Het verbrande meisje
Mark Billingham Het verbrande meisje
Originalets titel: The Burning Girl Copyright © Mark Billingham, 2004
Copyright © Jentas A/S, 2021 Layout: Jentas A/S
ISBN 978-87-428-5006-0
–––
Voor Hilary Hale
–––
‘Nu weet ik hoe Jeanne d’Arc zich voelde Toen het vuur opvlamde tot aan haar Roomse neus En haar walkman begon te smelten...’
Morrissey, Bigmouth Strikes Again
PROLOOG
BIJNA DE HELFT VAN ALLE NIEUWE ONDERNEMINGEN GAAT BINNEN DRIE JAAR OVER DE KOP
ZORG DAT HET VOOR U GEEN MISLUKKING WORDT!
Beste kleine ondernemer, Omdat wij zelf zakenlui zijn, kennen we maar al te goed de risico’s die zich voordoen als er een nieuwe onderneming op touw wordt gezet. Aangezien uw zaak al een tijdje bestaat, weten we ook dat u echt wel het voornemen hebt om te slagen. Wij kunnen daarvoor zorgen. Wij zijn een bedrijf dat gespecialiseerd is in de bescherming van de kleine zakenman. Wij kunnen voor alles zorgen, zodat u nooit meer ergens van hoeft wakker te liggen. Wij kunnen u tegen een redelijk bedrag per maand gegarandeerde gemoedsrust bieden. Onze tarieven zijn vanaf £ 400 per maand, maar als u om een of andere reden voor een kortetermijnprobleem staat, is de hoogte van de eerste betalingen bespreekbaar. Vergelijk onze voorwaarden eens met wat u elders aantreft, maar zorg dat u eerst met een paar van onze cliënten spreekt. Dan zult u zeker zien dat de diensten die wij aanbieden voor u onmisbaar zijn. Onze bekendheid geeft u de verzekering dat u, vanaf het moment dat u met ons in zee gaat, uw winkel, restaurant of bedrijf rustig kunt voortzetten, veilig in het besef dat wij elk voorkomend probleem voor u zullen oplossen. U kunt ons 24 UUR PER DAG bereiken via het mobiele nummer dat onze vertegenwoordiger u vandaag zal geven.
Bel ons meteen en koop wat gemoedsrust!
FEBRUARI
De prijs van de menselijkheid
–––
Later zou Carol Chamberlain bedenken dat ze echt over Jessica Clarke had liggen dromen toen ze haar eerste telefoontje kreeg. Dat het lawaai van de rinkelende telefoon haar daaruit gewekt had, uit het geluid en de geur ervan. Het vage beeld van een hollend meisje, de kleuren die tegen haar rug op klommen, uitbarstten en om haar hals vlogen als sjaals van goud en rood. Of die droom verbeelding was of niet, ze zag hem weer helemaal opnieuw op het moment dat ze de telefoon had neergelegd. Ze zat te rillen op de rand van het bed. Jack, die zich maar even bewogen had, onbewust van de wereld achter haar. Ze zag het allemaal. De kleuren waren zo helder en het geluid zo scherp en duidelijk als ze die morgen, twintig jaar tevoren, geweest waren. Dat wist ze zeker. Al was Carol er niet bij geweest en had ze het allemaal niet met eigen ogen gezien, ze had met iedereen gepraat, met iedereen die het wél gezien had. Nu geloofde ze dat ze, als ze erover nadacht, als ze het zich voorstelde, alles precies zo zag als het was gebeurd...
Het geluid - van de voeten van de man op het gras, terwijl hij de helling beklom, van zijn toonloos geneurie - werd overspoeld door het rumoer van de speelplaats. Achter het hoge gegil en geschreeuw klonk een diep gegons van gebabbel en gekeuvel, een golf van gesprekken die over de speelplaats deinde, en verder, de heuvel af naar de hoofdweg. De man luisterde ernaar terwijl hij dichterbij kwam; niets kon hij duidelijk verstaan. Het zou bijna zeker gaan over jongens en muziek. Wie er goed was en wie waardeloos. Hij hoorde ook een ander geluid. Het zoemen van een grasmaaimachine aan de andere kant van de school, waar een ploeg tuiniers aan het werk was. Ze droegen een groene overall, net als hij. Op de zijne zat alleen geen logo van de gemeente geborduurd.
Met zijn handen in zijn zakken en zijn capuchon ver over zijn hoofd getrokken, liep hij om de speelplaats heen waar het meisje en een stel vriendinnen bij elkaar stonden. Een paar van hen leunden achteruit tegen het metalen hek van draadgaas en bonkten er zachtjes tegen, ontspannen. De man haalde een snoeischaar van zijn riem en hurkte aan de andere kant van het hek dicht bij de meisjes neer. Met één hand begon hij te knippen aan het onkruid dat onder tegen een betonnen paaltje aan groeide. Met de andere greep hij in zijn zak naar het blik aanstekerbrandstof. Als hij zich ergens zorgen over had gemaakt, was het altijd de geur geweest. Hij had ervoor gezorgd dat het blik vol was en dat het niet siste of borrelde als hij drukte en de stroom vloeistof uit de plastic tuit door het gat in het hek spoot. Hij was bang dat iéts ervan, een vleugje, als het in de stof van het blauwe rokje tot op de knie trok, met een windje omhoog zou komen en het meisje of een van haar vriendinnen zou waarschuwen. Hij had zich niet druk hoeven maken. Tegen de tijd dat hij het blik had neergelegd en naar zijn aansteker tastte, had hij het minstens voor de helft geleegd en de meisjes hadden zo druk staan praten dat ze niets gemerkt hadden. Het verraste hem dat de rok van het meisje vijftien seconden of langer bleef smeulen voor hij eindelijk vlam vatte. Ook verraste het hem dat zij niet als eerste gilde... Jessica luisterde maar met een half oor naar Ali’s verhaal over het feestje waar ze geweest was en naar Manda ’s versie van de jongste heibel met haar vriendje. Ze dacht nog aan die stomme ruzie met haar moeder, die het hele weekend was doorgegaan, en de preek die ze van haar vader gekregen had voor hij die morgen naar zijn werk ging. Toen Ali een gezicht trok en de anderen begonnen te lachen, deed Jessica mee zonder echt te snappen waar het om ging. Het voelde eerst aan of er een beetje aan getrokken werd en toen als gekietel, en ze boog zich naar voren om haar rok van achter glad te strijken. Toen zag ze Manda ’s gezicht vertrekken, zag hoe ze haar mond opensperde, maar hoorde niets van het geluid dat eruit kwam. Jessica voelde de pijn al likken aan haar bovenbenen, terwijl ze wegsprong van het hek en begon te rennen...
Nu, lang daarna, stelde Carol Chamberlain zich de paniek en de pijn voor. Net zo
geschokt als ze altijd was over de ondraaglijke gebeurtenissen die zich voor haar geestesoog afspeelden. Afschuwelijk snel. Gruwelijk traag... Een uur vóór de zon opkwam was het donker in de slaapkamer, maar het schroeiende licht van iets onnatuurlijks kolkte achter haar ogen. Achteraf, nu ze het wíst, was ze overal, kon ze alles zien en horen. Ze zag de mond van de meisjes, opengesperd als bij oude vrouwtjes. Hun ogen groot en glazig terwijl ze van de vlammen wegholden. Weg van hun vriendin. Ze zag Jessica een strakke route over de speelplaats nemen, met zwaaiende armen. Ze hoorde het gegil, het geklep van schoenen over asfalt, het geknetter toen haar haar in brand vloog. Ze keek hoe dat ding, waarvan ze wist dat het een kind was, bewoog als weggegooid vuurwerk terwijl het over een stoep rende. Vertraagde, sissend... En ze zag het gezicht van een man, van Rooker, toen hij zich omdraaide en op een holletje de helling afliep. Zijn benen bewogen steeds sneller. Bijna viel hij, maar niet helemaal, terwijl hij de heuvel af denderde naar zijn auto. Carol Chamberlain draaide zich om en tuurde naar de telefoon. Ze dacht aan het anonieme telefoontje dat ze twintig minuten tevoren gekregen had. De eenvoudige boodschap die ze te horen kreeg van een man die onmogelijk Gordon Rooker geweest kon zijn. ‘Ik heb haar in brand gestoken...’
1
De trein stond stil, ergens tussen Golders Green en Hampstead, toen de vrouw de wagon in kwam. Net zeven uur, op een maandagavond. De agiers zo’n beetje een gangbare doorsnee van Londenaars die laat van hun werk kwamen of naar het West End gingen om een avondje uit te gaan. In het pak, met de Evening Standard. In het mantelpakje voor kantoor met een stukgelezen thriller. Allemaal menselijk leven, in namaak rugbykledij en tweedehands chic en Ciro Citterio-slippers. Hoofden die tegen ramen bonsden en in hun slaap knikkebolden, of knikten in het ritme van Coldplay, Craig David of dj Shadow. Gewoon omdat hij op de Noordlijn reed, schoot hij opeens vooruit en stopte een paar seconden later weer. De mensen keken naar de voeten van degenen tegenover hen of lazen de bordjes boven hun hoofd. De stilte - afgezien van het blikkerige slagwerk dat uit koptelefoontjes klonk - benadrukte het gebrek aan verband. Aan het ene eind van de wagon zaten twee zwarte jongens naast elkaar. De ene zag eruit als vijftien, zestien maar was waarschijnlijk jonger. Hij droeg een rode halsdoek, een te groot American footballshirt en een flodderige spijkerbroek. Hij had allemaal ringen en halssnoeren om. Naast hem zat een veel kleinere jongen, zijn broertje misschien, en die was bijna precies zo gekleed. Voor de man die tegenover hen zat, leken die kleren, die sieraden, dat hele voorkomen belachelijk voor een kind waarvan de dure sportschoenen nog niet aan de grond kwamen. De man was gezet, voor in de veertig, en hij droeg een afgedragen bruinleren jack. Hij keek de andere kant op toen de grootste jongen merkte dat hij hen aanstaarde en ging met zijn hand door zijn haar, dat aan de ene kant grijzer was dan aan de andere. Het scheen Tom Thorne toe alsof de twee jongens hun zakgeld hadden verspild in een winkel die ‘Meneertje Gangster’ heette. Binnen twee seconden nadat de vrouw ingestapt was, was de sfeer in de wagon veranderd. Van zwijgzaam tot volkomen vergrendeld. Wel héél erg Engels...
Thorne keek net lang genoeg naar haar om de hoofddoek te zien, de dikke, donkere wenkbrauwen en de baby die ze in haar ene arm hield. Toen keek hij de andere kant op. Hij dook niet echt weg achter een krant zoals veel mensen om hem heen, maar hij moest met schaamte bekennen dat dat alleen maar kwam omdat hij geen krant had. Thorne tuurde naar zijn schoenen, maar hij zag wel de hand die uitgestoken werd toen de vrouw dichterbij kwam en bij hem stond. Hij zag het schuimplastic bekertje waarvan de bovenrand was afgebroken of misschien afgebeten. Hij hoorde de vrouw zachtjes praten in een taal die hij niet kende en waar hij geen behoefte aan had. Ze schudde de beker voor zijn gezicht en Thorne hoorde niets rammelen. Toen werd het zoals gebruikelijk. Het bekertje uitgestoken, de vraag gesteld, het verzoek genegeerd en op naar de volgende. Thorne keek op terwijl zij de wagon door liep, voelde een pijn in zijn buik opkomen terwijl hij naar de welving van haar rug onder een donker truitje keek, de onbeweeglijkheid van haar arm waarin ze haar kindje hield. Hij keerde zich af toen het medelijden verergerde tot een steek van verdriet voor haar, en voor zichzelf. Hij keerde zich op tijd om om te zien hoe de oudste jongen zich naar zijn broertje boog. Hij zoog op zijn tanden voor hij iets zei. Sissend, als een kat in een tas. ‘Ik heb echt de pest aan die lui...’
Toen Thorne twintig minuten later vanuit het metrostation naar Kentish Town Road liep, was hij nog steeds gedeprimeerd. Tegen de tijd dat hij de deur van zijn flat achter zich dichtschopte, voelde hij zich niet veel beter. Zijn stemming zou niet zo lang somber blijven. Vanuit de huiskamer klonk opeens een stem, nukkig, verongelijkt, boven het lawaai van de televisie uit. ‘Hoe laat denk je wel dat het is?’ Thorne gooide zijn tas neer, deed vier stappen de gang in en zag Phil Hendricks
languit op de bank liggen. De patholoog was langer, magerder en met zijn drieëndertig tien jaar jonger dan Thorne. Als altijd was hij in het zwart: een spijkerbroek en een trui met een V-hals, plus de gebruikelijke collectie ringetjes, pinnen en knopjes waar daar maar plaats voor was, op en om zijn gezicht. Op andere plekken had hij ook piercings, maar Thorne wilde daar zo weinig mogelijk van weten. Hendricks mikte met de afstandsbediening en zette de tv uit. ‘Het eten is helemaal verpieterd.’ Gewoonlijk was hij zo nichterig als een pantserwagen, dus om die geinige poging om in zijn plat Manchesters het flikkertje uit te hangen moest Thorne wel even glimlachen. ‘Ja, ja,’ zei Thorne, ‘alsof jij echt een eitje zou kunnen koken.’ ‘Nou, het zóú verpieterd zijn...’ ‘Wat eten we trouwens?’ Hendricks zwaaide zijn benen naar de grond en wreef over zijn gladgeschoren schedel. ‘Het menu staat bij de telefoon.’ Hij zwaaide met zijn hand naar het tafeltje in de hoek van de kamer. ‘Doe mij maar hetzelfde als anders, én een paddo-bhaji.’ Thorne gooide zijn jack uit en bracht het naar de gang. Hij kwam weer binnen, boog zich voorover om de verwarming aan te zetten en bracht een vuile beker naar de keuken. Hij raapte Hendricks’ motorlaarzen op die voor de bank stonden en zette die in de gang. Toen pakte hij de telefoon en belde The Bengal Lancer. Hendricks had sinds kort na Kerstmis, toen de verzameling paddestoelen die op zijn kamer groeide een monsterlijke omvang had gekregen, op Thornes slaapbank geslapen. De bouwvakkers en vochtbestrijders hadden daar binnen een week klaar moeten zijn, maar zoals altijd bij dat soort toezeggingen was de werkelijkheid anders. Thorne wist nog steeds niet waarom Hendricks eigenlijk niet bij zijn vriend van het moment, Brendan, was ingetrokken. Hij bracht er toch al elke week een paar nachten door. Thorne dacht wel dat bij zo’n wipwapverhouding als die twee hadden, zelfs een tijdelijk samenwonen misschien wat riskant was.
Voor hen tweeën was Thornes flatje wat aan de krappe kant, maar Thorne moest bekennen dat hij blij was met het gezelschap. Ze bespraken eerlijk en open de kwaliteiten van Tottenham Hotspur en Arsenal. Ze ruzieden over Thornes hartstochtelijke liefde voor country-muziek. Ze kibbelden over Thornes plotselinge, merkwaardige hang naar netheid. Terwijl ze wachtten op het eten zette Thorne een cd van Lucinda Williams op. Hendricks en hij discussieerden daar even over en toen begonnen ze over andere dingen... ‘Mickey Clayton is gestorven aan kogelwonden in zijn kop,’ zei Hendricks. Thorne keek hem over de rand van zijn bierblikje aan. ‘Ik neem aan dat dat niet een van je lastigste was. Want het grootste deel van zijn kop zat tegen de muren geplakt toen we hem vonden.’ Hendricks trok een gezicht. ‘Morgenmiddag heb je een volledig rapport op je bureau.’ ‘Bedankt, Phil.’ Hij hield wel van een grapje op zijn tijd, maar afgezien van het feit dat Hendricks zo ongeveer het dichtst bij een vriend kwam van alle mensen die hij kende, was hij ook de beste patholoog met wie Thorne ooit gewerkt had. Ondanks alle schijn, ondanks het sarcasme en de smakeloze grappen, was er niemand die de doden beter begreep. Hendricks luisterde als zij hem hun geheimen influisterden en vertaalde ze vanuit de mysterieuze taal van de stenen plaat. ‘Heb je de kogel?’ vroeg Thorne. De moordenaar had een negenmillimeterwapen gebruikt; de overige kogels waren bij de eerdere slachtoffers gevonden, of die zaten nog in de restanten van hun schedel. ‘Je hoeft hem niet te vergelijken om te weten dat het dezelfde moordenaar is.’ ‘De X?’ Het was duidelijk geweest toen het lijk de vorige morgen was ontdekt. Het nylon hemd opgetrokken tot achter in de nek; de bloedsporen liepen uit twee diepe, diagonale snijwonden, van linkerschouder naar rechterheup en omgekeerd. ‘Maar van het mes weet ik het nog niet zeker. Ik dacht dat het misschien een stanleymes was, maar ik denk dat het ook een machete of zoiets geweest kan
zijn.’ Thorne knikte. Een machete was het geliefde wapen bij een aantal gewelddadige onderwereldfiguren. Misschien Yardy’s of Yakuza’s...’ ‘Nou, wie hem ook inhuurt, hij geniet van zijn werk. Hij schiet ze al wel vlug dood, dus ik kan er niet helemaal zeker van zijn, maar ik denk dat hij wat creatief snijwerk doet terwijl ze nog leven...’ De man die verantwoordelijk was voor de dood van Mickey Clayton en drie mannen daarvóór in de afgelopen zes weken, was heel anders dan de huurmoordenaars die Thorne ooit was tegengekomen of van wie hij had gehoord. Voor die schimmige figuren - mannen die bereid waren een moord te plegen voor elk bedrag boven de paar duizend pond - stond anonimiteit voorop. Deze was anders. Deze wilde zijn merkteken achterlaten. ‘De X geeft de plek aan,’ zei Thorne. ‘Of hij betekent weggestreept.’ Hendricks dronk zijn blikje leeg. ‘En hoe is het jou vergaan? Fijne dag op kantoor gehad, schat?’ Thorne gromde toen hij opstond. Hij pakte Hendricks’ lege blikje en liep door naar de keuken om twee nieuwe te halen. Hij staarde doelloos in de koelkast en probeerde tevergeefs zich zijn laatste fijne dag op kantoor te herinneren... Thornes team van de groep Ernstige Delicten (West) - waarvan Hendricks als burger lid was - was aangewezen om het Projectteam van de EGD te versterken, de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten. Het was al vlug duidelijk geworden dat deze specifieke operatie allesbehalve georganiséérd was. Op het budget van de EGD was zwaar bezuinigd - dat werd tenminste gezegd. Er was een grote territoriumslag gaande tussen twee oude gangsterbendes aan de zuidkant van de Theems en een escalatie in een reeks doorlopende ruzies tussen Chinese bendes die in één week drie schietpartijen hadden gehad en één georganiseerd gevecht in Gerrard Street. Hoe dan ook, Thorne zag het zo dat hij en zijn team in wezen dienden om andere lui te dekken. Er was geen eer aan te behalen. Als er ooit een aanhouding verricht werd, zou iemand anders met de eer gaan strijken en er zat verdomd weinig voldoening in het grijpen van degenen die verantwoordelijk waren voor de liquidatie van opneukertjes als Mickey Clayton.
De reeks dodelijke schietpartijen - waarvan die van Clayton de vierde was - was een zware aanval op de activiteiten van een van de grootste onderwereldbendes in Noord-Londen, maar een feit was dat het Projectteam geen flauw idee had wie de aanvallers waren. De waarschijnlijkste concurrenten waren benaderd en geschrapt, de gebruikelijke onderwereldbronnen betaald en uitgeperst op informatie, maar dat had allemaal niets opgeleverd. Het werd alleen duidelijk dat er een belangrijke nieuwe campagne op touw was gezet die tot doel had indruk te maken. Thorne en zijn team probeerden erachter te komen wie het waren; wie een huurmoordenaar betaalde (die al vlug de X-man heette) om de bende van Ryan een hak te zetten. ‘Maar hij maakt het zich wel moeilijk, niet?’ Thorne begon in de keuken te praten en ging door terwijl hij de biertjes meebracht. ‘Met dat X-gedoe, zijn handtekening of wat het ook is. Het beperkt hem in zijn mogelijkheden. Hij kan niet gewoon op een motor komen aanrijden of ze buiten de pub opwachten. Hij heeft wat tijd en ruimte nodig.’ Hendricks pakte zijn blikje aan. ‘Hij stopt er kennelijk een hoop tijd in. Maakt een planning. Ik durf te wedden dat hij verrekte duur is.’ Thorne dacht dat Hendricks wel gelijk zou hebben. ‘Het is toch nog goedkoop, hè, als je erover nadenkt. Om iemand een kopje kleiner te maken, bedoel ik. Twintig, vijfentwintig mille is wel zo’n beetje het maximum. Dat is heel wat minder dan die lui die leningen sluiten om hun jeep en hun dikke Mercedes te betalen.’ ‘Wat denk je dat ik voor een paar honderd ballen kan krijgen?’ vroeg Hendricks. ‘In Westminster zit die assistent in het lijkenhuis die mij op de zenuwen werkt.’ Thorne dacht er een ogenblik over na. ‘Maagzuur?’ Dat was de eerste keer, voor zover Thorne zich herinnerde, dat hij de afgelopen dagen echt samen met iemand had gelachen. ‘Hoe zouden het de Yardy’s kunnen zijn?’ vroeg Hendricks toen hij uitgelachen was. ‘Of de Yakuza’s? We weten dat onze killer niet zwart is, en geen Jap.’ Een getuige beweerde dat hij de moordenaar van de plek van de derde moord had zien vertrekken en had een vage beschrijving gegeven van een blanke man van in de dertig. De getuige, een man die Marcus Moloney heette, was een lid
van de Ryan-bende en niet direct een nette burger, maar hij leek heel zeker van wat hij gezien had. ‘Zo eenvoudig is het niet,’ zei Thorne. ‘Tien jaar geleden had het dat geweest kunnen zijn, toen de mensen een hecht verband vormden, maar nu kan het ze niet zoveel schelen en die vrije jongens gaan daarheen waar ze werk krijgen. De Chinezen gebruiken Yardy’s. Yardy’s werken met Russen. Vorig jaar hebben ze een bende Yakuza’s gegrepen omdat ze leden wierven bij scholen. Ze deelden praktisch inschrijfformulieren uit, ze schreven Griekse jongens in, Aziaten, Turken, iedereen.’ Hendricks glimlachte. ‘Het is fijn om te zien dat al die werkgevers aan gelijke rechten doen...’ Thorne gromde en het tweetal zei een paar minuten niets. Thorne deed zijn ogen dicht en trok aan zijn sikje dat hij sinds eind vorig jaar had laten groeien. Dat baardje wekte de illusie van een kaaklijn en bedekte het litteken van een meswond. De rimpelige streep die dwars over Thornes kin liep was de enige zichtbare herinnering aan een avond, zes maanden tevoren, toen hij tegelijkertijd om zijn leven had gesmeekt en had gebeden dat de dood maar vlug mocht komen. Er waren andere littekens, net zo gemakkelijk te verbergen maar veel hinderlijker. Thorne tastte in het donker vaak naar zijn aars en krabde er dan aan tot het weer ging bloeden. Hij kon zich dan voorstellen hoe er weer een korstje van zwart bloed op de gevoelige huid kwam. Dat korstje jeukte dan en verkruimelde weer onder zijn nagels, wat lekker was en pijn deed als hij eraan krabde en plukte. Lucinda Williams zong zacht over een alles verterende lust, haar stem lief en gemeen tegelijk; zij steeg als rook boven een enkele akoestische gitaar uit. Thorne en Hendricks schrokken allebei een beetje toen de telefoon ging. ‘Tom?’ Een vrouwenstem. Thorne zakte met de telefoon in zijn luie stoel. Hij riep zo hard naar Hendricks dat de opbelster het wel moest horen. ‘Mijn god, dat is dat gekke oude wijf dat mij steeds maar belt.’ Hendricks grijnsde en riep terug: ‘Zeg haar dat ik het kattenvoer hier kan ruiken!’
‘Kom op dan, Carol,’ zei Thorne. ‘Vertel me eens wat er nu weer in dat verrukkelijke Worthing aan de hand is. Zijn er nog katten in een boom geklommen of kettingbotsingen van rollators waar ik van moet weten?’ De vrouw aan de andere kant van de lijn leek niet in de stemming voor het gebruikelijke babbeltje. ‘Ik moet je spreken, Tom. Je moet naar me luisteren...’ Dus luisterde Thorne. Het eten kwam en werd koud, maar daar dacht hij niet aan. Meteen toen ze begon te praten, wist hij dat er iets goed mis was. Al die tijd dat hij Carol Chamberlain kende, had Thorne haar nog nooit horen huilen.
2
‘Ik neem aan dat je 1471 al gebeld hebt?’ Ze trok haar wenkbrauwen op. Vroeg of hij dacht dat ze achterlijk was. Thorne haalde zijn schouders op en zei sorry. Toen Carol Chamberlain het afgelopen jaar voor het eerst zijn kantoor was binnengelopen, had Thorne haar beschouwd als een truttige vrouw van middelbare leeftijd die met haar tijd geen raad wist, een truttige vrouw van middelbare leeftijd van wie hij ten onrechte dacht dat ze de moeder van een van zijn agenten was. Ze beweerde nog steeds dat ze het hem niet vergeven had. Oud-inspecteur Carol Chamberlain was op een vochtige julimorgen zeven maanden tevoren naar Thornes kantoor gekomen en had de jacht op een sadistische verkrachter en moordenaar op zijn kop gezet. Ze was lid van een eenheid die bekend was geworden als het Rimpelteam. Die bestond uit voormalige politiemensen die na hun pensionering waren opgeroepen om aan cold cases te gaan werken. Chamberlain was gemakkelijk over te halen geweest om terug te komen. Ze was na haar dertig jaar bij de hoofdstedelijke politie voortijdig - volgens haar althans - uit de dienst gezet en ze meende dat ze met haar vijfenvijftig nog heel wat te bieden had. De eerste zaak die ze te pakken had, had informatie opgeleverd die van invloed was geweest op de loop van Thornes onderzoek, en naar zou blijken, zijn bestaan. Die cold case - nu allesbehalve cold - was haar al vlug uit handen genomen, maar Thorne was in gebleven en Chamberlain en hij hadden al vlug een nauwe band gekregen.
Thorne wist eigenlijk niet wat Carol Chamberlain uit haar relatie met hem haalde, maar wat dat ook was, hij gaf het met plezier in ruil voor haar directheid, haar goede raad, en een lulkoekdetector die mét de jaren alleen maar krachtiger
leek te worden. Nu Thorne over de tafel naar haar keek en terugdacht aan die eerste indruk van haar, vroeg hij zich af hoe hij zich zo had kunnen vergissen... Chamberlain hield de smerige crèmekleurige envelop omhoog zodat Thorne hem zag en hield hem toen scheef, waarbij de as eruit op tafel viel. ‘Dit is mij gistermorgen gestuurd.’ Thorne pakte een vork op en ging met de tanden door het zwart geworden spul. Hij zorgde er wel voor het niet aan te raken, maar hij wist niet waarom hij zich druk maakte. Hij wist niet of hij wel iéts zou doen. Het spul verkruimelde al bij aanraking, maar hij zag dat een paar stukjes hun oorspronkelijke blauwe kleur behielden. ‘Ik zal het meenemen.’ Hij pakte een menukaart en met de rand schraapte hij de as terug in de envelop. Chamberlain knikte. ‘Het is kamgaren, denk ik. Of zware katoen. Hetzelfde materiaal waarvan Jessica Clarkes rok was gemaakt.’ Thorne dacht na over wat ze zei, waar ze de vorige avond door de telefoon over begonnen was. Hij herinnerde zich weinig van die zaak, dacht nog wel aan die gewelddaad, maar de meeste bijzonderheden waren nieuw voor hem. Hij vroeg zich af of hij het verhaal ooit als griezelverhaal gehoord had. Als dat zo was, dan wist hij het niet meer. ‘Wat voor zieke smeerlap doet een kind zoiets aan?’ zei Thorne. Hij keek om zich heen; hij wilde de mensen aan de tafeltjes rondom hen niet choqueren. Chamberlain wachtte tot hij weer terugdraaide en keek hem recht aan. ‘Iemand die ervoor betaald wordt.’ ‘Wat?’ ‘Wij dachten dat het een soort halvegare was, dat dacht iedereen. Wij, de school en de media, we werden allemaal zenuwachtig, we wachtten tot hij het nog eens zou doen. Toen ontdekten we dat Jessica Clarke het verkeerde meisje was...’
‘Het verkeerde? Hoe bedoel je?’ ‘Het meisje dat die dag op de speelplaats bij haar stond, heette Alison Kelly. Ze was een van Jessica’s beste vriendinnen. Even lang, zelfde kleur haar. Ze was ook de jongste dochter van Kevin Kelly.’ Ze keek Thorne aan alsof ze een reactie verwachtte. Die bleef uit. Thorne schudde zijn hoofd. ‘Moet ik...?’ ‘Laat ik je even vertellen hoe de toestand in 1984 was. Jij zult toen... hoe oud geweest zijn?’ Thorne dacht even na. ‘Ik kwam rond die tijd uit militaire dienst,’ zei hij. ‘Ik zou gaan trouwen. Ik zal toen de laatste bloemetjes buitengezet hebben. Naar nachtclubs gaan, jamsessies...’ ‘Je woonde in Noord-Londen, niet?’ Thorne knikte. ‘Nou, het kan best wezen dat al die nachtclubs waar jij heen ging van een van de grote bendes waren, en de Kelly’s waren de grootste. Anderen hadden het voor het zeggen in Zuidoost, maar de Kelly’s hadden ten noorden van de Theems bij de meeste dingen een vinger in de pap...’ Terwijl Thorne luisterde, trof het hem dat haar gewone, afgemeten toon aarzelend was geworden en dat haar nette uitspraak schuilging onder haar oude Yorkshire-accent. Hij had het eerder gehoord, als ze boos was of enthousiast. Als ze zich ergens druk over maakte. Als hij het al niet wist, zou hij gedacht hebben dat iets haar diep geschokt had. ‘De Kelly’s hadden hun basis rond Camden Town. Er waren daar andere bendes, andere groepen in Shepherds Bush en Hackney, en de meeste tijd regelden ze alles onderling. Nu en dan deden ze iets stoms... een paar schietpartijtjes per jaar, maar niet erger dan het geweest was. Toen, in 1983, nam iemand Kevin Kelly op de korrel...’ ‘Was het een aanslag?’ ‘Inderdaad, maar om een of andere reden mislukte die. Wat voor boodschap daar ook achter zat, hij kwam niet door. Dus gingen ze achter zijn dochter aan.’ ‘En haar kregen ze ook niet. Mijn god...’
