. Hij groette terug door twee vingers tegen zijn pet te houden. Ik zag zijn gezicht betrekken toen hij mij ontdekte, maar Kelly lachte hem vriendelijk toe. ‘Maak je geen zorgen,’ leek ze duidelijk te willen maken. Ze liet het raampje weer naar boven glijden en wierp mij een blik toe die meer zei dan een bus pepperspray had kunnen doen. We reden de straat uit en aan het eind sloeg ze rechtsaf. Even later draaide ze de parkeerplaats van een park op. Een wit busje stond een eindje verderop geparkeerd. Kelly stopte ernaast. “Wat moeten we hier?” vroeg ik, maar op hetzelfde moment sprongen er twee mannen uit de bus. Bivakmutsen over hun hoofd en pistolen in aanslag. De ene droeg een zonnebril met gele glazen. De andere had ijsblauwe ogen die me bekend voorkwamen. Hij was atletisch gebouwd en droeg een grijs sweatshirt. Net zo een als ik aanhad. De man met de zonnebril was steviger en leek ouder. Voordat ik van mijn verbazing bekomen was werd de deur aan mijn kant opengerukt en onder bedreiging van de wapens werd me te verstaan gegeven uit te stappen.
Ik wilde protesteren maar het pistool dat Brillemans me onder mijn neus duwde was genoeg aansporing om mijn mond te houden. Hij snauwde me toe dat ik uit moest stappen. “Langzaam. En ik wil je handen kunnen blijven zien.” Traag deed ik mijn veiligheidsriem af en zodra die los was greep Brillemans me bij mijn arm, sleurde me naar buiten en kwakte me op de grond met mijn gezicht in het natte gras. De hak van een laars werd in mijn nek geduwd. “Waar is de tape?” Zijn stem klonk gejaagd, nerveus. “Wat?” “De tape sukkel, waar is die?” “Tape? Wat voor tape?” “Hou je niet van de domme. Je weet best waar ik het over heb.” De tape. Het kostte me heel wat moeite om te bedenken waar hij het over had. De schoen die in mijn nek zat hielp niet echt. Er tuimelden zoveel emoties en gedachten door mijn hoofd dat ik niet in staat was rationeel te denken. “De tape van Ramon natuurlijk. Die je uit zijn kantoor hebt gejat.” Ik worstelde en kronkelde, maar de hak werd nog wat harder in mijn nek gepoot. Aan de andere kant van de auto hoorde ik zachte stemmen. De man praatte dwingend op Kelly in en haar antwoorden klonken zacht, maar bang. “Geef antwoord,” beet Brillemans me toen. “Ik heb geen tape,” protesteerde ik opnieuw. Hij schopte me hardhandig in mijn zij, dwong mijn armen op mijn rug en begon breed plakband om mijn polsen te wikkelen. Natuurlijk ontdekte hij het pistool en hij lachte nerveus toen hij het uit mijn broekband trok. Daarna greep hij me bij mijn haar en sleurde me half overeind. Ik probeerde me wanhopig te herinneren waar ik zijn stem van kende, maar het leek wel alsof mijn hersenen in
een onontwarbare knoop zaten. Ik kon niet helder denken en raakte half in paniek toen hij ook plakband over mijn ogen begon te plakken en om mijn hoofd te winden. Drie keer rond telde ik, terwijl ik mijn best deed de paniek de baas te blijven. Mijn haar, het zou een ramp worden om het daar weer uit te krijgen. Op hetzelfde moment raakte ik me ervan bewust dat het een belachelijke en irrationele gedachte was. Eenzelfde hoeveelheid ging over mijn mond. Ik trapte wild van me af, protesteerde hevig en de knoop in mijn maag leek al maar strakker te worden aangehaald. Ik kreeg weer bijna geen adem. Het enige wat ik bereikte was een vuistslag net onder mijn oog, waardoor ik sterretjes zag. Ik schudde een keer met mijn hoofd en begon weer te worstelen. Nog even en ik zou stikken. De man sleepte me overeind, zette me op mijn benen en gaf me een duw in mijn rug. De schuifdeur van de bus werd opengegooid. Nog een duw deed me voorover op de bodem van de bus belanden, waarna de deur met een klap weer dichtgegooid werd. De bodem van het busje was ribbelig, hard en koud. Mijn shirt plakte klam aan mijn rug en het duurde maar even of ik lag te rillen van de kou. Ik probeerde een makkelijkere houding te vinden, maar bereikte alleen maar dat ik mijn hoofd een paar keer stootte tegen nog meer koud metaal. Waar was Kelly? Ik had haar niet meer gehoord en ik wist zeker dat ze niet hier in het busje lag. We reden een hele tijd. In elke scherpe bocht en over elke hobbel en heuvel – en dat waren er veel – werd ik heen en weer geschud en regelmatig stootte ik mijn hoofd onzacht tegen een opstaande rand. Hoe ik ook worstelde, ik kreeg het niet voor elkaar om de afstand tussen die rand en mijn hoofd zo groot te maken dat ik er niet meer mee in aanraking kwam. Ik ademde diep in en probeerde me weer te concentreren op geluiden van buitenaf, maar het busje maakte teveel lawaai. Wel merkte ik aan de druk op mijn oren dat we klommen. Na wat een eeuwigheid leek – voor mijn gevoel hadden we uren gereden draaiden we een weg met veel kuilen op. Ook aan deze martelgang leek geen einde te komen, maar toen ik zeker wist dat mijn hoofd geen kuil of hobbel meer zou overleven stopten we plotseling. De motor werd uitgezet en een serene rust
daalde over ons neer. Heel even maar. Toen werd de schuifdeur opengegooid en werd ik uit de auto gesleurd. De loop van het pistool prikte alweer in mijn rug en ik werd gedwongen te lopen, wat me struikelend en strompelend lukte. De zon brandde op mijn hoofd en rug en het was een stuk warmer geworden. Broeierig zelfs. “Pas op, trap.” Mijn scheenbeen kwam pijnlijk hard tegen een harde houten rand. Ik vloekte en tilde mijn voet op. Voorzichtig tastte ik de ondergrond af en kwam erachter dat er drie treden waren, waarna de ondergrond weer vlak werd. Ondanks mijn angst probeerde ik mijn omgeving in me op te nemen. Ik hoorde een duif koeren en de weinige wind die er was ruiste zacht door bomen. De lucht van vochtige, verrottende bladeren drong door in mijn neusgaten, evenals de geur van dennennaalden. Ergens kraakte een deur of een raam en wat verder weg stroomde water. Een beekje, een waterval? De planken onder mijn voeten kraakten bij elke stap. Er werd een deur geopend – ook die kraakte – en ik werd met kracht naar binnen geduwd. Ik verloor mijn evenwicht en kon niet voorkomen dat ik voorover viel met mijn gezicht op een houten vloer. Ik was er zo langzamerhand van overtuigd dat ik geen plek aan mijn lijf had die niet gekneusd was. Ik hoorde opnieuw plakband scheuren en iemand bond ruw mijn enkels bij elkaar. Ik probeerde te schoppen en te protesteren, maar ik wist eigenlijk wel wat het resultaat daarvan zou zijn. Een schop tegen mijn arm deed me in elkaar krimpen. Mijn neus vulde zich met stof en zand. “Oké, opnieuw. Waar is de tape?” De stem van Brillemans. Met een ruk aan mijn arm werd ik op mijn rug gedraaid en het plakband over mijn mond werd ruw weggetrokken. Het bleef als een ketting om mijn hals hangen. Mijn hele gezicht voelde branderig en rauw, alsof alle huid rond mijn mond en op mijn wangen ontveld was. Iets kouds en hards priemde in mijn nek. Toen ik niet reageerde begon hij te schreeuwen. “De tape idioot! Die je uit Maldonado’s kantoor hebt gejat.”
Onderweg had ik me er mijn hoofd al over gebroken. Ik was die hele tape vergeten en ik had ook geen enkel idee waar ik hem gelaten had. Ik had hem in mijn broekzak gestopt, maar daar zat hij niet meer. Ik kon me in de verste verte niet herinneren waar ik dat ding gelaten had. Had ik hem nog gehad toen ik in de Pinto stapte? Of toen ik in die bar was? Toen ik op de vlucht sloeg voor die bouwvakkers? Was hij in de truck achtergebleven en verworden tot een verwrongen en onherkenbaar stuk gesmolten plastic? Brillemans liet een geërgerde zucht horen. “Goed. De cassettetape. Je vriendinnetje heeft ons het een en ander verteld, maar ze wist niet waar je die tape hebt gelaten. Dus dat ga jij ons vertellen.” Een andere stem, dieper en met een zuidelijke tongval. Er klonk een sarcastisch ondertoontje in door. Mijn vriendinnetje. Kelly? Waar was ze? En wat hadden ze met haar gedaan? De loop werd nog eens in mijn nek gepord. “Kun je dat pistool weghalen? Ik word er zenuwachtig van.” Ik probeerde het stoer en ferm te zeggen, maar in plaats daarvan klonk het even bibberig als ik me voelde. “Weet je waar ik zenuwachtig van word? Van knulletjes die hun neus in zaken steken waar ze niets mee te maken hebben. Je had je erbuiten moeten houden.” “Waarbuiten! Ik weet helemaal niet waar je het over hebt!” “Je bent veel te nieuwsgierig. Daar heb ik het over. Had nou maar gewoon dat geld aangenomen en was verder gegaan met je leven. Maar nee, je moest je er zo nodig mee gaan bemoeien. En Ramon had gewoon woord moeten houden, dan was er niets gebeurd.” Hij priemde nogmaals met de loop in mijn nek en ik kromp opnieuw ineen. “Hou op met dat ding! Ik heb die tape niet. Die is…” opeens was ik er niet zo zeker van dat het slim was om te zeggen dat ik het ding kwijt was. “Die heb ik verstopt.” “Dan ga je me nu vertellen waar….”