‘Maar Kelly begreep de boodschap nu wel. In de drie weken na het gebeuren met Jessica Clarke werden er twaalf omgelegd. Drie broers uit één gezin werden op één avond in hetzelfde café neergeschoten. Kevin Kelly roeide de concurrentie min of meer uit.’ Thorne pakte zijn kopje. De koffie was koud geworden. ‘Zodat meneer Kelly en zijn vrienden het in het grootste deel van Noord-Londen voor het zeggen hadden...’ ‘Zijn vrienden wel, maar Kelly niet. Het was alsof hij door de aanslag op zijn dochter alle lef kwijt was. Toen de concurrentie eenmaal was opgeruimd, hield hij het voor gezien. Hij ging er gewoon van tussen. Hij nam zijn vrouw, zijn dochter en een paar miljoen mee en keek niet meer om.’ ‘Klinkt heel verstandig.’ Chamberlain haalde haar schouders op. ‘Vijf jaar later was hij dood. Net vijftig geworden.’ ‘En wie werd de baas toen Kelly stil was gaan leven?’ ‘Tja, het was gewoon maar een bende. Kelly had geen broers of zoons. Hij deed de hele onderneming over aan een van die vrienden over wie wij het hadden: een bijzonder onaangenaam portret, William Ryan. Ryan was Kelly’s tweede man en...’ Chamberlain zag hoe Thorne keek en zweeg. ‘Wat is er?’ ‘Als je eerst die geschiedenisles afmaakt, dan praat ik je bij.’ ‘Nou goed dan.’ Chamberlain legde het theelepeltje neer waar ze al tien minuten mee had zitten spelen. Thorne duwde zijn stoel achteruit. ‘Ik ga een verse kop koffie halen. Wil jij nog iets?’ Ze hadden elkaar getroffen in een Grieks restaurantje dicht bij Victoria Station. Chamberlain was vroeg in de morgen in Worthing op de trein gestapt en was van plan zo vroeg mogelijk weer terug te gaan. Toen Thorne bij de bar stond en op zijn bestelling wachtte, keek hij naar haar. Hij dacht dat ze iets was afgevallen. Hij wist dat ze dat onder normale
omstandigheden heerlijk had gevonden, maar het leek verre van normaal. De rimpels in haar gezicht waren niet gecamoufleerd. Je zag ze nu ze rondkeek en naar hem glimlachte. Opeens een oude vrouw - en bang. Thorne bracht het blad naar het tafeltje. Twee koffie, en één baklava voor hen tweeën. Hij nam meteen een paar happen en als hij zijn mond even niet vol had, vertelde hij Chamberlain over de operatie van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten waarbij hij assisteerde. Over de huidige gang van zaken bij de georganiseerde misdaad in Noord-Londen. Over de nu nog niet thuisgebrachte uitdaging aan een machtige onderwereldbaas, Billy Ryan... ‘Nou, het is fijn om te horen dat Billy het zo mooi gered heeft,’ zei Chamberlain. Thorne genoot van dat sarcasme en die glimlach. Dit leek meer op die ouwe Carol Chamberlain. ‘O, hij heeft het héél mooi gered. En die bende van Ryan is echt een familiebende. Allemaal broers en neven, en een zoon en erfgenaam, Stephen. In alle opzichten een winnaar.’ Chamberlain pakte haar theelepeltje weer op. ‘Billy is op een zeker moment zelfs met Alison Kelly getrouwd.’ ‘Met de dochter van Kevin Kelly? Die toen...’ Ze knikte. ‘Die Gordon Rooker in brand wilde zetten. Die hij met Jessica Clarke verwisselde. Ze is met Billy Ryan getrouwd, kort vóór Kelly de pijp uit ging, als ik het wel heb. Daar was die ouwe blij om, maar erg lang heeft het niet geduurd. Ze was veel jonger dan hij. Ze was net achttien, geloof ik, en hij zal zo’n jaar of vijfendertig geweest zijn.’ Thorne wees met zijn lepeltje op het laatste stukje baklava. ‘Ik eet het allemaal op. Wil jij geen...’ Ze schudde haar hoofd en hij nam het. ‘Vertel me over Rooker,’ zei hij. ‘Er valt niet veel te vertellen. Hij heeft bekend.’ ‘Dat kan nooit kwaad.’ Haar glimlach was inmiddels weg. ‘Nee echt, Tom, het was zo’n beetje de gemakkelijkste zaak waar ik ooit aan gewerkt heb. Ik was de inspecteur. Ik heb zijn eerste verklaring opgenomen.’ ‘En wat dacht je?’
‘Die leek te kloppen. Rooker was geen onbekende. Wat hij op die school deed, met dat meisje, was heel uitzonderlijk, maar hij was iemand die zo’n beetje alles zou doen, bij iedereen, als het goed betaald werd.’ Thorne was veel te veel van dat soort lieden tegengekomen. En er waren er steeds meer. ‘Heeft hij gezegd wie hem inhuurde?’ ‘Hij heeft nooit een naam genoemd, maar dat was ook niet nodig. We wisten dat hij tevoren voor een paar kleinere bendes gewerkt had. Hij was misschien zelfs betrokken bij de mislukte aanslag op Kevin Kelly. Ook wisten we dat Rooker graag mensen in brand stak. Het was niet bewezen, maar hij deed mee aan een aanslag in 1982. Iemand, waarschijnlijk Gordon Rooker, bond de chef van een beveiligingsbedrijf op een stoel vast en gooide een blikje aanstekerbrandstof in zijn haar...’ ‘Wat een lekkertje!’ ‘Ja, dat was hij. Dat dacht hij tenminste. Dat rund flirtte met mij in de verhoorkamer.’ Ze zweeg en slikte alsof ze een zure smaak weg wilde werken. Zoals ik al zei, het was gemakkelijk. Rooker bekende. Hij kreeg levenslang. En gisteren, toen ik belde om het te controleren, zat hij nog in de Park Royalgevangenis.’ Thorne stak een hand uit en legde die op de hare, een paar seconden. ‘Hij was er zo’n drie uur geleden ook nog. Toen ík belde.’ De glimlach kwam even terug, maar leek een beetje gedwongen. ‘Bedankt, Tom.’ ‘En Jessica?’ Chamberlains ogen schoten weg van Thornes gezicht en ze keek langs hem heen door het grote raam naar buiten. ‘Ze is nooit meer naar school gegaan.’ ‘En nu? Wat doet ze...?’ Ze schudde haar hoofd, haar stem was nauwelijks meer dan een fluistering. ‘Je verwachtte toch zeker geen happy end, wel, Tom?’ ‘Eén zou leuk zijn,’ zei Tom even later. ‘Gewoon een enkel...’
Ze keek hem weer aan en haar gezicht werd zacht, als was hij een kind dat iets vroeg dat ze hem echt niet kon geven. ‘Op haar zestiende verjaardag sprong ze van een hoge parkeergarage.’
Toen de twee jongens zijn winkel in kwamen had Muslum Izzigil tien minuten stevig staan vloeken. Hij was bezig aan een enorme stapel videobanden, allemaal de vorige avond teruggebracht en geen ervan teruggespoeld. Mensen die video’s terugbrachten zonder ze terug te spoelen waren een nagel aan zijn doodskist. Hij haalde een cassette uit het apparaat, ramde hem in een doos en greep een andere. ‘Luie stronthommels...’ Hij keek naar de twee jongens die de doosjes in de GEBRUIKT/TE KOOPbakken bij de deur bekeken. Hij hield een van de banden omhoog en trok een gezicht. ‘Hoe moeilijk is terugspoelen? Hè?’ Eén jongen keek Izzigil uitdrukkingsloos aan, terwijl zijn kameraad iets tegen hem fluisterde en begon te lachen. Izzigil drukte voor de zoveelste keer de terugspoelknop in en leunde met zijn rug tegen de toonbank. Hij keek naar het scherm, keek een minuut of twee naar een Austin Powers-film en wierp toen een blik op de jongens. ‘Nieuwe films hier aan deze kant,’ zei hij en wees. ‘Als we hem niet hebben, volgende keer gratis. Geldt ook voor de nieuwste.’ De twee jongens trokken dozen uit de rekken in het schap VOLWASSENEN. Ze tuurden naar de foto’s achterop. Eén jongen wreef met een doos langs zijn kruis en stak zijn tong uit naar de andere. ‘Zeg...’ Izzigil zwaaide met zijn armen. ‘Maak geen rotzooi.’ De jongens trokken vlug nog meer dozen uit het rek, brachten een armvol naar de toonbank en gooiden ze neer. De ene was bijna dertig centimeter groter dan de andere, maar allebei waren ze dik. Ze hadden een honkbalpet op en een doorgestikt jasje, zo’n zelfde als Muslum Izzigil de zwarte kinderen zag dragen
die op zaterdagmiddag in Shopping City rondhingen. ‘Heb je iets met Turkse meiden?’ vroeg de grootste jongen. De andere jongen leunde tegen de toonbank. ‘Hij houdt van vrouwen die heel behaard zijn...’ Izzigil voelde zich rood worden. Hij zei niets en begon de dozen die de twee jongens neer hadden gegooid, bij elkaar te pakken en op te stapelen. ‘Wat je ook hebt, ik hoop dat het een heel stuk beter is dan dit.’ De kleinste jongen stak zijn hand in zijn jasje, haalde een effen zwarte cassettedoos uit zijn zak en sloeg die met een klap op de toonbank. ‘Deze heb ik pasgeleden hier gehuurd.’ Izzigil keek naar de doos. Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet van hier. Mijn dozen zien er anders uit, kijk...’ ‘Probeer je me te belazeren?’ zei de jongen. ‘Wij willen verdomme ons geld terug, man...’ Toen rook hij de geur. Izzigil moest bijna kokhalzen. Hij liet zijn hand zakken tot onder de bovenrand van de toonbank. ‘Jullie moeten gaan. Anders bel ik de politie...’ De grote jongen pakte de doos, maakte hem open en schudde de drol op de toonbank. Izzigil deed een stap terug. ‘Allejezus...!’ De grote jongen begon te lachen. Zijn kameraad trok een quasi-ernstig gezicht. ‘Die film is shit, man...’ ‘Als de sodemieter mijn winkel uit!’ Izzigil deed een greep onder de toonbank, maar voor hij de keu van het poolbiljart vast kon pakken, had de kleine jongen zich over de toonbank gebogen en opeens was er een mes tien centimeter van Izzigils gezicht. ‘Je hebt een brief gekregen...’
‘Wat voor brief? Ik weet van geen brief.’ ‘Vrienden van ons hebben je verdomme een brief gegeven. Je hebt de kans gekregen je als zakenman te gedragen, en die heb je laten schieten. En nu verknoeien we geen geld meer aan dat verdomde briefpapier. Is het je nu duidelijk?’ Izzigil knikte. ‘We houden op met rotzooi maken. De volgende keer komen we misschien langs als je boven dat harige ouwe wijf van je ligt te naaien en je zoon op de winkel past...’ Izzigil knikte weer, keek over de schouder van de jongen terwijl zijn kameraad langzaam de winkel rondging, cassettedozen uit de kasten wipte en hier en daar een bak omgooide. Hij zag een klant zijn hand tegen de deur leggen en vlug verdwijnen toen hij zag wat er binnen gaande was. De jongen met het mes ging langzaam een stap achteruit. Hij hield zijn hoofd scheef en liet het mes weer in de achterzak van zijn spijkerbroek glijden. ‘Binnen twee weken komt er iemand langs om een paar dingen te bepraten,’ zei hij. Toen klemde Izzigils hand zich om de biljartkeu. Hij wist dat het te laat was om nog van nut te zijn, maar hij kneep erin toen hij de twee jongens zag vertrekken. Op het scherm boven hem was Austin Powers aan het dansen op een lied van Madonna en Izzigil kwam langzaam achter de toonbank vandaan en liep naar de voorkant van de winkel. Hij drukte zich tegen de etalageruit en keek naar twee kanten de straat in. ‘Muslum?’ Izzigil keerde zich om toen hij de stem van zijn vrouw hoorde en liep weer een stap de winkel in. Hij zag opeens haar ogen groot worden en haar mond openvallen en hij draaide zich om op het moment dat er een zwart ding op het raam afschoot. Net toen de wereld leek uit te barsten in lawaai en pijn en een afschuwelijke waterval van glas.
Langzaam liepen ze over Buckingham Palace Road naar het station. Het was net lunchtijd en voor de deuren van cafetaria’s en koffietenten stonden mensen in de rij. Februari werd ijzig koud. Thornes jack was tot boven toe dichtgeritst en hij
had zijn handen diep in zijn zakken. ‘En hoe is het met Jack?’ Chamberlain bleef een seconde staan om een meisje vóór zich over het trottoir te laten schieten. ‘Nog altijd hetzelfde.’ Ze liepen weer door. ‘Hij probeert me te steunen, maar hij wilde niet graag dat ik er weer mee begon. Ik weet dat hij bezorgd is dat ik te veel hooi op mijn vork neem, maar opgesloten in huis - ik werd gek.’ Ze bekeek zich in een winkelruit en ging met haar vingers door haar haar. ‘Ik had echt geen zin in tuinieren...’ ‘Ik bedoel in verband met die telefoontjes. Die brief.’ ‘Van die brief weet hij niets en hij was maar één keer wakker toen ik werd opgebeld. Ik zei dat die ander verkeerd verbonden was.’ Ze trok haar sjaal dichter om haar hals. ‘Nu moet ik zo’n beetje de hele nacht de telefoon bewaken. Het is nog bijna het ergst in nachten dat hij niet gaat.’ ‘Slaap je dan helemaal niet? Dat duurt verdomme al veertien dagen, Carol...’ ‘Overdag haal ik het in. Ik sliep toch al nooit zoveel.’ ‘Hoe klinkt zijn stem?’ vroeg Thorne. Vlug en eenvoudig gaf ze antwoord. Thorne dacht dat ze tevoren geweten had wat hij zou vragen, omdat zij diezélfde vragen zou hebben gesteld. ‘Hij lijkt heel rustig. Alsof hij me dingen zegt die vanzelfsprekend zijn. Alsof hij me herinnert aan dingen die ik vergeten ben...’ ‘Een accent?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Enig idee hoe oud hij is?’ Ze bleef schudden. ‘Hoor eens, ik weet dat het gek klinkt, maar ik begrijp niet dat je niet meteen de politie gebeld hebt.’ Ze wilde iets zeggen, maar Thorne was haar voor. ‘Ik bedoel die jongens van hier. Die vent is gewoon kierewiet, Carol. Het is een kereltje dat je zit te zieken. Het is iemand die een of andere kloterige detective gelezen heeft en niets beters te doen heeft.’ ‘Hij wéét iets, Tom. Dingen die niet openbaar gemaakt zijn. Hij weet van de
aansteker die op die plek gevonden is, en welk merk aanstekerbrandstof is gebruikt...’ ‘Dan is het iemand die met Rooker in de bak gezeten heeft. Rooker heeft hem gezegd dat hij je op de kast moest jagen als hij weer vrij was.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Rooker heeft geen reden om iemand op mij af te sturen. Hij heeft bekend, weet je nog. Trouwens, Rooker mocht mij wel, verdomme.’ ‘Hij had een band met jou. Jij bent degene die hem verhoord heeft, en daarom moet hij jou nu hebben en niet de hoofdinspecteur van toen.’ ‘Ik denk gewoon dat ik de volgende ben. De inspecteur in die zaak is een tijdje vóór mij de dienst uit gegaan. Hij is tien jaar geleden naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd. Hij zal verdomd veel moeilijker te vinden zijn dan ik...’ Dat klonk logisch, maar Thorne had nog een ander idee. ‘Of misschien wéét die figuur dat het je... raakte, wat er met Jessica gebeurd is.’ Ongerust keek ze naar hem op. ‘Hoe zou iemand dat kunnen weten? Hoe weet jij dat...?’ Ze liepen een meter of vijftig verder voor Thorne weer wat zei. ‘Ben je bang dat je de verkeerde achter de tralies gewerkt hebt, Carol? Gaat het dáárom?’ ‘Nee, dat niet. Gordon Rooker heeft Jessica Clarke in brand gestoken. Dat weet ik zeker.’ Ze zeiden niets meer tot ze op het station waren. Halverwege de stationshal bleef ze staan en keek hem aan. ‘Je hoeft niet te blijven wachten. Over een kwartier gaat de volgende trein terug.’ ‘Het is best, ik vind het niet erg.’ ‘Ga weer aan het werk. Ik vind het leuk een beetje rond te neuzen. Ik koop een tijdschrift om tot rust te komen. Ik ben zo’n tuttig oud wijf.’ ‘Je bent niet tuttig.’
Ze boog zich naar voren om hem op zijn wang te kussen. ‘Brutale vlegel.’ Thorne zuchtte en maakte zich los. ‘Ik snap niet goed wat je van mij verwacht, Carol. Officieel kan ik niets doen wat een ander niet kan.’ ‘Ik wil niet dat jij officiéél iets doet.’ Toen kreeg hij door, ondanks de vrolijke toon en de plagerij van even tevoren, hoe erg ze wel van streek was. Het laatste, het allerlaatste wat ze wilde was wel het in handen van de uitvoerende macht geven. Hij dacht niet dat ze haar uit het Cold Case-team zouden zetten, maar er waren er heel wat die vonden dat de hoofdstedelijke politie geen gebruik zou moeten maken van mensen die beter op het postkantoor in de rij konden staan. ‘Goed,’ zei Thorne ten slotte. ‘Maar ik mag er wel mijn tijd aan verspillen.’ Chamberlain trok een grote handtas over een kleine schouder en draaide zich om. ‘Zoiets...’ Thorne zag haar in WH Smith verdwijnen. Toen hij terugliep naar de metro, dacht hij aan littekens die je verborgen hield en die waar je mee te koop liep. Littekens, zo erg dat je van een parkeergarage sprong.
3
Dit soort kamers was altijd min of meer hetzelfde. De grootte kon verschillen, waarbij de stijl gewoonlijk bepaald werd door de ouderdom en de inrichting afhing van de grillen van de budgettering of van de voorkeur van de hoge pieten. Maar ze roken altijd hetzelfde. Chroom en getint glas of schilferige oranje gipsplaat. IJskoud of snikheet. Hoe het er ook was, die geur zou verraden waar je was, al had je een zak over je kop. Thorne kon hem opsnuiven en als een kenner de bestanddelen opsommen. Verschaalde sigarettenrook, zweet en wanhoop. Hij keek om zich heen. Deze had van alles wat. Een frisse laag verf, gebroken wit, de dampen nog versterkt door de warmte die van de dertig centimeter dikke radiatoren kwam. Er was een opzichtig nieuw systeem van gekleurde stoelen: blauw voor bezoekers, rood voor gedetineerden. Op de meeste stoelen zat iemand, maar een paar rode waren nog onbezet. Een zwarte vrouw twee rijen verder keek hem even aan; de stoel tegenover haar was leeg. Ze glimlachte zenuwachtig, haar ogen rimpelden achter dikke glazen, en toen keek ze de andere kant op vóór Thorne de kans had om terug te glimlachen. Hij zag hoe de vrouw straalde toen een jongeman - haar zoon, schatte Thorne op haar toe kwam stappen. De man grijnsde, hield zich toen wat in en keek om zich heen of iemand had gezien dat hij niet op zijn hoede was. Thorne keek op zijn horloge. Bijna tien uur. Hij moest dit zo vlug mogelijk achter de rug hebben en terug naar zijn kantoor gaan. Hij had eerst agent Dave Holland nog gebeld toen hij onderweg was door Londen, in westelijke richting, naar de Park Royal-gevangenis. ‘Je moet mij dekken,’ had hij gezegd. ‘Zeg tegen Tughan dat ik weg ben om een informant te spreken of dat ik een ingeving check of zoiets. Je weet wel, politiegelul...’ ‘Krijg ik ook te horen wat je in werkelijkheid doet?’
‘Ik wil iemand matsen. Tegen de middag ben ik terug als het verkeer een beetje meewerkt, dus...’ ‘Ga je rijden? Wanneer heb je de auto teruggekregen?’ Thorne wist wat er komen ging. Stom van hem om zijn mond voorbij te praten. ‘Ik heb hem gisteren laat teruggekregen,’ zei hij. De auto in kwestie, een BMW zo geel als de zon, was dertig jaar oud en Thorne had er het jaar tevoren flink wat geld voor neergeteld. Thorne zag de auto als een klassieker. Anderen noemden hem liever antiek. Zeker Holland, die nooit de kans voorbij liet gaan om er grappen over te maken; van het eerste moment af aan had hij beweerd dat die auto een grote vergissing was. Toen het ding twee weken tevoren bij zijn jaarlijkse keuring enorme gebreken had vertoond, was hij naar de stad gegaan en in de garage verdwenen. ‘Hoeveel?’ vroeg Holland opgewekt. Thorne vloekte toen een verkeerslicht op rood sprong. Hij rukte de handrem omhoog. ‘Het is een ouwe kar, hè? De onderdelen zijn duur.’ En niet alleen duur, maar het leken er ook véél te zijn. Thorne wist ze niet allemaal meer, maar herinnerde zich wel een toenemend gevoel van wanhoop toen ze hem vrolijk werden voorgelezen. Voor zover Thorne iets afwist van wat er zich onder die zongele motorkap afspeelde, had de monteur net zo goed Tsjechisch kunnen spreken. ‘Vijfhonderd?’ vroeg Holland. ‘Of meer?’ ‘Hoor eens, hij is oud, maar hij is nog prachtig. Net als zo’n actrice, die maar doorgaat, maar er goed uit blijft zien, snap je?’ Aangezien de auto een BMW was, probeerde Thorne een Duitse actrice te bedenken die in dat beeld paste. Hij kon er geen vinden. ‘Felicity Kendal,’ zei hij terwijl hij doorreed. ‘Ja, die.’ ‘Dié?’ Holland leek het hoogst vermakelijk te vinden. ‘Dit schatje is een soort Felicity Kendal.’ ‘Mensen die hun auto “schatje” noemen, kunnen elk moment een paar autohandschoenen met van dat haakwerk aanschaffen, en een pijp...’
Door het geluid van de stoel tegenover hem die naar achter werd getrokken, keek Thorne op en zag Gordon Rooker op de rode stoel neerploffen. Thorne had nooit een foto van hem gezien of een beschrijving gelezen, maar het kon niet missen. ‘Zit hier iemand?’ zei Rooker. Hij glimlachte en je zag een gouden tand. Hij was rond de zestig, en lang. Zijn gezicht was mager en gladgeschoren. De huid in zijn hals hing, verweerd en losjes, en een volle kop wit haar was van voren gelig van het roken. Thorne knikte naar de groene slab die Rooker droeg, die alle gedetineerden over hun voorgeschreven blauwe sporttrui droegen. ‘Staat je leuk,’ zei hij. ‘We moeten die nu allemaal dragen,’ zei Rooker. ‘Op een paar plaatsen hebben ze ze al tijdenlang, maar een hoop directeuren, ook die van hier, vonden dat vernederend voor de gevangenen, en dat is allemaal heel mooi en voortvarend van hen. Toen, terwijl er even niemand keek, verwisselde in Gartree een vent met levenslang van plaats met zijn tweelingbroer en wandelde de poort uit. Nu moet het dus duidelijk zijn wie er gedetineerd is en wie niet, en moeten we ons allemaal uitdossen als kerstkalkoenen als er bezoek komt. Je denkt zeker dat ik dat verzin, hè?’ De stem klonk expressief en levendig. De stem van een caféfilosoof of een komediant, mooi gerijpt door tientallen jaren lang veertig sjekkies per dag. Terwijl Rooker sprak, had Thorne zijn legitimatie voor de dag gehaald. Hij schoof hem over tafel. Rooker keek er niet eens naar. ‘Wat wil je, meneer Thorne?’ Hij stak zijn hand op. ‘Nee, zeg maar niets, laten we gewoon maar wat kletsen. Je zult er dan vast wel over beginnen.’ ‘Ik ben bevriend met Carol Chamberlain.’ Rookers ogen werden kleiner. ‘Toen jij haar kende, zal ze Carol Manley geheten hebben...’ De gouden tand kwam langzaam weer in zicht. ‘Is die vrouw ooit commissaris geworden? Ik dacht altijd dat ze dat in zich had.’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Toen ze met vervroegd pensioen ging was ze inspecteur. Dat was zeven, acht jaar geleden.’ ‘Dat was een geschikt type, weet je?’ Rooker keek de andere kant op, hij dacht
ergens aan. Zijn ogen gleden weer naar Thorne. ‘Het verbaast me niets dat ze getrouwd is, ze zag er knap uit. Is ze nog gezond? Is ze een krasse oude dame?’ Hij boog zich over de tafel. ‘Hou je van een beetje oudere?’ Of die suggestieve opmerkingen nu een poging vormden om hem van zijn stuk te brengen of om een band te scheppen, Thorne negeerde ze. ‘Ze wordt lastiggevallen. Een of andere gek stuurt brieven en belt op...’ ‘Wat vervelend voor haar.’ ‘Wie het ook is, hij beweert verantwoordelijk te zijn voor de moordaanslag op Jessica Clarke.’ Thorne keek Rooker strak aan en zocht op zijn gezicht naar een reactie. ‘Hij zegt dat hij haar in brand heeft gestoken, Gordon.’ Er kwam een reactie, geen vraag, maar Thorne had geen idee wat Rooker zo amusant vond. ‘Grappig?’ vroeg Thorne. ‘Zeg dat wel, ja. Zoals ik zei, het spijt me dat juffrouw Manley of hoe ze maar heten mag, lastig wordt gevallen, maar het is geinig om je eigen persoonlijke gek te hebben, niet? Hij heeft er lang genoeg over gedaan, hè, wie het ook is...’ ‘Wil je me zeggen dat jij niet weet wie dat is?’ Rooker liet zijn open handen zien en stak ze achter zijn slab. ‘Geen flauw benul.’ Als Thorne op dat moment gevraagd was erop te wedden dat Rooker de waarheid sprak, had hij meteen een paar pond ingezet. ‘Ik heb in de loop van de jaren heel wat brieven gekregen,’ zei Rooker grijnzend. ‘Je weet wel, van die brieven met groene inkt, waarin zo hard op de pen is gedrukt dat hij door het papier gaat. Mensen die me hun fantasieën willen vertellen om er zich later bij af te trekken of wat ook. Ik kreeg ook een paar gekke vrouwen en zo, die hitsige brieven schreven en zeiden dat ze met me wilden trouwen...’ Een geval van het jaar tevoren - de zaak waarbij Thorne Carol Chamberlain voor het eerst had ontmoet - was begonnen met net zo’n brief als waar Rooker het over had. Die bepaalde brief was niet echt, maar veel waren dat wel, en Thorne bleef zich daarover verbazen; ze maakten hem misselijk. ‘Nou, Gordon, jij bent
duidelijk een gewilde prooi.’ ‘Maar dit ligt anders, hè? Dit is een soort omgekeerde stalker. Hij kan mij niet direct stalken, dus stalkt hij iemand anders, iemand die bij dat alles betrokken was, en hij verbeeldt zich dat hij mij is. Hij stelt zich voor dat hij gedaan heeft wat ík gedaan heb.’ Thorne besloot dat het tijd werd er een eind aan te maken. ‘Hij verzint het dus, hè? Want daarvoor ben ik eigenlijk hier. Om daarachter te komen.’ De vrijpostigheid, het gemak, smolten langzaam weg in de rimpels van Rookers gezicht. De schouders zakten naar voren. Zijn stem klonk laag en effen. Feitelijk... ‘Wees maar gerust. Ik heb dat meisje in brand gestoken. Daarvoor ben ik dus hier.’ Een halve minuut keek Thorne hoe Rooker naar het tafelblad zat te staren. Zijn schedel was duidelijk zichtbaar, roze, schilferig, onder het dunne witte haar. ‘Maar zoals je al zei. Hij heeft lang genoeg gewacht, die gek. Waarom zit je hier zo lang, Gordon?’ Hij kwam weer tot leven. ‘Vraag het die vervloekte rechter. Die ellendige hufter zal intussen wel dood zijn - als er gerechtigheid bestaat.’ Hij lachte vreugdeloos om zijn eigen grapje. ‘Die vent heeft geen sjoege van gerechtigheid - al zou die hem in zijn ballen bijten.’ ‘Het was een opmerkelijke zaak,’ zei Thorne. ‘Ze zouden je allemaal lang hebben vastgezet.’ ‘Hoor eens, ik verwachtte geen tikje op mijn vingers, man. Maar kijk eens waar allerlei klootvegers mee wegkomen. Jongens die hun vrouw aan stukken gesneden hebben, zijn na tien jaar vrij. Soms nog eerder...’ Zonder een greintje sympathie, in het besef dat hij elke seconde die hij achter de tralies zat, verdiende, had Thorne toch begrip voor Rookers argument. Het ‘tarief’ van twintig jaar - oftewel het deel van het vonnis waar het om ging - dat hij gekregen had, was meer dan eens zoveel als vaak een zogenaamd levenslang dat Thorne had horen uitspreken.
‘Het is niet eerlijk,’ zei Rooker. ‘Twintig jaar. Twintig jaar in die vervloekte KGafdelingen...’ Thorne grijnsde niet. KG. Kwetsbare gedetineerden. ‘Ben je dan nog steeds kwetsbaar, Gordon?’ Rooker knipperde met zijn ogen, zei niets. ‘Maar blijkbaar toch gevaarlijk. Twintig jaar, en nog steeds in categorie B? Je bent vast niet zo braaf geweest.’ ‘Er zijn een paar dingen gebeurd...’ ‘Geeft niet, hoor. Het zit er bijna op, hè?’ ‘Nog drie maanden, dan zijn de twintig jaar om...’ Thorne leunde naar achter, keek naar rechts. De zwarte vrouw ving zijn blik terwijl ze een verfrommeld papieren zakdoekje uit haar tas viste. Hij keerde zich weer naar Rooker. ‘Het is toeval, dacht je niet? Dat die vent nu voor de dag komt en de verantwoordelijkheid opeist?’ Rooker schudde zijn hoofd. ‘Ik denk van niet. Waarschijnlijk doet hij het precies daaróm. Het is het beste moment om de aandacht te trekken, niet? Als mijn vrijlating eraan komt. Mijn mógelijke vrijlating. Want als hij denkt dat ze me loslaten, dan is hij stommer dan ik dacht.’ ‘Wat is het, een BLP?’ Rooker knikte. Als het ‘tarief eenmaal uitgezeten was, kon de Beschikkingsraad Levenslang Gestraften van de Reclassering bij Binnenlandse Zaken vrijlating aanbevelen. Deze raad was samengesteld uit een rechter, een psychiater en één andere deskundige die met de zaak te maken had, een criminoloog of een reclasseringsambtenaar. De herziening behelsde, anders dan een normale voorwaardelijke-vrijlatingsprocedure, een mondeling verhoor, en de gedetineerde kon een advocaat of een vriend meebrengen om voor hem het woord te doen. ‘Ik heb dus geen flikker kans,’ zei Rooker. ‘Ik heb al een paar keer de kous op de kop gekregen, in evenzoveel jaren.’ Hij keek Thorne aan alsof hij een soort verklaring verwachtte, of een geruststelling. Die bleven allebei uit. ‘Wat moet ik doen? Ik ben naar gesprekken gegaan, ik heb ik weet niet hoeveel cursussen gevolgd...’ ‘Spijt is belangrijk, Gordon.’ Rooker scheen achteruit te deinzen van die
woorden. Thorne boog zich naar voren. ‘Die lui vinden dat om een onnaspeurlijke reden heel belangrijk. Ze willen wat medeleven met het slachtoffer zien, weet je? Een zeker begrip wat je het slachtoffer, en de familie van het slachtoffer feitelijk aangedaan hebt. Misschien vinden ze dat je niet genoeg spijt hebt, Gordon, wat denk jij? Misschien moet je een antwoord op die vraag vinden. Waar is de wroeging?’ ‘Ik heb er mijn vingers voor opgestoken, niet? Ik heb bekend.’ ‘Dat is niet hetzelfde.’ Het geschraap van Rookers stoel toen hij wegschoof van de tafel was zo akelig dat Thorne een gezicht trok. ‘Zijn we klaar?’ vroeg Rooker. Thorne schoof zijn eigen stoel achteruit en keek naar rechts waar de zwarte vrouw nu zat te snikken, het zakdoekje tegen haar mond gedrukt. Hij ving de blik van de man tegenover haar. De man keek terug naar Thorne of hij hem de kop wilde afrukken.
Zoals beloofd had Tom Thorne gebeld zo gauw hij uit de gevangenis weg was. Hij had haar in het kort over zijn gesprek met Rooker verteld. Carol Chamberlain had alles gehoord wat ze hoopte te horen, en toch bleef het gevoel van opluchting, waar ze op gerekend had, uit. Ze zat achter haar bureau in het geïmproviseerde kantoortje dat Jack het jaar tevoren in de logeerkamer had ingericht. Het was iets minder vol dan het toen geweest was, een hoop rommel was boven op de kast gelegd en onder het logeerbed gestopt. Nu was het overwegend kantoor; dozen waren opgestapeld op de vroegere toilettafel; het werd maar een paar keer per jaar als slaapkamer gebruikt, als Jacks dochter uit zijn eerste huwelijk de moeite nam om op bezoek te komen... Van beneden riep Jack: ‘Ik ga thee zetten, schat. Wil jij ook?’ ‘Graag...’ Chamberlain begreep nooit iets van die collega’s - oud-collega’s - die beweerden
dat ze zich bepaalde zaken niet konden herinneren. Ze stond versteld van mensen die moeite hadden zich de naam of het gezicht van bepaalde verkrachters of moordenaars te herinneren; van bepaalde doden. Ja, een dossiernummer vergat je, of de kleur van een bepaald voertuig, vanzelfsprekend, maar de mensen bleven je bij. Ze bleven haar in elk geval bij. Ze wist dat ze Tom Thorne bijbleven. Ze wist nog dat Thorne haar een keer had gezegd dat hij juist de gezichten die hij nooit echt gezien had, niet kon vergeten. Die van de moordenaars die hij nooit gepakt had. De zelfingenomen gezichten die hij zich voorstelde van degenen die de dans ontsprongen. Misschien hadden degenen die beweerden het niét meer te weten, een bepaalde vergeettechniek ontwikkeld. Een kneepje van het vak. Als dat zo was, dan wilde ze wel dat ze wat dichter bij hen had gestaan, meer avondjes in een Indiaas restaurant had doorgebracht of de hort op was gegaan. Dan hadden ze haar het geheim misschien verteld. Om redenen die ze zichzelf nog niet wilde bekennen, had ze het dossier van Jessica Clarke niet officieel opgevraagd, om geen aandacht op zichzelf of op de zaak te vestigen. In plaats daarvan had ze een gunst gevraagd, was naar het Registratiekantoor in Victoria Street gegaan en had snel iets ingekeken terwijl een bevriend persoon de andere kant op keek. Een paar seconden nadat ze de eerste gehavende bruine map opendeed, merkte ze dat ze zich Gordon Rooker heel goed herinnerde. Het gezicht op de verbleekte zwart-witte politiefoto was precies zoals ze het voor ogen had gehad vanaf de avond dat ze dat eerste telefoontje kreeg... Ik heb haar verbrand... Het was nog steeds het gezicht dat ze nu voor zich zag, ondanks dat er twintig jaar verstreken waren. Nadat ze met Thorne gesproken had, had ze geprobeerd de man op de foto in gedachten ouder te maken, om hem het witte haar en de rimpels te geven die Thorne had beschreven, maar dat lukte niet. Zo werkte het geheugen nu eenmaal, dacht ze. Een collega van de Cold Case-afdeling, nu een man van begin zestig, had gewerkt aan de zaak van de Heidemoordenaars. Als hij dacht aan Hindley en
Brady, had hij haar verteld, zag hij nog steeds die ongure foto’s van hen, zelfvoldaan, met diepliggende ogen. Nooit kon hij zich de verwarde oude man en de glimlachende, stilzwijgende brunette voor de geest halen. Vreemd genoeg had Carol Chamberlain er behóéfte aan, aan Rookers gezicht terug te denken. Om een reden die ze absoluut niet begreep, was die precieze herinnering voor haar één met de overtuiging die ze had van zijn schuld. Het was een onlogische, belachelijke botsing van ideeën, en toch was het voor haar volkomen logisch. Zijn gezicht, waarvan ze elke centimeter kende, was dat van een man die ze zag neerknielen bij het hek. Zijn gezicht, dat ze zich herinnerde, lachend aan de andere kant van een verhoorkamer, was het gezicht van de man die ze vrolijk zag wegrennen, de helling af, weg van de school. Ze klemde zich nu vast aan die herinnering, sterker nog na het telefoontje van Thorne. Ja, er had twijfel bestaan, natuurlijk, en ze begreep, uit zijn vraag over Rooker op het bureau, dat Thorne het had gezien. Het was in het donker opgekomen en had zich naar boven gedrongen terwijl zij zat te rillen. Het was gegroeid als een kruid dat zich een weg baant door de barsten in een platte steen terwijl ze wakker had gelegen. Ik heb haar verbrand... Nu stierf die twijfel gelukkig af. Hij was al gaan krimpen vanaf het moment dat ze de telefoon had gepakt en Thorne had opgebeld. Nu was Thorne Rooker gaan opzoeken en had het hem horen bevestigen. Het hem opnieuw horen bevestigen... Er was opluchting, maar die kon echt niet volledig zijn, want al vormde de herinnering aan Rookers gezicht een vreemde troost, ze moest ook aan het gezicht van Jessica Clarke denken. Chamberlain had foto’s gezien; kiekjes van een glimlachende tiener met een bleke teint en donker haar tot over de schouders. Ze zag de handen van de ouders
nog trillen toen ze houten fotolijstjes van een dressoir pakten, maar het gezicht van het meisje - het gladde, volmaakte gezicht dat ze tevoren had gehad - was al te gemakkelijk te vergeten geweest. Ze hoorde Jack met de thee naar boven komen. Ze probeerde het beeld weg te knipperen. Ze dacht altijd aan Gordon Rooker, precies zoals hij geweest was toen ze hem voor het eerst zag. Ze was veroordeeld om op dezelfde manier aan Jessica Clarke te denken.
Aan het eind van de dag klom Thorne met heel wat meer enthousiasme in de BMW dan hij er elf uur eerder in was gestapt. Hij reed het parkeerterrein van het Peel Centre af en de volgende paar minuten reed hij op de automatische piloot. Het grootste deel van zijn hersenen was bezig met de veel belangrijkere taak, de muziek uit te kiezen. In de auto zat een cd-wisselaar voor zes schijven in de kofferbak en Thorne genoot van de tijd die hij eens per week spendeerde aan het verwisselen van de cd’s, waarbij hij zorgde dat zijn selectie hem diverse keuzemogelijkheden bood, maar toch mooi in evenwicht was. Er moest wat bij van de vroege jaren van countrymuziek en iets nieuwers: Hank Williams en Lyle Lovett waren de boekensteunen die hij op dat moment had geladen. Hij nam dan misschien een paar verzamelplaten, soms de soundtrack van een film, en meestal iets van een van het groeiende aantal alternatieve countrygroepen waar hij op viel Lambchop misschien, of Calexico. Het laatst van alles, in vak één, kwam altijd een cd van Cash. Hij ging de beschikbare voorraad na. Het was van belang dat hij de juiste keuze maakte om hem een halfuur zoet te houden en hem in een beter humeur thuis af te leveren. Hij moest een beetje wegzweven, zich verliezen in de muziek en tenminste iets van de spanning laten wegebben. Het probleem was Tughan... Nog geen kilometer voor Hendon had Thorne besloten tot Unchained en toen de stem van Cash klonk in ‘Sea of Heartbreak’ en hij met zijn handen tegen het stuur sloeg, begon Thorne zich heel wat beter te voelen. Zo goed als maar
mogelijk was, gezien de gang van zaken. De huidige personeelsbezetting... Hij reed een tijdje naar het oosten en sloeg toen af naar het zuiden, kruiste de noordelijke rondweg en nam de richting Golders Green. Thorne had vier jaar tevoren met Nick Tughan bonje gehad over een zaak en hij had alle goden gedankt waar hij niet in geloofde toen hun wegen zich eindelijk scheidden. Terwijl Thorne bij een nieuw team kwam van de afdeling Ernstige Delicten, had Tughan andere stumperds gevonden om in de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten door te gaan. Nu was hij terug in verband met het onderzoek naar de Ryan- moorden, het onderzoek waaraan Thorne en zijn team mee moesten werken. Hij was terug en dat zat Thorne dwars. En het ergst van al, de gladjanus had promotie gemaakt. Al hadden ze elkaar vier jaar niet gezien, hun verhouding begon weer precies zoals hij geëindigd was, fraai samengevat in hun eerste gesprekje in de grote meldkamer in Becke House. ‘Thorne...’ ‘Tughan...’ ‘Ik verwacht “inspecteur” of “chef’...’ ‘Wat zou je zeggen van “zak”?’ Als een agent handtastelijk zou worden, bijvoorbeeld een knal zou geven aan een andere agent van gelijke of lagere rang, dan kon het weleens penibel worden. Als hij die knal gaf - waarbij een neusbeentje of misschien een jukbeen brak - of als hij gewoon een flinke mep zou verkopen aan een meerdere, bijvoorbeeld een inspecteur, zou hij diep in de stront zitten. Thorne bedacht hoe oneerlijk dat eigenlijk was toen zijn mobieltje begon te zingen. Hij pakte het mobieltje van de agiersstoel en zuchtte diep toen hij de naam op het schermpje zag verschijnen. ‘Tom...?’ Tante Eileen, zijn vaders jongste zus. ‘Hoor eens, er is geen reden tot paniek...’ Thorne luisterde, wierp een blik in de achteruitkijkspiegel, zwierde de weg over en stopte op een busbaan. Hij luisterde terwijl de bussen en taxi’s langs hem heen reden, doof voor het gevloek van geërgerde chauffeurs en het geblaf en
geblaat van hun claxons. Hij luisterde, voelde zich misselijk en bang, en ten slotte had hij ongelooflijk de pest in. Hij beëindigde het gesprek, maakte een U-bocht en reed snel naar het noorden, terug zoals hij gekomen was.
De schroeiplek zat tegen de muur achter het fornuis en verder over zo’n dertig centimeter van het plafond. Het behang met figuurtjes was hobbelig geworden en toen gaan opbollen waar het vet, dat zich in de loop van de jaren had opeengehoopt, het droge plaksel en de kalk eronder had verhit. De ramen in de keuken stonden open. Ze hadden al uren opengestaan en de stank was nog steeds walgelijk. ‘Geen kloterige frituurpannen meer,’ zei Thorne. ‘We doen alle pannen, alle olie hier weg.’ Eileen keek erg geschrokken. Thorne dacht dat het door zijn taal kwam, maar toen zij iets zei, besefte hij dat het meer was dan dat. ‘We moeten het fornuis loskoppelen,’ zei ze. ‘Of liever nog, iemand laten komen om dat vervloekte ding weg te halen.’ ‘Ik zal het regelen,’ zei Thorne. ‘Waarom laat je dat mij niet...’ ‘Ik regel het.’ Eileen haalde haar schouders op en zuchtte. ‘Hij wéét dat hij hier niet binnen mag komen.’ ‘Misschien moesten we intussen maar een slot op de deur maken.’ Thorne begon de keuken door te lopen en deed kasten open. ‘Hij zal wel honger gehad hebben.’ Ze knikte. ‘Hij heeft misschien geen middageten gehad. Ik denk dat hij heeft lopen vloeken op dat Tafeltje-dek-je-mens...’
‘Het heet geen “Tafeltje dek je” meer, Eileen.’ ‘Hij noemde haar een ellendige trut. Hij zei dat ze haar stamppot in de plee kon gooien.’ Ze probeerde haar lach in te houden. Toen ze zag dat Thorne dat niet deed, deed ze geen moeite meer. Toen ze uitgelachen waren, leunden ze allebei tegen de tafelrand. Eileen vouwde haar armen strak over haar borst. ‘Wie heeft de brandweer gebeld?’ vroeg Thorne. ‘Hij, uiteindelijk. Toen hij eenmaal door had dat het rookalarm afging, drukte hij op de paniekknop. Ik geloof dat hij even niet begreep wat dat voor een lawaai was...’ Thorne liet zijn hoofd achteroverzakken en keek naar het plafond. Er zat een spinnenweb van berookte barstjes rond het armatuur. Hij wist heel goed dat zijn vader ’s morgens soms moeite had zich te herinneren waar zijn schoenen voor dienden. ‘We moeten er echt eens over denken er iets aan te doen. Tom?’ Thorne keek haar aan. Jarenlang waren zijn vader en zij niet erg hecht geweest, maar sinds de diagnose Alzheimer twee jaar tevoren was Eileen een rots in de branding geweest. Ze had praktisch alles georganiseerd en al woonde ze in Brighton, het lukte haar nog steeds om van de zuidkust naar zijn vader in St Albans te rijden, vaker dan Thorne uit Noord-Londen. Thorne voelde zich moe en een beetje licht in zijn hoofd. Uitgeput zoals altijd door de combinatie van steken van dankbaarheid en schuldgevoel. ‘Hoe komt het dat ze jóu bellen?’ vroeg hij. ‘Ik denk dat je vader een van de brandweerlui mijn nummer gegeven heeft...’ Thorne zwaaide met zijn armen en sprak hard, quasi-ontdaan. ‘Mijn nummer staat op alle lijsten.’ Hij begon weer in de kasten te kijken. ‘Thuis én mobiel.’ ‘Om een of andere reden weet hij mijn nummer altijd. Ik denk dat het
gemakkelijk is...’ ‘En waarom heb je niet metéén gebeld? Ik had hier eerder kunnen zijn dan jij.’ Eileen liep op hem toe en legde haar hand op zijn onderarm. ‘Hij wilde je niet lastigvallen.’ ‘Je bedoelt dat hij wist dat ik geweldig kwaad zou worden.’ ‘Hij wilde je niet lastigvallen, en dat wilde ik ook niet. Toen ze belden was de brand trouwens al geblust. Ik dacht gewoon dat ik beter het eerst hier kon zijn, een beetje opruimen...’ Thorne probeerde het kastdeurtje dicht te doen, maar het was krakkemikkig en het wilde niet goed sluiten, hoe hard hij het ook dichtsloeg. ‘Ja, bedankt dan,’ zei hij ten slotte. ‘We zouden er minstens over moeten praten,’ zei ze. ‘We kunnen eens nadenken over de mogelijkheden.’ Ze wees op het fornuis. ‘We hebben geluk gehad, maar misschien is dit het moment om te bekijken of je vader niet ergens heen moet. We zouden dit huis toch minstens kunnen laten taxeren.’ ‘Nee.’ ‘Ik maak me zorgen dat hij wegloopt, weet je wel, verdwaalt. Op de radio hadden ze iets over een naamplaatje. Dat zouden we hem op kunnen spelden en als hij dan echt zou vergeten wie hij was, zou hij tenminste...’ Thorne had van dat plan gehoord. ‘Dat doen ze met jeugdige misdadigers, Eileen. Die prikken ze op die verrekte overvallers...’ Thorne liep langs haar heen de smalle gang in. Even bekeek hij zich in de gangspiegel, duwde tegen de deur direct rechts van zich en ging de huiskamer in. Jim Thorne zat naar voren geleund achter een laag salontafeltje, bestrooid met onderdelen van diverse radio’s die hij uit elkaar had gehaald en niet meer in elkaar kon krijgen. Hij sprak zonder op te kijken. ‘Ik had zin in patat,’ zei hij. Hij had een zwaarder accent dan Thorne. De stem
was hoger en hij rochelde nu en dan. ‘Er is godverdomme een heel goed cafetaria verderop aan de weg.’ ‘Dat is niet hetzelfde.’ ‘Je vindt de patat van die cafetaria lekker.’ ‘Ik wilde ze bakken.’ Hij stak zijn hoofd op en zwaaide boos met een dik stuk plastic. ‘Ik wilde goddomme zelf patat maken, ja?’ Thorne beet op zijn tong. Hij liep langzaam naar de leunstoel bij de haard en zakte erin neer. Hij vroeg zich af of dit het moment was waarop de ziekte officieel van het midden- in het late stadium overging. Misschien bestonden er geen medische termen voor. Misschien was het gewoon de eerste keer dat de zieke zichzelf bijna ombracht... ‘Kloteboel,’ zei zijn vader tegen niemand in het bijzonder. Het was tot nu toe een heel gedoe geweest, geen twijfel aan, maar ze hadden het gered. De praktische problemen met sleutels en post en geld; de verwarring over tijd en plaats; de fascinatie voor onnozele dingen; het volledige gebrek aan idee wat aan te trekken en wanneer iets te dragen; de pillen tegen depressie, tegen stemmingswisselingen, tegen verbaal storend gedrag. Maar toch was zijn vader niet weggelopen en in een sloot gevallen. Hij was geen chloor gaan drinken of het limonade was. Hij had zichzelf niet in gevaar gebracht. Tot vandaag... ‘Je weet dat je uit de keuken moet blijven,’ zei Thorne. Toen de drie woorden die de oude man dezer dagen het meest zei. Zijn ‘vaste uitdrukking’ noemde hij het in zijn betere stemming. Drie woorden, gesnauwd, soms traag. Gesnikt of geschreeuwd, maar meestal gemompeld, tussen tanden die over elkaar knarsten van frustratie. ‘Niet aan gedacht...’
‘Ik weet het, en je dacht er niet aan om het fornuis uit te draaien. De regels bestaan om een goede reden, weet je? Wat gebeurt er als je er niet aan denkt dat een mes scherp is? Of dat je geen water op de broodrooster moet gieten...?’ Opeens keek zijn vader op, enthousiasme kwam op zijn gezicht toen er een gedachte doorkwam. ‘Er sterven meer mensen thuis dan ergens anders,’ zei hij. ‘Bijna vijfduizend per jaar sterven door ongelukjes in huis en tuin. Ik heb het gelezen. Meer in de huiskamer dan in de keuken zelfs, en dat vond ik verrassend...’ ‘Pa…’ Thorne keek toe hoe de concentratie zich in zijn vaders gezicht nestelde, toen hij op zijn vingers begon af te tellen. ‘Vallen staat bovenaan, als ik me goed herinner. “Botsingsongelukken” worden die genoemd. Elektrocutie komt ook veel voor. Brand natuurlijk. Verstikking, doe-het-zelf-ongelukken...’ ‘Waarom heb je hun niet mijn nummer gegeven om te bellen?’ Zijn vader bleef aftellen, maar hij zei de woorden in stilte. Na een halve minuut of zo hield hij op en begon weer tussen de spoelen en schakelaars te snuffelen die op het tafeltje lagen. Thorne zat een tijdje naar hem te kijken. ‘Ik blijf vannacht,’ zei hij. De oude man grijnsde en kwam overeind. Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde een verkreukeld vijfpondbiljet te voorschijn. Hij stak het Thorne toe en wapperde ermee. ‘Alsjeblieft. Daar heb je wat... gozer...’ Hij deed zijn ogen dicht, had moeite om het woord te vinden. ‘Van dat spul waar mensen dingen mee kopen...’ ‘Waar heb ik geld voor nodig?’ ‘Geld!’ ‘Waar heb ik dat voor nodig?’ ‘Om ginds langs de weg patat te gaan halen. Ik heb verdomme nog niet eens iets gegeten...’
Hij lag wakker in het donker en dacht aan het brandende meisje. Hij was om een of andere reden steeds aan haar blijven denken, nooit langdurig, maar om duidelijke redenen de laatste tijd heel vaak. De kleuren en geuren, die begrijpelijkerwijs door de jaren vervaagden, werden opeens levendiger, indringender dan ze sinds het gebeuren ooit geweest waren. Niet dat hij meer dan een paar seconden had gehad om alles in zich op te nemen. Toen de vlammen eenmaal echt brandden had hij weg gemoeten en was hij snel die heuvel af gegaan, naar de plek waar hij de auto had achtergelaten. Hij had zich bijna net zo vlug verplaatst als het meisje zelf. De rest, het gezicht van het meisje en wat al niet, waren onderdelen van wat erna kwam. Hij had het gezien, in verband gewikkeld, op elke voorpagina en op elk tv-scherm. Later had hij gezien hoe ze eruitzag zonder verband, maar je kon onmogelijk zeggen hoe haar gezicht tevoren was geweest. Het was grappig, bedacht hij. Het was ironisch. Als hij haar gezicht had gezien, die dag op de speelplaats, dan had hij wel begrepen dat zij het niet was. Later zou niemand haar natuurlijk nog óóit voor een ander aanzien. Hij zakte wat weg, de slaap kwam dichterbij. Gedachten maakten plaats voor warrige beelden en gevoelens. Hij wist nog dat ze met haar armen sloeg, net voor ze begon te rennen, alsof het iets kleins was als een wesp. Hij herinnerde zich haar schoenen op de speelplaats toen hij zich afwendde. Hij wist nog dat hij zich zo’n stomme sufferd voelde toen het tot hem doordrong dat het helemaal het verkeerde meisje was.
Thorne bracht het grootste deel van de nacht door met woelen tussen nylon lakens. Hij zakte weg in het belachelijk zachte matras in de logeerkamer van zijn vader en trok het dekbed weer op dat neergleed langs de natuurlijke helling van het bed. Hij had het gevoel dat hij net was ingeslapen toen de telefoon ging. Hij keek op zijn horloge en zag dat het al halftien was. Op het moment dat hij in paniek begon te raken, dacht hij eraan dat hij de avond tevoren Brigstocke had
opgebeld om te zeggen wat er gebeurd was. Ze zouden hem niet verwachten. Hij stak zijn hand uit naar waar het mobieltje boven op zijn kleren lag te piepen. Zijn hals deed pijn, zijn armen waren ijskoud. Het was Holland. ‘Ik ben in een videozaak in Wood Green,’ zei hij. ‘We hebben twee lijken, nog warm. En dat is niet de titel van een van de video’s.’
4
De agent in uniform die het eerst ter plaatse was, zat aan een tafeltje in de achterkamer, naast een tiener die, naar Thorne dacht, Muslum Izzigils zoon moest zijn. Thorne keek vanuit de deur naar hen. Holland stond vlak achter Thorne. ‘Die jongen rende de straat op toen hij ze vond. Agent Terry zat te ontbijten in de cafetaria aan de overkant. Hij hoorde de jongen gillen.’ Thorne knikte en deed de deur zachtjes dicht. Hij keerde zich om en liep de winkel weer in, waar haastig schermen om de lijken waren geplaatst. Het Plaatsdelict-team trad op met efficiënte routine, maar het scheen Thorne toe dat het gebabbel dat hij normaal verwacht had - de galgenhumor, de kwinkslagen - een beetje gedempt was. Thorne had op seriemoordenaars gejaagd; hij had een sfeer gekend op de plek van het misdrijf die beladen was met respect, beduchtheid zelfs, bij het zien, het schouwen van het jongste slachtoffer. Dat zagen ze hier nu niet. Dit was bijna zeker een moord in opdracht. Toch hing er een merkwaardige sfeer in de winkel. Misschien kwam het omdat het er twéé waren. Omdat ze man en vrouw waren geweest. ‘Waar was de jongen toen het gebeurde?’ ‘Hij was boven,’ zei Holland. ‘Maakte zich klaar om naar school te gaan. Hij heeft niets gehoord.’ Thorne knikte. De moordenaar had een geluiddemper gebruikt. ‘Deze is niet zo opzichtig als de X-man,’ zei hij. Muslum Izzigil zat tegen de muur tussen een uitstalling van kindervideo’s en een levensgrote uit karton gesneden Lara Croft. Zijn hoofd was scheefgezakt, zijn ogen waren halfopen en puilden uit. Een dun stroompje bloed kwam uit zijn achterhoofd, langs frisgewassen wangen, en was felroze in de kraag van een wit nylon overhemd getrokken. Het lijk van zijn vrouw lag met het gezicht omlaag
over zijn benen. Er was heel weinig bloed en alleen het kleine zwarte gaatje achter haar oor vertelde wat er gebeurd was. Tenminste een deel ervan... Wie had hij het eerst gedood? Had hij de man laten toekijken terwijl de vrouw werd doodgeschoten? Stierf die vrouw alleen omdat ze haar man wilde redden? Thorne keek op van de lijken. Hij zag de kleine camera in de hoek van de winkel. ‘Die zal niet veel opleveren, neem ik aan?’ ‘Helemaal niets,’ zei Holland. ‘Het opnameapparaat is zó te vinden. Dat zit daar, onder de toonbank. De schutter heeft de band meegenomen.’ ‘Iets om aan zijn kleinkinderen te laten zien...’ Holland knielde neer en wees met een balpen naar de nek van de dode vrouw. ‘Een punt-tweeëntwintig zou je zeggen.’ Toen zag Thorne waar het bloed zich verzamelde. Het liep om haar hals als een dun halssnoer of een wollen draad, maar vormde een plakkerig plasje tussen haar kin en de grijze vloerbedekking. ‘Lijkt er wel op,’ zei hij. Hij liep de winkel al door naar de achterkamer. Naar een vermoedelijk moeizaam gesprek. Agent Terry kwam overeind toen Thorne binnenkwam. Thorne gebaarde hem terug in zijn stoel. ‘Hoe heet de jongen?’ De jongen gaf zelf antwoord. ‘Yusuf Izzigil,’ zei hij. Thorne schatte hem op zeventien. Zat waarschijnlijk voor zijn eindexamen. Hij had zijn korte, zwarte haar tot punten gegeld en deed aardig zijn best een snor te laten groeien. De hysterie waar Holland het over gehad had en die aanvankelijk de politie had gewaarschuwd, was overgegaan in stilzwijgen. Hij was nu rustig en schijnbaar beheerst. De tranen kwamen nog even vlug, maar werden op het moment dat ze op zijn wang kwamen, resoluut weggeveegd met de muis van zijn hand. Hij begon te praten zonder dat hem iets gevraagd was. ‘Ik was me boven aan het klaarmaken. Vader ging altijd kort na achten naar beneden om de banden op te bergen die in de nachtkast waren teruggekomen. Moeder kwam naar beneden om
alles in orde te brengen als ze de ontbijtboel had opgeruimd.’ Hij sprak goed, en langzaam, zonder een spoor van accent. Thorne begreep opeens dat de kastanjebruine trui en de grijze broek een uniform waren en veronderstelde dat de jongen naar een bijzondere school ging. ‘Je hebt dus niets gehoord?’ vroeg Thorne. ‘Geen harde stemmen?’ De jongen schudde zijn hoofd. ‘Ik hoorde het belletje van de deur gaan toen iemand hem opendeed, maar dat is niet ongewoon.’ ‘Wel een beetje vroeg, niet?’ ‘We krijgen dikwijls klanten die langskomen op weg naar hun werk, om een film op te halen die de vorige avond is teruggebracht.’ ‘Is dat alles?’ ‘Daarna was ik in de badkamer. Daar stroomde het water. Anders had ik misschien iets gehoord.’ De hand ging naar het gezicht; hij drukte en veegde. ‘Ze hadden geluiddempers op hun pistool, hè?’ Het was iets raars om te zeggen. Thorne vroeg zich af of de jongen misschien iets wist, maar hij besloot dat dat vermoedelijk kwam doordat hij veel te veel van die lullige Britse gangsterfilms had gezien die zijn vader op de plank gehad moest hebben. ‘Waarom denk je dat het er meer dan één waren, Yusuf?’ ‘Vorige week kwamen er twee jongens binnen. Ongeveer van mijn leeftijd zei vader. Ze probeerden hem bang te maken.’ ‘Wat deden ze dan?’ ‘Vervelende dingen, dreigen. Hondenpoep in een cassettedoos. Gooiden een afvalbak door de ruit.’ Hij wees naar de winkel waar nu een dik zwart gordijn voor de etalageruit en de winkeldeur hing, opgehangen om de activiteiten binnen voor de ogen van anten te verbergen. ‘Eerst kwam er een brief. Daar reageerde vader niet op.’ ‘Heeft hij die brief bewaard?’
‘Moeder zal hem wel ergens hebben opgeborgen. Die gooit nooit iets weg.’ Het drong tot de jongen door wat hij zei; langzaam kneep hij zijn ogen tot spleetjes. De hand ging naar het gezicht en bleef daar nu wat langer. Thorne dacht aan het bordje dat hij voor in de zaak had zien hangen: CAMERABEWAKING. ‘Had je vader daar opnames van? Van die toestand met die twee jongens?’ ‘Ongetwijfeld. Hij nam alles op, maar het zal er nu niet meer zijn.’ Thomas wierp hem. een vragende blik toe. ‘Omdat hij de banden steeds opnieuw gebruikte. Hij deed er elke dag wel twaalf keer een andere in en zette er een opname overheen. Hij probeerde altijd geld te besparen, maar dat gedoe met die videobanden was echt stom - we verkóchten die dingen nota bene. Wilde altijd geld besparen...’ De jongen liet zijn hoofd zakken. De tranen die kwamen, vloeiden ongehinderd; de handen die ze hadden weggeveegd klemden zich nu om het toonbankblad. ‘Yusuf, je bent geen kind meer,’ zei Thorne. ‘Je bent veel te slim om naar mijn geleuter te luisteren, dus dat hou ik voor me, goed?’ Hij keek weer naar de schermen, naar wat daarachter lag. ‘Dit heeft niks met een ruzie te maken, of een kwestie, of een openstaande rekening. Ik kan je niet vertellen dat ik degene die dit heeft aangericht, kan pakken, want dat weet ik niet. Maar ik weet wél dat ik er verdomd hard mijn best voor ga doen.’ Thorne zweeg; de jongen keek niet op. Hij knikte even naar Terry, die opstond en een arm om de jongen zijn schouder legde. De agent zei wat, een paar woorden van troost, gemompeld terwijl Thorne de deur achter zich dichtdeed, maar hij verstond het niet. Hij was op tijd terug in de winkel om het gordijn opzij te zien zwaaien en inspecteur Nick Tughan als een slecht acteur te zien binnenkomen. ‘Mooi. Wat hebben we?’ Tughan was een broodmagere Ier met allesbehalve gulle lippen. Zijn korte, rossige haar zat altijd netjes en zijn boord was schoon onder allerlei dure pakken. ‘Wie brengt me op de hoogte?’
Thorne glimlachte en trok zijn schouders op. Ik, als ik maar even de kans krijg, rukker. Hij was blij Holland rond te zien lopen om de honneurs waar te nemen, niet met genoegen blijkbaar, maar in het besef dat hij straks wel een borrel had verdiend. Een bier was wel een goed idee, zelfs om elf uur ’s morgens. De Izzigils meegerekend waren er twaalf mensen in het winkeltje dat, mede door de warmte die van de extra lampen kwam, al heel vlug tot een sauna werd. Thorne hunkerde naar frisse lucht en ging naar de winkeldeur, net op het moment dat er iemand door het zwarte gordijn kwam. Hij was zelf van top tot teen in het zwart gekleed. ‘Wat is je gisteravond overkomen?’ vroeg Hendricks. Thorne zuchtte. Hij was helemaal vergeten om te bellen en Hendricks te zeggen dat hij bij zijn ouweheer bleef slapen. ‘Ik leg het je nog wel uit...’ ‘Is alles in orde?’ ‘Ja, prima... alleen mijn vader.’ ‘Is het goed met hem?’ ‘Hij is een lastpak.’ ‘Ik ben opgebleven. Je had moeten bellen.’ ‘O, dat is schattig.’ Thorne keerde zich om toen hij de stem van Tughan hoorde. De inspecteur stond met een quasi-lieve glimlach op zijn gezicht over de lijken van Muslum en Hanya Izzigil gebogen. ‘Nee, echt, het is heel roerend dat hij om je bezorgd is.’ Thorne stond tien minuten later nog steeds te vloeken toen Holland op het trottoir voor de videowinkel op hem toe kwam. ‘Als er ooit een prikkel was om een zaak op te lossen...’ ‘Zeg dat wel,’ zei Thorne. ‘Afrekenen met die gladjanus.’ ‘Maar eerlijk, hij had gelijk. Het was roerend.’