Ergens naast me hoorde ik stoelpoten schrapen toen iemand abrupt opstond. Zo abrupt dat de stoel met een klap op de grond viel. Voor ik in de gaten had wat er gebeurde greep iemand me bij mijn keel, trok me overeind. “En nu ga je me godverdomme vertellen waar je die tape hebt gelaten!” Met een schok drong het tot me door dat ik deze stem uit duizenden zou herkennen. Brian. Het volgende moment liet hij me weer los. Ik verloor mijn evenwicht en smakte op de grond met mijn slaap tegen iets hards. Versuft bleef ik liggen. In de verte registreerden mijn hersenen gestommel, een vuist die ergens hard tegenaan sloeg en het gesnuif en gekreun van vechtende mannen. De zuidelijke stem schreeuwde, “Stomme idioot! Wat doe je nou? Laat het aan mij over ja?” Weer een klap. “En wat heb jij tot nu toe bereikt? Met je grote bek en je stoere verhalen?” Schuivende geluiden over de houten vloer. Ik dook in elkaar en probeerde weg te kruipen toen er iets langs mijn been schuurde. “Ik probeer jouw stommiteiten recht te zetten. De schade die jij veroorzaakt hebt te beperken.” Iemand struikelde over me heen. “Ik heb je toch verteld wat er gebeurde? En ik dacht…,” hoorde ik Brian zich verdedigen. “Denken moet je overlaten aan mensen die dat kunnen!” Het rinkelen van de telefoon onderbrak de ruzie. Zuidelijke stem nam op. Zijn geïrriteerde antwoorden waren kort en afgemeten en beperkten zich tot ‘ja’, 'nee’, ‘wordt aan gewerkt’ en ‘oké’. Daarna kwakte hij de hoorn met een klap op de haak. “Ze zijn er binnen een uur.” Het werd nonchalant meegedeeld, maar ik hoorde
een lichte trilling in zijn stem. Hij leek nerveus. In twee stappen was hij weer bij me. Hij sleurde me overeind, de stoel werd weer neergezet en een seconde later zat ik met een dreun weer op de harde houten zitting. Deze keer voelde ik opeens iets hards tegen mijn toch al zo pijnlijke knieschijf gedrukt worden. “Laatste kans mannetje. De tape, in ruil voor een hele knieschijf. Zeg op. Waar heb je dat ding verstopt?” Het koude zweet brak me uit en ik werd licht in mijn hoofd. Ik moest iets verzinnen. “Niet doen! In de auto. Hij zit tussen de zitting van de agiersstoel.” Zuidelijke stem snoof. “De auto. Dat uitgebrande wrak op die grindweg bij Topanga? Nee jongen, je moet met wat beters komen. In die auto zijn alleen halfgesmolten 8-tracks gevonden. Geen cassettetapes.” Hij porde nog eens met de loop tegen mijn knie. Een gesmoorde kreet welde op in mijn keel. “Nee, niet de truck,” schreeuwde ik, mijn stem sloeg over. “De Pinto. Daar zit hij in.” Even leek hij uit het veld geslagen. Hij wist blijkbaar niets van mijn laatste stommiteit af. “Pinto. Welke Pinto?” “De Pinto die ik geleend heb.” “En waar staat die Pinto en waar heb je de sleutels gelaten?” “Die heb ik niet.” “Hoe heb je … Nee, daar ben jij niet slim genoeg voor?” Ondanks mijn benarde positie werd ik giftig. “Twee draadjes tegen elkaar houden en floeps, hij start zomaar. Moeilijk hoor!” “En waar heb jij dat geleerd?”
“Wil je die tape nou of niet. Die Pinto staat in een zijstraat vlakbij Kelly’s huis. Valt nogal uit de toon tussen al die rotbakken die daar staan. Je weet waar ze woont, dus doe je best.” “Niet zo stoer jongeman. Eerst zien, dan geloven.” Hij leek toch in twijfel te staan, want hij haalde het pistool van mijn knieschijf. “Jij, meekomen,” commandeerde de zuidelijke stem. “Oké.” De stem van Brian, opgefokt. Een hand greep me bij mijn shirt en ik voelde hete adem in mijn gezicht. “En wee je gebeente als je liegt. Jouw knieschijven gaan eraan, een voor een. En daarna ga ik je vingers breken, het restje dat je nog over hebt,” beet de zuidelijke stem me toe. Weer geschuifel van stoelpoten en zware voetstappen over de houten vloer. Een deur sloeg, nog meer gestommel. De woede van daarnet werd verdreven door angst als stof door een bak regen. Ik moest iets doen, ik moest ze tegenhouden. Het was niet de dood waar ik bang voor was, het was het lijden voordat het zover was. Ik had mijn deel gehad, maar ondanks dat worstelde en schopte ik als een wilde in het rond. Een kaakslag was mijn deel. Het duizelde me en voor ik het wist zat er weer een reep plakband over mijn mond geplakt. Een enkele reep deze keer, geen haar dat gevaar liep. Ik probeerde nog eens te schoppen, maar weer trokken ze zich er niets van aan. De zuidelijke stem liet zijn sarcastische lachje nog eens horen en commandeerde vervolgens, “jullie twee houden dit hier in de gaten. En verknal het deze keer nou eens niet.” Zware voetstappen, klonken door de kamer. “Ik bel zodra we de tape hebben.”
Hoofdstuk 11
Buiten stierf het geronk van de zware motor weg en het werd stil in de kamer. Brillemans en een onbekende man bleven achter. En die hadden elkaar weinig te vertellen. Alleen het geschuifel van schoenen en stoelpoten klonken door de holle ruimte. Mijn hersenen werkten op volle toeren. Die vent met die zuidelijke stem, die kende ik ergens van. Maar weer liet mijn geheugen me in de steek. Het was alsof ik steeds iemand om een hoekje zag verdwijnen op het moment dat ik hem in het vizier kreeg. Na een hele tijd zei Brillemans, “hé knul, doe de televisie eens aan, ik wil het nieuws zien. “Doe het zelf,” antwoordde ‘knul’. De stem klonk bekend, jonger dan die van Brillemans, maar mijn hersenen wilden niet in de versnelling komen. Ik was bang. Hij begon te schelden en Brillemans grauwde en snauwde terug. Na een tijdje werden ze weer stil en werd toch de knop van de tv ingedrukt. De kamer vulde zich met het mechanische geluid van ingeblikt applaus, gevolgd door een muziekje, waarschijnlijk de eindtune van een of andere talkshow. Mijn dichtgeplakte mond benauwde me meer dan ik wilde toegeven, maar ik kon mezelf ervan weerhouden te protesteren. Het zou me alleen maar meer pijn bezorgen. Ik luisterde even naar een reclame voor tandpasta, een biermerk en pindakaas. Daarna hoorde ik de begintune van MASH. Het geluid van de helikopters bezorgde me weer de rillingen. Herinneringen die ik niet wilde drongen zich weer aan me op. Ik duwde ze weg en probeerde aan andere dingen te denken. Het lukte me niet. Ik luisterde naar een – op een ander moment waarschijnlijk hilarische - discussie tussen Radar en Hawkeye die werd onderbroken door een droge opmerking van Trapper John, mijn favoriet in de serie. Een opmerking over een verpleeghulp die iets verstopt had in de latrines. Opeens kreeg ik een ingeving, een helder moment zeg maar. De cassettetape. Ik had hem nog toen ik in die bar was, toen ik Jerry probeerde te bellen. Ik had het bandje uit mijn broekzak gehaald en op het plankje boven de wastafel gelegd. Daar lag hij nog steeds. Alhoewel, iemand zou hem wel gevonden hebben. En hopelijk was het iemand die genoeg verstand had om hem aan de politie te geven.
De gedachten tuimelden nu als idioten door mijn hoofd. Wat had Ramon beloofd zonder zich eraan te houden? Die naam die Ramon genoemd had; Kaminski, Kazinski, zoiets was het geweest. Misschien had die Kamin-zin-winski de tape wel gekregen en was hij al op zoek naar me. Vijf uur. Babette DB19 B3. Kowalski. Dat was de naam die Ramon genoemd had. Niet Kaminski. Ik had hem een paar uur geleden zelfs nog op een briefje geschreven voor Harriet. Mijn blaas begon zich weer te roeren. Ik besloot dat het tijd was om in actie te komen en probeerde hun aandacht te trekken. “Hou je bek, we zitten tv te kijken.” Ik bleef doorgaan tot een van de twee opstond en naar me toekwam. “Hou je kop zei ik!” Brillemans. “MMMFFFFF,” meer wist ik niet voort te brengen, maar ik ging door tot de man het tape met een ferme ruk van mijn mond trok. “Wat moet je?” “Ik moet naar de wc.” “Je houdt het maar op en anders pis je maar in je broek,” hoorde ik de jongere stem zeggen. Opnieuw schoot het door me heen dat ik die stem kende. Een naam drong zich aan me op, maar ik duwde die gedachte weg. Onmogelijk. “Ik moet heel wat meer dan alleen maar pissen. Als jij in die lucht wilt zitten…” alweer klonk mijn stem fermer dan ik me voelde. De mannen stonden duidelijk in dubio. “Oké, maar als je me kunstjes gaat proberen te flikken ben je nog niet jarig,” beet Brillemans me toe. Hij greep me bij mijn arm en trok me overeind. Ik kon me nauwelijks staande houden toen hij me hardhandig door de kamer leidde.
“Drie stappen naar voren en je struikelt over de plee. Doe je best.” “Kun je mijn handen losmaken?” “Je redt je maar.” Hij gaf me een duw. “En een beetje opschieten ja?” “Dan moet jij mijn broek maar losmaken en naar beneden trekken.” Ik voelde zijn aarzeling. Hij vloekte, liep weg en kwam twee tellen later terug en sneed het plakband rond mijn polsen los. “En waag het eens om iets uit te halen. Ik schiet je door je kop. Opschieten!” “Kun je de deur dichtdoen?” “Nee, je doet het maar zo. Ik zal niet kijken.” “Zelf weten.” “Doe die deur dicht sukkel, ik wil niet meegenieten met de schijterij van die roodhuid,” protesteerde de jonge stem vanuit de kamer. “Natuurlijk niet idioot! Dan doet hij hem op slot en zitten wij met de gebakken peren.” Hij trok de deur een eind naar zich toe en liet hem toen op een kiertje staan. “Twee minuten, meer niet.” Ik had geen tijd te verliezen en rukte aan het tape voor mijn ogen. Het voelde alsof alle huid meeging. Het was al schemerig en het duurde een paar seconden voor mijn ogen gewend waren aan het diffuse licht dat binnenviel door een smal raam. Het was niet meer dan twintig centimeter breed. De badkamer was een kleine ruimte van twee bij tweeënhalve meter. Er was een bad, een dubbele wastafel met een medicijnkastje erboven en een wc. Een rol toiletpapier stond op de wastafel. Verder was er niets. Geen tandenborstels, geen tandpasta, geen scheerzeep, geen potjes, tubes of flessen shampoo. Zelfs geen gordijn voor het bad of de douche. Het medicijnkastje was leeg. Niets om schade mee aan te richten. Ik besloot eerst mijn blaas te legen. Er mocht dan geen scheermes liggen, ik had iets veel beters. Ik trok mijn