Thorne draaide zich om, klaar om stoom af te blazen. De brede grijs op Hollands gezicht verzachtte de woede op het zijne. Hij ademde lang en langzaam uit en leunde achterover tegen de etalageruit. ‘Je ziet er ruig uit, Dave.’ Thorne had agent Dave Holland de afgelopen jaren flink zien groeien, vooral sinds hij een dochtertje had. Het sluike blonde haar was onlangs korter geknipt, waardoor hij er een paar jaar ouder uitzag, en de rimpels rond zijn ogen deden er nog wat jaartjes bij. Thorne wist dat heel weinig politiemensen er lang fris bleven uitzien. Die hadden dan geluk, of ze waren lui, en die twee dingen golden niet voor Holland. Hij had Thorne het jaar tevoren het leven gered en de omstandigheden - de duistere, verderfelijke intimiteiten waarvan het tweetal getuige was geweest en die het had doorgemaakt - daar was sinds de eruit voortkomende rechtszaak niet veel meer over gesproken. ‘Ik ben echt bekaf,’ zei Holland. Thorne keek hem aan, naar de voorzichtige stoppels die op de bleke en lichtelijk ingevallen wangen zaten. Misschien was de verandering in hem meer het gevolg van verantwoordelijkheidsgevoel dan van ervaring. Vóór en met name tijdens de zwangerschap van zijn vriendin had Holland daar heel wat blijk van gegeven. ‘Komt dat door de baby?’ ‘Nee, door Sophie,’ zei Holland. ‘Het komt waarschijnlijk van de hormonen of iets, maar ze maakt me drie, vier keer per nacht wakker en wil dan vrijen.’ ‘Wat...?’ ‘Natúúrlijk komt het door de baby. Ben je aan je gevoel voor humor geopereerd?’ ‘Ik heb zelf ook niet best geslapen. Ik logeerde bij mijn vader.’ ‘Sorry, dat was ik vergeten. Hoe is het met hem?’ ‘Ik vrees dat hij mijn dood wordt voor hij zichzelf om het leven brengt...’ Aan de overkant van de straat stond een groepje mensen naar het komen en gaan in de videozaak van Izzigil te kijken. De cafetaria waaruit agent Terry aan was komen hollen om te zien wat al dat geschreeuw te beduiden had, was nu een
handig uitkijkpunt geworden. De eigenaar haastte zich blijmoedig rond en bediende de mensen die buiten wilden zitten gapen van koffie en gebak. Holland haalde een pakje Silk Cut te voorschijn. Hij vroeg een vuurtje aan een vrouw die met een buggy voorbijkwam. ‘Hoe lang ben je daarmee bezig?’ vroeg Thorne met een knikje naar de sigaret. Hij had lange tijd niet gerookt, maar had er nog best een moord voor willen doen. ‘Sinds de baby, geloof ik. Het was tabak of heroïne.’ ‘Nou, daarvoor ben je op de goede plek...’ Noordelijk van het Finsbury Park ging Green Lanes over in een recht stuk, bekend als de Harringay-ladder. Als je nu keek naar de drukte rondom de winkels en zaken daar, kon je gemakkelijk zien wat voor buurt het was: een van de drukste en beslist een van de meest multiculturele wijken van de stad. Dat verklaarde natuurlijk niet de aanwezigheid van gewapende politie in die straten. Bij een heftige schietpartij, een halfjaar tevoren, waren hier drie mensen gedood, waardoor het andere aspect van deze buurt wel felbelicht werd. Harringay was de basis van een aantal bendes die in de Turkse gemeenschap opereerden. Volgens cijfers van de Nationale Delicten-Inlichtingendienst ging driekwart van de zeventig ton heroïne die elk jaar in Londen verkocht werd, door hun handen. Ze beschermden hun investeringen vurig. ‘Denkt Tughan dat het over heroïne gaat?’ Holland had niet geluisterd. ‘Wat zeg je?’ Thorne wees achter zich, naar de winkel. ‘De Izzigils? Denkt onze onderwereldkenner daarbinnen dat het een territoriumgevecht is?’ ‘Hij denkt dat het de Ryans zijn.’ ‘Zo?!’ ‘Hij schijnt te denken dat dit een boodschap van Bill Ryan is aan degene die zijn jongens molt. Een “verklaring”, beweert hij.’
‘Een wilde gok, niet?’ zei Thorne. ‘Waar baseert hij dat op?’ ‘Geen idee. Maar hij lijkt sterk overtuigd.’ Thorne deed zijn ogen dicht toen rook van Hollands sigaret langs zijn gezicht dreef. ‘Het is in één opzicht logisch, neem ik aan.’ ‘Wat?’ ‘De Ryans waren steeds al aan het onderzoeken wie achter hen aan zat, lang voordat wij dat deden.’ Thorne keek toe toen twee agenten met lijkzakken naar de winkeldeur gingen. Hendricks had blijkbaar zijn voorlopig onderzoek afgerond. Thorne maakte aanstalten om achter die agenten weer naar binnen te gaan, waarbij hij in het voorbijgaan tegen Holland mompelde. ‘Hoor eens, dat Hendricks bij mij woont,’ vroeg hij, ‘maken ze daar grappen over?’ Holland genoot net van een flinke trek. Hij moest zo lachen dat hij begon te hoesten.
Thorne was de afgelopen drie jaar gestationeerd geweest in het Peel Centre in Hendon, en met name zijn bekendheid met Becke House had een hoop minachting gewekt. Het gebouw, een grijsbruine ontsiering van een toch al vaal stadsgezicht, had eens rekrutenkamers geherbergd. De bedden hadden plaatsgemaakt voor open meldkamers en miezerige kantoortjes, maar rond het gebouw waren nog steeds nieuwe gezichten te zien, nu de aspiranten van de Hoofdstedelijke Politie in een ander gebouw van hetzelfde complex waren gevestigd. Thorne vond het altijd al merkwaardig dat de groep Ernstige Delicten op deze plek zat, schouder aan schouder met de politieschool. Hij wist nog dat hij op een middag laat terugkwam, een jaar of zo tevoren, en tegen een geüniformeerde aspirant op liep toen hij zich omdraaide na zijn auto afgesloten te hebben. Hij had de afgelopen uren aan een oude vrouw proberen uit te leggen waarom haar schoonzoon haar dochter en kleinkinderen met een bijl had aangevallen.
Door de blik op Thornes gezicht was de aspirant stokstijf blijven staan, had zijn vrolijke groet halverwege ingeslikt en zijn gladde wangen waren lijkbleek geworden... De bijeenkomst vond plaats in het kantoor dat Russell Brigstocke tot zijn ongenoegen deelde met Tughan. Het projectteam van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten was gestationeerd in een aantal verplaatsbare bouwketen in Barkingside waar Tughan en zijn team nog steeds veel tijd doorbrachten, maar sinds de gezamenlijke operatie was begonnen, had er een zekere hergroepering plaatsgevonden op de derde verdieping van Becke House. Holland en agent Andrew Stone deelden nu hun kantoor afwisselend met twee agenten van Ernstige Georganiseerde Delicten, waarbij het derde kantoor voor Thorne en inspecteur Yvonne Kitson overbleef. Kitson bracht de meeste tijd door in de meldkamer om samen met brigadier Samir Karim en hun pendanten van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten informatie te verzamelen. Meestal had Thorne in zijn eentje de beschikking over zijn kantoor. ‘Mooi,’ zei Tughan. ‘Het spel begint. Ik denk dat we oorlog hebben.’ Tughans Ierse accent kon stroperig of schril klinken. Vandaag ging het dwars door Thorne heen. Hij dacht terug aan het geschraap van de stoel van Gordon Rooker over de vloer van de bezoekkamer in de Park Royal-gevangenis. Tughan leunde tegen het bureau in een vergeefse poging, niet te benadrukken dat hij hun meerdere was. Hij hield een stuk papier in een plastic hoes omhoog. ‘Dit werd gevonden tussen de papieren van de man. Er is voor jullie allemaal een fotokopie...’ Brigstocke en Kitson hadden al een kopie. Degenen die er geen hadden Holland, agent Andy Stone en Thorne - kwamen naar voren en pakten er een van het bureau. ‘Er staat geen datum op deze brief,’ zei Tughan, ‘maar volgens de zoon werd hij vijf, zes weken geleden afgegeven.’ ‘Een laat kerstcadeau...’ zei Stone in de hoop op gelach. Als gewoonlijk een beetje te vol van zichzelf. Tughan negeerde het en ging door. ‘Het is niets nieuws. Subtieler dan andere die ik gezien heb, allemaal praat over gevaren die nieuwe zaken bedreigen, maar in
de grond een eenvoudig beschermingsplan. Het enige probleem is dat ze iemand aanpakken die al bescherming kreeg.’ ‘En “ze”,’ zei Thorne, ‘dat is Billy Ryan.’ ‘Voor zover ik weet wel, ja.’ ‘Voor zover je weet?’ Tughan glimlachte zwak en keerde zich van Thorne af. ‘We gaan door op de veronderstelling dat deze brief van de bende van Ryan komt of van misdadigers die nauw met hen verbonden zijn.’ Thorne liet het schieten, maar het zat hem toch dwars. Dreigbrieven werden niet met een nette aanhef verstuurd. Hoe kon Tughan zo zeker weten dat deze van de bende van Ryan kwam? Thorne wisselde een blik met Brigstocke maar de inspecteur bleef hem niet lang aankijken. Russell Brigstockes houding tegenover de hele EGD-operatie hield in wezen in dat hij zich sjakes hield tot ze weer weggingen. Thorne mocht Brigstocke graag. Het was een harde man met principes, die veel te vaak klem zat tussen zijn meerderen en zijn ondergeschikten, maar hij had toch een ergerlijk vermogen om geen kleur te bekennen. Intussen was Thorne er zich wél van bewust, dat zijn eigen weigering om dat te doen hem een hoop last had bezorgd. Yvonne Kitson was niet zo bang als veel anderen om te zeggen wat ze dacht. ‘Dat klinkt niet erg logisch. Ze sturen een dreigbrief. Ze sturen er die rotjongens op uit om een afvalbak door het raam te gooien. En dan laten ze de eigenaars dóden?’ Holland keek op van de brief. ‘Ja, dat is een hele escalatie, inspecteur.’ ‘Het is niet gecompliceerd,’ zei Tughan. Zijn glimlach bracht hem ver over de grens die informeren scheidde van bevaderen. ‘Dit was een rechtstreekse intimidatiecampagne. Het had op den duur wel onaangenaam kunnen worden, maar het zou niet tot moord gekomen zijn. Toen ontdekte de Ryans dat de videowinkel werd beschermd door dezelfde mensen die verantwoordelijk waren voor de moord op Mickey Clayton en anderen. De mensen die de X-man hebben betaald.’
‘Wel wat toevallig, niet?’ vroeg Holland. Daar had Tughan op staan wachten. ‘Het lijkt mij van niet...’ ‘Het was die brief,’ zei Thorne. ‘Daar is alles mee begonnen.’ ‘Waarschijnlijk was het de brief.’ Tughan kon zijn irritatie niet verbergen dat iemand hem voor geweest was. ‘Hoe het begon, dat doet er nu niet toe.’ Thorne zag de gezichtsuitdrukking van Tughan als een teken om door te gaan. ‘Degene die Izzigils zaak beschermde was zwaar op zijn pik getrapt door Ryans poging om het over te nemen.’ ‘Op zijn pik getrapt?’ zei Holland. ‘Dat is heel zacht uitgedrukt. Ze hebben vier van Billy Ryans beste mensen gedood.’ Brigstocke was het daarmee eens. ‘Waarom hebben ze zijn benen niet gebroken?’ ‘Het gaat nu om heel wat meer dan territorium,’ zei Thorne. ‘Dat was waarschijnlijk altijd al zo. We gaan ervan uit dat het Turken zijn, hè? Wie de Ryans te na komt...’ ‘We kunnen nergens van uitgaan,’ zei Tughan. ‘Het feit dat die videozaak Turks was, hoeft niets te betekenen.’ ‘Hóéft niet. Toch denk ik dat het zo is.’ ‘We hebben niets van de Nationale Delicten-Inlichtingendienst gehoord.’ ‘Ze zijn niet onfeilbaar. We hebben het waarschijnlijk over iemand die betrekkelijk nieuw is. Misschien een zijtak van een bestaande bende.’ ‘Het is dan wel Turks gebied, maar andere groepen kunnen er toch een gooi naar doen.’ ‘Dat zou wel oerstom zijn...’ ‘De Ryans hebben het gedaan.’ ‘Klopt,’ zei Thorne, ‘en kijk eens wat ze een ellende gekregen hebben.’
Tughan scheen opeens te besluiten dat er een barrière tussen Thorne en hem moest komen. Hij ging achter het bureau staan en gleed in zijn stoel. Hij blikte naar zijn computer en deed of hij bedachtzaam keek, maar Thorne zag het als een ingraven. ‘We schijnen aan te nemen dat Ryan een van de partijen is, niet?’ ging Thorne vlug door voor Tughan de kans had hem de mond te snoeren. ‘Als we aannemen dat daartegenover een nog niet bekende Turkse groep staat, dan vallen de stukjes op hun plaats. Als je een vrij nieuwe bende bent en je plaats wilt veroveren, dan neem je het niet op tegen de grote Turkse bendes die die buurt al in handen hebben. Tenminste als je het langer dan een halfjaar wilt uithouden. As je ook maar een vinger uitsteekt naar een van die grote heroïne-activiteiten, dan vegen ze je van de tafel, niet?’ As iemand het daarmee oneens was, liet hij het toch niet horen. ‘Logischer is dat je het tegen heel iemand anders opneemt, als je een klapper wilt maken. Iemand die niet gelieerd is aan een zaak ter plaatse of een buurt daar. Toen de brief in die videowinkel op de deurmat viel, zag iemand de kans schoon om in een heel andere richting verder te gaan. Om een boodschap aan de bendes om hem heen te sturen zonder hulp van anderen. Die ploeg, wie dat verdomme ook zijn, ziet de Ryans blijkbaar als een zacht eitje.’ Tughan had iets getypt. Hij keek op van zijn computerscherm en glimlachte. ‘Dat moet iemand tegen Billy Ryan zeggen.’ Er kwam geen spoor van een glimlach op Yvonne Kitsons gezicht. ‘En tegen de Izzigils...’ ‘Wie zijn het dan?’ zei Stone. ‘Als we een eind aan een oorlog willen maken, moeten we weten wie tegen wie vecht.’ Tughan drukte op een toets en leunde in zijn stoel naar achter. ‘Ik denk dat inspecteur Thorne wel gelijk heeft als hij oppert dat we hier met een Turkse of misschien Koerdische groep te maken hebben. Ik heb met de Nationale Delicten-Inlichtingendienst, in het bijzonder met de afdeling Heroïneinlichtingen...’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Ik heb je gezegd, dat dit volgens mij niet over heroïne gaat. Dit gaat over je eigen nest niet bevuilen.’
‘Is dat een technische term?’ vroeg Brigstocke. ‘Die cursus heb ik zeker gemist.’ Thorne glimlachte. ‘Ik heb een paar films van Guy Ritchie gezien.’ Tughan verhief zijn stem een beetje; hij toomde zoals altijd een discussie een beetje in zodra die luider werd dan een grafrede. ‘Ik reken erop dat we er vlug achter komen welke bende het is. We zullen ontdekken dat iets hen in verband brengt met de videoshop, of we krijgen een tip van Turkse voormannen in die buurt...’ ‘Alleen van degenen die dood willen,’ zei Brigstocke. ‘Hoe dan ook, het is allemaal veel duidelijker dan eerst.’ Tughan zwaaide met de brief waarvan de impliciete dreigementen waarschijnlijk de laatste zes doden hadden teweeggebracht. ‘We hebben vandaag echt een doorbraak gemaakt.’ Thornes stemming zakte meteen als een baksteen. Hij dacht terug aan de tranen in twee donkere ogen, rood omrand. Echt een doorbraak... Hij dacht niet dat Yusuf Izzigil het ook zo zou zien.
Ze reden praktisch stilzwijgend terug van het restaurant. Zoals altijd bleef Jack netjes onder de maximumsnelheid terwijl hij de Volvo door de straten reed die na de regen in de vooravond nog steeds glibberig waren. Hij probeerde minstens een keer per maand die korte tocht te maken - soms vaker als er een verjaardag of zo te vieren was. Jack reed altijd, hij hield het op een kleintje donker bier voor ze begonnen en een glas wijn bij het eten. ‘Ben je boos op mij?’ vroeg Carol ten slotte. ‘Doe niet zo raar. Ik maakte me alleen maar zorgen.’ ‘Het lijkt wel of ik je avond verpest heb.’ ‘Jij kon er niets aan doen. Aan wat er gebeurd is, bedoel ik. Je hebt mijn avond
niet verpest...’ Carol keek van hem weg, door het raampje. Ze voelde nog steeds het braaksel achter in haar keel. Intuïtief keek ze weer of er niets op haar blouse zat. ‘Je hebt een ziekte onder de leden,’ zei Jack. ‘Ik zal meteen de kwakzalver bellen.’ Carol knikte zonder weg te kijken van een kras op het raampje, van het donker dat langskwam. Het had haar overvallen terwijl ze bezig was aan haar spaghetti: een warmte die getinteld en zich snel verspreid had, tot ze haar vork neer moest gooien en naar de wc moest hollen. Tien minuten later was ze weer te voorschijn gekomen, bleek, met een zwakke glimlach die niemand had misleid. De gerant niet, die aanbood een dokter te bellen en die haar verzekerde dat de maaltijd gratis was, en zeker haar man niet. Jack had tegen de obers zijn schouders opgehaald en geglimlacht. Hij had haar bij de arm genomen. ‘Kom mee, lieverd. Je bent zo bleek als een doek. We kunnen het best vertrekken...’ Carol wist heel goed wat er aan de hand was. Dit was het eerste echte fysieke symptoom van een virus dat zich in haar had schuilgehouden, wachtend op een kans om uit te breken sinds de dag dat ze haar legitimatie had ingeleverd. Bij andere gelegenheden had ze geprobeerd het te negeren tot een ongebruikelijke reactie op iets haar gedwongen had de vraag te stellen. Ben ik in mijn hart geen politievrouw meer? Ze wist het antwoord. Dat gedoe met cold cases was flauwekul; het was gewoon spelen dat ze deed wat ze vroeger écht deed. Nu kon ze twijfel, zorgen, verdriet en boosheid voelen. Ze kon vrees voelen. Ze voelde dat allemaal op een andere manier dan in die dertig jaar waarin ze andere mensen die dingen had zien voelen. Ze voelde zich als een burger. En ze vond het verschrikkelijk Ze wist dat het allemaal om Gordon Rooker ging. De verzekering die het resultaat was van Thornes bezoek aan de Park Royal-gevangenis had maar een paar uur gewerkt. God, het was allemaal zo verrekte stom. Ten slotte waren de feiten behoorlijk helder; Rooker was schuldig; wie haar ook had opgebeld en
brieven gestuurd was een gek die, zo te zien, er toch al mee was opgehouden. Maar het kwam niet door de feiten dat ze had overgegeven. Ze moest afrekenen met de gevoelens. Ze moest afrekenen met de paniek. Ze moest zich weer als een echte politievrouw gaan gedragen. ‘Het komt beslist niet van het eten,’ zei Jack toen hij hun rustige straat in reed. ‘Hoe vaak hebben we in de loop van de jaren daar niet gegeten...?’
Hendricks sliep al toen Thorne kort na elf uur binnenkwam. Toen Thorne langs de bedbank naar de keuken sloop, sprong Elvis, zijn psychotische kat, omlaag van Hendricks’ voeten, waar hij opgekruld had gelegen, en kwam hem achterna. Terwijl Thorne wachtte tot het water kookte, gooide hij wat kattenbrokjes in een smerige plastic kom en vertelde hij Elvis een paar dingen over die dag. Hij had liever met zijn vriend gepraat, maar het gesnurk uit de andere kamer maakte duidelijk hoe ver Hendricks wel vertrokken was. Thorne wilde hem niet wakker maken. Hij wist dat Hendricks zelf waarschijnlijk een heel zware dag achter de rug had. Tot aan zijn ellebogen in de lijken van Muslum en Hanya Izzigil. Terwijl Thorne aan de keukentafel zijn thee dronk, dacht hij aan degenen die deze nacht niet konden slapen. Mensen met geldzorgen of problemen op het werk, of in hun verhouding. Het was vreemd wat sommige mensen wakker kon houden, terwijl een man die steeds met de dood in de weer was - en gewoonlijk een dood die allesbehalve vredig was - sliep als een baby. Hij dacht aan David Holland, met slaperige blik om vier uur ’s nachts, die hem zou zeggen wat een belachelijke vergelijking dat was. Hij wist natuurlijk niet hoe Phil Hendricks droomde... Thorne had zelf niet geweldig geslapen sinds die nacht, het jaar tevoren, dat hij zo dicht bij de dood was geweest. Hij had nachtmerries gehad, natuurlijk, maar nu was het alsof zijn lichaam zich had aangepast en minder slaap nodig had. De
meeste nachten kon hij het stellen met vier, vijf uur, en als hij dan een dag vrij had, zakte hij in een soort coma. Thorne trok zijn schoenen uit en droeg ze samen met de rest van zijn thee naar de slaapkamer. Onderweg door de donkere huiskamer nam hij zijn diskman en een cd van George Jones mee. Hij hield de slaapkamerdeur open voor de kat en keek hoe hij weer op Phils benen sprong. ‘Verrek dan maar,’ zei Thorne. Hij trippelde met zijn thee en zijn schoenen en zijn muziek zijn slaapkamer in en deed de deur achter zich dicht.
Opeens was het licht anders - verder niets. Carol Chamberlain zag het weerkaatst in de spiegel van de toilettafel terwijl ze haar make-up zat af te vegen. Ze had het meeste al weggewassen door koud water in haar gezicht te wrijven in de wc van het Italiaanse restaurant. In een poging de duizeligheid weg te werken en wat kleur op haar wangen te krijgen. Jack liep beneden rond. Deuren sluiten, stekkers uittrekken... Zorgen dat ze veilig waren. Ze zat in haar nachthemd en keek aandachtig naar zichzelf. Het was tijd om haar haar eens goed te laten doen en misschien een paar pond af te vallen, al was dat op je zesenvijftigste heel wat lastiger dan vroeger. Ze kon proberen weer te worden zoals ze was toen ze haar haar baan hadden afgepakt. Haar ‘gevechtsgewicht’, noemde Jack het. Ze boog zich naar de spiegel met crème aan haar vingers toen ze het licht zag veranderen. Een gloed - eerst roze en toen oranje - die door een spleet in de gordijnen kroop en de kamer achter haar verlichtte. Ze opende haar mond om Jack te roepen, deed hem toen weer dicht en duwde haar stoel naar achter. Terwijl ze naar het raam liep, zag ze de gloed omhoogkomen en de kale takken van de bruine beuk aan het eind van de laan verlichten. Ze wist min of meer wat ze zien zou als ze naar de andere kant van de kamer ging en naar buiten keek. Ze
vroeg zich af of hij er zou zijn. Ze hoopte van wel... Hij keek al op toen ze de gordijnen opentrok. Hij stond bewegingloos naast de auto, het blik aanstekerbrandstof stak wit af tegen zijn handschoenen. Hij wachtte op haar. Een paar lange, stille seconden keken ze elkaar aan. De vlammen waren niet opzichtig en het licht danste alleen over het donkere materiaal van de parka van de man. Geen moment dreigde de gloed de schaduw te verbreken, blauwzwart onder de capuchon die strak om zijn hoofd was getrokken. Het vuur was zich al over de motorkap van de Volvo gaan verspreiden. Het zakte naar de randen, in het koetswerk waar de aanstekerbrandstof was gelopen en druppelde neer. Toch waren de woorden die door de brandstof gespreid en in vlammen uitgespeld waren, duidelijk genoeg. Ik heb haar verbrand. Carol hoorde beneden sloten openrukken en ze zag dat de man opeens zijn hoofd naar de deur draaide. Hij deed een stap weg van de auto en keek toen weer even op naar Carol, voor hij zich omkeerde en wegrende. Ze had van zijn gezicht niets gezien, ze kón er niets van zien, maar ze wist heel zeker dat hij tegen haar had geglimlacht. Een paar seconden later kwam Jack in zijn hemd naar buiten stormen. Hij holde met opgeheven armen en open mond naar het gazon voor het huis. Carol zag hem zo’n beetje omkijken, naar haar, op het moment dat ze wegliep van het raam en terug de kamer in.
5
Thorne had nog nooit samen met Carol Chamberlain een verhoor afgenomen en al was dit allesbehalve officieel, hij voelde zich toch een beetje raar toen hij naast haar zat te wachten tot Rooker gebracht werd. Hij keek rond in het vierkante kamertje en zag zich, al kon hij daar geen goede reden voor bedenken, als een vader die daar met zijn vrouw zat. Hij dacht terug aan de snikkende zwarte vrouw die hij hier bij zijn laatste bezoek had gezien. Hij zag Chamberlain en zichzelf als bezorgde ouders die wachtten tot hun zoon binnenkwam. De deur ging open en een bewaker bracht Rooker het vertrekje in. Rooker leek wel ergens boos over, tot hij Chamberlain zag. Toen kwam er een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Hallo, lekker stuk,’ zei hij. Thorne deed zijn mond open om iets te zeggen, maar Chamberlain was hem voor. Er lag een klank in haar stem die Thorne bij zijn weten nog nooit gehoord had. ‘Nog één zo’n opmerking en ik loop om die tafel heen en ruk dat ding tussen je benen uit voor zover het nog niet verschrompeld is. Afgesproken, Gordon?’ De glimlach van Rooker werd wat onzeker, maar kwam terug toen hij de stoel achteruittrok en bij de tafel neerplofte. De cipier liep naar de deur. ‘Geef maar een gil als jullie klaar zijn,’ zei hij. ‘Bedankt,’ zei Thorne. ‘Zeg Bill, ik dacht dat je met pensioen was.’ De bewaarder deed de deur open en keek toen om naar Thorne. ‘Ik heb nog een jaar of twee te gaan.’ Hij knikte naar Rooker. ‘Ik heb het gevoel dat ik hier al net zo lang ben als die kutlul hier.’ Hij keek even naar Chamberlain en er kwam een blosje op zijn gezicht. ‘Sorry, ik wilde niet...’ Chamberlain stak haar hand op. ‘Je hoeft je niet te excen. Volgens mij heb je gelijk.’
Rooker grinnikte. De bewaarder ging de kamer uit en trok de deur met een knal achter zich dicht. ‘Het wordt een gewoonte,’ zei Rooker. Hij haalde vanachter de groene slab een blikje tabak te voorschijn en deed het dekseltje eraf. ‘Twee keer in één week, meneer Thorne. Ik heb familie die niet eens zo vaak komt.’ Aandachtig haalde hij er een pluk tabak uit, legde die op een vloeitje en rolde heel dun. ‘Lang niet zo vaak.’ Eigenlijk iets meer dan een week sinds Thorne Gordon Rooker voor het eerst had gezien. Zeven dagen sinds Carol Chamberlain uit haar slaapkamerraam neergekeken had op de man die beweerde het misdrijf van Gordon Rooker begaan te hebben. Rooker stak zijn sjekkie aan. Hij haalde een sliertje tabak van zijn tong en keek naar Chamberlain. ‘Ik dacht dat jij met pensioen was,’ zei hij. ‘Dat klopt.’ ‘Dat je buiten woonde in een huisje vol katten en naar The Archers luisterde.’ ‘Wat weet jij ervan, waar ik woon?’ ‘Als ze niet meer in dienst is,’ zei Rooker tegen Thorne, ‘wat doen we hier dan?’ Met ‘hier’ bedoelde Rooker de verhoorkamer. Dit vertrekje was normaliter bestemd voor discrete verhoren, voor gesprekken met politiemensen of advocaten, voor officiële aangelegenheden. Thorne vond het voorlopig best de zaak onofficieel te houden. Hij had geen goede reden gezien om naar Brigstocke te lopen en zeker niet naar Tughan. De connectie tussen Rooker en Billy Ryan was twintig jaar oud en van geen betekenis voor het onderzoek van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten - en hij had Carol Chamberlain beloofd dat hij zou proberen een en ander in zijn eigen tijd uit te pluizen. Hij had onopvallend een paar dingetjes geregeld en hier en daar een gunst gevraagd om te zorgen dat Chamberlain en hij met Gordon Rooker een en ander ongestoord konden bespreken. ‘Waar we het vorige week over gehad hebben,’ zei Thorne, ‘dat is nog erger geworden.’
Rooker keek ernstig, probeerde dat tenminste. ‘Wat vervelend.’ ‘Zeg dat wel.’ ‘Ik zei je de vorige keer...’ ‘Ik zal vergeten wat je me vorige keer voor onzin verteld hebt en doen alsof we met een schone lei beginnen, goed? Dit moet het werk zijn van een klootzak die met jou gezeten heeft of met je heeft gecorrespondeerd. Je hebt me toch verteld van brieven die je soms kreeg, hè?’ ‘Ja, ja.’ ‘Dus... heb je een idee, Gordon?’ Rooker trok drie keer vlug achter elkaar aan zijn sjekkie. Hij hield de rook binnen en blies hem heel langzaam, met een zucht, uit. ‘Ik moet een soort bescherming hebben,’ zei hij. Thorne begon te lachen. ‘Wat?’ ‘Ze hebben gehoord dat jij pasgeleden hier geweest bent...’ Thorne trok zijn schouders op. Hij had blijkbaar een beetje te laat voor privacy gekozen. ‘Je bent nu al een hele tijd niet een van de populairsten, Gordon. Met een diender praten zal niet veel verschil maken.’ ‘Daar zou je van staan te kijken...’ De stem van Chamberlain klonk kalmer dan eerst, maar de klank was feller geworden. ‘Als je iets te zeggen hebt, Rooker, kun je dat het beste maar doen.’ Weer een trek. ‘Ik wil voorwaardelijk vrij. Ik heb het ditmaal echt nodig om mijn gang te kunnen gaan.’ ‘En?’ Thorne keek uitdrukkingsloos over tafel naar Rooker. ‘Daar kunnen we weinig aan doen.’ ‘Lulkoek. Binnenlandse Zaken bepaalt dat. Jij krijgt dat voor elkaar als je dat wilt.’
‘Waarom zouden we dat willen?’ ‘Ik heb een garantie nodig dat ik eruit kom.’ ‘Vraag je niet te veel?’ ‘Dat ben ik wel waard.’ ‘Als jij ons niet zegt wie Jack the Ripper was en waar lord Lucan en Shergar zijn ondergedoken, denk ik niet dat we belangstelling hebben.’ Dat leek Rooker niet leuk te vinden. ‘En die brieven?’ vroeg Chamberlain. ‘Die telefoontjes? Daar hebben we het hier over.’ Rooker keek neer in de asbak. ‘Degene die dat doet is bij mijn húís geweest...’ ‘Ik wil bescherming.’ Rooker keek op naar Thorne. ‘Als ik uit de bak ben.’ ‘Bescherming tegen wie?’ ‘Nieuwe identiteit, sofi-nummer, de hele bliksem...’ ‘Billy Ryan,’ zei Thorne. ‘Kan wezen...’ ‘Komt Billy Ryan achter je aan?’ ‘Niet waarom jij denkt.’ ‘Waarom zouden we dan ja zeggen?’ ‘Ik kan hem je in handen spelen.’ Thorne kneep zijn ogen half dicht. Dat was niet niks. Thorne vermeed oog met Chamberlain, wilde Rooker niets laten merken, bleef onverschillig praten. ‘Ga je Billy Ryan erbij lappen?’ Rooker knikte.
‘Als je de Ryans erbij lapt,’ zei Chamberlain, ‘dan word je pas écht een doelwit.’ ‘Daarom wil ik bescherming.’ Het was een ondubbelzinnig stukje onderwereldlogica en Thorne zag de zin ervan wel in. ‘Ryan te pakken nemen vóór hij jou te pakken neemt. Ja?’ ‘Doe maar niet alsof jij hem niet achter de tralies wilt hebben. Het is een onnoemelijke schoft en dat weet jij ook.’ ‘En jij, Gordon, bent godverdomme een heilige.’ ‘Het gaat om hém of mij, hè? Hoe wil jij het dan?’ ‘Wat jij op die school gedaan hebt, wat je met dat meisje gedaan hebt - van mij mag Billy Ryan je hebben.’ Rooker liet zijn hoofd zakken en dat bleef zo terwijl hij het restant van zijn sjekkie uitdrukte. Hij wreef de peuk in de asbak tot er helemaal niets meer van over scheen te zijn. Thorne vroeg zich even af of hij hem had laten verdwijnen, als een goochelaar. Toen Rooker eindelijk opkeek, was zijn vrijpostigheid weg. De rimpels in zijn gezicht waren dieper geworden. Hij leek opeens gespannen. Hij keek als een bange oude man. ‘Ik heb het meisje niet verbrand,’ zei hij. ‘Dat heb ik niet gedaan.’ Thorne zag dat Chamberlains handen zich op tafel balden, en toen ze begon te praten waren haar knokkels wit. ‘Zit me niet te belazeren. Waag het verdomme niet mij te belazeren...’ Rooker likte over zijn lippen en zei het nog eens. En Thorne geloofde hem. Zo simpel was het. Het enige wat hij merkwaardig vond, was dat Rooker zo onwillig leek, zo aarzelde over zijn ontkenning. Hij gooide alles ondersteboven. Thorne herinnerde zich hoe de man tegenover hem de week tevoren had bekend dat hij een meisje van veertien in brand had gestoken, net zo gemakkelijk als hij bekend zou hebben dat hij lood van een dak gestolen had. Nu nam hij dat terug, ontkende hij dat hij er iets mee te maken had,
en het was alsof dat het moeilijkste ter wereld was. Het was alsof hij zijn onschuld bekende.
Dave Holland en Andy Stone konden met elkaar overweg, maar daar bleef het bij. Zo’n jaar geleden waren ze gaan samenwerken. Holland had zich geërgerd aan Stones vlotte charme en het hoofd in de nek geworpen omdat hij voelde dat zijn plek als de jeugdige pretendent - pretendent waarvan, dat wist hij niet - bedreigd werd. Sindsdien hadden ze aardig met elkaar op kunnen schieten, al kwam het voor dat hij moest kokhalzen van het gemak waarmee zijn collega een mop tapte of een kostuum droeg. ‘Ik voel me net opgewarmde stront,’ zei Stone. Holland keek op van zijn computerscherm en glimlachte. ‘Gisteravond bont gemaakt, zeker?’ ‘Ik zweet nog steeds Carlsberg en Sea Breezes.’ Holland trok een wenkbrauw op. ‘Cocktails?’ ‘Ik was met een hele chique dame, man...’ Holland had zichzelf tenminste goed genoeg door om te snappen dat de rancune nu, met een baby om aan te denken, tot een platte, ouderwetse jaloezie was uitgekristalliseerd. ‘Maar ik durf te wedden dat ik toch meer geslapen heb dan jij,’ zei Stone. ‘Klopt...’ Holland was min of meer gewend geraakt aan de fysieke vermoeidheid. Hij kon praktisch elk moment lekker wegdutten en hij was niet te goed om na een echt zware nacht een uiltje te knappen op de wc. Maar mentaal vond hij een en ander nog moeilijk. Zijn denken was tegenwoordig wat verward: een weerzin om een andere weg in te slaan dan die van de minste weerstand. Er was een tijd, vóór de
baby en de ruige periode die ze voordien hadden beleefd, dat Sophie hem wel plaagde dat hij net zo’n koppige carrière-smeris was, net zo rechttoe-rechtaan als zijn ouweheer was geweest. Nu hoefde ze zich daar geen zorgen meer over te maken, en dat wist ze. Holland had niet de psychische energie om veel anders te doen. En dan had je het gevoel dat de baby hem gaf. De naakte, akelig grote omvang van de liefde en de vrees. Soms, als hij op haar neerkeek, voelde hij hoe zijn hart zwol en zijn billen zich tegelijk samenknepen. Holland deed een paar seconden zijn ogen dicht. Hij kon zich zo levendig die eerste keer herinneren dat hij een afdeling Delictonderzoek betrad. Hij kon zich vrijwel elk moment herinneren van die eerste zaak waar hij met Tom Thorne aan gewerkt had. Hij zag gedetailleerd voor zich wat voor kleren hij in Thornes auto aan had gehad, of op het kantoor toen ze een doorbraak in die zaak hadden. Het was alleen de opwinding ervan, die hevig was geweest, wist hij, en opeens ver weg leek en moeilijk voorstelbaar. ‘Waar is die grapjas van de EGD trouwens?’ vroeg Stone. ‘Hij is hier nooit als iemand hem nodig heeft, hè?’ Ze liepen de papieren en computergegevens door die te maken hadden met de zakelijke activiteiten die vanuit Muslum Izzigils videoshop plaatsvonden en niet direct zuivere koffie waren. Toen een paar leden van Brigstockes team hun verbazing hadden uitgesproken dat videopiraterij nog steeds een goede markt was, had Tughan heel uit de hoogte opgetreden. ‘Vijfduizend kopieën van één gestolen origineel produceer je voor een paar pond per uur. Dat komt voor één film neer op een half miljoen per jaar. Dat haalt het niet bij heroïne, maar is heel wat minder riskant en meestal ga je niet zo lang achter de tralies.’ Een paar, met name Thorne, twijfelden daaraan. Maar ja, Thorne twijfelde aan alles wat uit Tughans mond kwam en er waren bepaalde aanwijzingen in de richting van een geraffineerde smokkeloperatie. Het enige wat ze nog moesten uitvinden was de identiteit van degene die erachter zat. Voor wie hoogstwaarschijnlijk lang niet als enige - Muslum Izzigil als dekmantel had gediend. En die zo agressief had gereageerd toen Billy Ryan had geprobeerd zijn territorium binnen te dringen.
En die de X-man betaalde... Holland vond het moeilijk om het met Stones inschatting oneens te zijn. Hij stond op het punt er met zijn eigen commentaar tussen te komen toen iets op het scherm zijn oog trof. Hij bleef er een paar seconden naar kijken, liet het beeld teruglopen om iets anders na te gaan en stak toen zijn hand op om Stone aan de andere kant van de kamer te wenken. ‘Kom hier eens kijken, Andy.’ ‘Wat is er?’ ‘Een naam.’ Hij blokte iets op het scherm waar Stone naar moest kijken, ging naar een andere pagina en blokte weer hetzelfde woord. Vanachter zijn schouder keek Stone weer neer op het scherm. ‘Gewoon een naam,’ zei Holland. ‘Nog niets om hem al ergens aan te koppelen.’ ‘Dat zal wel niet. Die klojo’s zijn daar te slim voor.’ ‘Dat kan wezen...’ ‘Beslist. We zullen ze niet vangen met Windows 2000, dat kan ik je wél zeggen.’ Holland gromde. ‘Nou, wie het ook zijn, die naam komt telkens te voorschijn.’
‘Ik was ten dode opgeschreven,’ zei Rooker. Chamberlain leunde achterover op haar stoel en zweeg. Thorne bewoog de andere richting uit. ‘Niet van dat existentiële gedoe, Gordon. Hou het eenvoudig en eerlijk. Goed?’ ‘Ik ben genaaid, ja? Is dat eenvoudig genoeg? Wie die meid te pakken nam, deed alsof ik het was. Ik stond bekend om die dingen, niet? Voor het gebruik van aanstekerbrandstof...’ ‘Wie die meid te pakken nam. Ik neem aan dat je kunt zeggen wie dat was?’ ‘Ik kan je zeggen wie ervoor schokte. Ik kan je zeggen wiens idee het was om een kind te mollen.’
‘Dat wisten we. We wisten dat het een van de andere bendes was die...’ ‘Jullie wisten godverdomme alles.’ Chamberlain zat doodstil naast hem, maar Thorne voelde de spanning die ze uitstraalde. Hij stelde de vraag langzaam. ‘Nou, wie was het dan?’ Dit was Rookers grote moment. ‘Het was Billy Ryan. Daarom kan ik hem op een presenteerblaadje aangeven. Billy Ryan gaf de opdracht voor Kevin Kelly’s kleine meid.’ Een stilte, maar niet al te dramatisch, voor Thorne de voor de hand liggende vraag stelde. ‘Waarom?’ ‘Het was niet ingewikkeld. Hij was ambitieus. Hij wilde de kleinere bendes aanpakken, maar dat wilde Kelly niet, hij vond de situatie juist prima. Billy vond dat Kelly aan het versuffen was.’ ‘Dus probeerde hij de zaak over te nemen?’ ‘Billy wilde hebben wat Kevin had. Méér dan Kevin had. Hij had al eerder geprobeerd hem aan de dijk te zetten, maar dat was mislukt.’ Thorne dacht aan Chamberlains les in onderwereldgeschiedenis. De mislukte aanslag op het leven van Kevin Kelly, een paar maanden voor die toestand op school. ‘Had jij daar iets mee te maken, Gordon?’ ‘Ik begin niet over andere dingen. Het punt is, de bende van Kelly dacht dat ik het was.’ ‘Dus het doel van Billy is de dochter van zijn baas, alleen, degene die hij inhuurt steekt het verkeerde meisje in brand.’ ‘Ja, dat liep ook al mis, maar het werkte wel. Kevin Kelly wordt woest, brengt iedereen om zeep die hem maar even vreemd aankijkt, geeft de hele zaak dan in handen van Billy Ryan en gaat ervandoor. Het had niet beter kunnen lopen.’ Thorne zag Rooker even schrikken toen Chamberlain begon te praten. ‘Ik weet niet of Jessica Clarke en haar ouders dat ook zo gezien hebben.’
‘Hoe komt het dat je dat allemaal weet?’ vroeg Thorne. ‘Omdat Billy Ryan het mij vroeg, hè? Ik was de ideale figuur om het aan te vragen. Ik had het een en ander gedaan voor een paar mensen, een paar lui bang gemaakt en dat soort dingen.’ ‘Je wilt beweren dat Ryan je geld bood om de dochter van Kevin Kelly te doden.’ ‘Heel veel geld.’ ‘En je zei nee.’ ‘Ja, verdomme. Ik mol geen kinderen.’ Chamberlain kreunde. ‘Mijn god, ik word hier misselijk van. Het loopt altijd uit op dat gelul van de “nobele gangster”. We pakken alleen soortgenoten, en het was puur zakelijk, en iedereen die een kind iets aandoet, moet opgeknoopt worden. Zo meteen gaat hij ons zeggen hoeveel hij van zijn moeder houdt.’ Rooker begon te lachen en knipoogde tegen haar. Het was warm in het vertrek en tot dat moment had Thorne zijn leren jack aangehouden. Nu stond hij op en hing het over de rugleuning van zijn stoel. Chamberlain bleef zitten. Thorne vermoedde dat haar keurige grijze mantelpak nieuw was. Hij dacht dat ze misschien ook naar de kapper geweest was, haar haar een beetje korter had laten knippen, met wat highlights erin, maar hij had niets gezegd. ‘Ik hoop dat dit geen voor de hand liggende vraag is,’ zei Thorne, ‘maar waarom heb je bekend?’ ‘Billy Ryan zorgde ervoor dat heel Londen dacht dat ik het gedaan had. Ik stond er mooi op. Die aansteker die ze bij het hek vonden, hadden ze daar opzettelijk neergelegd.’ Hij keek Chamberlain aan. ‘Jij hebt gezien wat Kevin Kelly deed met mensen van wie hij dacht dat ze verantwoordelijk waren. Stel je voor wat hij met mij gedaan zou hebben. Ik had Kelly achter me aan voor wat hij dacht dat ik zijn Alison aan had willen doen, en Billy was op mijn kop uit omdat ik de enige was die écht wist wie het georganiseerd had.’ Hij keek weer weg. ‘Ik was een getekend man, meneer Thorne.’
‘Dus de gevangenis was de beste keuze, hè?’ Rooker deed het dekseltje van zijn shagblikje. Hij draaide het sjekkie zonder te kijken en sprak alsof hij de mysteries van de logica probeerde uit te leggen. ‘Ik dacht erover de benen te nemen, naar Spanje te vluchten of nog verder weg, maar het idee jarenlang achterom te moeten kijken en elke keer dat de bel ging in mijn broek te schijten...’ Chamberlain schudde haar hoofd. Ze keek Thorne even aan en toen weer naar Rooker. ‘Ik geloof er geen bal van. In de gevangenis ben je net zo goed een getekend man.’ Rooker legde zijn half gerolde sjekkie neer. ‘Dacht je dat ik dat niet wist?’ Hij trok de slab omhoog en het sporthemd daaronder. Hij schoof ze omhoog tot boven hangende, harige tepels en liet een ruw litteken zien dat over zijn ribben liep. ‘Zie je? Ik was een getekend man vanaf het moment dat ik in Gartree binnenkwam, en in Belmarsh, en hier...’ ‘En waarom koos je dan voor het gevang?’ ‘Hier ben ik er zelf bij. Daar ben ik niet bang voor.’ Hij trok het hemd omlaag en streek de slab glad over zijn borst. ‘Buiten kon het iedereen zijn die een centje wilde bijverdienen. Zomaar iemand die je vraagt hoe laat het is. De klootveger die naast je staat te pissen, je om een vuurtje vraagt, of wat dan ook. Hier weet ik wie het is. Ik zie het aankomen en ik kan me verdedigen. Ik heb een paar schrammen opgelopen, maar ik adem nog. Ik weet dus dat ik de juiste keus gemaakt heb.’ Thorne zag hoe Rookers gele tong naar buiten glipte en over het randje van de Rizla likte. Hij rolde het sjekkie, dun als een spijker, schoof het tussen zijn lippen en stak op. ‘Tegenover Billy Ryan heb je ook de juiste keus gemaakt. Je hebt hem niet verraden.’ ‘Ik was niet helemáál kierewiet!’ Chamberlain trommelde met haar vingers op tafel. ‘Weer van dat dieveneergeleuter.’ ‘En waarom dan nu wel?’ vroeg Thorne.
‘Hoor eens, jij kwam mij opzoeken, weet je nog? Ik begon erover na te denken. En de mensen hier begonnen te fluisteren.’ ‘Waarom nu, Rooker?’ Rooker haalde het sjekkie uit zijn mond en hield hem tussen zijn gelige vinger en duim. ‘Ik heb er mijn buik van vol. Ik adem nog, maar de lucht smaakt naar zurig zweet en de stront van anderen. Ik discussieer met verkrachters en smeerlappen wie aan de beurt is om de tv-zender te kiezen of godverdomme te biljarten. Ik heb een kleinzoon die volgende week een contract tekent bij West Ham. Ik wil hem zien spelen.’ Hij knipperde langzaam met zijn ogen, nam een trek en tipte de as af. ‘Het is tijd.’ Chamberlain stond op en liep naar de deur. ‘Het is allemaal heel ontroerend en ik weet zeker dat de reclassering dat soort dingen dolgraag hoort.’ Rooker rekte zich uit. ‘Tot dusver niet. Daarom heb ik wat hulp nodig.’ ‘Ik snap nog niet waarom je de aanslag op Jessica Clarke bekend hebt. Je zou veilig opgeborgen kunnen zijn door allerlei andere dingen te bekennen. Die beveiligingschef bijvoorbeeld die je op een stoel had vastgebonden en in de fik had gezet. Waarom beweerde je dan dat je een meisje van veertien in brand had gestoken?’ Thorne wist het antwoord. ‘Omdat je op een KG-afdeling niet zó’n getekende man bent. Hè, Gordon? Daar ben je niet zo gemakkelijk te bereiken.’ Rooker staarde voor zich uit en rookte. Een klopje en de gevangenbewaarder stak zijn hoofd om de deur en bood thee aan. Thorne accepteerde het dankbaar en Chamberlain zei nee. De cipier reageerde stekelig op Rookers verzoek om een kopje, maar hij verdween heel rustig toen Thorne naar hem knikte. ‘Wie was het dan?’ vroeg Chamberlain. Thorne wist dat ze aan die brieven dacht, aan die telefoontjes. Aan de man die vanuit haar voortuin tegen haar glimlachte. ‘Als jij Billy Ryans geld niet hebt aangepakt, moet je een idee hebben wie dan wél.’ Rooker schudde zijn hoofd. ‘Hoor eens, ik heb geen idee wie die gek is die je
lastigvalt.’ ‘Wie heeft Jessica Clarke in brand gestoken?’ vroeg Chamberlain. ‘Ik heb geen flauw benul, en dat is de waarheid. Ik ken niemand die het gedaan zou hebben. Die het gedaan zou kunnen hebben. Ik ben me in de loop van de jaren af gaan vragen of het Billy Ryan zélf misschien was...’
Ze bleven nog even in de auto zitten zonder iets te zeggen. Toen Thorne zich naar voren boog om te starten, begon Chamberlain plotseling te praten. ‘Wat denk je daar allemaal van?’ Thorne wierp haar een blik toe en zuchtte. ‘Waar wil je beginnen?’ ‘Bijvoorbeeld waarom Rooker zich heeft laten opsluiten voor iets wat hij niet gedaan heeft?’ ‘Ik heb weleens vaker dat soort verhalen gehoord,’ zei Thorne. ‘Als er zo’n figuur als Billy Ryan achter je aan zit, denk ik dat je...’ ‘Maar twintig jaar?’ ‘Ja, nou, daar rekende hij niet op, wel?’ Chamberlain draaide haar hoofd. Keek uit over de parkeerplaats. ‘Overtuigt het je niet?’ vroeg Thorne. Ze sprak zacht, zonder hem aan te kijken. ‘Ik heb verdomme geen flauw benul. Ik ben niet ver weg van een seniorenpas, en om eerlijk te zijn, ik kan nog net zo min bedenken wat er omgaat in het hoofd van lui als Gordon Rooker als toen ik voor het eerst een uniform droeg...’ Thorne startte de auto en terwijl hij de parkeerplaats af reed, dacht hij erover na hoe het gesprek met Rooker was afgelopen. Thorne had bijna zijn adem ingehouden toen hij zich opeens iets anders uit Chamberlains geschiedenisles herinnerde. ‘Wacht eens even, is Ryan niet met
Alison Kelly getróúwd nadat dat allemaal gebeurd is?’ Chamberlain had geknikt. ‘Hij probeert haar te vermoorden, betaalt iemand om haar in brand te steken, doet het misschien zelf wel... en dan loopt hij naar het altaar zo gauw ze oud genoeg is?’ ‘Dat was goddomme de ideale truc,’ had Rooker gezegd. ‘Dat was nog eens zaken doen, hè? Alsof hij een bondgenootschap sloot.’ Rooker had gegrinnikt bij de aanblik van Thorne die ongelovig zijn hoofd geschud had. Hij had naar Carol Chamberlain geknikt. ‘Zij zal je over Billy Ryan vertellen. Zij kent hem, zij weet wat voor iemand hij is.’ Chamberlain had niets gezegd. Rooker staarde door een waas van blauwe rook naar Thorne. ‘Billy Ryan is een kóúwe...’
6
Op vrijdagmorgen, even na halfelf, stak Tughan zijn kop om de deur, keek wie er in de grote meldkamer zaten en ging met een boos gezicht weer weg. Holland keek op zijn horloge. Brigadier Samir Karim schoof zijn aanzienlijke achterste langs de rand van het bureau en boog zich dicht naar hem toe. ‘Daar zit iemand in de problemen,’ zei hij. Holland knikte. Hij wist over wie Karim het had. Achter een belendend bureau had inspecteur Yvonne Kitson haar hoofd begraven in een dik, gebonden manuscript. ‘Wat lees je, chef?’ vroeg Holland. Kitson keek over een bladzijde heen en stak de laatste uitgave van het Handboek moordonderzoek omhoog. Een belangrijke verzameling strategieën, modellen en protocollen, uitgebracht door de Nationale Delictencommissie. Het was, althans in theorie, verplicht leesvoer voor alle hogere recherchefunctionarissen en het behelsde alles, van beoordeling van de plaats delict en omgang met de media tot profilering van de dader en bendeverbanden. Het leek meer op het ‘boekje’ waar rechercheurs van moordzaken zich aan hoorden te houden, dan ooit eerder was vertoond. ‘Kun je niet slapen?’ vroeg Holland. Kitson glimlachte. ‘Het is niet direct vakantielectuur, maar het kan geen kwaad om kennis te nemen van de jongste richtlijnen, Dave.’ ‘Het probleem met richtlijnen voor de oplossing van moorden is dat ze alleen van nut zijn als de moordenaars zich aan hun richtlijnen houden.’ ‘Je weet zeker wel op wie je nu lijkt?’ vroeg Kitson. Dat wist Holland heel goed en hij dacht dat er misschien toch nog hoop voor hem was. Het scheen hem merkwaardig toe dat mensen over Tom Thorne gingen praten zonder zijn naam te gebruiken. Als op een teken kwam de man zelf de deur in en keek bijna even boos als
Tughan even tevoren geweest was, en nóg was, te oordelen naar zijn gezicht dat achter Thornes schouder te zien was. ‘Je hebt een hoop mensen laten wachten, inspecteur Thorne.’ Thorne sprak tegen de kamer zonder Nick Tughan een blik waardig te keuren. ‘Het spijt me. De auto wilde niet starten.’ Thorne merkte het begin van een grijns op de meest voor de hand liggende gezichten. ‘Geen grapjes, Holland. Daar ben ik niet voor in de stemming.’ ‘Nou, we hebben genoeg tijd verspild,’ zei Tughan. ‘Instructie van het kernteam in mijn kantoor. Over vijf minuten...’
Terwijl Tughan sprak zat Thorne te mijmeren. Hij volgde het allemaal, maar hij dacht tegelijk aan andere dingen. Hij dacht aan Yvonne Kitson. Hij had, toen hij de meldkamer in kwam, het exemplaar van het Handboek moordonderzoek gezien dat ze onder haar arm had. Echt iets voor haar om alles in de peiling te houden; zij was iemand die Thorne altijd had bewonderd om haar vermogen om met haar verantwoordelijkheden op haar werk en thuis te goochelen. Die verantwoordelijkheden waren een beetje gewijzigd sinds haar echtgenoot vorige zomer erachter was gekomen dat ze een verhouding had met een hoge piet en er met drie kinderen tussenuit was getrokken. Ze had de kinderen nu weer thuis, maar ze was anders geworden. Tevoren had ze moeiteloos promotie gemaakt. Nu bleef ze overeind. Thorne zag het verschil in haar gezicht, zelfs als hij nu van twee meter afstand naar haar keek. Ze leek aan Tughans lippen te hangen, maar Thorne wist bijna zeker dat hij niet de enige was die aan andere dingen dacht. Hij dacht aan zijn vader. Hij moest met hem praten om te kijken hoe alles liep. Het zou misschien gemakkelijker zijn gewoon Eileen op te bellen. Hij dacht erover waarom hij, bijna drie dagen sinds Chamberlain en hij naar de Park Royal-gevangenis geweest waren, nog niet tegen Tughan gezegd had wat Gordon Rooker hem had verteld. Het hele weekend was Hendricks erover begonnen. Had hem aangekeken of hij
gek was. Had erover gezanikt tijdens het voetballen op tv. ‘Je wilt Billy Ryan zelf pakken, niet?’ had Hendricks gezegd. ‘Jij wilt die vent pakken, wie het ook is, die dat meisje in brand heeft gestoken. Die haar praktisch vermoord heeft.’ ‘Heskey is zo’n verrekte ezel. Kijk nóú eens...’ ‘Tom, je bent gek.’ ‘Ik wil hem helemaal niet zélf pakken.’ ‘Waarom heb je dan niemand over Rooker verteld?’ Thorne wist alleen dat dat zo was vanwege zijn relatie met Chamberlain, en ja, in zekere zin met Tughan, en dat hij er zichzelf bijna van had weten te overtuigen dat Rookers informatie, zijn aanbod, te maken had met een zaak die twintig jaar oud was. Het had niet diréct betrekking op het onderzoek naar de moord op Mickey Clayton, de Izzigils en de anderen. Hij zou het natuurlijk mooi hebben gevonden, heerlijk zelfs verdomme, om Billy Ryan in zijn eentje te grijpen, maar hij had nog geen flauw idee hóé. Tughan had het over Dave Holland en Andy Stone. Hij loofde hen om het werk waardoor die zo belangrijke naam aan het licht was gekomen. Thorne luisterde naar wat Tughan zei en merkte hoe geërgerd Holland keek omdat hij de eer met Andy Stone moest delen. ‘...de Nationale Delicten-Inlichtingendienst is hiermee de afgelopen achtenveertig uur voor ons aan de gang geweest,’ zei Tughan. ‘En nu hebben we redelijk wat achtergrondinformatie over de Zarif-bende.’ Tughan leunde tegen de voorkant van zijn bureau. Brigstocke stond links van hem met zijn armen over elkaar. Er stonden een man of twaalf met hun gezicht naar hen toe in het kantoortje gepropt: de inspecteurs van team 6 van de groep Ernstige Delicten (West), samen met hun tegenhangers van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten. ‘De Zarif-bende wekt de schijn dat ze brave burgers zijn,’ zei Tughan. ‘Alles wat ze in eigendom hebben of waar ze een aandeel in hebben, alle zakelijke belangen
die we tot dusver hebben kunnen vaststellen - minitaxi’s, een keten van videozaken, transport, bestelwagenverhuur - allemaal volkomen legaal. Nog geen parkeerbon.’ ‘Dat kun je verwachten, hè?’ zei Brigstocke. Tughan knikte naar een van zijn agenten, een korte, dikke met een baard, uit Wales, Richards genaamd. Thorne werd moedeloos toen Richards zich omdraaide om tegen hen te praten. Thorne was, toen de zaak een dag of twee liep, met hem opgescheept geweest in de hoek van een café en had zich doodverveeld. ‘Beschouw het als drie concentrische cirkels,’ zei Richards. Thorne deed zijn ogen dicht; het kon hem niet schelen of iemand het zag. Die dag in het café had dat baasje hem doorgezaagd met zijn concentrische cirkels. Hij had hém in een hoek gedrukt naast het gokapparaat en hem uitgelegd - in tien minuten, terwijl het gemakkelijk in twee had gekund - hoe een onderwereldbende in principe werkte. De straatbendes: de inbrekers en de autodieven en degenen die een kind een pistool onder de neus duwden voor het nieuwste model mobieltje of een MP3speler. De gevestigde boeven: degenen die de geldleningen, het illegale gokken, de wapensmokkel en de fraude met creditcards in handen hadden . De grote jongens: de schijnbaar legale handelaars die in feite enorme drugoperaties en witwasnetwerken leidden als waren ze respectabele magnaten. ‘Beschouw het als drie concentrische cirkels,’ had Richards met een onaangeroerd kleintje bier in zijn hand gezegd. ‘Ze staan allemaal in verband met elkaar, maar de punten waar ze hebben, veranderen voortdurend, die zijn onmogelijk te vinden.’ Hij had geglimlacht en zich naar hem toe gebogen. ‘Ik zie ze bij voorkeur als concentrische cirkels van een roos...’ Thorne had geknikt alsof hij het een geweldig idee vond. Hij zag die cirkels liever als rimpelingen die zich verbreidden op vuil water. Zoals wanneer een drol uit een rioolbuis komt.
Thorne schrok op van die vervelende herinnering in een nog vervelender werkelijkheid door Richards, die het had over ‘voetvolk’. Thorne wreef in zijn ogen en hield zijn hand voor zijn mond om tegen Sam Karim te fluisteren: ‘Mijn god, hij denkt dat hij in een uitzending van The Sopranos zit...’ ‘De videoshop van Izzigil is een mooi voorbeeld hoe dat werkt,’ zei Richards. ‘Op de eigendomsakten staat de naam Zarif, net als in de stukken van de Kamer van Koophandel en op de bestelwagens die de theoretisch volstrekt legale videobanden rondbrengen die van hun firma gehuurd worden. Maar niets brengt hen in verband met iets illegaals dat zich voordoet in die bedrijven en ze kunnen niet verantwoordelijk gesteld worden voor wat mensen doen die hun bestelwagens en vrachtwagens huren.’ Tughan schraapte zijn keel en nam het over. ‘Er zijn drie broers. We zullen jullie foto’s bezorgen zo gauw we ze hebben.’ Hij keek even naar zijn aantekeningen. ‘Ook een zus, en vermoedelijk lopen er heel wat neven en nichten en andere lui rond. In dit stadium weet zelfs de Nationale Delicten-Inlichtingendienst niet veel van hen. Het zijn Turkse Koerden, ze zijn hier al een paar jaar, houden zich gedeisd.’ Hij keek op van zijn klembord. ‘Bezig een voet aan de grond te krijgen. De voornaamste zaken en woningen zijn waar je die verwacht, tussen Manor House en Turnpike Lane.’ Een stem achter uit de kamer. ‘Klein Istanboel, verdomme...’ Tughan glimlachte ongeveer een halve seconde. ‘Nu ze zich gevestigd hebben, lijkt het erop dat ze willen uitbreiden. En die arme Billy Ryan is het slachtoffer.’ ‘Laten we een beetje druk uitoefenen,’ zei Brigstocke. ‘Kijken hoe goed ze gevestigd zijn.’ Tughan duwde zich overeind, trok de scherpe plooien in de broek van zijn kostuum recht en gooide zijn klembord op het bureau. ‘Goed. Brigadier Karim, agent Richards, laten we een paar acties organiseren en toewijzen...’
Toen de instructie afgelopen was, kwam Tughan tot Thornes verbazing naar hem toe en sprak bijna alsof ze samen op goede voet stonden. ‘Heb je zin om mee naar Billy Ryan te gaan kijken?’ vroeg Tughan.
‘En de Zarifs dan?’ ‘Dat doen we over een dag of twee. Eerst een beetje ammunitie verzamelen.’ ‘Best.’ ‘Op het moment staan de Ryans met 4-2 achter. Laten we eens gaan kijken of ze tegen een pak slaag kunnen, hè?’ Thorne knikte en bedacht dat de verrassingen zich opstapelden. Met 4-2 achter. Het was smakeloos, maar ja, elk grapje van Nick Tughan zat stevig in het gebied van de X-Files.