broekspijp omhoog en haalde het mes uit de brace. Op slag voelde ik me een stuk beter. “Schiet eens op! Schijt eens door.” “Ja ja, rustig,” mompelde ik. Dikke druppels begonnen tegen het raam kapot te slaan. Het geluid alleen al deed me huiveren en weer drongen zich onaangename herinneringen op. Een golfplaten dak en wanden. Een kleine ruimte waar je nauwelijks rechtop in kon zitten. Tropische plensbuien die de platen teisterden en door de spleten van de wanden sijpelden. Boeien die het onmogelijk maakten een houding aan te nemen die niet onaangenaam was. Boos duwde ik de gedachten aan die tijd weg en richtte me weer op deze, eveneens onaangename, omgeving. “Klaar nou, trek je broek op en hou je handen daar waar ik ze kan zien.” Hij duwde de deur met een zwieper open. Ik kon hem net tegenhouden voordat mijn neus geplet werd. “Kom naar buiten met je handen boven je hoofd.” Zweetdruppels parelden opeens op mijn bovenlip en mijn spieren waren strak gespannen. Adrenaline gierde door mijn lichaam en mijn hart sloeg zo hard dat ik bang was het hij het zou kunnen horen. Ik gooide mijn volle gewicht tegen de deur en hoorde Brillemans een kreet van pijn slaken toen zijn pols tussen de deur en het kozijn geplet werd. Het kraakte en even vroeg ik me af of het zijn arm was of de deurpost. Het pistool, een groot zwart geval, kletterde op de tegels. Ik liet de deur los en probeerde het te pakken te krijgen, maar de deur stuiterde terug, waardoor ik mijn evenwicht verloor en tegen de wc pot aanviel. Het mes glipte uit mijn hand en de man viel schreeuwend van pijn over me heen. Zijn hoofd bonkte tegen de rand van het bad en hij zeeg versuft bovenop me. Ik hoorde geschreeuw en besefte dat het uit mijn eigen mond kwam. Het pistool lag vlakbij en ik tastte ernaar terwijl ik ondertussen alle mogelijke moeite deed het zware lijf van de man van me af te duwen. Opeens voelde ik het koude staal van het pistool, maar op hetzelfde moment klemden vlezige vingers zich om mijn pols. Verbeten probeerde ik mijn hand vrij te krijgen, maar de man bood flink tegenstand in de krappe ruimte. Elk moment verwachtte ik die vent met die hoge stem, maar hij leek geen enkele aandacht te besteden aan het tumult dat vanuit de badkamer door moest dringen. Ik wrong en worstelde, maar hij was sterk en
zwaar en ik kon geen kant op. Hij bewoog, klauwde met zijn andere hand naar me en probeerde mij bij mijn haren te pakken. Zijn volle gewicht duwde nu op mijn buik en heup en ik bezweek bijna. En in al die consternatie zag ik in een flits zijn gezicht. Een vlezig gezicht, blond haar en een hangsnor. Bob Moynahan. Met bril, die inmiddels scheef op zijn gezicht hing. Even was ik te verbouwereerd om iets te doen. Toen kwam mijn verstand terug. Ik rukte en wrikte nogmaals in een poging mijn hand los te krijgen, maar het was onbegonnen werk. Opeens klonk er een oorverdovende knal. Het pistool maakte een zwieper en kletterde tegen de vloer. Mijn hart vergat even te slaan, mijn oren tuitten en hetzelfde moment zakte Moynahan met een grom zwaar bovenop me. Verdwaasd bleef ik even liggen, toen voelde ik iets warms en kleverigs door mijn sweatshirt sijpelen. Uit alle macht duwde ik het lichaam van me af, waarbij ik het pistool losliet. Het kostte me bovenmenselijke kracht, maar op een of andere manier kreeg ik het voor elkaar om onder hem vandaan te komen. Ik hees mezelf overeind en struikelde over het grote lijf heen. Bob gromde en klauwde met zijn handen naar me, maar ik wist ze te ontwijken. Het mes griste ik vanachter de wc pot en op het moment dat ik de badkamer uit wilde sluipen stormde de andere man de gang in met een revolver in aanslag. “Wat gebeurt hier?” schreeuwde hij met overslaande stem. Op hetzelfde moment zag hij de voeten van Bob. “Godver, wat heb je gedaan idioot?” Mijn mond viel open. Ik had me met hand en tand verzet tegen de associatie, maar ik had het bij het rechte eind gehad. Voor me stond Jack. Zijn vlassige haar zat plat op zijn hoofd geplakt en zijn hoofd werd knalrood. Hij duwde me aan de kant, wierp nog een blik om de deur en zwaaide met de revolver in mijn richting. Mijn hart sloeg een slag over en kwam omhoog alsof het zich door mijn slokdarm naar buiten wilde werken. In een reflex had ik de tegenwoordigheid van geest om het mes in mijn achterzak te steken. Het volgende moment keek hij
me weer aan met een wilde blik in zijn ogen. “Klootzak, stomme hufter!” ging hij tekeer, maar het was niet alleen woede, er klonk nog iets anders door in zijn stem. Angst. Dezelfde angst die in mij opborrelde. “Waarom moet je hem nou neerschieten. Eikel!” Hij veegde met zijn mouw over zijn gezicht, snufte alsof hij een loopneus had en zijn ogen keken schichtig rond. Hij duwde de deur verder open, keek nog eens met een van afgrijzen vertrokken gezicht naar het logge lichaam en deed een stap in mijn richting. Hij greep me bij mijn keel en duwde de loop onder mijn neus. Nerveus beet hij me toe, “hij moet daar weg. En jij moet me helpen.” In al zijn opgefoktheid had hij het mes niet eens ontdekt. Hij gaf me een duw en ik struikelde naar achteren. Mijn hart ging nog steeds als een razende tekeer toen ik het zware lijf van Bob onder zijn armen vastpakte, terwijl Jack zijn benen vastgreep en begon te slepen. Een breed rood spoor was de stille getuige van het drama wat zich hier afspeelde. Midden in de kamer liet Jack hem vallen, zo abrupt dat ik bijna over hem heenviel. “Jezus Bob, niet doodgaan!” schreeuwde Jack in paniek. Zijn gezicht was doodsbleek en ik dacht dat hij op het punt stond om flauw te vallen. Plotseling begon hij weer met de revolver te zwaaien en duwde het vervolgens in mijn zij. Mijn hart klopte nu zo hard dat ik bang was dat het zou ontploffen. Jack was net een op scherp staande bom en ik was er niet zeker van dat hij niet per ongeluk de trekker over zou halen. “De keuken. In die middelste kast liggen doeken.” Achteruit schuifelde ik de keuken in, trok het kastje dat hij aangewezen had open en vond een stapel handdoeken. Mijn mondhoek trok onbeheerst en ik voelde me licht worden in mijn hoofd. Niet nog een keer. Niet weer gaten proberen te dichten en bloed te stelpen. Ik kokhalsde, maar Jack gaf me opnieuw een por en ik haastte me terug naar het logge lijf van Bob. Zijn gezicht was asgrauw en was bedekt met een dun laagje zweet. Zijn vlezige wangen hingen slap, zijn lippen waren blauw en hij haalde rochelend adem. Mijn keel kneep dicht. “Zorg dat het ophoudt. En als hij doodgaat is dat jouw schuld.” Ik liet me beverig op mijn knieën zakken en voor de tweede keer in twee dagen
tijd deed ik een poging het leven van een man te redden en weer vocht zich bitter gal een weg door mijn slokdarm naar mijn keel. Ik kokhalsde en slikte moeizaam. Jack begon heen en weer te lopen als een in het nauw gedreven rat. “Als hij doodgaat is het jouw schuld stommeling. Waarom doe je nooit eens gewoon wat je gevraagd wordt? Waarom moet je altijd zo nodig die grote neus van je in zaken steken waar je niets mee te maken hebt? En waarom moest je nou zo nodig bij die Mexicaan binnenvallen toen wij…” zijn mond viel met een klap dicht. Ondanks mijn angst en afgrijzen was mijn interesse gewekt. “Was jij dat? Heb jij Ramon doodgeschoten?” “Nee! En hij moest helemaal niet dood, hij moest alleen die papieren tekenen. Waarom kon hij nou niet gewoon doen wat Bob tegen hem gezegd had. Waarom moest hij nou weer dwarsliggen?” Ik greep een nieuwe handdoek en gooide de eerste, die zwaar was van het bloed, aan de kant. Bob ademde rochelend uit. “Hij heeft hulp nodig,” zei ik dwingend, maar Jack luisterde niet. Hij zwaaide weer met het wapen en keek me met wilde bloeddoorlopen ogen aan, ondertussen doorrazend over Ramon die niet mee had willen werken. “Hé Jack!” schreeuwde ik, “hou je kop. Bob hier bloedt dood als je hem niet helpt. Jij studeert toch medicijnen? Doe dan wat!” Hij leek te schrikken toen ik zijn naam riep. Even stond hij aan de grond genageld met zijn lippen stijf op elkaar, het volgende moment begon hij weer te tieren. “Als hij doodbloedt dan is dat zijn eigen stomme schuld.” Bob opende zijn ogen en keek even in opperste verwondering rond, alsof hij verbaasd en beledigd was door Jacks opmerking. Daarna sloot hij ze weer met een diepe rochelende zucht. “Hoezo lag Ramon dwars?” probeerde ik Jack af te leiden, “wat moest hij tekenen?”
“De papieren! Hij moest eruit en dat wist hij. Maar meneer bedacht zich opeens. Wat dacht hij nou te bereiken?” In zijn stem klonk machteloosheid en woede door en ik was bang dat hij door ging draaien. “Wacht even. Doe eens rustig man. Ramon moest waaruit? De Cave? Maar die was toch van hem?” Hij begon weer te ijsberen, gaf een klap tegen de muur en draaide zich woest om. “Hoe kom je daarbij. Natuurlijk was de Cave niet van hem. De Cave was van Bob en Brians vader. En die hebben plannen met de grond. De vergunningen zijn al geregeld en ze beginnen volgende maand.” Ik besloot mijn mond te houden in de hoop dat hij af zou koelen, maar hij leek alleen maar meer opgefokt te raken. Als een gekooid dier deed hij drie stappen naar de deur, draaide zich met een ruk om en deed weer drie grote stappen terug. Hij staarde naar al het bloed dat zich naast Bob verspreidde, draaide zich weer om en begon opnieuw aan zijn ritueel. Het wapen slingerde aan zijn wijsvinger en ik woog mijn kansen om hem te overmeesteren af. Alsof ik mijn gedachten hardop uitgesproken had draaide hij zich om en hief de revolver op. Ik keek recht in de loop. “Haal je niets in het hoofd jij stomme klootzak, ik schiet je met liefde een kogel door je kop. Flaherty heeft dan wel gezegd dat we je moeten laten leven vanwege die stomme tape, het interesseert mij helemaal geen hol wat er met je gebeurt. Dus geef me een reden.” Uitdagend keek hij me aan terwijl hij wild rondzwaaide met de revolver. “Toe dan? Je durft niet he? Grote bek, maar ondertussen. Al die stoere verhalen over die spleetogen die je doodgeschoten zou hebben in Vietnam en over dat gedoe met de FBI. Ik geloof er geen pest van. En volgens mij doe je alleen maar zielig om Jerry te manipuleren. Je profiteert alleen maar van hem. Heb je het echt zo erg gehad in dat kamp? Je kunt je vingers wel tussen een autodeur gestopt hebben. Alleen maar om aandacht te trekken. Ik zie je er nog voor aan ook. En die arme Jerry heeft het allemaal niet eens in de gaten.” Er knapte iets in me. Ik sprong overeind – waarbij mijn knie weer uit elkaar leek
te spatten – en met een kreet van woede en frustratie wierp ik me tegen hem aan. Hij was zo verbluft dat het wapen van zijn vinger gleed en op de houten planken stuiterde voordat hij de grond raakte. Ik beukte op hem in, greep zijn arm en draaide die met geweld op zijn rug, zette mijn voet op zijn schouder en rukte. Hij krijste het uit toen zijn arm met een knak uit de kom schoot. Zijn gegil ging door merg en been. Het bracht mij weer terug op aarde. Ik liet hem los, griste de revolver van grond en duwde de loop tegen zijn slaap. Hij begon nog harder te gillen en daarna begon hij te snikken. “Wie is nou de stoere killer? Hè? Nou?” Hij begon nog harder te snikken en zijn schouder schokte. Zijn andere arm lag slap en in een rare hoek naast hem op de grond. “Niet schieten. Niet doen. Ik…” Hij barstte weer in snikken uit. Ik greep hem bij zijn goede arm en sleurde hem overeind en pootte hem op de stoel. Hij zag grauw en een dun laagje zweet bedekte zijn gezicht. Hij haalde piepend adem en even was ik bang dat hij van zijn stokje zou gaan. Hij herstelde zich echter en langzaam werd zijn ademhaling weer wat rustiger. “Wat staat er op die tape?” vroeg ik hem, terwijl ik de revolver onder zijn neus hield. Zijn doffe ogen staarden er scheel naar. “Ik weet het niet.” “Geef antwoord eikel!” Een snik welde op vanuit zijn tenen. Hij zuchtte diep, kreunde nog eens en deed zijn mond open. “Ik… ik weet het niet.” Nogmaals porde ik de loop tegen zijn neus. “Iets over die bouwvergunningen. Iets wat niemand had mogen weten,” schreeuwde hij. “Illegale toestanden?” Hij knikte. “Had die MacMillan ermee te maken?” Weer knikte hij. Ik duwde de loop nog eens onder zijn neus.
“Ed zorgde voor de vergunningen. Tegen betaling. Maar die idioot wilde opeens niet meer, hij dreigde dat hij alles zou vertellen. Bob heeft het geregeld.” “Wat heeft Bob geregeld?” “Insuline. Hij was diabeet.” Ik begreep er niets van. “Bob?” “Nee, Ed natuurlijk! Hij had een zwak hart en hij had diabetes. Hij heeft een overdosis insuline gehad.” Ed – Edward MacMillan had de omkooppraktijken aan het licht willen brengen, hij was die middag bij Bob woedend weggelopen en vlak daarna was hij dood. Ik bedacht opeens dat Jerry had verteld over die veel te grote televisie, de 8-track die hij zomaar cadeau had gekregen, hij had het zelfs over een andere auto gehad. Jack was altijd te krenterig – of te arm - geweest om ook maar iets uit te geven. Het had eerder een lampje moeten laten branden. “Hadden ze je daarvoor nodig? Je medische kennis? Heb jij hem doodgespoten?” Hij schudde bijna onmerkbaar met zijn hoofd en keek me wanhopig aan. “Maar je hebt er wel voor gezorgd dat die rommel er was hè? Gebruik jij die rotzooi die Brian verkoopt? Ben je daarom zo opgefokt?” Weer schudde hij zijn hoofd. Op hetzelfde moment hoorde ik vanuit de gang een zwak geluid. Het klonk als het piepen van een gewond dier. “Wat is dat?” vroeg ik Jack, die het geluid ook gehoord leek te hebben. Hij begon weer nerveus met zijn ogen te knipperen en ze flitsten van de ene kant naar de andere. Weer schudde hij zijn hoofd. “Weet niet, beesten waarschijnlijk.” Maar ik had coyotes gehoord, en uilen, en allerlei andere geluiden die in een
bosrijke omgeving normaal waren. Dit was niet het geluid van een beest ergens buiten, dit kwam van hierbinnen. Het was het geluid van een persoon. Iemand in nood. En die iemand was hier in dit huis. | “Waag het eens iets uit te halen, ik schiet je met liefde door je kop,” beet ik hem ten overvloede toe. “En vergeet een ding niet, ik heb die stupide Vietnam verhalen niet verzonnen. Ze zijn allemaal waar. Inclusief de dode spleetogen. Ik weet hoe dit speelgoed werkt.” Ik zwaaide het wapen nog eens voor zijn gezicht langs en hij kromp in elkaar. Mijn knie begon weer hevig te protesteren toen ik de kamer uitrende en probeerde uit te vissen vanwaar het geluid kwam. Ik opende een deur tegenover de badkamer. Niets. Het werd al schemerig en de deuren waren niet meer dan vage contouren. Verderop was nog een deur. Hij was op slot, maar ik hoorde opnieuw het angstige piepen. Ik rende terug naar de kamer, waar Jack nog steeds onbeweeglijk op de stoel zat. “Waar is de sleutel?” Hij zei niets. Ik hief mijn hand en gaf hem een kletsende klap om zijn kop. Hij gilde het uit. “Ik weet het niet. Bob heeft haar daar opgesloten.” “Wie heeft Bob daar opgesloten?” “Harriet.” De haren rezen me te berge. Harriet? Wat moesten ze van Harriet? Bob slaakte nog een diepe zucht, zijn asgrauwe gezicht glom in het licht van de ondergaande zon. Zijn ogen braken en daarna werd het doodstil. Over Jacks gezicht gleed een zweem van paniek en zijn mond viel open. In afgrijzen keek hij van Bob naar mij. Ik keek strak terug. “Hij is dood. Leeggebloed. Jouw schuld, niet de mijne. Of misschien zijn eigen stomme schuld, maar eerlijk gezegd interesseert het me geen barst,” bitste ik. Dat was niet waar, maar dat hoefde Jack niet te weten. “Waarom is Harriet hier?” Ik hoefde alleen maar met de revolver te zwaaien om Jack een acute aanval van verbale diarree te bezorgen. Hij struikelde over zijn woorden. “Bob heeft haar vanmorgen opgepikt toen ze uit haar huis kwam.
Kelly had Brian gebeld en die heeft Bob ingelicht. Kelly had verteld wat jij hun verteld hebt en dat Harriet de politie moest bellen over…” Hij hield abrupt zijn mond en staarde me ontzet aan. Ik herinnerde me plotseling waarover Harriet de politie had moeten inlichten. Ik stapte achteruit en greep de hoorn van de haak. Van pure zenuwen schoot mijn vinger tot drie keer toe uit de gaten van de draaischijf voor ik het alarmnummer gedraaid had. Jack zat ondertussen onrustig te draaien op de stoel, zijn gezicht bleek en bedekt met een dun laagje zweet. “Babette, wie is Babette? En wat gebeurt er vanmiddag om vijf uur? D19, B3 of zoiets?” vroeg ik en porde nog eens met het wapen. Het was nog steeds akelig stil aan de andere kant van de lijn. Jack ontwaakte uit zijn trance. Hij rukte zijn blik los van Bob en keek me met holle ogen aan. Hakkelend en stuntelig vertelde hij over drugs die opgehaald zou worden met de Babette, het jacht van Senator Acker en de limousine waarin het daarna vervoerd zou worden. Recht onder de kont van de Senator, had Bob gezegd. En daarom moest Harriet tegengehouden worden. De hele deal zou in het water gevallen zijn als ze mijn boodschap doorgegeven had. En ik had nooit naar Ramon moeten gaan, maar Bob had bedacht dat ik dan mooi de moord in de schoenen geschoven kon krijgen toen ze ontdekt hadden dat ik daar was. Maar dat ik die tape gevonden had en zij niet, was een foutje geweest. Ze hadden niet eens geweten dat Ramon gesprekken opnam. Flaherty had een bij de politie en die had het hen verteld. Bob was helemaal door het lint gegaan. Dus toen Brian vertelde dat Kelly hem had gebeld met de mededeling dat ik daar was had hij iedereen gemobiliseerd. Hij had samen met Flaherty vier uur op die parkeerplaats staan wachten tot we gearriveerd waren. Kelly had het dus allemaal van tevoren gepland. Ze had haar vader nooit gebeld. Ze had tegen me gelogen. Het trof me als een stomp in mijn maag. Tot ze die tape gevonden hadden wilden ze me hier opgesloten laten zitten. Daarna was ik geen gevaar meer. Jack was geschrokken toen Bob opeens dat pistool had getrokken in Ramons kantoor. Al snapte ik weinig van het warrige verhaal, het werd me wel duidelijk dat ik op iets gestuit was waar ik me beter ver van had kunnen houden. Maar ja, je hebt niet altijd keus.
Nog steeds geen enkele reactie vanaf de centrale en ik wilde net de verbinding verbreken toen ik een flits tussen de bomen in de verte zag. Als verstijfd bleef ik even staan, tot ik opnieuw een flits zag. Zonder er verder bij na te denken rukte ik de telefoon van de vensterbank, wond het gedraaide koord een paar keer om Jacks polsen en gooide toen de hoorn tussen zijn armen door. Ondertussen ging ik door met het afvuren van vragen. “Maar jij deed niets. Jij liet het gewoon gebeuren.” Hij staarde naar de grond voor zich en snikte. “Ja. Nee. Weet ik veel!” Hij haalde zijn neus luidruchtig op. “Ik had… ik wilde… ik ben…,” hij barstte in snikken uit. “Ik had… ik wilde… ik ben? Ik had hier nooit aan moeten beginnen, ik wilde dat ik er nooit aan begonnen was, ik ben een grote sukkel dat ik dat wel gedaan heb?” Hij keek me weer met die doffe ogen aan, snoof nog eens en vroeg, “heb jij nooit wat stoms gedaan? Iets waar je achteraf spijt van hebt?” Ik zuchtte. Het was een zuur feest van herkenning. Ik dacht aan mijn eigen stommiteiten, aan het rekruteringsbureau van het leger, waar ik met mijn halfdronken kop naar binnen was gestrompeld met Jerry in mijn kielzog. Daar was ik ook zomaar ergens aan begonnen zonder te bedenken wat het betekende en waar ik in terecht kwam. En aan het leger waar je geacht werd zonder vragen orders op te volgen. En kijk waar en wat het me gebracht had. Vietnam, een oorlog waar ik niets mee had, de jungle, bloedzuigers, krijgsgevangenenkamp, vingers en zelfrespect door het riool gespoeld. En dat alles met als resultaat een muur van cynisme waar je een tank op kapot kon rijden. “En die drugs die Brian in zijn rugzak rondzeulde? Hij dealt op school toch? En jij helpt hem daarbij?” Hij schudde zijn hoofd. “Nee, dat is het niet. Brian wilde zijn vader een hak zetten en laten zien dat hij best zelf geld kan verdienen. Hij wilde grof geld gaan maken met die drugs, maar hij kon er zelf niet afblijven.” “Net als jij.”
Weer staarde hij naar de grond. Opnieuw zag ik een flits tussen de bomen door. Nu vlakbij. Jack zag het ook, hij wilde overeind komen, maar met een kreet van pijn viel hij terug. Ik had geen tijd meer te verliezen. Met de kolf van de revolver gaf ik hem een dreun tegen zijn slaap waardoor hij van de stoel viel en kreunend en bloedend bleef liggen. Hij bewoog niet. Snel doorzocht ik de zakken van Bob, kokhalzend en mijn afgrijzen met geweld wegduwend. De kogel was dwars door hem heen gegaan en ik bedacht dat ik verschrikkelijk veel mazzel gehad had dat ik niet ook getroffen was. Ik vond een sleutel in zijn linker zak, hinkte terug naar de gang en stak de sleutel in het slot, ondertussen een schietgebedje doend. Tot mijn opluchting hoorde ik het klikken van de tandjes en op het moment dat ik het geronk van een auto hoorde zwaaide de deur open. Het was aardedonker binnen en ik tastte naar een lichtknopje. Op een kaal matras op de grond lag Harriet. Haar polsen en enkels geboeid met tape en haar ogen en mond dichtgeplakt. Haar sweatshirt en spijkerbroek besmeurd met modder, evenals haar witte tennisschoenen. Ze begon te kreunen toen ze mijn stem hoorde. Het mes. Ik had het mes nodig. Maar waar had ik dat gelaten? Ik had het opgepakt toen ik uit de badkamer probeerde te ontsnappen en Jack had het niet ontdekt toen hij me ontdekt had. Daarna hadden we Bob uit de badkamer gesleept. Ik strompelde terug naar de badkamer, terwijl ik haar toeriep dat ik haar hieruit ging halen. Hoe wist ik nog niet. Ik knipte het licht aan en staarde even naar de plas bloed bij het bad en het opdrogende spoor, dat nu roestbruin aan het verkleuren was. En daar, middenin de donkerrode poel lag het mes. Het moest uit mijn zak gevallen zijn toen ik Bob optilde. Ik pakte het op tussen duim en wijsvinger en voelde weer een aanval van misselijkheid opwellen. Het bittere gal dat zich opdrong in mijn keel schrijnde en ik deed verwoede pogingen het weg te slikken. Snel keerde ik terug naar Harriet, die wild begon te schoppen toen ze me binnen hoorde komen. “Rustig!” maande ik haar. Ik trok het plakband van haar mond en meteen begon ze te huilen. Het kostte me grote moeite het grijze plakspul los te snijden. Het mes was klein en plakkerig en de lagen dik en taai. Ik was net aan haar enkels begonnen toen ik autodeuren hoorde slaan. Harriet hoorde het ook. Ze hield op slag op met huilen.