Ze spraken praktisch niet toen ze in Tughans Rover zaten en naar Camden Town reden; de muziek uit de stereo was gelukkig te hard voor een terloops gesprek. Ze reden min of meer langs de route van Thorne naar zijn huis, in zuidelijke richting naar Hampstead en Belsize Park. Via een van de duurste wijken van de stad naar de aantoonbaar nog steeds meest modieuze, al zou de door de strijd vermoeide mediabrigade dat bewijs heel graag gehoord hebben. Ze reden langs de nieuwbouw op het terrein van Jack Straws kasteel, de koetsherberg in Hampstead Heath, genoemd naar de leider van de Boerenopstand en eens het geliefde plekje van Dickens en Thackeray. Nu kwamen hier op bepaalde avonden van de week homoseksuele mannen die graag aan vrije, en misschien gevaarlijke seks deden, in schemerige hoekjes bij elkaar voor ze met een vreemde op de heide verdwenen. ‘Een heel ander soort van pik-in,’ had Phil Hendricks gezegd. Ze parkeerden voor een snookerzaal achter het station Camden Road, een paar blokken van Billy Ryans kantoor vandaan. Thorne was heel opgelucht dat hij Tughans auto uit kon en bedacht dat hij - al had hij met zijn muziekkeuze vroeg of laat wel een paar mensen geïrriteerd - Phil Collins zijn ergste vijand nog niet toewenste. De man werd misschien alleen maar door Sting overtroffen in zelfingenomenheid en vermogen om je te laten bidden om doofheid. Terwijl ze
naar Ryans kantoor liepen, vroeg Thorne zich af of onderwereldbeulen er ooit aan gedacht hadden een cd van Phil Collins te gebruiken in plaats van tanden uittrekken en door knieschijven heen boren... Binnenkomen om de directeur van Ryan Properties te spreken was niet veel anders dan bij andere succesvolle zakenlieden, afgezien van het feit dat de receptionist getatoeëerd was. ‘Hier wachten,’ zei hij. Toen: ‘Nog niet.’ En later: ‘Naar binnen.’ Thorne vroeg zich af of hij altijd alleen maar met twee woorden sprak. Toen Tughan en hij ten slotte het kantoor van Billy Ryan binnenwandelden, trakteerde Thorne de receptionist op zijn beurt op een gepeperde zin van twee woorden. Thorne keek toe toen Billy Ryan opstond en Tughan begroette als een gerespecteerde zakenvriend. Tughan gaf Ryan een hand, wat volgens Thorne beslist verdomd onnodig was, en toen hij werd voorgesteld deed hij dat niet; Ryan scheen dat grappig te vinden. Thorne herkende de twee andere mannen die er waren van foto’s. Marcus Moloney was snel hogerop gekomen en stond bekend als een van Ryans meest vertrouwde bondgenoten. De jongste was Ryans oudste zoon Stephen. ‘Zullen we dan maar beginnen?’ zei Ryan. Toen de vijf mannen gingen zitten - Tughan en Thorne op een kleine bank en de anderen in leunstoelen - en terwijl er drank werd aangeboden en afgeslagen, bekeek Thorne het vertrek en de mensen. Ze zaten in een van de twee vertrekken boven een showroom van kantoormeubilair, van waaruit Ryan een imperium van miljoenen ponden leidde. Het was er ruim genoeg, maar de aankleding en het meubilair waren sjofel curieus, als je bedacht wat ze op de benedenverdieping verdienden, want die was natuurlijk ook van Ryan. Thorne vroeg zich af of Ryan gewoon krenterig was of dat hij niets gaf om leer en chroom van hoge kwaliteit. Dit was de eerste keer dat Thorne William John Ryan sprak. Terwijl hij vijfentwintig jaar in het vak zat en nooit verder dan een kilometer of drie van deze plek af had gewoond, was Ryans naam met deprimerende regelmaat opgedoken, maar tot op heden was Thorne wonderlijk genoeg van elk direct
met hem verschoond gebleven. Nu hij hem in levenden lijve zag aan de overkant van een tafeltje, bestrooid met diverse kranten en tijdschriften - de Daily Star, House & Garden, de Racing Post, World of Interiors - was Thorne onwillekeurig onder de indruk van de manier waarop de man voor de dag kwam. Hij had een rossige teint, maar zijn mond was klein en gevoelig. Als hij sprak, zag je zijn tanden niet. De rode wangen waren gladgeschoren en zagen eruit alsof ze vers gekookt waren. Er hing een geur van dure aftershave om hem heen, en nog iets - haarlak misschien - te oordelen naar de manier waarop het rossige haar, dat hier en daar wit werd, over de kraag van zijn jasje krulde. Thorne vond dat hij een beetje leek op een goed geconserveerde Van Morrison. ‘Ik neem aan dat u geen voortgang gemaakt hebt bij het vangen van die maniak,’ zei Ryan. Het Dublinse accent van Ryan was in de loop van de jaren wat afgesleten, maar nog goed te horen. In reactie daarop zetten Tughan het zijne een paar tandjes hoger. Thorne wist niet of dat met opzet was. ‘We volgen een aantal veelbelovende aanwijzingen,’ zei Tughan. ‘Ik hoop het. U moet hierbij resultaat boeken, weet u?’ ‘Dat zal er komen.’ ‘Deze man heeft vrienden van mij afgeslacht. Ik moet aannemen dat leden van mijn familie flink gevaar lopen, zolang hij niet gepakt is.’ ‘Dat lijkt me wel een redelijke veronderstelling.’ Moloney sprak voor het eerst. ‘Doet u er dan wat aan.’ Zijn stem klonk laag en redelijk, het gezicht was uitdrukkingsloos en dikkig onder dunner wordend, vuilblond haar. ‘Het is verdomde grof dat u meneer Ryans familie geen bescherming biedt.’ Ryan zag de blik op Thornes gezicht. ‘Wat is er zo grappig?’ vroeg hij. Thorne trok zijn schouders op. ‘Niet om echt te lachen.’ Hij keek naar Moloney. ‘Nog meer ironie. Omdat de familie van meneer Ryan gewoonlijk juist de bescherming biedt. Hoewel, bieden is eigenlijk niet het juiste woord.’
Nu was het de beurt van Stephen Ryan om ertussen te komen. ‘Brutale schoft!’ De zoon werd door velen gezien als de spierbundel van de Ryan-organisatie. Al leek hij uiterlijk op zijn ouweheer, nog niet verzacht, de stem was heel anders en niet alleen wat de toon betrof. Thorne wist heel goed dat Stephen een elitaire bijzondere school had bezocht en hij wist dat het accent puur nep-Cockney was. Thorne glimlachte tegen Stephens vader. ‘Leuk om te zien dat die dure opleiding de moeite waard is geweest.’ Ryan reageerde met wat bij een bepaalde belichting een glimlach had kunnen schijnen. Hij keek naar Tughan, knikte naar Thorne. ‘Waar hebt u die opgeraapt?’ Tughan keek naar Thorne alsof hij zich dat ook al afvroeg. ‘We maken het kort, meneer Ryan,’ zei hij. ‘We wilden alleen zien of er bij u niets boven water is gekomen sinds we elkaar voor het laatst gesproken hebben.’ ‘Boven water gekomen?’ ‘Nieuwe ideeën, weet u wel? Theorieën over wie u misschien... dwarszit in zaken.’ ‘Ik heb u de laatste keer en alle keren daarvoor gezegd...’ ‘U kunt sindsdien iets nieuws bedacht hebben. Misschien geruchten gehoord.’ Ryan leunde in zijn stoel achteruit en spreidde zijn armen breed over de rugleuning. Thorne zag dat zijn schouders krachtig waren in dat kasjmieren jasje, maar toen hij omlaag keek stond hij versteld dat zijn voeten zo klein en smal waren. Ryan moest in zijn jonge jaren een redelijke boksamateur geweest zijn, maar vreemd genoeg had hij ook een reputatie als ballroomdanser. Thorne staarde naar de kleine, glimmend gepoetste schoenen en de merkwaardig meisjesachtige zijden sokken. ‘Ik weet niet wie dat doet. Ik wilde dat ik het wist.’ Thorne moest bekennen dat Ryan prachtig kon liegen. Hij wist er zelfs een schijn van emotie in te leggen; een zeker verdriet kwam op zijn gezicht en maskeerde iets wat duidelijk niet nobeler was dan woede en verlangen naar brute wraak. Thorne wierp een blik op Moloney en Stephen Ryan. Ze zaten allebei met
gebogen hoofd. ‘Ik weet er geen bliksem van wie het is,’ zei Ryan weer. ‘Dat horen jullie uit te zoeken.’ Tughan trok aan de stof van zijn broek. Legde zijn ene been over het andere. ‘Heeft iemand anders zich iets herinnerd? Een werknemer misschien?’ Ditmaal moest Thorne lachen om dat ‘werknemer’. Als Ryan het zag, kwam er toch geen reactie. Hij schudde zijn hoofd en vijftien seconden was er enkel stilzwijgen. ‘En die aanwijzingen waar u het over had?’ Stephen Ryan keek naar Thorne of hij een plak stront was die in een wit hoogpolig tapijt was getrapt. ‘Dank u,’ zei Thorne. ‘Dat vergaten we nog bijna. Zegt de naam Izzigil u iets?’ Hoofden werden geschud, handpalmen omhoog gekeerd. Stephen Ryan ging met een hand door zijn kortgeknipte haar. ‘Weet u het zeker?’ ‘Is dit nu een officieel verhoor?’ vroeg Moloney. ‘We zouden hier onze advocaat bij moeten halen, meneer Ryan...’ Ryan stak een hand op. ‘U zei dat het maar een praatje was, meneer Tughan.’ ‘Niets verontrustends,’ zei Tughan. Thorne knikte. ‘Dus... over Izzigil is u niets bekend?’ Hij knikte naar Tughan, die in zijn tas greep en er een stel foto’s van vijfentwintig bij twintig uit haalde. Een vaag beeld van twee jongens die wegliepen; twee jongens die, naar ze meenden, wegliepen van Muslum Izzigils videozaak en die net een metalen bak van zestig centimeter door het raam hadden gegooid. ‘Lijken wel een paar gasten die op rotzooi uit zijn,’ zei Ryan. ‘Dertien in een dozijn. Marcus?’ Moloney schudde zijn hoofd. Stephen Ryan keek met grote ogen naar Thorne. ‘Zijn dat Bert en Ernie?’ Hij begon te lachen om zijn eigen mop en keek naar Moloney om die mee te laten genieten. Tughan pakte de foto’s weer aan en duwde zich op uit de bank. ‘Dan gaan we er
maar weer eens vandoor...’ Moloney en Stephen Ryan bleven waar ze waren toen Billy Ryan Tughan en Thorne uitliet. De receptionist keek Thorne strak aan toen ze langskwamen. Thorne gaf hem een knipoog. Bij de deur bleef Ryan staan, keerde zich om en zei: ‘Wat die lul uitspookt, dat snijden, weet u? Dat gaat niet aan. Ik zit al lang in zaken en heb wel wat schokkende dingen gezien.’ ‘Ongetwijfeld,’ zei Thorne. Ryan hoorde het sarcasme niet of wilde het niet horen. Hij schudde walgend zijn hoofd. ‘Die kloot van een X-man...’ Het verbaasde Thorne niet dat Ryan precies wist wat de moordenaar met zijn slachtoffers deed. Drie van hen waren tenslotte gevonden door Ryans eigen mensen. Maar die bijnaam, dat was iets anders - omdat die, voor zover Thorne wist, alleen in Becke House gebruikt werd. Ryan was natuurlijk iemand met veel en en Thorne was niet zo naïef dat hij dacht dat daar niet een paar mensen van de hoofdstedelijke politie bij zouden zijn die wel een centje extra konden gebruiken. Thorne stelde de vraag als was hij er net pas opgekomen. ‘Wat zegt de naam Gordon Rooker u, meneer Ryan?’ Hij kreeg een reactie, geen twijfel mogelijk. Vluchtig en niet aanwijsbaar. Woede, vrees, verbazing. Het kon elk van die drie zijn. ‘Nog zo’n klootzak,’ zei Ryan ten slotte. ‘Iemand aan wie ik lange tijd niet heb hoeven denken.’ Daar stonden ze met zijn drieën, zonder iets te zeggen, en de geur van aftershave was overweldigend dichtbij, tot Ryan vlug naar zijn kantoor terugging.
Toen ze aankwamen was het al begonnen te schemeren. Nu was het donker. Thorne ging de hoek om, de onverlichte zijstraat in, en was teleurgesteld dat er van de Rover niet minstens een raampje was ingeslagen. ‘Wie is Gordon Rooker?’ vroeg Tughan.
‘Gewoon een naam waar ik aan dacht. Ik was aan het verkeerde adres.’ Tughan keek hem doordringend aan. Hij drukte op een knopje op zijn sleutelring om de auto van het slot te doen en liep eromheen om het portier aan de bestuurderskant open te maken. ‘Hoor eens, het is bijna vijf uur en ik heb ons allebei trouwens voor de rest van de dag afgemeld. Ik zal je thuis afzetten.’ Thorne keek door het raampje en zag de lege cassettedoos tussen de stoelen. Het idee van een kalende miljonair die over de thuislozen blaatte was geen seconde langer te verdragen. ‘Ik ga wel lopen,’ zei hij.
7
Thorne ging Royal College Street in waar een verbleekte plaat op een schilferig stuk baksteen een huis aanduidde waar Verlaine en Rimbaud eens hadden gewoond. Toen hij op Kentish Town Road uitkwam, was het gaan miezeren, maar toch was hij blij dat hij Tughans aanbod om mee te rijden, had afgewezen. Toen Thorne langs een paar van de meer sjofele zaken langs de hoofdweg liep, dacht hij aan Billy Ryan. Hij vroeg zich af hoeveel van de mensen die deze pubs, sauna’s en internetcafés uitbaatten, op een of andere manier met Ryan te maken hadden. De meesten kenden de naam misschien niet eens, maar het werkzame leven van velen, eerlijk of niet, zou in een bepaald stadium zeker dat van Ryan kruisen. Hij dacht aan degenen die tegen Ryan opzagen. Degenen in de buitenste cirkel die naar de middelste toe wilden. Zouden die aardige jongens, die graag hun Timberland en Tommy Hilfiger inruilden voor een Armani, een idee hebben wat ze daar tegenover zouden moeten stellen? Hadden ze een flauw benul waar die zoetgevooisde ballroomdanser vroeger toe in staat was geweest... en misschien nog was? ‘Ik heb wel wat schokkende dingen gezien...’ Net voor hij de Prince Of Wales Road in zou gaan, wipte hij een klein supermarktje in. Hij had melk nodig, iets te eten en wijn. Hij wilde een krant kopen en kijken welke vrijdagavondwedstrijd er op Sky Sports was. Toen hij in de rij voor de kassa stond, hoorde hij bij de ingang harde stemmen en hij liep erheen. Een geüniformeerde beveiligingsman bracht een vrouw van een jaar of veertig naar de deuren en probeerde haar de winkel uit te krijgen. De beveiligingsman wilde naar geen smoesjes luisteren, maar zijn stem klonk vriendelijk. ‘Hoe dikwijls moeten we dat nog doen, mevrouwtje?’ ‘Sorry hoor, ik kan er niks aan doen,’ zei de vrouw.
De beveiligingsman zag Thorne aankomen en zijn ogen werden groot. ‘Hier hebben we de juiste man...’ ‘Hebt u hulp nodig?’ Terwijl Thorne het zei, had hij nog niet echt besloten wie hij hulp aanbood. Al droeg de vrouw aan elke hand drie, vier dikke plastic tassen, ze was goed gekleed. ‘Ik voel me ertoe gedwongen,’ zei ze en het bleek dat ze ook goed sprak. ‘Waartoe?’ vroeg Thorne. De beveiligingsman had zijn hand nog recht midden op de rug van de vrouw en bracht haar steeds dichter bij de deur. ‘Ze valt de andere klanten lastig,’ zei hij. ‘Ik vertel ze over Jezus.’ De vrouw straalde naar Thorne. ‘Ze schijnen het helemaal niet erg te vinden. Niemand raakt geïrriteerd.’ Thorne ging langzaam achter het tweetal aan en keek toe toen ze bij het trottoir kwamen. ‘De mensen willen gewoon hun boodschappen doen,’ zei de beveiligingsman. ‘U houdt ze op.’ ‘Ik moet ze over Hem vertellen. Dat is mijn werk.’ ‘En dit is het mijne.’ ‘Ik weet het. Het is goed, echt. Het spijt me dat ik problemen heb veroorzaakt.’ ‘Blijf nu eens een tijdje weg. Goed?’ Met een schouderophalen en een glimlach hees ze haar tassen op en keerde zich naar de straat. Thorne ging naar de uitgang en zag haar weglopen. De beveiligingsman ving zijn blik. ‘Er zijn ergere misdrijven, zou ik denken...’ Thorne zei niets.
Bij thuiskomst vond hij een briefje van Hendricks waarin stond dat hij de nacht bij Brendan zou doorbrengen. Thorne had de diepvriespizza die hij bij de supermarkt gehaald had, in de oven gezet. Hij bladerde een Standard door en keek, terwijl hij warm werd, naar het nieuws van Channel Four. Nu was de tweede helft vijf minuten aan de gang en Newcastle United en Southampton schenen zich neer te leggen bij een gelijkspel. Het regende in Newcastle en St James’ Park was glad, dus in elk geval was er nu en dan een sliding die afschuwelijk misging en gedoe over de afstand van het muurtje, maar spannender werd het niet. Toen de telefoon ging, nam Thorne die dankbaar op. ‘Tom...?’ ‘Zit je niet naar het voetballen te kijken, pa?’ Vroeger was het de gewoonte dat de tv-uitzending van een wedstrijd weldra gevolgd werd door tien minuten amateur-expertise per telefoon. Ze discussieerden over elke dubieuze beslissing en analyseerden elke strategische wending van het spel. Dat leek allemaal lang geleden. ‘Ik heb het te druk,’ zei zijn vader. ‘Ik ben nu trouwens met een andere sport bezig. Heb je je denkmuts op?’ ‘Op het moment eigenlijk niet, nee.’ ‘Alle manieren waarop je bij cricket uit kunt gaan, wat denk je? Ik heb een lijst gemaakt. Daar staan er tien op, dus kom op.’ Thorne pakte de afstandsbediening en zette de tv wat zachter. ‘Kun je ze me niet voorlezen?’ ‘Doe niet zo flauw, grote kluns.’ Hij zei het alsof het een koosnaam was. ‘Pa...’ ‘Gestoten en wicket geraakt. Die geef ik je vast...’ Thorne zuchtte en begon ze op te schrijven. ‘Uitgegooid, been vóór het wicket, vangbal, uitgelopen, hoe noem je dat... de bal twee keer raken. De bal
aanraken...’ ‘Nee, handbal.’ ‘Goed, handbal. Hoor eens, die andere twee weet ik niet meer.’ Zijn vader begon te lachen. Thorne hoorde het gerochel in zijn borst. ‘Timed out en veldobstructie. Dat zijn de twee waar mensen nooit aan denken. Net als Horst Bucholz en Brad Dexter.’ ‘Wát?’ ‘Dat zijn die twee uit The Magnificent Seven die iedereen vergeet. Kom op dan. Yul Brynner. Die geef ik je als voorschotje...’ Southampton behaalde een late winst, vijf minuten voor het eindsignaal, net op het moment dat Thornes vader buiten adem raakte. Kort daarna legde hij de hoorn naast het toestel omdat hij een boek moest pakken om iets belangrijks op te zoeken. Na een stilte van een minuut of twee, besefte Thorne dat zijn vader was vergeten dat hij in gesprek was en gewoon bij de telefoon was weggelopen. Hij was misschien zelfs naar boven, naar bed gegaan. Thorne dacht erover door de hoorn te schreeuwen, maar besloot toch maar op te hangen.
8
Een aantrekkelijke jongedame legde menu’s voor hen neer. ‘Gewoon twee koffie,’ zei Thorne. Holland keek een beetje teleurgesteld, als had hij gehoopt op een ontbijt op kosten van de baas. Terwijl de serveerster wegliep, keek Holland het menu door. ‘Daar staan lekkere dingen bij,’ zei hij. ‘Je weet wel, van die Turkse dingen.’ Thorne keek om zich heen en ving de blik van een somber, donkerogig individu dat aan een tafeltje bij de deur zat. ‘Ik denk niet dat we dat vaak eten, jij?’ De koffie werd gebracht. ‘Is de eigenaar er ook?’ vroeg Thorne. De serveerster raakte in de war. ‘Is meneer Zarif aanwezig?’ ‘Welke?’ ‘De baas. We willen hem spreken.’ Ze pakte de menu’s op en ging zonder iets te zeggen weg. ‘Die krijgt geen fooi,’ zei Holland. Het koffiehuis was in Green Lanes aan de kant van Manor House, tegenover Finsbury Park en niet ver weg van de plek waar Thorne een keer door een stel Arsenal-ers in elkaar was geslagen. Het was niet groot - misschien zes tafeltjes en een paar hokjes - en de blinden aan de voordeur en de ramen maakten het wat somberder dan nodig was. Het plafond was het enige goed verlichte gedeelte van het zaaltje; het gelakte vurenhout werd goud gekleurd door de gloed van tientallen sierlampjes - van glas, brons en keramiek - die aan de houten balken hingen en zachtjes in beweging kwamen, telkens als de voordeur open of dicht ging. Holland nam een slokje koffie. ‘Misschien heeft hij wat met lampen.’ Thorne merkte op dat de achtergrondmuziek lichtelijk misplaatst was, hij knikte
naar de stereo op een plank achter de toonbank. ‘En met Madonna,’ zei hij. Ze keken allebei op toen ze zware voetstappen op de trap hoorden. De man die de hoek om kwam en naar hun nisje toe liep was groot - zwaar, vet zelfs, met ronde schouders. Een blauw-wit gestreept schort was over zijn buik gespannen. Zijn handen zaten verward in een smerige theedoek en hij deed zijn best ze af te drogen. ‘Kan ik iets voor u doen?’ Thorne haalde zijn politielegitimatie te voorschijn en stelde zich voor. ‘We zouden graag even met de eigenaar spreken.’ De man schoof achter een tafeltje, werkte zich dicht naar Holland toe en ging zitten. ‘Ik ben Arkan Zarif.’ Thorne was blij dat Holland de aftrap deed en luisterde terwijl hij Zarif vertelde dat ze een aantal moorden onderzochten, waaronder die op Muslum Izzigil van bijna veertien dagen geleden, en dat ze hem een paar vragen moesten stellen over zijn verschillende zakelijke belangen. Zarif luisterde aandachtig en zat vrijwel de hele tijd te knikken. Toen Holland uitgepraat was, dacht Zarif een paar seconden na voor hij opeens begon te glimlachen en zijn handen uitstak. ‘U moet échte koffie hebben. Turkse koffie.’ Holland stak zijn hand op om te bedanken, maar Zarif had zich al omgekeerd en riep in het Turks naar de serveerster. ‘Meneer Izzigil is verderop in de straat vermoord,’ zei Holland. Zarif schudde zijn hoofd. ‘Verschrikkelijk. Veel moorden hier. Veel wapens.’ Hij had een sterk mediterraans accent en hij vertrok zijn gezicht van de concentratie als hij sprak. Hij had een donkere huid maar Thorne zag van dichtbij dat de rest van zijn kleur ongewoon was. Zijn ogen waren lichtgroen onder zijn zware wenkbrauwen. Zijn haar was zwart van de olie en de stoppels op zijn kaken waren wit, maar Thorne zag aan zijn dichte snor en de flosjes bij zijn oren dat zijn haarkleur in feite licht, bijna oranjeblond was. ‘U moet met mijn zoon spreken,’ zei hij.
‘Over de moord op meneer Izzigil?’ ‘Over de zakelijke belangen. Mijn zoons zijn de zakenlieden. Het zijn góéde zakenlieden. Wij zijn nog geen twee jaar hier en ze kopen deze tent voor mij. Wat vindt u daarvan?’ Hij stak zijn armen uit en zijn glimlach was bijna even breed. ‘Wie is dan de eigenaar hier?’ vroeg Holland. ‘En van alle andere zaken?’ Zarif boog zich naar voren. ‘Oké, ik zal het zeggen. Kijk, ik heb drie zoons.’ Hij stak vingers op alsof Thorne en Holland het net zo moeilijk zouden vinden bepaalde woorden te verstaan als hij om ze te vinden. ‘De oudste is Memet. Dan komen Hassan en Tan.’ Hij knikte naar de serveerster die vanachter de toonbank toekeek en stond te roken. ‘En één dochter, Sema.’ Thorne zag bij de deur iets bewegen, keek om en zag de man die hem eerder in de smiezen had gehad, opstaan om te vertrekken. Het leek wel of hij niet betaald had. Zarif wuifde hem toe toen hij wegging. ‘Memet regelt hier de zaken,’ zei Zarif. ‘Levering en al het andere.’ Holland zat in zijn aantekenboekje te krabbelen. Hij had die gewoonte nog steeds. ‘Maar het staat op uw naam?’ ‘Het koffiehuis was een cadeau van mijn zoons.’ Hij leunde achteruit tegen het rode plastic van het nisje terwijl zijn dochter drie kleine kopjes dampende koffie op tafel zette. ‘Ik kook graag, dus sta ik altijd in de keuken. Mijn vrouw helpt en Sema helpt. Hakken en schillen. Maar ik kook altijd.’ Hij prikte zich tegen de borst. ‘Ik kies het vlees uit.’ ‘Is Memet hier?’ vroeg Thorne. Zarif schudde zijn hoofd. ‘Is vandaag weg.’ Hij pakte zijn kopje op en wees ermee naar de straat. ‘Hiernaast is Hassans minitaxikantoor, als u daarheen wilt. Mijn twee andere zoons zijn daar meestal. Ze zitten natuurlijk de hele dag te kaarten.’ Hij slurpte van zijn koffie en gebaarde dat Thorne en Holland ook moesten drinken. Zarif grijnsde. ‘Lekker?’
‘Sterk,’ zei Thorne. ‘De firma Gebr. Zarif heeft een aantal videoshops, klopt dat?’ Weer een trotse glimlach. ‘Zes of zeven, geloof ik. Misschien meer. Ze brengen me altijd de nieuwste films, de nieuwe James Bond...’ ‘Muslum Izzigil was de baas in een van die winkels, vierhonderd meter verderop in de straat. Hij en zijn vrouw zijn in het hoofd geschoten.’ Zarifs ogen werden groot terwijl hij een slok nam. ‘Hebben uw zoons u dat niet verteld, meneer Zarif?’ De dochter begon luid in het Turks tegen hem te praten vanachter de toonbank. Zarif stak zijn handen op en sprak haar streng toe. Hij keek naar het lawaai toen de deur openging en de ergernis verdween van zijn gezicht. ‘Hassan...’ De deur ging dicht. Een paar lampjes kletterden tegen elkaar. Thorne draaide zich om en zag twee jongemannen doelbewust de zaak door lopen. Hij was ervan overtuigd dat ze hiernaast gewaarschuwd waren door de klant die een paar minuten tevoren was opgestapt. Eén man bleef bij de toonbank staan en begon zachtjes tegen Zarifs dochter te praten. De andere kwam aangelopen tot bij het nisje. ‘Het Engels van mijn ouweheer is niet zo goed,’ zei hij. Thorne keek hem aan. ‘Het is prima.’ Weer een stroom Turks, ditmaal van de zoon tegen de vader. Thorne stak een hand op en legde de andere op Arkan Zarifs onderarm. ‘Wat zegt hij?’ Zarif rolde met zijn ogen en begon uit het nisje te glippen. ‘Ik word teruggestuurd naar de keuken,’ zei hij. Holland keek Thorne aan, onthutst dat het gesprek in het honderd liep. ‘Wacht even...’ Op hetzelfde moment keerde Zarif zich weer naar de tafel. ‘Wilt u meer koffie?’
‘Nee, dank u,’ zei Thorne die tegelijk voor Holland antwoordde. Terwijl Arkan verdween, de trap af, gleed Hassan op zijn plaats. Met een zwaai wenkte hij naar zijn zus om zijn kopje koffie. Hij leunde achteruit en stak zijn kin naar voren.
Rooker lag op zijn brits, gekluisterd aan de televisie die in de hoek aan de wand zat geschroefd en vloekte op Trisha. Het midden van de ochtend leek wel van stroop. Als het onderwerp heel goed was, kon hij ontsnappen naar Kilroy, maar die was altijd heel veel netter en BBC-achtig. De mensen bij Trisha waren meestal niet al te slim; ze vloekten veel vaker en maakten meer ruzie. Vanmorgen was het bijzonder goed. Problemen met intimiteit. Er was een lulletje aan het zeuren dat hij nooit tegen zijn kinderen kon zeggen dat hij van ze hield, en een vrouw kon niet hebben dat haar man op straat zijn arm om haar heen sloeg. Rooker besloot dat ze nu maar eens moesten gaan lullen over een kinderverkrachter of douchen met aanranders. Hij had meer dan eenderde van zijn leven in de gevangenis doorgebracht en was nooit gewend geraakt aan de nabijheid van een paar van de mannen met wie hij opgesloten was. Hij had ergens gelezen dat alle dieren een zekere mate eigen territorium nodig hebben - zelfs ratten, konijnen of wat dan ook - een stukje ruimte dat helemaal van hen was, anders werden ze gek en vielen ze elkaar aan. Konijnen, godverdomme, die gek werden! Veel mensen achter de tralies raakten van de kook, een hoop - nou goed, maar hij was verbaasd dat het niet vaker gebeurde. Hij was verbaasd dat er niet elk jaar meer cipiers om zeep gebracht werden. Nu hij daaraan dacht - en hij had tijd genoeg om daaraan te denken - hij had op school vermeden om dicht bij anderen te komen. In kleedkamers voelde hij zich slecht op zijn gemak. Na de sport ging hij liever bezweet naar huis dan met de anderen te douchen. Hij vroeg zich dikwijls af of hij juist vanwege de afstandelijkheid die hij tegenover andere kinderen voelde in dit soort werk verzeild was geraakt. In de uitzending vroeg Trisha aan de vrouw of ze van haar man hield, ook al wilde ze hem in het openbaar niet aanraken. ‘Ja, soms hou ik van hem,’ zei ze.
‘Op andere momenten kan ik hem wel vermóórden.’ Rooker lachte mee met het publiek in de studio. Hij wist dat het verschil tussen hem en de meeste mensen die dingen als ‘ik kan hem wel vermóórden’ zeiden was, dat hij het zich echt kon voorstellen. Hij kon zich voorstellen, hij kon zich herinneren hoe het was een pistool tegen iemands hoofd te houden, een mes door een keel te halen, aanstekerbrandstof in iemands haar te gieten... Het programma was afgelopen en hij liep naar buiten, naar de galerij. Toen hij de trap af ging, rook hij dat de lunch eraan kwam. Je kon altijd ruiken of het eten de ene of de andere kant op ging. ‘Denk je dat de Beschikkingsraad het nu doet? Rooker?’ Alun Fisher had drie van de vijf jaar achter de rug die hij gekregen had voor dood door gevaarlijk rijden. Hij had een geschiedenis van drugsmisbruik en geestesziekte. Zijn weigering om behoorlijk te eten bracht met zich mee dat hij net zoveel tijd in de ziekenboeg van de gevangenis doorbracht als op de afdeling Kwetsbare Gedetineerden. ‘Ze moeten deze keer wel toestemmen. Je telt de dagen zeker af, hè?’ Rooker gromde en keek naar de kaarters in de hoek. Hij voelde zich deze keer vol vertrouwen. Wat hij aanbood, daar moesten ze toch op ingaan. Hij kon het zich waarschijnlijk permitteren een van de biljartkeus te pakken en Fisher zijn kop in te slaan - dan zouden ze nóg een politiewagen sturen om hem op te halen. ‘Je krijgt het goed, buiten,’ zei Fisher. ‘Dat denkt iedereen. Ze gaan voor je zorgen omdat je nooit iemand verlinkt hebt.’ Rooker keek hem aan. Fisher knikte en grijnsde, zijn tanden zwart en rot door die jaren van druggebruik. ‘Nooit iemand verlinkt, goddomme.’