“Schiet op, ze komen terug,” spoorde ze me aan. Ondertussen masseerde ze haar polsen. “Alles is gevoelloos,” verklaarde ze zakelijk. “Je moet me helpen, ik kan vast niet op mijn benen staan.” Het koude zweet brak me uit en ik voelde weer druppeltjes op mijn bovenlip parelen. Nog fanatieker stortte ik me op het plakband en toen het eindelijk los was sleurde ik haar overeind. Ze viel zwaar in mijn armen en samen strompelden we naar de gang. Het was inmiddels behoorlijk donker en het enige licht dat binnenviel was het licht in de badkamer. Ik zag de contouren van een achterdeur met een raam erin. Buiten hoorde ik stemmen. We hadden geen keus. Ik rukte aan de klink van de achterdeur maar die gaf natuurlijk niet mee. “Achteruit,” fluisterde ik Harriet toe en zonder af te wachten of ze mijn bevel op zou volgen stootte ik mijn elleboog door het raam. Het rinkelen van gebroken glas was oorverdovend. Met de revolver sloeg ik de achtergebleven scherven zoveel mogelijk weg. Harriet gaf een gil toen ze haar been openhaalde aan een stukje glas toen ik haar door het gat duwde en het kostte mij immense inspanning om mijn been ver genoeg op te tillen om door het gat te klimmen. Ik voelde glasscherven door mijn broek heen in mijn achterste steken. De voordeur sloeg hard dicht op het moment dat ik achter Harriet op de grond viel. Ik gaf mezelf drie seconden de tijd om op adem te komen, daarna stond ik op en trok Harriet overeind. Ze leunde zwaar op me toen we samen aan de tocht naar de bescherming van de bosrand begonnen, die een meter of twintig verderop was. Het had net zo goed twintig kilometer kunnen zijn. Het leek eindeloos te duren, maar gelukkig begon Harriet weer gevoel te krijgen in haar ledematen. Ze leunde niet meer helemaal op me, wat me goed uitkwam, want mijn hele lichaam protesteerde, waarbij mijn knie het hardst schreeuwde. Mijn mondhoek begon alweer te trekken. We bereikten de bosrand. Harriet was buiten adem, maar ze bleef doorgaan. Ik was dankbaar voor haar spijkerbroek en sportschoenen. Achter ons hoorde ik nog meer geschreeuw. Iemand begon te schelden bij de achterdeur. Ik keek even
om, maar zag niet meer dan een silhouet. Boven het huis uit zag ik het sikkeltje van de maan. Er was een gat in het wolkendek geblazen en een enkele ster twinkelde aan de hemel, zo nu en dan verdwijnend achter een stapel wolken. Ik struikelde en strompelde verder het bos in, Harriet achter me aan slepend. Hakend achter boomwortels, vallen, opstaan, takken die in mijn gezicht zwiepten. Déjà vu. Hoeveel uur was het geleden dat ik door het bos achter de Whisky Jar was gevlucht? Ik wilde dat ik de tijd terug kon draaien. Naar het moment dat ik wakker was geworden uit de halve coma waarin ik een paar dagen had gelegen nadat ik flauwgevallen was in Mrs. Schmidts bibliotheek. Nee, zelfs daarvoor. Voordat Kelly me staande had gehouden. Of naar het moment dat ik Charlene had ontmoet. Had ik toen maar niet achter mijn jonge krijger aangelopen. Had ik maar minder gefeest de eerste keer dat we gingen studeren. Had ik maar minder gezopen in die tijd. Had ik maar naar Jerry geluisterd toen ik dat rekruteringsbureau binnengestapt was. Had ik maar… Maar ik had niet. Opnieuw klonk er een knal. Deze keer tussen de bomen. Het terrein liep hier af, wat onze vlucht een beetje vergemakkelijkte. Ik liet Harriet los toen ik struikelde en tegen de grond kwakte. Mijn knie en enkel protesteerden luidkeels. Ik negeerde het, klemde mijn kaken stijf op elkaar, krabbelde overeind en rende verder. Harriet liep voor me. Een keer keek ik om. Tussen de bomen door zag ik lichtflitsen zwiepen. Zoeklichten. Ik zette een tandje bij. Mijn hart pompte mijn bloed zo hard rond dat het suisde in mijn oren. “Blijf staan!” hoorde ik achter me. Ik bleef lopen. “Blijf staan of ik schiet!” deze keer klonk het nog dreigender. Een schot scheurde door het aardedonker. De kogel sloeg in in een boom vlakbij. De adrenaline joeg door mijn lijf en deed me mijn pijn vergeten. Mijn hand klemde zich om de kolf van het pistool en ik rende alsof mijn leven er vanaf hing. Nee niet alsof. Omdát mijn leven er vanaf hing. Opnieuw klonk een schot en deze keer suisde er iets vlak langs mijn hoofd. Boven het razen van mijn bloed door
mijn oren hoorde ik het kraken van takken onder rennende voeten. Ik waagde het achterom te kijken en tot mijn schrik zag ik twee lichtbundels zwaaien op korte afstand. Het was lang geleden dat ik een wapen afgevuurd had, maar het was alsof ik het nog dagelijks deed. Ik stond heel even stil, richtte de revolver van Jack en schoot op een van de lichtbundels. Een lichtbundel zwiepte ongecontroleerd naar boven en stortte toen neer. Een kreet schalde door het bos. Meteen richtte ik me weer op mijn vlucht. Achter me hoorde ik geschreeuw. Ik ploeterde verder tussen bomen door, over boomstronken, door dicht struikgewas en een dikke bladerdeken. Om de haverklap struikelde ik en nog een paar keer ging ik neer, waarbij ik er weer aan herinnerd werd dat ik rust had voorgeschreven gekregen. Rust voor mijn getergde knie. Ik stond even stil, beet op mijn bovenlip en sloot mijn ogen en luisterde nogmaals. Nog steeds hoorde ik achter me takken kraken en bladeren ritselen. De lichtbundel scheen weer tussen de bomen door. De coyotes huilden in de verte in duet, vogels vlogen verstoord krijsend op en de duif koerde een toontje hoger. Een dikke wolk dreef voor de maan. Aan de ene kant voordelig voor me, maar aan de andere kant zag ik zo langzamerhand geen steek meer. Het begon ook weer te waaien en ik rook regen. Op de gok zwoegde ik verder. Van de vleugels van zo-even was weinig meer over. Mijn ademhaling ging raspend, mijn mondhoek trok heftiger dan hij ooit gedaan had en even was ik bang dat ik flauw zou vallen. De adrenaline was uitgewerkt en ik voelde me uitgeput. Opnieuw zwiepte het licht van de andere zaklamp tussen de bomen door en deze keer likte de lichtbundel aan me. Nog geen seconde later werd het lied van de coyotes en de vogels ruw onderbroken door een enorme knal, voorafgegaan door een korte felle lichtflits. Een kogel sloeg in in een boom op nog geen meter bij me vandaan. Ik liet me op de grond vallen, richtte het wapen dat ik nog steeds in mijn hand hield en vuurde in de richting waarvan ik mijn achtervolgers vermoedde. Daarna zette ik het weer op een lopen. Struikelend en hakend achter de takken die rijkelijk uit de ongelijke bodem ontsproten. Ik was alle benul van tijd kwijt. Het was inmiddels aardedonker, maar of ik tien minuten of een uur had gelopen zou ik niet kunnen zeggen. Mijn ademhaling ging met horten en stoten, mijn longen leken in brand te staan en er leek wel lood in mijn voeten te zitten.
Ik was zo bezig met vluchten en het ontwijken van kogels die me nu om de oren leken te vliegen, dat ik pas op het allerlaatste moment in de gaten kreeg dat een ander geluid aanzwol. Geen vogels, geen coyotes, geen personenauto, maar het geluid van een zware auto. Een vrachtwagen. En een vrachtwagenchauffeur had een CB, een 27 MC bakkie. Een doorgaande weg! Op nog geen tien meter voor me. We waren minder ver van de bewoonde wereld dan ik gedacht had. De lucht leek opeens gevuld met licht. Koplampen van een auto schenen net over mijn hoofd. De weg lag een meter of anderhalf hoger dan het bos waarin ik me bevond. Ik kreeg weer een beetje hoop. Achter me hoorde ik takken breken. Ik keek om en zag in een flits een grijnzend gezicht in het licht van de koplampen. Dikke druppels begonnen te vallen en in de verte hoorde ik het gerommel van onweer. Een schot, een kogel die langs mijn hoofd suisde. Daarna volgden de gebeurtenissen elkaar zo snel op dat ik achteraf niet meer wist wat er in welke volgorde gebeurde. Mijn voet bleef haken achter een tak waardoor het leek alsof mijn voet van mijn enkel gescheurd werd. Ik struikelde, maar kon me net staande houden, de lichtbundel van de zaklamp kreeg me weer in zijn greep, opnieuw een lichtflits, gevolgd door twee explosies vlak achter elkaar. Geen onweer. De inmiddels volledig donkere wereld werd uiteen gerukt en iets zwaars en massiefs trof me tegen mijn schouder. Ik tolde om mijn as. En nog eens werd ik getroffen door iets zwaars. Ik hoorde remmen piepen, een claxon die langdurig toeterde en toen begon ik te vallen. Eindeloos.
Hoofdstuk 12
Opnieuw lichten. Blauw, wit, rood, oranje. En een kakofonie aan geluiden. Wind loeiend door de bomen, bulderende motoren, sirenes even later vermengd met stemmen. Schreeuwende stemmen. Om boven het lawaai van de motoren en sirenes en de wind uit te komen. Krakende takken, stemmen die dichterbij kwamen. Al die geluiden, ze deden mijn trommelvliezen vibreren. De lucht van
verrottende bladeren en aarde zat in mijn mond en mijn neus. Niet alleen de lucht bedacht ik opeens. Ik lag er met mijn gezicht in. ‘Hou op,’ wilde ik zeggen, ‘hou je kop,’ maar er kwam geen geluid. “Daar! Daar ligt hij!” ‘Niet zo schreeuwen,’ probeerde ik opnieuw. Een straaltje kwijl liep uit mijn mondhoek. Ik probeerde het tegen te houden. Tevergeefs. Ik hoorde een snik en bedacht op hetzelfde moment dat die uit mijn eigen keel kwam. En dat mijn mondhoek eindelijk niet meer trok. De druppels vielen nu gestaag neer en het gerommel kwam dichterbij. Geruststellende stemmen, ze kwamen dichterbij. ‘Rustig maar, het komt goed.’ De lichten flitsten in mijn gezichtsveld. Ik knipperde met mijn ogen. Langzaam vloeiden de kleuren in elkaar over. Blauw, wit, rood, oranje, paars, bruin en toen niets meer. Een klap tegen mijn wang deed me opschrikken. “Wakker blijven! Niet wegzakken!” Daar waren de geluiden weer. Daar waren de kleuren weer. Heel fel nu. Ik knipperde weer met mijn ogen. Weg! Geen kleuren, geen geluiden. Ik kon er niet tegen. Het deed allemaal zo’n pijn. Mijn ogen, mijn oren, mijn been. En mijn schouder. Alsof er iets heel zwaar op mijn borst en schouder drukte. Ik voelde mijn arm niet. Een felle lamp scheen in mijn ogen. Onderzoekende handen over mijn lichaam. Nog meer pijn, maar ik voelde nog steeds mijn arm niet. “Twee schotwonden, een uitschotwond. Er zit er nog een in dus.” Een bevelende stem. “Wakker blijven! Toe, blijf bij me. Kijk me aan.” Ik deed mijn best. De man begon bevelen te geven aan anderen. Ik begreep er weinig van. Opeens werd ik opgetild. Een vlammende pijn ging door mijn schouder en borst. Een
prik in mijn rechterarm, daarna werd er iets op mijn gezicht geduwd. Ik wilde protesteren en draaide mijn hoofd in paniek weg. Maar in plaats van benauwd voelde het wel goed. Alsof ik beter kon ademen. Mijn ogen zochten die van de man naast me. Hij praatte tegen me, maar ik kon de woorden niet meer verstaan. Alsof er een dikke glaswand tussen ons in stond. Een wand die alle geluid buitensloot. Net voordat ik het bewustzijn verloor likte een herinnering aan me. Een zuidelijk accent. De sarcastische, flemende stem. De grijns op zijn gezicht toen hij de trekker overhaalde. Hij had me te pakken. De kleuren vloeiden in elkaar over. Grijs, donkergrijs. En daarna was er niets meer.
Hoofdstuk 13
Zware voetstappen, een deur die met een klap dichtgaat. Het is aardedonker, maar ik zie een man met een gele bril binnenkomen. Hij gooit de deur weer dicht en opeens zijn we in een bos. De gele brillenglazen verkleuren naar groen. Hij steekt zijn hand naar me uit, maar die hand blijkt de loop van een geweer. De grond onder mijn voeten begint te golven. Ik val en zweef opeens hoog boven het bos. De groene brillenglazen weerspiegelen in het maanlicht. Het is maar een sikkeltje, maar hij verlicht het bos, waardoor diepe herfstkleuren oplichten. Ik zie een huis in duisternis gehuld. De deur gaat open. Opeens zit ik in een collegezaal en Jameson staat op een verhoging. Een zwarte vlek op zijn voorhoofd. “Het is aswoensdag,” schreeuwt hij, “ik wil dus bloed, zweet en tranen zien.” Zijn shirt kleurt opeens rood en Jerry schudt me aan mijn schouder. “Word eens wakker! Je droomt!” Ik probeer hem te vertellen dat ik niet droom, maar dat het allemaal echt gebeurt. Ik krijg echter geen geluid over mijn lippen.
Kelly staat voor me. Haar buik is enorm. “Een zesling! Jij akelige naarling. Ik wil ze niet. Finn mag ze hebben. Hij past goed op ze.” “Finn?” Ze vervaagt en er komt een hele stoet baby’s op me af. Met hele grote voeten en enorme flaporen. Ze krijsen allemaal zo hard dat mijn trommelvliezen ervan vibreren. Ik voel een traan uit mijn ooghoek naar mijn oor lopen. Dam opeens sta ik op een richel en kijk naar beneden een ravijn in. Lange rijen met mannen op paarden staan daar beneden. Ze hebben allemaal veren in hun haar en ze hebben enorme voeten en flaporen. Een van de mannen heft een lange stok op en roept me een groet toe. Dan stijgen ze allemaal op en vliegen rond mijn hoofd. Hun oren flapperen als vleugels en ze krijsen als aasgieren. Een maakt zich los uit de groep. Ik richt een geweer op hem en schiet een veer uit zijn haar. “Jij schiet alleen op mensen zonder gezicht,” zegt hij, waarna hij omkeert en terugvliegt naar de groep. Ze verdwijnen achter de horizon en alles om me heen wordt pikzwart. Ergens hoorde ik stemmen. Stemmen, die ik niet thuis kon brengen. Stemmen dichtbij en stemmen ver weg. Harde stemmen, ruziënde stemmen. Alsof er gevochten werd. Ik kreeg mijn ogen niet open, maar volgens mij was het licht. Ik moet weer weggedreven zijn, want het volgende moment, toen ik het wel voor elkaar kreeg mijn ogen te openen, was het donker. Er brandde een lampje. Ik had geen idee waar die ruimte zich bevond en eerlijk gezegd had ik geen enkele behoefte om daarover na te denken. Ik was moe en misselijk. Ik sloot mijn ogen weer en dreef weg. Het kostte me immens veel moeite, maar het lukte me mijn ogen open te krijgen. Er hing iets boven me, maar ik kon het niet thuisbrengen. Iets met drie… drietand, drievoud, drie… ik wist het niet. En verderop zweefde iets wits. Maar mijn hoofd leek wel gevuld met wolken, van die dikke, vette, waar veel regen uitviel als ze ontploften. Nee, wolken ontploften niet. Granaatappels ontploften. “Morgan?” hoorde ik ergens iemand vragen. ‘Die vent met die pink,’ dacht ik erachteraan. Dat was ik. Morgan. Die vent met die pink. Eentje maar. Ik staarde
naar de drie-weet-ik-veel. Ik wilde mijn hoofd draaien, maar werd overvallen door een golf van misselijkheid. Er drukte iets zwaars op mijn schouder. De rechter, of was dat links. Raar woord eigenlijk, links. Schouder ook, ook zo’n raar woord. De wolken wilden niet weggaan. En de stem klonk dwingender. “Hoor je me?” Ja, ik hoor je. Als mijn mond nu eens wilde doen wat ik wilde, maar meer dan ‘uff’ kwam er niet, terwijl ik toch echt ‘ja’ wilde zeggen. Ik wilde zeggen ‘ja, natuurlijk hoor ik je, er mankeert niets aan mijn oren’. Maar er kwam niets zinnigs, sarcastisch, cynisch uit. Alleen een beetje kwijl dat ik wanhopig probeerde tegen te houden. Tranen prikten achter mijn ogen en ook die kon ik niet tegenhouden. Ik herinnerde me de zwaailichten, de sirenes. De man die me toebeet wakker te blijven. Dat was niet gelukt. Ik was weggegleden. Die man zou nu wel de pest in hebben, dacht ik. Maar waarom moest ik wakker blijven? Harriet. Harriet was bij me geweest. En er was iets met Kelly. Ik was moe. En misselijk. Ik gleed weer weg, deze keer in een diepe droomloze slaap. Een tijdje zweefde ik in het schemergebied tussen slapen en waken en langzaam kwam ik boven. Deze keer ging het makkelijker om mijn ogen open te krijgen. Mijn linkerschouder deed zeer en voelde alsof er iemand tegenaan duwde. En boven mijn bed hing een driehoek. Zo een waar je je aan op kon trekken. Niet dat ik dat van plan was. Dat zou ook niet lukken, dat wist ik zeker. Er was minstens een kudde bizons over me heen gegaloppeerd. Ik realiseerde me dat ik maar één oog echt open kreeg. Die andere, de linker - het drong opeens tot me door dat ik weer wist wat links en rechts was – wilde maar een klein stukje open. Het wolkendek in mijn hoofd was een lichte nevel geworden. “Hé broertje, kun je me horen?” Ik draaide mijn hoofd een beetje. Nog steeds werd ik daar misselijk van, maar het lukte. Jerry zat naast mijn bed. Zijn ogen lagen diep in hun kassen, de wallen onder zijn ogen leken diepzwart en zijn huid was grauw en zijn mondhoeken hingen. Het kon natuurlijk ook aan mijn gezichtsvermogen liggen, maar ik vond dat hij er belabberd uitzag.
“Hé.” “Pfff, je bent er weer. Eindelijk.” Zijn ogen lichtten op. Iets minder zwart leken ze nu. Ik wilde zeggen dat het goed met me ging. Niet dat dat zo was, maar ik hoopte dat hij zich daardoor beter zou voelen. Hij zag er beroerd uit. Hij voelde zich beroerd, dat wist ik zeker. Misschien wel net zo beroerd als ik me voelde. En hij voelde mijn pijn waarschijnlijk ook. Dat deed hij, dat kon hij. Ik ook. Ik voelde het als hij zich rot voelde. Hij voelde mijn pijn, mijn ellende, ik de zijne. Ik zag tranen in zijn ogen opwellen en wilde hem troosten, maar ik had de kracht niet. Ik was uitgeput. Ik stak mijn hand naar hem uit, althans ik deed een poging. Hij begreep het en pakte hem vast. Met zijn andere hand veegde hij over zijn ogen. “Ga maar weer slapen. Daar knap je van op.” Ik knikte en dreef weg. Zo’n beetje net onder de oppervlakte van mijn bewustzijn. Jerry zat nog steeds naast me toen ik weer wakker werd. Hij kauwde op een stuk kauwgum, maar ik rook een sigarettenwalm om hem heen. Een die me misselijk maakte. Ik voelde me weer wat helderder. De pijn was er nog steeds, maar de kudde bizons was uitgedund naar een exemplaar. Die had nog steeds goed zijn best gedaan, maar ik kon mijn hoofd draaien zonder meteen een teiltje nodig te hebben. Ik keek de kamer eens rond. Rechts van me zat een raam met een boom ervoor. De takken zwiepten in de harde wind. Regen sloeg tegen het raam. Links van me hoorde ik bliepjes en stond een beeldscherm met op en neer gaande lijnen. Boven me hing een zak met vloeistof en een slang liep naar mijn rechterarm. Mijn linkerarm voelde ik niet. Ik tastte met mijn rechterhand naar de linker. Die lag op de dekens. Duim, wijsvinger, middelvinger. Ze waren er nog. En dat was een hele opluchting. Mijn schouder klopte en het voelde alsof er iets zwaars op leunde. Ik tastte er voorzichtig naar. Verband, een heel pak. Mijn linkerbeen hing in een spalk en voelde verdoofd aan, maar ik kon mijn tenen zien en ook bewegen. Het viel misschien allemaal wel mee, hoewel het gevoel dat die kudde bizons over me heen gewalst was nog steeds aanwezig was.