‘De zaak was van meneer Izzigil. Onze firma is eigenaar van het pand, een verhuurbedrijf gaat erover. Ik kende hem niet persoonlijk.’ Hassan Zarif had hetzelfde accent als zijn vader, maar zijn grammatica en woordenschat waren praktisch foutloos. Twee jaar waren ze hier en hun moedertaal was al hun tweede taal geworden. Het was duidelijk dat de zoons van
Zarif in alle opzichten vlugge leerlingen waren. ‘Mijn broer ging er nu en dan heen, denk ik, en misschien gaf Izzigil hem dan een paar films cadeau. Disney-films voor zijn kinderen...’ ‘Aha,’ zei Thorne. ‘Gebr. Zarif is eigenaar van het pand, maar de videozaak was van meneer Izzigil.’ Holland probeerde het niet sarcastisch te laten klinken. ‘Dat zei u al.’ Zarif hield zijn hoofd scheef, stak zijn vinger in de lege metalen asbak en liet hem langzaam over het tafelblad draaien. Hij was voor in de twintig - lang, met een dos dicht zwart haar dat hoog op zijn hoofd stond. Een lange kin ontsierde het peinzende gezicht en werd geaccentueerd door de rolkraag die hij onder een zwaar bruinleren jack met een bontkraag droeg. Hij zuchtte een beetje omdat hij weer moest zeggen wat al duidelijk was. ‘Hij verhuurde films.’ ‘Maar daarmee kon hij de school van zijn zoon niet betalen,’ zei Thorne. ‘Of die mooie nieuwe Audi in zijn garage.’ Zarif schudde zijn hoofd, liet de asbak draaien. ‘Hij had meer dan dertigduizend pond op een zogenaamde bouwfondsrekening voor luxe woningen,’ zei Holland. ‘Er zijn mensen wie alles lukt...’ Thorne boog zich naar voren en schoof zachtjes de asbak opzij. ‘U hebt dus absoluut geen idee waarom iemand hem een kogel door zijn kop zou jagen? En bij wijze van bonus ook bij zijn vrouw?’ Zarif klakte met zijn tong tegen zijn verhemelte. Alsof hij probeerde te besluiten wat hij precies terug zou zeggen... Thorne wist dat dit gesprek voor de jongeman die tegenover hem zat net zo belangrijk was als voor hem. Hassan Zarif wist dat hij veilig was, tenminste
voorlopig. Dit ging om indruk maken. Hij wilde niet hinderlijk doen, maar hij had een natuurlijke vrijpostigheid, en een plaats in de wereld die hij met veel moeite verdiend meende te hebben. Het was een wankel evenwicht om die te behouden, maar terwijl hij de rol van een bezorgde plaatselijke zakenman speelde, moest hij ook een boodschap doorgeven. Hij wilde hun laten weten, vriendelijk natuurlijk, dat er met hem én met die anderen niet te spotten viel. ‘Misschien heeft hij de vrouw van de verkeerde man genaaid,’ zei Zarif. Vanachter de toonbank begon de zus van Zarif te lachen. Thorne keerde zich om en keek strak; die grap beviel hem niet. Hij zag dat ze in feite lachte om iets wat Zarifs vriend tegen haar zei. Hij keek Zarif weer aan. ‘Zoals we al tegen je vader zeiden, we onderzoeken momenteel een aantal recente moorden.’ ‘Het is een gevaarlijke stad.’ ‘Voor sommige mensen wel,’ zei Thorne. Zarif glimlachte, stak zijn handen op. ‘Hoor eens, ik heb het een en ander te doen, dus...’ Thorne stelde zijn vragen, speelde het spel. Hij had zijn eigen boodschap te sturen en tactisch zijn was niet zijn grootste zorg. ‘Hebt u informatie die ons zou kunnen helpen bij het onderzoek naar de dood van Mickey Clayton?’ Zarif schudde zijn hoofd. ‘Of Sean Anderson?’ ‘Nee.’ De slachtoffers van de X-man. ‘Anthony Wright? John Gildea...?’ ‘Nee, en nee.’ Thorne stak zijn hand in zijn zak en haalde er wat kleingeld uit. Hij liet een paar pondmunten op tafel vallen. ‘Dat is voor de koffie.’
Buiten regende het. Vlug liepen ze terug naar Thornes BMW. ‘Het lijkt me,’ zei Holland, ‘dat we een hoop tijd verspillen door die klootzakken op te zoeken, hun vragen te stellen, te luisteren als ze zeggen dat ze niks weten en dan weer te vertrekken.’ Thorne keek het park in terwijl ze erlangs liepen. De bomen waren glimmende skeletten. ‘Zo was het altijd al.’ ‘Hij loog dat hij zwart zag,’ zei Holland. ‘Disney-films voor de kinderen? Ze moeten betrokken zijn geweest bij de levering, de bezorging, alles. Ze moeten een flink percentage van Izzigils winst hebben gehad, buiten wat ze uit de piraterij, de smokkelarij kregen...’ Finsbury Park was niet Thornes favoriete uitgaanswijk. Hij was hier in de loop van de jaren naar een paar gelegenheden geweest - naar The Fleadh om Emmylou Harris te zien, en een keer naar Madstock met een vrouwelijke agent op wie hij verliefd was. Toen de Sex Pistols weer bij elkaar kwamen en hier speelden, toen hij nog bij zijn vrouw woonde, had hij vanuit hun achtertuin in Highbury, op meer dan anderhalve kilometer afstand, elk woord kunnen horen. Holland trok een gezicht. ‘Die koffie was ook waardeloos,’ zei hij. ‘Hij smaakte naar dingen die in een kerstpakket zitten.’ Thorne begon te lachen. ‘Die smaak moet je leren waarderen.’ ‘Hoor eens, heb je straks zin in een biertje? In The Oak als je wilt, of we zouden de stad in kunnen gaan...’ ‘Sophie heeft je zeker vrij gegeven vanavond.’ ‘Ze ziet me liever gaan dan komen, man. Ik werk een beetje op haar zenuwen, geloof ik. Godsamme, ik werk mezélf op mijn zenuwen.’ Ze waren bij de auto. Thorne maakte hem open en stapte in, boog opzij om het portier voor Holland open te doen. ‘Kunnen we dat op een andere avond doen? Ik heb straks nog wat te verhapstukken.’ Holland zakte in de agiersstoel. De regen had donkere strepen op de schouders van zijn grijze jasje en de bovenkant van zijn broek achtergelaten. Het
kostuum begon er een beetje verpieterd uit te zien en Thorne wist dat Holland al heel vlug naar M&S zou willen om een nieuw pak te kopen dat er precies hetzelfde uitzag. ‘Een leuke meid?’ vroeg Holland. Thorne glimlachte terwijl de motor aansloeg. ‘Heel wat anders...’
9
Leicester Square na zonsondergang behoorde samen met de M25 op het spitsuur en het Millwall-terrein tot de plekken waar je volgens Thorne maar het best niet kon komen. De straatmuzikanten en de première van een B-film nu en dan maakten weinig verschil. Voor alle twintig glimlachende toeristen was er iemand die bij een van de bioscopen buiten tegen een muur leunde of op de hoek van het plantsoen rondhing met een veel duisterder reden om daar te zijn. Voor elk Amerikaans gezin of stel Scandinavische trekkers was er een straatrover, een zakkenroller of gewoon een kwaad geworden idioot die op bonje uit was, en de prullerige kermis leek die aasgieren alleen maar in grotere aantallen te trekken. ‘Ik heb medelijden met die geüniformeerde jongens die hier in de buurtwerken,’ zei Chamberlain. Er waren heel wat plekken in de stad die zwanger waren van beloften. Hier hing alleen dreiging. Als er niet zo’n pisstank en geur van goedkope hamburgers had gehangen, had je hem waarschijnlijk zelfs kunnen ruiken. ‘Het enige goede aan dit plein,’ zei Thorne, ‘is de huur die je er kunt krijgen als je Monopoly speelt, verdomme.’ Maandagavond kwart voor zeven, en het plein was vol leven. Behalve degenen die er rondzwierven, kiekjes namen of fototoestellen jatten, waren er de mensen die het plein over kwamen op weg naar een leukere plek. Westwaarts naar Piccadilly en Regent Street daarachter. Zuidwaarts naar de theaters aan de Strand. Oostwaarts naar Covent Garden waar de straatkunst artistieker was en de gemiddelde burger chiquer. Thorne en Chamberlain gingen het plein over op weg naar een helverlichte, drukke hal met speelautomaten, midden tussen Chinatown en Soho. Ze kwamen langs gedeeltelijk beslagen etalages met felgekleurde, glanzende haantjes en taaie inktvissen die als ingewanden aan metalen haken hingen.
‘Hoe zeker weet je dat hij daar is?’ vroeg Chamberlain. Thorne hield een beetje links aan om de rij te vermijden die voor de Capital Club stond. ‘Naar Billy liep al een tijd een onderzoek voor het zo grimmig werd. We weten vrijwel alles waar hij mee bezig is. We kennen al zijn gewoonten.’ Chamberlain versnelde haar pas een beetje om hem bij te houden. ‘Als Ryan maar half de vent is die ik denk, zou het me niet verbazen als hij niet ook heel wat van jou wist.’ Thorne moest even rillen maar grijnsde haar toe. ‘Ik ben zo blij dat je meeging om mij wat op te vrolijken.’ Ze sneden het plein af en liepen naar een Starbucks aan de overkant van de speelhal. Ze hoefden niet lang te wachten voor Ryan verscheen. Toen ze hun koffie half op hadden, zagen ze dat een van de zware glazen deuren voor hem werd opengehouden en Ryan langzaam het trapje af ging naar de straat. Marcus Moloney liep vlak achter zijn schouder en een paar stappen achter hem een tweetal boeven van Central Casting die eruitzagen of ze wel van glimmende dingen hielden, en van het geluid van brekende botjes. Toen Thorne van de overkant dichterbij kwam - zwaargebouwd en met zijn handen diep in de zakken van zijn leren jack - deed Ryan een halve stap achteruit en stak zijn arm uit naar een van de gorilla’s achter zich. Hij herstelde zich toen hij Thorne zag. ‘Wat zoekt u?’ Met een knikje ging Thorne langs Ryan naar de speelhal. Het zat er vol tieners die in de rij stonden om hun ponden in de speelapparaten te stoten. ‘Ik verveelde me gewoon en ik hou van dat geknal. Dit is een van uw zaken, niet?’ Moloney keek naar twee kanten de straat af. ‘Ben je op korting uit, Thorne?’ ‘Proberen jullie tegenwoordig zó agenten in dienst te krijgen?’ vroeg Thorne. ‘Met een paar keer gratis rukken aan de fruitmachine?’ Ryan had Thorne herkend. De vrouw die bij hem was, herkende hij niet. ‘Is het vanavond pak-maar-een-oudje?’ Hij bekeek Chamberlain van top tot teen.
‘Vertel me niet dat ze op de zaak zit. Ik dacht dat politiemensen er vandaag de dag jonger uit moesten zien.’ ‘Je bent een brutale droplul, Ryan,’ zei Chamberlain. Toen herkende Ryan haar. Thorne keek hoe hij tandenknarste toen hij eraan dacht wat er gebeurd was, de laatste keer dat hun wegen elkaar hadden gekruist. ‘Een minuut geleden leek je wat zenuwachtig,’ zei Thorne. Hij knikte naar de lijfwachten. ‘Die twee zien er ook zenuwachtig uit. Bang dat degene die Mickey Clayton te pakken heeft genomen, achter u aan komt, meneer Ryan?’ Ryan zei niets. Een groep jonge jongens kwam door de deuren van de speelhal naar buiten, waardoor het rumoer van binnen even met hen de straat op kwam. Het geknetter en gejank van vuurwapens en lasers, het geronk van motoren, het ritme van hypnotiserende technomuziek... Moloney gaf antwoord op Thornes vraag. ‘Dat moeten ze godverdomme maar eens proberen.’ ‘Ik vraag me af wat ik zou vinden,’ zei Thorne, ‘als ik u daar tegen de muur zou zetten en u zou fouilleren.’ Moloney keek onbezorgd. ‘Niets wat de moeite waard is.’ ‘Problemen?’ Moloney zuchtte diep en liep langs hem heen. Thorne zag hem een paar meter de straat in lopen. Hij haalde een mobieltje voor de dag en begon kwaad op de toetsen te rammen. Thorne draaide zich weer om en zag een paar zware jongens dichter naar hun werkgever toe komen, die in de verte keek. Ryan deed zijn uiterste best Carol Chamberlain niet te zien. ‘Kent u Carol nog?’ vroeg Thorne. ‘Inspecteur Manley zal het geweest zijn toen u haar de laatste keer zag.’ ‘Het duurde even, niet?’ Chamberlain deed een stap naar links zodat ze in zijn gezichtsveld kwam.
‘Dat was zeker in die zaak van Jessica Clarke, niet, meneer Ryan?’ ‘Ik geloof niet dat hij het nog goed weet,’ zei Chamberlain. ‘Dat meisje dat in brand gestoken werd... Dat soort dingen vergeet je gemakkelijk, dat begrijp ik wel.’ ‘Gordon Rooker werd ervoor gepakt, was het niet? Ik geloof dat we het een paar dagen geleden over hem gehad hebben, hè, meneer Ryan?’ De wind suisde door de smalle straat. Die tilde het haar van de kraag van Ryans overjas terwijl hij zich omdraaide. ‘Ik zal hetzelfde zeggen wat ik toen zei, voor het geval dat jouw geheugen jóu in de steek laat. Ik heb lange tijd niet het ongenoegen gehad om aan dat stuk stront te denken.’ ‘Dat is grappig,’ zei Thorne. ‘Want hij zit aan u te denken. Hij vroeg me nog nadrukkelijk om u de groeten te doen.’ Ryans mond verstrakte en hij kneep zijn ogen half dicht. Thorne dacht niet dat het van de wind kwam die hem in het gezicht blies. ‘De groeten dan,’ zei Thorne. Thorne zag opeens opluchting op Ryans gezicht. Hij zag hem vlug naar zich toe en langs zich heen lopen en hoorde op hetzelfde moment het geluid van een motor. Toen Thorne keek zag hij een zwart busje aanstormen dat gierend remde. Het portier gleed open, bijna nog voor de auto tot stilstand kwam en Stephen Ryan sprong eruit. Thorne wuifde naar Ryans zoon. Hij kreeg een felle strakke blik terug. Stephen Ryan trok zijn schouders op toen zijn vader langs hem heen liep. ‘Sorry...’ ‘Waar blééf je, verdomme?’ Ryan klom de auto in zonder om te kijken. Hij werd snel gevolgd door zijn zoon en de twee zware jongens, die met een zekere voorzichtigheid langs Thorne en Chamberlain liepen. Toen Moloney aan kwam zetten, ging het raampje van de chauffeur omlaag. Thorne herkende de receptionist met wie hij twee dagen tevoren op het kantoor van Ryan een woordenwisseling had gehad. ‘Spijt me, Marcus. In het hele West End zit het verkeer vast.’
Moloney negeerde hem en ging naar het achterportier. Met één voet al in de auto keek hij om naar Thorne. ‘Kijk uit, dat ze je niet doodschieten...’ Thorne deed zijn mond open en zette een stap naar de auto toe. Moloney wees over Thornes schouder naar de speelhal. ‘Dat geknal...’ Moloney trok het portier achter zich dicht en de auto reed vlug de straat in. ‘Wat was dat met die groeten?’ vroeg Chamberlain. Thorne zag hoe Ryans auto de hoek om ging en verdween. ‘Beleefdheid kost niets. Hoe laat gaat je trein?’ ‘De laatste tegen elven.’ ‘Laten we wat gaan eten...’
Marcus Moloney dronk zijn Guinness in één keer bijna half leeg. Hij zette het glas op de har en leunde in zijn stoel achteruit. ‘Zware dag gehad?’ vroeg de man naast hem. Moloney gromde en pakte zijn glas weer op. Het was niet zozeer de dag, dan wel de laatste paar uur. Eerst dat gedoe voor die speelhal, en toen de reactie. Heel de weg terug naar Ryans huis in Finchley had Moloney het te horen gekregen. Waar Thorne en die vrouw ook mee doende waren, de baas zat geweldig op de kast. Alsof de toestand niet al gespannen genoeg was, met wat er allemaal speelde. Maar Ryan was nu veilig thuis; nu kon zijn vrouw de lol beleven. Ze zou ja en amen knikken, zijn ego oppoetsen en wat hij verder nog verzon, en de goden danken dat hij nog steeds niets wist van de tuinarchitect die haar drie keer per week een beurt gaf. Moloney bestelde nog een glas. Zijn pieper stond aan, zoals altijd, maar dit was een paar uur lang zijn eigen tijd en hij wilde zich een beetje ontspannen.
Moloney had vroeger heel wat dienders zoals Thorne gekend... Met de jongens die omkoopbaar waren, was het gemakkelijk. Je wist hoe het bij hen werkte, waar ze op kickten. Niet dat Thorne per se onomkoopbaar was. Iedereen had zijn prijs. Moloney zag die elke dag geboden en geaccepteerd worden. Het probleem was dat Thorne van het soort was dat het smeergeld zou aannemen, een tijdje doen zou wat er van hem verwacht werd en dan opeens de hele zaak zou verzieken. Een blunder begaan omdat hij een hekel aan zichzelf had. Of Thorne nu omkoopbaar was of niet - daar was gemakkelijk achter te komen - hij moest in de gaten gehouden worden. Hij zou hun beslist last bezorgen. Hij dronk zijn glas leeg, wuifde om de aandacht van de barkeeper te trekken en knikte: nog een glas. De man op de barkruk naast hem stond op en vroeg waar hij de wc kon vinden. Moloney wees hem de weg en vroeg of hij iets wilde drinken. Het aanbod werd welwillend aanvaard. Terwijl hij op de biertjes wachtte, keek Moloney rond door de drukke bar. Een massa gezichten. Hij kwam hier heel vaak drinken en een paar stamgasten die hem kenden hadden hem al begroet of een biertje aangeboden, of van de andere kant van de bar hun glas geheven en naar hem gezwaaid. Veel mensen wilden hem leren kennen. Het feit dat niemand hem kende, dat zo weinig mensen hem echt kenden, werd de laatste tijd moeilijker te verdragen. Hij was beslist meer aan het drinken. Werd om het minste kwaad, thuis en op zijn werk. Dat kwam allemaal door deze oorlog. Alles was zwaar geëscaleerd toen het moorden begonnen was. Wat de Zarifs deden, wat Ryan daartegenover deed, dit was de echte proef. De man kwam terug uit de wc en ging aan de bar zitten, doen zijn Guinness ingezakt en bijgevuld was, hief hij zijn glas. ‘Gezondheid,’ zei Moloney.
Thorne en Chamberlain hadden bij hun maal anderhalve fles rode wijn soldaat
gemaakt en de nevel in zijn hoofd had misschien iets te maken met zijn reactie, zijn overdreven reactie toen hij de huiskamer in kwam. Hij had het geroken op het moment dat hij de voordeur opendeed. ‘Goddomme, Phil. Niet in mijn flat!’ ‘Het is gewoon wat wiet. Ik ben geen spuiter. Mijn god...’ ‘Doe dat maar bij Brendan.’ Hendricks had echt zijn best moeten doen om niet te gaan lachen, en niet alleen omdat hij stoned was. ‘Neem een dagje vrij, waarom niet?’ Thorne beende weg naar de keuken. ‘Ik zou verdomme willen...’ Terwijl hij wachtte tot het water kookte, was hij. gekalmeerd en probeerde hij te besluiten of hij sorry zou zeggen of net zou doen alsof die woordenwisseling nooit had plaatsgevonden. Hij had pas ontdekt dat in de binnenstad van Londen een zwangere vrouw in hoge nood nog steeds in de helm van een politieman mocht pissen. Dat wiet tegen de wet was, was maar een heel klein beetje vreemder, daar was hij zich van bewust. ‘Rooster een paar sneetjes brood nu je daar toch bent,’ had Hendricks geroepen. ‘Wat?’ ‘Grapje.’ Toen kon Hendricks niet meer ophouden met lachen. Als hij eerlijk was, waren het de associaties met wiet roken die Thorne op stang joegen. Hij had het op school een paar keer geprobeerd en zelfs toen, terwijl een steeds vochtiger wordende t rondging en ze praatten over hoe geweldig die wiet was en dat ze allemaal een vreetkick kregen, had het hem belachelijk geleken. De drugs die ze tegenwoordig namen in een hoekje van de speelplaats waren veel gevaarlijker, maar je had dat geleuter niet. De jeugd nam een pilletje in en ging gewoon verder. Dan was er ook het feit dat zijn ex-vrouw graag nu en dan een t rookte, die ze kreeg, zo bleek later, van de leraar creatief schrijven voor wie ze ten slotte bij hem wegging. Thorne had het aan hem geroken op de dag dat hij thuis de trap op
was gegaan en die zak botten uit zijn nest had gesleurd. Waarom hij hem geen mep had verkocht of anoniem had aangegeven bij Verdovende Middelen was een vraag waar Thorne soms wakker mee werd. Thorne mompelde een soort excuus toen hij de thee binnenbracht. Hendricks had geglimlacht en zijn hoofd geschud. Ze gingen zitten luisteren naar de eerste schijf van Gram Parsons. Thorne was klaarwakker en hij zag hoe Hendricks slaperiger werd, vervolgens weer tot leven kwam en daarna weer wegzakte... ‘De ellende die we door moeten maken is de prijs voor het menszijn,’ verkondigde Hendricks zomaar opeens. Thorne slurpte van zijn thee. ‘Klopt.’ ‘Het verschil tussen ons en honden of dolfijnen of wat ook.’ Hendricks trok eens flink aan zijn t. Hij begon zo’n beetje te praten als iemand die stoned is in een sketch. ‘Wij zijn het enige dier met fantasie.’ ‘Voor zover we weten,’ zei Thorne. ‘Voor zover we weten, ja. En alle diepe, diepe ellende die mensen anderen aandoen, het martelen en doden, begon als plaatjes in de kop van een gek. Het moet allemaal verzonnen worden.’ Thorne dacht na over wat Hendricks zei. Het klonk zinnig, al kon hij er niet bij dat sommige verschrikkingen die ze in de loop van de jaren beiden voor hun snufferd hadden gekregen, ooit door iemand waren verzonnen. ‘En?’ ‘En... dat is de keerzijde van al die mooie dingen. Wij krijgen mensen die grote kunstwerken verzinnen en boeken en tuinen en muziek, maar dezelfde fantasie die dát schept, kan ook de jodenvervolging, brandende kinderen of wat ook verzinnen.’ ‘Ja, ja, Phil.’ ‘Als je het ene wilt, moet je met het andere leven.’ Een tijdje zeiden ze niets. Eindelijk boog Hendricks zich naar voren om de peuk
van zijn t uit te drukken en een samenvatting te geven. ‘In wezen is het zo... als je Shakespeare wilt, dan krijg je Jack the Ripper erbij.’ Zo duister als het gesprek was geworden, Thorne vond het opeens een merkwaardig grappig idee. ‘Klopt.’ Hij knikte naar de stereo. ‘Seriemoordenaars zijn de prijs die we betalen voor countrymuziek.’ Een brede grijns kwam op Hendricks’ gezicht. ‘Ik denk... dat dat... een heel moeilijke keuze is...’
Moloney had besloten door te gaan. Toen het sluitingstijd werd, stapte hij naar buiten, de ijskoude parkeerplaats op, vol Guinness en vol van zichzelf. ‘Maak je geen zorgen, ik weet wel een paar plekken waar we nog wat te drinken kunnen krijgen.’ Moloney grinnikte en sloeg een arm om de schouder van zijn nieuwe beste vriend. ‘Ja,’ zei hij, ‘ik weet wel honderd van die godvergeten tentjes.’ Zijn kroegmaat uitte zijn verbazing dat Moloney van plan was te gaan rijden. Hij vroeg of hij niet bang was aangehouden te worden. Moloney maakte de Jaguar open. ‘Ik ben een paar keer aangehouden.’ Hij knipoogde. ‘Dat is gewoonlijk geen probleem...’ ‘Toen je gedronken had?’ ‘Ze doen net of ze niks merken.’ ‘Fijn, als je wat invloed hebt,’ zei zijn vriend. ‘Meer dan fijn. Stap in.’ Ze reden in zuidelijke richting door Islington, kruisten Essex Road en reden toen verder, naar de City. Er was weinig verkeer en Moloney drukte op het gaspedaal waar hij maar de kans kreeg. ‘Die plek waar ik heen rij, achter de Barbican, daar lopen ook wel wat grietjes rond. We geven een paar pond uit en zij zorgen voor een leuke nacht. Zin in?’ Op het moment dat de Jaguar veel te hard op de rotonde in Old Street af reed,
drukte de man in de agiersstoel de loop van de Glock tegen Moloneys middel. ‘Linksaf, en rij naar Bethnal Green.’ ‘Wat? Godver...’ Het pistool werd zo hard tegen Moloney aan geramd dat er een rib brak en hij tegen het portier werd geduwd. Hij gaf een schreeuw en had moeite om zijn voeten op de pedalen te houden. Moloney reed, volgde de instructies die hem gegeven werden, het lichaam deed zijn best en hij dacht koortsachtig na. Hij wist dat hij onmogelijk bij zijn eigen pistool kon. Hij wist dat niemand enig idee had waar hij was. Hij wist nu dat hij geen moedig man was. Elke ademhaling ging moeizaam. Elke poging om te spreken draaide uit op weer een steek van pijn als het pistool hard tegen zijn gebroken rib werd gestoten. Het verkeer en de lichten smolten achter hen weg toen Moloney de auto van een stille weg een smal, hobbelig pad op stuurde. Langzaam reden ze een zwart water over, stil als motorolie aan weerskanten van de met graffiti bekladde brug. ‘Daar stoppen.’ Zo gauw de auto stationair draaide, bracht de man het pistool omhoog en drukte het tegen Moloneys oor. Hij boog zich over het dashboard en schakelde de koplampen uit. Moloney deed zijn ogen dicht. ‘Alsjeblieft...’ Hij voelde de hand van de man in zijn jasje langzaam in het rond bewegen tot hij het pistool had gevonden en verwijderd. Hij deed zijn ogen open toen hij het portier open hoorde gaan en draaide zijn hoofd om te zien hoe de man achter om de auto liep. De schutter tikte aan de bestuurderskant tegen het raampje. Hij deed een stap achteruit toen Moloney het portier opendeed. ‘Ga aan de andere kant zitten,’ zei hij.
Moloney deed wat hem gezegd was; zijn adem stokte van de pijn toen hij omhoogkwam om zich over de versnellingspook te werken. ‘Waarom?’ De man gleed achter het stuur. Hij trok het portier dicht. ‘Omdat ik rechtshandig ben,’ zei hij. Toen voelde Moloney zijn darmen leeglopen en alles ging toen heel vlug. Het pistool zat weer tegen zijn oor en een hand draaide hem op zijn buik en drukte zijn hoofd over de rugleuning van de stoel. De hand greep naar beneden en zocht ergens naar. De stoel zakte opeens bijna plat en de hand greep Moloneys jasje en het overhemd eronder en schoof die omhoog. ‘Je maakt zo’n verrekt stomme fout...’ zei Moloney. Opeens zoog hij zijn adem naar binnen, toen de man begon te kerven.
Thorne werd met een schok wakker, gedesoriënteerd. Hij hoorde muziek en Hendricks stond naast het bed in zijn onderbroek, reikte hem iets aan en fluisterde boos. Toen Thorne probeerde overeind te gaan zitten, besefte hij dat hij in slaap gevallen was met zijn oortelefoontje in. Hij zetten zijn walkman uit, knipperde langzaam met zijn ogen en kreunde. ‘Hoe laat is het?’ ‘Net drie uur. Holland voor je.’ Thorne stak zijn hand uit naar zijn mobieltje, waarvan hij het getjingel niet gehoord had, maar waarvan Hendricks blijkbaar wakker was geworden. ‘Dank je,’ zei Thorne. Hendricks gromde en verdween uit de slaapkamer. ‘Dave?’ Holland begon te spreken, maar Thorne wist automatisch al dat er weer een lijk
was. Ten minste één. Holland moest alleen nog zeggen bij welke bende het hoorde.
Thorne kon het onmogelijk weten, maar toen hij de BMW door de verlaten straten naar de plek van de moord reed, volgde hij bijna precies dezelfde route als de dode man een paar uur eerder. Zoals hem gezegd was. Naar Kings Cross en dan in oostelijke richting. Over City Road en verder, via Shoreditch en de buurt in waar veertig jaar tevoren Kray de scepter had gezwaaid. De straten van Londen waren toen heel wat veiliger, als je sommige mensen mocht geloven. Marcus Moloney zou het beslist met hen eens geweest zijn. De auto stond geparkeerd op een stuk open terrein, niet meer dan honderd meter van de Romeinse weg. Hier liep het Grand Union-kanaal langs een vervallen park, Meath Gardens, en de spoorlijn liep tussen Globe Town en Mile End door. Een man die sliep op een smalle boot die verderop in het kanaal lag aangemeerd, had de schoten gehoord. Vijf minuten later was hij met zijn hond komen kijken. Thorne parkeerde de auto en liep erheen om zelf wat onderzoek te doen. De zilverkleurige Jaguar was felverlicht door een tweetal krachtige booglampen die aan weerskanten waren opgesteld. De portieren stonden open. Thorne wist niet of hij zo was aangetroffen. ‘Inspecteur...’ Thorne knikte toen hij een agent van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten eerde die snel de andere kant op liep. Toen hij dichter bij de auto kwam, kon hij de vorm van het lichaam onderscheiden, dat als een pak aan een hangertje over de stoel lag. Elke paar seconden deinde in het achterraam de witte helm van een technisch rechercheur in het zicht. Toen Thorne een stap opzij deed, zag hij Holland en Stone bij het voorspatbord dicht bij elkaar staan. Holland keek op, wierp hem een blik toe die hij niet begreep, maar die hem beslist niet aanstond.
Er waren meer technisch rechercheurs aan het werk op de vloer van de auto en op de zitplaatsen achterin. Er waren cameramensen voor foto’s en video. Er waren drie, vier andere politiemensen die met hun rug naar hem toe op de rand van de kanaaloever stonden te praten. In het licht was elk krasje te zien, elk vlekje op de autoraampjes. Ze toonden elk spettertje en klontje hersenweefsel, met bloed op het glas geplakt. Thorne nam een overall aan van een geüniformeerde agent die ze als cadeautjes uitdeelde. ‘Dave...’ Holland kwam eraan, bleef toen staan en knikte naar het groepje agenten die zich van het kanaal afhadden gekeerd en terugkwamen in de richting van de auto. Er waren drie mannen in kostuums van verschillende kwaliteit. Brigstocke, Tughan en een hoge persfunctionaris, Munteen. Thorne was het meest verrast en ontzet om de man in uniform te zien. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij de laatste keer commissaris Trevor Jesmond op de plek van een misdrijf gezien had. Jesmond trok zijn blauwe overjas strakker om zich heen. ‘Tom.’ ‘Commissaris.’ Thorne verbrak de korte maar pijnlijke stilte die volgde. Hij knikte naar de auto. ‘De Zarifs hebben de inzet nu echt verhoogd. Marcus Moloney is van een ander niveau dan Mickey Clayton en de anderen. Nu wordt het een stuk pittiger.’ Hij keek naar Russell Brigstocke. Dezelfde blik als die hij van Holland gezien had. ‘De inzet is inderdaad verhoogd,’ zei Jesmond. ‘Maar niet om de redenen die jij aanneemt...’ ‘O nee?’ Thorne wierp een blik op Tughan. Tughan bestudeerde het grind. Jesmond zag er afgetrokkener, verslagener uit dan Thorne hem ooit gezien had. ‘Marcus Moloney was een undercover-agent,’ zei hij.