Ik tastte naar mijn gezicht. Slangen in mijn neus, een grote pleister naast mijn linkeroog en alles voelde nog steeds rauw en beurs aan, maar mijn oog wilde weer open. Mijn haar voelde plakkerig en vet aan. En mijn linkerbil deed zeer. “Hé.” Mijn stem klonk zwak en zacht. Ik voelde me zweverig, maar dat kwam van alle pijnstillers die via het infuus mijn lijf instroomden, zo verklaarde Jerry. Mijn kniebanden waren gescheurd, mijn enkel zwaar gekneusd, er was een kogel uit mijn schouder gepeuterd, die mijn sleutelbeen had gebroken, mijn ribben waren gekneusd, mijn linkerslaap was opengehaald aan een scherpe tak, ik had een blauw oog en een dikke lip en een snee in mijn kont. Dat laatste zei Jerry met een voorzichtige grijns op zijn gezicht. Gelijk een kudde bizons dus. Praten putte me uit, maar ik wilde antwoorden. Ongevraagd kreeg ik ze. Jerry zat te popelen. Hij vertelde dat Jacks arm uit de kom gedraaid was, maar dat hij het wel zou overleven. Brian was getroffen door een kogel, maar hij had alleen een vleeswond en ook hij zou het wel overleven. “Jacks vader is bij me langs geweest,” vertelde Jerry verder. “Wat moest die dan?” “Hij kwam uitleg geven en verhaal halen.” Ik keek hem verbaasd aan. Verhaal halen? Waarvoor? “Je hebt Jacks arm zo uit de kom gedraaid dat hij wel drie operaties nodig heeft om de boel weer een beetje in elkaar te knutselen. Hij is van plan je aan te klagen.” Ik viel bijna uit bed van ongeloof. “Hij een klacht tegen mij indienen? Wat denkt die idioot wel?” Ik voelde zweetdruppels op mijn bovenlip parelen en ik werd licht in mijn hoofd. “Hij was in staat me te vermoorden Jer. Hij draaide helemaal door. Ik kon niet anders.” Tranen prikten achter mijn ogen en ik hoorde een snik in mijn eigen stem. Ik kon
me niet herinneren wanneer ik voor het laatst gehuild had, maar nu verlangde ik naar die verlossende tranen. Ze kwamen echter niet en het was alsof er een stuk lood in mijn maag zat. “Rustig maar. Kowalski lachte hem recht in zijn gezicht uit. Hij heeft geen poot om op te staan.” Ik staarde naar de takken die tegen het raam tikten. “Maar van Jack zul je geen last meer hebben,” vervolgde Jerry. “Zijn pa heeft bedongen dat hij in een afkickkliniek wordt opgenomen. Gedwongen. In ruil voor vervolging. Hij gaat terug naar Iowa en zal daar misschien wel de kans krijgen zijn studie alsnog af te maken. Hier hoeft hij zijn gezicht niet meer te laten zien. Net als Brian trouwens. Zijn pa heeft dan misschien de macht om hem uit de gevangenis te houden, Jameson vertelde dat hij voorgoed van school verwijderd is.” Jerry praatte verder, maar ik hoorde het niet. Mijn gedachten gingen terug naar die minuten, die uren hadden geleken. De minuten waarin ik in de loop van de revolver had gekeken en waarin al die emoties van jaren geleden als een stoomwals over me heen gedenderd waren. “Ga slapen man. Ik kom straks wel terug.” Jerry’s woorden brachten me terug in het heden. Ik schudde mijn hoofd. Ik wilde weten wat de reden was dat ik hier lag. Misschien dat ik dan weer wat rustiger zou kunnen slapen. Dat de nachtmerries me dan eens een tijdje met rust zouden laten. Jerry zuchtte eens diep en leek niet goed te weten waar te beginnen. Hij had er misschien zelfs helemaal geen zin in om me iets te vertellen. Hij maakte zich zorgen om me, maar ik wilde zijn medelijden niet. Toch voldeed hij aan mijn verzoek. Jacks vader had hem verteld dat Jack geen uitweg meer had gezien. De co-schappen, zijn baantje bij de istratie, zijn studie, het was hem allemaal teveel geworden. Hij sliep ‘s nachts bijna niet meer en overdag kon hij nauwelijks functioneren. Brian had hem half slapend achter de balie gevonden. Hij had hem ertoe overgehaald iets te nemen tegen de vermoeidheid. De eerste pillen had Brian hem gegeven, en toen hij merkte dat hij met pillen wel kon functioneren was Brian geld gaan vragen. Geld dat hij niet
had. Hij was in paniek geraakt toen Brian begon te dreigen. En zo opeens had Brian hem aan Bob voorgesteld. Volgens Jacks pa was Jack gevraagd wat istratieve klusjes voor Bob te doen om zijn schulden af te betalen, maar ik wist wel beter. Bob had wel mogelijkheden gezien in een enigszins autistisch aandoende student medicijnen. In ruil voor pillen had Jack vertrouwelijke informatie uit schooldossiers aan Bob doorgegeven. Vandaar dat Bob alles wist van mijn verleden. En wie weet wat Bob nog meer van Jack gedaan gekregen had. Jack had mij verteld waar Charlene was. Niet omdat hij dat had uitgevist op Charlene’s school, maar omdat hij Charlene tegen het lijf was gelopen bij Bob thuis. Ze hadden hun mond moeten houden. Dat had Charlene gezegd. Ik was in de veronderstelling geweest dat ze Kelly en Brian had bedoeld, maar ze had Kelly en Jack bedoeld. Jack had zich blijkbaar toch op een of andere manier verplicht gevoeld me in te lichten. Misschien wel om zijn geweten te sussen. “Hij heeft tegen Kowalski gezegd dat hij door Bob gedwongen was mee te werken. Maar ik geloof er niets van. Hij was zichzelf niet de laatste tijd. Weet je nog dat ik vertelde dat hij me die 8-track van Marley gaf? Ik wilde dat ding helemaal niet, maar hij werd bijna agressief. Hij bleef maar roepen dat hij geld had en dat ik niet mocht weigeren. Hij zei dat hij zich dan beledigd zou voelen. En hij meende het.” Jerry keek even somber naar het raam en ging toen verder, “de sukkel is voor de bijl gegaan voor die stomme pillen.” “Hij vertelde me dat hij erbij was toen Ramon neergeschoten werd.” “Volgens Kowalski is Ramon neergeschoten met hetzelfde pistool als Bob.” “Dat zei Jack ook. Maar hij was erbij en heeft niets gedaan.” “Jack en wapens? Dat gaat niet samen.”
“Oh nee? Hij heeft me anders die revolver keer op keer onder mijn neus geduwd en hij had me met liefde een kogel door mijn kop gejaagd. Het was dat Finnigan hem verboden had iets te doen voor ze die tape gevonden hadden.” Toen ik het zei drong tot me door wat er steeds aan me geknaagd had. Finnigan ‘jij schiet alleen maar op mensen zonder gezicht’. “Finnigan?” vroeg Jerry verbaasd. “Finnigan. Special Agent Patrick Finnigan. Weet je nog dat ik bij Bob op kantoor werd ‘ontboden’? Toen hij me dat rare briefje gaf? En dat geld, zodat ik Charlene met rust zou laten? Toen zat hij daar op de bank. Die beveiligingsvent van Bob die de beveiliging van de senator regelde. Dat was Finnigan.” “Flaherty bedoel je.” “Bob stelde hem voor als Paul Flaherty. Maar het was Finnigan.” Jerry keek me aan alsof hij het in Keulen hoorde donderen. “Wat zou die hier moeten?” “Geen idee, maar hij was het. Zijn haar was een stuk langer, hij had een baard en snor en een bril. Maar ik weet het zeker.” “Je bent in de war. Ga slapen. Je ijlt.” Jerry stond op, “d’r zit een agent voor je deur, dus als Special Agent Finnigan je komt storen roep je hem maar. Ik ga koffie halen. Flaherty is trouwens spoorloos, net als Finnigan.” Met een smalende blik in zijn ogen stond hij op en wilde de kamer uitlopen. “Wacht. Nog een vraag. Hoe hebben ze me eigenlijk gevonden? En Harriet?” Jerry draaide zich om en zuchtte. “Het alarmnummer. Jij kon ze niet horen, maar zij jou wel. Ze hebben je gesmeekt de verbinding niet te verbreken en op een of andere manier is dat ook niet gebeurd, dus ze hebben alles gehoord wat Jack zei. En toen Harriet niet op kwam dagen voor een afspraakje met Brent ging die door het lint,” vertelde hij, “Hij liep Kelly wel tegen het lijf en die schrok blijkbaar nogal dat Harriet niet op was komen dagen. Niets voor haar om het zonder bericht af te laten weten. Ze heeft Brent iets onwaarschijnlijks op de mouw gespeld, maar die geloofde haar niet. Hij heeft haar in de gaten gehouden en ze
heeft vanuit school Brian ook gebeld. En Brent heeft haar horen schelden en is naar de politie gegaan. Hij werd meteen doorverbonden met Kowalski, die je tape in zijn bezit had. Ze waren al een tijd op jacht naar Herringtons zootje en de puzzelstukjes pasten aardig in elkaar. Ze zijn Brian en die andere vent gevolgd vanaf de jachthaven. Je had geluk dat ze zoveel van de Herringtons en Moynahan wisten. Ramon heeft daar trouwens ook een grote rol in gespeeld.” “Ramon?” “Hij speelde al langere tijd informatie door aan Kowalski, vandaar dat je die tape aan hem moest geven. Hij laat je trouwens de groeten doen.” “He? Wie? Kowalski?” “Ramon natuurlijk. Zodra hij wat opgeknapt is komt hij je persoonlijk bedanken. Nu is hij daar nog te zwak voor.” Ramon? Ik kon mijn oren niet geloven, maar de vermoeidheid sloeg me onverbiddelijk om diezelfde oren. Mijn ogen vielen dicht en ik zakte weg in vergetelheid. Ik werd wakker van de deur die openging. Ik zat midden in een angstdroom en ik dreef bijna mijn bed uit toen Harriet schoorvoetend binnenstapte. Ze keek me verlegen aan en wist duidelijk niet wat ze met zichzelf aanmoest. “Mag ik binnenkomen?” vroeg ze ten overvloede. “Je bent al binnen hè?” antwoordde ik onbedoeld sarcastisch, terwijl ik probeerde de beelden van bloederige lichamen van me af te schudden. “Sorry. Zal ik weer weggaan?” Ik schudde mijn hoofd. “Nee, ik bedoelde het niet zo. Ik ben blij je te zien.” Ze keek me onzeker aan en ik probeerde een glimlach te produceren, wat me de grootste moeite kostte. Opluchting gleed over haar gezicht. “Anders ik wel. Jou bedoel ik. Niet mezelf. Ik ben blij jou te zien. En dat je wakker bent. Toen ik hier gisteren was, was ik doodsbenauwd dat je dood zou gaan. Je zag eruit als een lijk.” Ze sloeg haar hand voor haar mond en ondanks
mijn ellende moest ik lachen. “Zo voel ik me ook." “Sorry. Ik vind het zo naar voor je.” Ik zei niets, maar vond wel dat ze gelijk had. Ik vond het ook naar voor me en ik had medelijden met mezelf. “En ik voel me schuldig. Ik had het moeten weten,” begon Harriet weer. “Wat had je moeten weten?” “Dat ze haar vader niet zou bellen. Dat ze die idioot van een Brian zou bellen.” Ze aarzelde, beet op haar lip en keek me toen weer onzeker aan. Een blos op haar wangen. “Hij heeft je misschien wel gezien toen je aankwam. Hij was nog geen drie minuten eerder weggegaan. Heb je die rare auto van hem niet gezien?” Ondanks alles moest ik lachen om haar laatdunkende uitlating over Brians heilige koe. “Er staan bij jullie alleen maar rare auto’s in de straat. Die Pinto viel nogal uit de toon. En er was alleen maar een parkeerplek. Onder een straatlantaarn.” Er viel me opeens iets in. “Misschien heeft Brian me uit dat ding zien stappen.” “En is hij blijven wachten tot je weer naar buiten kwam. En toen je dat niet deed is hij naar huis gereden en heeft Kelly uit bed gebeld. Ze heeft hem maar heel kort aan de telefoon gehad, maar ze hadden een enorme woordenwisseling. En daarna ging alles mis. Het is mijn schuld. Ik maak ook altijd overal een puinhoop van. Ik heb je boodschap niet eens doorgegeven aan die Kowalski.” Ik pakte haar bij haar arm. “Luister Harriet, het is níet jouw schuld. Jij kunt hier niets aan doen. Jij hebt gedaan wat je kon. En dat is al heel wat meer dan wie dan ook gedaan heeft. Je hoeft jezelf helemaal niets te verwijten. Kelly is degene die er een puinzooi van gemaakt heeft.” “De trut!”
Ondanks alles moest ik lachen om haar uitbarsting. “Hé, die trut is je huisgenote. Je zult het met haar uit moeten vechten als je daar wilt blijven wonen.” “Nee, dat wil ik niet. En dat hoeft ook niet,” zei Harriet opeens lachend door haar tranen heen. Ze liet me haar mollige ringvinger zien, waaraan een ring met een piepklein steentje zat, “Brent heeft me ten huwelijk gevraagd. En ik heb ja gezegd. Tot het zover is kan ik bij een vriendin wonen.” Ik was even sprakeloos. Trouwen, terwijl ze nog studeerde. Net als ik… “Gefeliciteerd. Die Brent is een geluksvogel.” Harriet begon te stralen, maar werd meteen weer serieus. “En toch had ik…” “Hou op Harriet. Laat het rusten.” Ze slaakte een zucht, keek even naar het plafond en liet haar blik toen weer op me rusten. Opeens voelde ik me doodmoe. Alle energie – het beetje dat ik had gehad – stroomde uit me weg en mijn ogen zakten dicht. Ik hoorde Harriet nog iets zeggen over Kelly, die overal mee weg leek te komen en voelde daarna zachte lippen op mijn voorhoofd. Een warme gloed trok door me heen. Harriet. Met haar zakkerige jurk, vettige haar en die bril die steeds maar weer van haar neus gleed. Ze had iets in me losgemaakt. Ze had me haar hand gereikt. Ik had in eerste instantie geweigerd die vast te grijpen. Maar ze was volhardend geweest, was blijven proberen. Ik had die uitgestrekte hand alsnog gegrepen. Eerst aarzelend. Onze vingers hadden elkaar nauwelijks geraakt, maar toen had ze grip op me gekregen en mijn hand stevig vastgegrepen. En door die volhardendheid had ze barsten gemaakt in die enorme muur die ik om me heen had opgebouwd. De muur begon af te brokkelen. Ik vocht ertegen, doodsbenauwd voor weer een gruwelijke droom, maar het was
vechten tegen de bierkaai. Ik zakte weg in een diepe bevrijdende slaap.
Hoofdstuk 14
Kowalski kwam verschillende keren terug en elke keer had hij nieuwe vragen. Ik beantwoordde ze voor zover ik kon (en wilde) en vroeg elke keer of Finnigan al getraceerd was, maar ik kreeg geen antwoord. Kowalski keek me elke keer wat glazig aan als ik de naam noemde. Eerst hield hij vol dat hij nog nooit van Finnigan gehoord had, maar na wat aandringen gaf hij schoorvoetend toe dat Flaherty een valse naam bleek te zijn. “De man heet Finnigan.” Kowalski zweeg en staarde langs me heen. Na lange tijd begon hij toch weer te praten. “Begin dit jaar heeft Herrington hem op aanraden van Moynahan aangenomen als veiligheidsman. Herrington heeft toegegeven dat Flaherty informatie had. Vertrouwelijke informatie.” “Hij heeft een moord gepleegd.” “Luister jongen. Die man heeft informatie aan Herrington verkocht. Meer of minder is het niet. En ja, het is heel vervelend, maar ga je niet allerlei complottheorieën in je kop halen. Als hij al een moord gepleegd zou hebben dan zal hij niet terugdeinzen om er nog een te plegen. Maar het is een stuk waarschijnlijker dat het hem hier te heet onder zijn voeten is geworden en dat je nooit meer iets van hem hoort. Laat het rusten. Bovendien is er geen enkel bewijs dat Flaherty dezelfde is die jij zegt.” Ik was uitgepraat. Hij geloofde me niet en al zou hij dat wel doen, hij zou het nooit toegeven. “Maar je hebt geholpen een grote drugsbende op te rollen door je volhardende gedrag,” praatte Kowalski eroverheen. “En die tape heeft ons een schat aan informatie gegeven. En toen Mr. Maldonado weer aanspreekbaar was heeft hij
ons alles verteld wat er te vertellen was. Het was wel mazzel dat die barkeeper van die kroeg die tape heeft gevonden en het benul had om hem aan de politie te geven. Het ding is niet rechtsgeldig als bewijs, maar als ondersteuning van zijn verklaring is hij goud waard.” De tape. De oorzaak van een heleboel problemen. Hij was dus toch terechtgekomen waar hij terecht moest komen. Kowalski ratelde ondertussen door over Ramon. Hij vertelde dat ze het nieuws over Ramons toestand angstvallig verborgen hadden gehouden. “Het was de bedoeling dat ze dachten dat hij het niet overleefd had. Zonder hem hadden ze veel minder te vrezen.” Ik kon nog steeds nauwelijks geloven dat Ramon nog leefde. Toen hij me die tape in de maag splitste dacht ik echt dat hij het niet zou redden. De dagen regen zich aaneen en ik voelde me iedere dag een beetje beter. In boeken en films stappen de helden altijd na twee dagen uit bed, wankelen even en eisen dan dat tegenstribbelende verpleegsters ze hun kleren geven, waarna ze dan geschonden en nog niet genezen zichzelf uit het ziekenhuis ontslaan waarbij de artsen en de vrouwelijke tegenspeelsters dan roepen dat ze stapelgek zijn en dat ze geheel op eigen verantwoordelijkheid vertrekken. Ik vond dat altijd wel stoer en had er nooit zo bij stil gestaan. Maar nu wist ik het zeker. Met schotwonden in je lijf en gescheurde knie- en enkelbanden ging je niet na een paar dagen eisen stellen en roepen dat je best ontslagen kon worden. De enige neiging die ik had was te eisen dat iedereen me met rust liet. Gelukkig begreep iedereen dat ook wel. Elke inspanning gaf me het gevoel een marathon te hebben gelopen. Na die vijf minuten dat ik die eerste keer naast mijn bed zat, waarin twee kordate verpleegsters mijn bed afhaalden en weer opmaakten – ik deed daar zelf altijd minstens een dag over - voelde ik me alsof ik een marathon gelopen had en ik was dolblij dat het voorbij was en ik weer lekker tussen de krakend schone lakens lag en me over kon geven aan de pijnstillers en de slaap. Eten, een marathon (ik liet me de eerste dagen voeren). Een beetje gaan verliggen, een halve marathon. Gesprek met rechercheur, anderhalve marathon (dat was op de eerste dag dat ik wakker was en ik voelde me toen ook nog kotsmisselijk) Jerry had de man – Kowalski – de deur uitgegooid en alleen de discussies die die twee naast mijn bed voerden telden al voor een halve
marathon. Gelukkig werd het beter naarmate de dagen verstreken. Charlene liet zich niet zien, maar Jerry vertelde dat ze in een bungalow getrokken was in Echo Park. Samen met Grace en Tyler. Het huis in Topanga werd verkocht en Grace had gezegd dat ik na mijn herstel bij hen in kon trekken. Een weinig aantrekkelijk idee, maar wat voor keus had ik? Na twee weken mocht ik het ziekenhuis verlaten. Jerry kwam me halen in een rode Chevrolet truck van tien jaar oud. Cadeautje van Ramon. Hij was bij me op bezoek geweest en had me die truck in de maag gesplitst, hoe hard ik ook protesteerde. “Je hebt mijn leven gered en daardoor ben je je truck kwijtgeraakt. Het is het minste dat ik kan doen. Houd erover op, ik wil er niets meer over horen,” had hij gezegd. Onvermurwbaar. Finnigan werd steeds meer naar de achtergrond gedrongen, niet in de laatste plaats omdat hij botweg doodgezwegen werd. Ik kreeg geen poot aan de grond en langzaamaan begon ik te geloven dat het allemaal toeval was geweest dat hij precies op het moment dat ik in de problemen zat opgedoken was. Hoewel het bleef knagen. Dus dit was het dan. Ik was valselijk beschuldigd, uit het team getrapt, van school geschopt, in elkaar geslagen, ontvoerd, neergeschoten. En gerehabiliteerd. Ik was weer welkom op school en Jameson had gezegd dat ik bij de eerstvolgende wedstrijd waarbij ik aanwezig kon zijn op de bank naast hem zou zitten. Hij had me een held genoemd. Maar waarom? Omdat ik valselijk beschuldigd, uit het team getrapt, van school geschopt, in elkaar geslagen, ontvoerd en neergeschoten was? Ik was geen held. Nooit geweest. Ik had alleen mezelf maar willen redden. Mijn eigen leven weer op de rails krijgen. Dat was alles wat ik voor ogen had gehad. En dat ging ik doen. Ik ging afstuderen, een baan zoeken en de rest van mijn leven doorbrengen met werken, kinderen opvoeden, Charlene proberen tevreden te houden en wandelen met de hond die ik zeker aan ging schaffen zodra ik weer een beetje mobiel was. Geen basketbal meer, geen kleedkamers waar ik rugzakken in de maag gesplitst kon krijgen en geen nieuwsgierigheid meer naar zaken waar ik niets mee te maken had. Ik werd saai. Zo saai dat niemand zich
me zou herinneren over tien jaar. Misschien dat ik Finnigan nog eens uit mijn gedachten zou kunnen bannen…
Epiloog
18 februari 1978 “Je zoon.” De zwarte, gedrongen verpleegster stond voor me met een bundeltje dat krijste en bewoog. Ze legde het voorzichtig in mijn armen en sloeg de doek een beetje terug. Een heel klein koppie werd zichtbaar, paars van opwinding en een mond die bijna de helft van het gezicht in beslag leek te nemen. Ik zat aan het andere eind van de kamer, Charlene had me niet in haar buurt gewild. Ik keek naar hem, mijn zoon. Opeens werd hij stil en keek me met grote verwonderde ogen aan. Door het geweld dat hem aangedaan was snikte hij nog een paar keer na, waardoor zijn hele lijfje schokte. Charlene begon weer te gillen. Het deed mijn zoon schokken van schrik en hij begon opnieuw te krijsen. Het ging me door merg en been. Ik probeerde hem met zachte susgeluidjes te troosten. Het hielp niet echt, maar het gaf mij een goed gevoel. Ik voelde me verantwoordelijk voor dit kleine hoopje mens. Ik voelde iets dat ik nog nooit gevoeld had. Voor niemand. Zelfs niet voor mijn tweelingbroer. Ik keek nog eens naar het krijsende mannetje in mijn armen en opeens – eindelijk - stroomden de tranen me over mijn wangen. Mijn zoon. Mijn kind. Dezelfde verpleegster stond opeens weer voor me met een tweede bundeltje. “En nummer twee, nog een zoon,” zei ze. Haar witte tanden blonken toen haar gezicht openbrak in de breedste glimlach die ik ooit gezien had.