10
Toen de zon opkwam was Thorne weggegaan van de plek waar Moloney vermoord was en reed terug door straten die de eerste vluchtige tekenen van leven toonden. Hij was een paar uur thuis gebleven - had gedoucht, zich verkleed en wat gegeten - maar hij ging nog steeds door op het beetje slaap dat hij gehad had voor hij door Hendricks met dat telefoontje gewekt was. Terwijl hij naar Hendon reed, kon hij niet beslissen of de zwaarte die hij voelde, gevolg was van gebrek aan slaap, van de wijn van de avond tevoren of van de sfeer langs die kanaaloever. De verandering bij degenen die de waarheid over Moloney niet hadden geweten, was duidelijk te merken toen het bekend werd. Het was een klap geweest. De bewegingen in en om die zilveren Jaguar waren iets subtieler geworden. Lijken werden altijd met een zeker respect bejegend, maar in welke mate wilde weleens verschillen. Dood of niet, een schurk uit de onderwereld werd door de politie wat anders behandeld dan een collega. Thorne had een hekel aan die onzin van ‘een van de onzen’, maar hij begreep het best. Het leven van iemand van de politie was natuurlijk niet meer of minder waard dan dat van een arts of een leraar of een winkelbediende. Maar wie het lijk op moest halen, de familie op de hoogte moest stellen en moest proberen de dader te grijpen, dat was geen arts, leraar of winkelbediende. Ja, soms kreeg hij de kriebels van die gerechtvaardigde toorn als een politieman stierf, en de toespraken van hoge officieren konden afschuwelijk vals klinken. Maar Thorne zei bij zichzelf dat hij het allemaal in het juiste perspectief kon zien. Er was niets vals in de verademing, en in de vrees - en in de boosheid als je beide dingen voelde. Niets vals aan de opluchting dat je het zélf niet was... Het was vroeg, maar Thorne wist dat Carol Chamberlain allang uit de veren zou zijn. Zij moest weten dat alles veranderd was. Hij belde haar toen hij op de Noordelijke Rondweg kwam en vertelde haar over Marcus Moloney.
‘Nou, ik ben er in elk geval ingetuind,’ zei ze. ‘Ik ook,’ bekende Thorne. En stom waren ze geen van beiden. Moloney was klaarblijkelijk een toegewijde, uitstekende undercoveragent, maar toch zat het Thorne dwars dat hij niet iets had vermoed, wat dan ook. Er werd veel geleuterd over ‘intuïtie’, maar als Thorne iéts zeker wist, was dat wel dat intuïtie onbetrouwbaar was. Hij had die beslist, maar die kwam en ging, en liet hem op kritieke momenten in de steek, net zo onverklaarbaar als het onvermogen van een spits om te scoren of van een schrijver om te schrijven. Dat had hem in de loop van de jaren een hoop ellende opgeleverd. Er waren tijden dat Thorne het gevoel had dat hij een moordenaar in de ogen kon kijken en precies kon voelen wat er in hem omging. Dat hij al die duistere fantasieën kon zien waar Hendricks het de avond tevoren over gehad had. Soms dacht Thorne dat hij een schurk kon herkennen aan de manier waarop hij een sigaret rookte. Andere keren zag hij de vijand nog niet al droeg hij een bivakmuts en had hij een jachtgeweer met afgezaagde loop in zijn handen. ‘Hoe komt het dat jij het niet wist,’ vroeg Chamberlain, ‘van Moloney?’ Thorne wist niet wat te zeggen en toen hij het gesprek met Chamberlain beëindigde en het complex van Becke House in reed, begon het hem onnoemelijk dwars te zitten. Waarom had Tughan het hem niet gezegd? Dat was een verrekt goede vraag.
Het antwoord was niet bijzonder bevredigend. ‘Het werd niet noodzakelijk of beleidvol geacht.’ ‘Spreek je moers taal,’ zei Thorne. Hij keek Brigstocke aan. Tughan en hij waren allebei opgestaan toen Thorne zonder te kloppen het kantoor was komen binnenlopen. ‘Russell, wist jij het?’ Brigstocke knikte. ‘Onder inspecteursniveau mocht het niet bekend worden,’ zei hij. ‘Dat was besloten.’
Tughan ging weer zitten. Thorne zag een exemplaar van het Handboek woordonderzoek vóór hem op het bureau. ‘Moloneys rol als undercover was alleen bekend bij wie het echt moesten weten.’ Thorne zuchtte en leunde achteruit tegen de deur. ‘Had hij een vrouw? Kinderen?’ Brigstocke knikte weer, één keer maar. ‘Is hun verteld dat hij flinke japen gehad heeft en door zijn kop geschoten is? Of is dat ook alleen bekend bij wie het echt moeten weten?’ ‘Doe de deur dicht als je weggaat,’ zei Tughan en keek de andere kant op. ‘Maar een paar dingen worden opeens veel logischer,’ zei Thorne. ‘Ik vroeg me af hoe jullie zo zeker konden zijn dat de moord op de Izzigils van Ryans kant kwam. Hoe jullie wisten waar die dreigbrief vandaan kwam. Jullie hadden kennelijk een rechtstreeks lijntje...’ Tughan sloeg met een stuk papier op zijn bureau. ‘Waarom gaat het godverdomme altijd over jou, Thorne? Er is een agent gedood. Dat zeg je net zelf: flinke japen gehad en door zijn kop geschoten. Het feit dat jou niet was verteld dat hij een undercover was, is niet zo verrekte belangrijk, zou je niet denken?’ Brigstocke was geen grotere vriend van Tughan dan Thorne, maar aan zijn gezicht zag Thorne dat hij vond dat de inspecteur gelijk had... Toen Thorne weer rustig werd, zag hij dat ook in. Hij schaamde zich een beetje over zijn uitbarsting, over het sarcasme. Hij liep het kantoor in, trok een stoel bij het bureau en zakte erop neer. Hij was opgelucht dat Tughan geen bezwaar maakte. ‘Hoe lang was Moloney daar al?’ ‘Een jaartje of twee,’ zei Tughan. Het verbaasde Thorne dat het zo kort was. ‘Hij heeft zich wel hartstikke vlug zo diep in de organisatie gedrongen.’
Tughan knikte. ‘Hij was sluw en Billy Ryan mocht hem graag. Stephen Ryan behandelde hem als een oudere broer.’ ‘Hij heeft goed werk gedaan,’ zei Brigstocke. Tughan verbeterde hem. ‘Hij heeft verdómd goed werk gedaan, en nu hij dood is, is het allemaal voor niets geweest.’ ‘Wacht even,’ zei Thorne. ‘In twee jaar tijd moet hij heel wat bewijsmateriaal tegen Ryan verzameld hebben.’ ‘Een massa, maar Moloney was de kroongetuige. Hij had het moeten maken in de rechtszaal. Al het bewijsmateriaal was gebaseerd op gesprekken die híj had gevoerd, dingen die híj had gezien of die hém gezegd waren. We hebben niets steekhoudends zonder hem.’ ‘En de moord op de Izzigils? Daar wist hij van, niet? Er moet iets zijn...’ Tughan plukte aan iets onder zijn kin. Hij was gladgeschoren, nog rozig van het scheerapparaat, maar Thorne zag een rossig plukje links van zijn adamsappel dat Tughan over het hoofd gezien had. ‘Hij wist het na afloop. Een paar dagen voor het gebeurde, wist hij dat er iets gepland was, maar hij kwam er niet achter wie er gepakt zou worden of wie de opdracht gekregen had.’ ‘Het was waar dat Ryan Moloney graag in de buurt had,’ zei Brigstocke. ‘Maar aan anderen liet hij het echte vuile werk over.’ ‘Aan Stephen?’ opperde Thorne. ‘Ja, aan Stephen,’ zei Tughan. ‘En anderen.’ Thorne bedacht hoe moeilijk het geweest moest zijn voor agent Marcus Moloney. Toen het moorden eenmaal begonnen was, was hij in een onmogelijke positie geraakt. Hij had rond willen neuzen en erachter willen komen wie Ryan wilde laten vermoorden om het zijn collega’s van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten te laten weten. Ook moest hij heel goed geweten hebben dat hij, als hij rond ging snuffelen naar informatie die niet voor hem bestemd was, de kans liep zich bloot te geven en alles in het honderd te laten lopen.
En daarna? Nadat Muslum en Hanya Izzigil gedood waren? Had hij zich op een of andere manier verantwoordelijk gevoeld? ‘We kunnen Ryan toch nog wel pakken,’ zei Thorne. Tughan keek op. Brigstocke keek hem aan. Thorne had het uitgesteld, maar dit was precies het juiste moment. Hij had Chamberlain onderweg verteld dat hij zou moeten gaan zeggen waar zij mee bezig waren. Hij had niet beseft dat het zo belangrijk zou gaan worden. ‘Hoe dan?’ vroeg Tughan. ‘Ik heb een getuige.’ Tughan glimlachte. Voor hem was het ook precies het juiste moment. ‘Ga je me nu vertellen over Gordon Rooker?’ Thorne probeerde te zorgen dat zijn mond niet openviel. ‘Wat?’ ‘Je denkt zeker dat ik achterlijk ben, verdomme, Thorne. Al dat gelul toen we Billy Ryan spraken en jij “aan het verkeerde adres was”. Dat bén je geweest, maar alleen door mij als een sul te behandelen.’ ‘Wacht eens even...’ ‘Ik heb wat huiswerk gedaan. Allemaal niet zo moeilijk. Ik weet alles van je tochtjes naar de Park Royal-gevangenis, twee keer alleen en één keer met de voormalige inspecteur Chamberlain.’ Thorne keek Brigstocke aan en kreeg een blik terug die zei dat hij dit ook geweten had. ‘Het had niets met deze zaak te maken,’ zei Thorne. ‘Er was geen verband.’ ‘Maar nu wel, niet?’ ‘Dat probeer ik jullie te zeggen.’ ‘En heb je Billy Ryan daarom gisteravond lastiggevallen bij een van zijn speelhallen?’ Tughan keek alsof hij genoot van de verbijstering die nu, wist Thorne, op zijn gezicht te lezen was. ‘Ik wist het al terwijl het gebeurde.’
Thorne dacht terug aan de vorige avond. Hij herinnerde zich dat Moloney van hen wegliep en boos in zijn mobieltje sprak. Thorne had gedacht dat hij de auto opriep. ‘Goed, vertel dan.’ Dus vertelde Thorne hun het hele verhaal, van vroeger en nu. Hij vertelde hun over de telefoontjes naar Carol Chamberlain en zijn bezoeken aan Gordon Rooker. Hij vertelde hun over Jessica Clarke en over Rookers onthulling met betrekking tot de identiteit van de man die het haar lastig gemaakt had. Hij vertelde hun over Rookers voorstel. ‘Waarom heeft hij twintig jaar gewacht?’ vroeg Brigstocke. Dat was de eerste van vele vragen. Al die voor de hand liggende vragen die Thorne zichzelf én Gordon Rooker had gesteld. Hij gaf de antwoorden die hij gekregen had en probeerde uit te leggen waarom Rooker zo’n afschuwelijk misdrijf bekend had; waarom een man als hij achter de tralies beter in leven kon blijven dan op straat; waarom hij besloten had dat Billy Ryan hem niet mocht op staan wachten, wilde hij zich veilig voelen als hij eruit kwam. ‘Dus we halen hem eruit, bieden hem getuigenbescherming, en hij getuigt tegen Billy Ryan voor de moordaanslag op Jessica Clarke?’ ‘Rooker weet van alles,’ zei Thorne. ‘Hij zal ons alles zeggen en hij zal de rechtbank alles zeggen.’ Buiten was het gaan regenen. De druppels waren groot maar de regen was nog niet dicht. Korte tijd was het geluid van de sporadische tikken tegen de ruit het enige geluid in het vertrek. ‘En wie is dan degene die de vroegere inspecteur Chamberlain opbelt? Die creatief is met aanstekerbrandstof in haar voortuin?’ vroeg Tughan ongelovig. ‘Dat is de man die het meisje in feite in brand heeft gestoken, niet?’ ‘Ik weet het niet,’ zei Thorne. ‘Het is wel allejezus toevallig, vind je niet?’
‘Rooker ontkent daar iets van te weten.’ ‘Dat is verrassend.’ Tughan keek naar Brigstocke. ‘Russell?’ ‘Een gabber van Rooker? Een ex-bajesklant misschien? Iemand met wie hij in verbinding heeft gestaan?’ Thorne wilde zijn ongeduld niet laten blijken. ‘We hebben de tijd om dat allemaal uit te zoeken,’ zei hij. ‘Kijk, Billy Ryan heeft dat meisje zo goed als gedood en we hebben de kans hem ervoor te pakken. God weet dat hij een hoop andere dingen gedaan heeft, maar hiervoor kunnen we hem grijpen. Dat moet de moeite waard zijn om over te denken.’ Thorne wilde bijna zeggen: We zouden het moeten doen voor Marcus Moloney. Maar hij wist zich nog net in te houden. Het ging harder regenen, het begon tegen de ramen te kletteren. ‘Lui die veel hoger zijn dan ik doen natuurlijk het denkwerk,’ zei Tughan. ‘Veel hoger zelfs dan Jesmond...’ Hij zuchtte en greep naar de telefoon. Toen Brigstocke en hij opstonden en naar de deur liepen, dacht Thorne aan de dingen die Brigstocke geweten had en niet had willen doorgeven. Hij vroeg zich af of hij hem niet eens moest vragen aan wiens kant ze hoorden te staan. Hij besloot dat dit wel niet het juiste moment zou zijn.
Tegen lunchtijd in de Royal Oak scheen de stemming van het team een beetje opgeluchter te zijn, al kwam dat misschien alleen door de werking van het bier. De Oak was de stamkroeg van het team, maar alleen omdat hij zo dichtbij was. Niemand kon zich de tijd heugen dat het niet vol politiemensen zat, dus niemand kon zweren dat zij er de sfeer maakten, of verpestten. Niet dat Trevor, de bleke kastelein, veel moeite had gedaan. Hij had de voorkant van de gebeitste vurenhouten bar opgesierd met polaroidfoto’s van vrouwelijke stamgasten die hun T-shirt optrokken om beha’s of blote borsten te laten zien. Op
een andere plek hield hij het op de Spaanse stijl met een hoop namaaksmeedijzer en een paar sombrero’s die op een plank boven de bar stoflagen te vergaren, terwijl hij twee keer per week varkenspastei en Schotse eieren in stukjes sneed en dat tapas noemde. Tughan, Kitson en Brigstocke waren niet in het café, maar de meeste anderen waren er wel. Ze hieven het glas op Marcus Moloney. Zijn dood scheen de spanning tussen de lui van de groep Ernstige Delicten en hun tegenhangers van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten wat te verlichten. Ze leken begrijpelijk één in hun voornemen, degenen die voor de moord op hem verantwoordelijk waren voor het gerecht te krijgen. Voor alle recente moorden. Thorne juichte dat gevoel toe, ook al was dat alles. Hij hoopte dat de zwakke punten niet al te vlug weer voor de dag kwamen. Iedereen was het wél eens over de kwaliteit van het cafévoer... Thorne schoof een half leeggegeten bord kip met patat weg toen Holland naast hem kwam zitten met een blad vol glazen. Hij deelde ze rond. Inmiddels was iedereen overgegaan op cola, bronwater of sinaasappelsap. Thorne, die zich wat lusteloos begon te voelen, schonk een blikje Red Bull uit. Hij keek op naar Holland en dacht terug aan de uitnodiging die hij van de hand had gewezen. ‘Ben je gisteren bier gaan drinken? Het klonk of je heel wat van plan was.’ ‘Ik heb er hier met Andy een paar gedronken.’ Hij knikte naar de overkant van de bar. Thorne keek die kant op, waar Stone, Sam Karim en een vrouwelijke agent van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten in een gesprek verwikkeld waren. ‘Maar goed dat het niet doorgegaan is. Als je eraan denkt hoe laat we opgeroepen werden.’ ‘Ik was om vier uur vanmorgen ook niet direct broodnuchter,’ zei Thorne. ‘Ginds bij dat kanaal. En misschien was dat maar goed ook...’ ‘Maar ik heb hier gisteravond iets geniaals bedacht.’ Holland grijnsde en trok zijn stoel iets dichter bij die van Thorne. ‘Je weet dat Andy Stone denkt dat hij wel goed valt bij de vrouwtjes?’ Thorne volgde Hollands blik. Stone en de vrouwelijke agent konden prima met
elkaar opschieten. ‘Ja...?’ Thorne rekte het woord. ‘Hij heeft me een van zijn trucs geleerd. Hij had wat meer gedronken dan ik.’ ‘Ik luister,’ zei Thorne. ‘Hij heeft een filosofieboek in zijn auto.’ Holland begon te lachen terwijl Thornes ogen groot werden. ‘Serieus. Op de agiersstoel of eronder bij de bandjes of weet ik waar. Meisje stapt in... O, wat is dat...? Pakt het op, kijkt eens, en ze is overtuigd dat Stone een denkertje is.’ Even stilte, en toen snoof Thorne de Red Bull bijna door zijn neusgat. ‘En dit is nog het allerergste,’ zei Holland. ‘Het werkt, verdomme.’ Thorne lachte nog harder en veegde de drank van zijn jack. Hij keek op toen hij het vertrouwde accent van Manchester hoorde. Hendricks wees op het blikje Red Bull. ‘Van dat spul word je niet wakker als je het uitwendig gebruikt,’ zei hij. ‘Wat doe jij hier? Ik dacht dat je de autopsie van Moloney moest doen.’ Hendricks keek op zijn horloge. ‘Ik begin over een paar uur. Er staat een rij lijken voor die verrekte deuren van het lijkenhuis in Winchester Street.’ Holland stond op om plaats te maken voor Hendricks. ‘Ik moet pissen,’ zei hij. ‘Tughan wilde me spreken, aan de overkant.’ Hij zakte neer op de stoel die Holland vrij had gemaakt. ‘Hij wilde een voorlopig rapport.’ ‘Nou? Krijg ík het te horen?’ Hendricks keek verward. ‘Waarom denk je dat ik hier kwam?’ ‘Vooruit dan...’ ‘Moloney stierf door schotwonden in zijn hoofd. Bijna zeker een negenmillimeter. In de auto geen kogels gevonden; ik moet ze dus uitgraven om het zeker te weten.’ ‘Hetzelfde patroon van snijwonden?’
‘Ja...’ Thorne had Hendricks weleens overtuigder gehoord. ‘Onzeker?’ ‘Ik weet nog steeds niet wat voor soort mes hij gebruikt. Een fileermes misschien? Ook waren de sneden niet zo netjes als bij Clayton en de anderen.’ ‘Misschien had hij minder tijd.’ ‘Kan zijn. En misschien stribbelde Moloney iets meer tegen dan de andere slachtoffers.’ ‘Dit is de eerste keer dat hij het in een auto gedaan heeft, weet je. Hij had minder ruimte dan bij die anderen.’ Hendricks knikte. Dat klonk allemaal heel logisch. ‘Toch zou je zeggen dat het dezelfde moordenaar was,’ zei Thorne. ‘De X-man.’ Het duurde een paar seconden voor Hendricks knikte en zei: ‘Waarschijnlijk.’ Genoeg tijd voor Thorne om zich af te vragen of ze de zaak niet achterstevoren zagen. Ze namen aan dat de Zarifs weer op de Ryans uit waren geweest en Marcus Moloney gedood hadden, zonder te weten dat hij in feite een politieman was. Thorne begon te denken dat ze een even voor de hand liggende mogelijkheid over het hoofd zagen. ‘En als de moordenaar nu precies wist wie Moloney was?’ ‘Pardon?’ Dat was Holland, terug van de wc. Hoe duidelijker Thorne het zei, hoe zekerder hij zich voelde. Hij dacht weer terug aan de avond tevoren, op straat bij de speelhal. Moloney aan de telefoon, niet naar Billy’s chauffeur zoals Thorne had gedacht, maar naar Nick Tughan. Het laatste telefoontje dat hij ooit zou plegen. Zich er niet van bewust dat zijn dekmantel weg was... ‘Ik denk dat ze erachter kwamen dat het een diender was,’ zei Thorne. ‘Nu dit speelde, na wat er met die anderen gebeurd was, hadden ze een ideale manier om zich van hem te ontdoen, niet? Ik denk dat Billy Ryan Moloney vermoord heeft.’
Thorne greep naar zijn mobieltje om Tughan te bellen. Voor hij in kon toetsen, begon het te tinkelen. Het was Russell Brigstocke. ‘Tom? We hebben net een telefoontje gehad van het Central Middlesexziekenhuis...’ Thorne bevatte het niet allemaal. Hij hoorde het sleutelwoord en dacht meteen: pa. ‘Bij de Park Royal-gevangenis.’ De opluchting maakte snel plaats voor een lichte paniek. ‘Wat is er gebeurd?’ Thorne voelde al wat het antwoord zou zijn voor Brigstocke het gaf. ‘Iemand heeft geprobeerd Gordon Rooker om zeep te brengen.’
11
Thorne kon leukere plekken bedenken om te zijn op een zonnige donderdagmorgen. Hij had om allerlei duidelijke redenen een hekel aan ziekenhuizen, plus om nog een paar andere die bij het werk hoorden dat hij deed. In een paar zaken waar hij aan gewerkt had... Hij schoof zijn stoel een beetje dichter bij het bed. Holland zat naast hem. Aan de andere kant van het bed zat een cipier rustig in een versleten bruine leunstoel. ‘Gordon, je hebt geluk gehad, man,’ zei Thorne. Rooker was in feite drie dagen tevoren aangevallen, op dezelfde dag dat Marcus Moloney was gedood. Dezelfde dag dat Thorne en Chamberlain op straat Billy Ryan waren tegengekomen. Thorne had vermoed dat die ontmoeting Ryan had geïnspireerd om iets aan Rooker te doen, maar nu besefte hij dat dat niet tijdig georganiseerd had kunnen worden. Het moest die eerste ontmoeting met Ryan geweest zijn, in zijn kantoor, toen hij voor het eerst de naam van Gordon Rooker genoemd had, die de vonk in het kruitvat had gegooid. Hij had beslist een gevoelige snaar geraakt... Thorne probeerde zich een voorstelling van Ryan te maken zoals hij bij die speelhal op straat stond terwijl de wind in zijn gezicht sloeg. Thorne had de groeten gedaan van Gordon Rooker en Ryan had daar staan glimlachen, veilig in het besef dat zijn eigen groeten al onderweg waren. Rooker ’s middags, Moloney later diezelfde avond. Twee problemen op één dag opgelost. Wat had Rooker gezegd? ‘Billy Ryan is een kóúwe...’ Rooker probeerde zich in bed een beetje op te trekken. Hij vertrok zijn gezicht van de pijn. ‘Geef eens een definitie van geluk,’ zei hij. De geïmproviseerde dolk - in feite een aangescherpte penseel - die Alun Fisher bij een schilderles in zijn buik had gestoken, was langs alle vitale organen in Rookers lijf heen gegaan. Hij had een hoop bloed verloren, maar de chirurg had
hem meer opgelapt dan zijn leven gered. Rooker zakte weer terug. ‘Geluk dat ik nog leef, maar het is pech hebben dat bepaalde partijen ergens lucht van gekregen hebben, niet?’ Thorne besloot dat Rooker er niets aan had te weten wie verantwoordelijk was voor het noemen van zijn naam tegenover Billy Ryan. ‘Ik zei je toch dat ik getekend was, niet?’ zei Rooker. ‘Nu heb ik nog meer reden om te zorgen dat die klootzak opgeborgen wordt.’ Rookers haar was sluik en zijn huid had de kleur van de huid rondom een kneuzing. De gouden tand glinsterde nog steeds in zijn mond, maar de helft van het bovengebit ontbrak; de brug stond in een glas op het nachtkastje. Een infuus zat in zijn linkerarm en aan zijn wijsvinger was een zuurstofklemmetje bevestigd. Met zijn rechterhand zat hij heel wat minder zachtzinnig vast aan een gevangenbewaarder, een van de twee die elkaar afwisselden. De cipier zat met gladgeschoren schedel en kin met zijn neus in een pocketboek. Rooker tilde de handboei op, waardoor ook de arm van de cipier omhoogkwam. ‘Belachelijk, hè, godverdomme?’ De cipier keek niet eens op. ‘Alsof ik weg zou lopen. Of iemand mij zou helpen ontsnappen. Wie dan wel?’ Holland glimlachte. ‘Heb je geen vrienden, Gordon?’ ‘Zie je soms bloemen?’ ‘Vrienden, kennissen... we moeten ze allemaal controleren,’ zei Thorne. ‘Een paar mensen maken zich nog zorgen over die kerel die opeens voor de dag komt en de verantwoordelijkheid opeist voor wat er met Jessica Clarke gebeurd is.’ ‘Controleer maar zoveel je wilt,’ zei Rooker. ‘Ik kan je niet helpen. Maar ik zal je eens wat zeggen, als dat die vent is die het gedaan heeft, die het écht gedaan heeft, dan weten we allebei wie je zijn naam kan zeggen.’ Het kamertje was vreemd half verlicht. De gordijnen waren dichtgetrokken tegen het felle zonlicht dat door dun, bruin-oranje nylon viel. Een vuil geelbruin licht bewoog over de bleke wanden en verzachtte de metaalglans van het verrijdbaar tafelkastje en de infuusstandaard.
‘Vertel me over Alun Fisher,’ zei Thorne. Met de paar boventanden die hij nog had, beet Rooker hard op zijn onderlip. ‘Hij is niks. Een rottig klein zuiplapje...’ Thorne hoorde de bewaarder zachtjes grinniken en keek even naar hem. Het was niet duidelijk of hij Rooker of zijn boek nu zo grappig vond. ‘Een klein zuipertje dat aan de heroïne is.’ Thorne zag waar het heen ging. ‘En een drugsschuld, zeker.’ ‘Niet zo’n kleine ook. Drie keer raden aan wie hij het schuldig is...’ ‘Dus Fisher komt midden in de les op je toelopen?’ vroeg Holland. ‘Steekt je gewoon, terwijl jij Rolf Harris speelt?’ ‘Ik dacht dat je het zou zien aankomen,’ zei Thorne. ‘Dat zei je me laatst. Als iemand iets met je zou willen uithalen, zou je weten wie het was.’ Rooker snoof en keek naar rechts. ‘Nou, iemand lette niet op, wel? Keek niet naar de bal. Die instructeurs van de rechercheopleiding krijgen niet veel betaald, wel? Of een cipier had zin in een nieuwe auto. Een vakantie voor vrouw en kinderen...’ Thorne keek naar de andere kant van het bed. Als de bewaarder zich op zijn pik getrapt voelde, dan liet hij het niet merken. In de Park Royal-gevangenis was al een onderzoek gaande om te kijken wat er precies mis was gegaan, terwijl Alun Fisher in een isoleercel zat te wachten wat ze met hem zouden doen. Nu hij het verpest had en Gordon Rooker nog ademde, maakte hij zich waarschijnlijk meer zorgen over wat Billy Ryan zou doen. Hij zou misschien opeens ontdekken dat zijn schuld in allerlei opzichten groter was geworden. ‘Dus je gaat een aanklacht indienen?’ vroeg Holland. ‘Heeft niet veel zin, hè? Ze verplaatsen Fisher naar een ander cachot. Ik kan net zo goed proberen zonder gesodemieter de rest van de tijd uit te zitten.’ ‘Dat moet jij weten,’ zei Thorne.
Rooker bewoog zijn hand en krabde aan zijn dij. De gevangenbewaarder keek op, wachtte een paar seconden en rukte de hand weer op de matras. ‘Wat je zei over dat controleren van mijn vrienden,’ zei Rooker. ‘Hoe lang gaat dat allemaal duren? Hoe vlugger ze alles uitgevogeld hebben, weet je wel, en geregeld, hoe vlugger we kunnen gaan praten. Niet? Er is al een week voorbij...’ Thorne wist waar Rooker op doelde. Hij besefte dat Rooker met die cipier erbij niet graag over bescherming, bewijsvoering en Ryan sprak. ‘Het wordt geen snelle beslissing,’ zei Thorne. ‘Ze hebben de situatie pas de laatste paar dagen serieus bekeken.’ Rooker schudde zijn hoofd. ‘Ja, ja. Zo gaat het altijd. Als ze het nou eens een beetje eerder bekeken hadden, dan had ik misschien die vervloekte penseel niet in mijn buik gekregen.’ Thorne wist dat dat waarschijnlijk zijn schuld was. Hij keek naar de verontwaardigde uitdrukking die op Rookers gelige gezicht geplakt zat. Hij had zich weleens schuldiger gevoeld. Vanuit zijn ooghoek zag Thorne de cipier opkijken toen Hollands mobieltje ging. Holland keek wie er belde, stond op en ging met zijn mobieltje naar de hoek van de kamer. ‘Je hoort die dingen hier uit te zetten,’ zei Rooker. ‘Ze kunnen de medische apparatuur beïnvloeden, weet je. Die toestellen in de war brengen.’ De cipier sprak voor het eerst. ‘Jammer dat jij niet aan een paar apparaten bent gekoppeld. Dat zou voor ons een heel gemak zijn.’ Thorne glimlachte onwillekeurig. ‘Hoe lang moet hij hier blijven?’ ‘Met een beetje geluk brengen we hem morgen naar de gevangenisziekenboeg,’ zei de cipier. ‘Het is een eenheid niveau drie. Daar zijn alle voorzieningen, alle medicamenten als er een infectie is of weet ik wat.’ Rooker keek niet blij, maar het was logisch. De gevangenis wilde hem zo vlug mogelijk terug. De cipiers moesten terug waar ze beter van nut waren en het ziekenhuis zou blij zijn, verschoond te zijn van een patiënt die bewaking moest
hebben. Thorne hoorde het korte piepje toen Holland het gesprek beëindigde, zich omkeerde en terugkwam naar zijn stoel. ‘Wat is er?’ ‘Dat was inspecteur Tughan. Ik moet je iets doorgeven. Je zult het wel niet leuk vinden...’ ‘Kolere.’ Thorne kon wel vermoeden hoe de boodschap zou luiden. Ze moesten Rookers voorstel hebben afgewezen. Er was niet genoeg tijd geweest om zoveel hogerop te gaan als nodig was. Het was op een lager niveau geblokkeerd en het zou interessant zijn om er precies achter te komen waarom. Thorne stond op en trok zijn jack aan. ‘Dat belooft niet veel goeds, Gordon.’ Hij zag de gevangenbewaarder grijnzen en weer in zijn boek kijken. Het lukte Thorne door te gaan tot de dag om was zonder het met inspecteur Nick Tughan uit te praten. Hij dook in een stapel ongelezen memo’s, drukwerk van de overheid en aanvullingen op onderzoeken waar hij vóór het huidige aan gewerkt had. Hij bracht de avond door voor de tv zonder Tughan thuis te bellen. Op vrijdag tegen de middag, net toen hij dacht dat hij het idee maar op moest geven, trof hij Tughan in de meldkamer en hij snakte naar een confrontatie. Sam Karim, die met Tughan stond te praten toen Thorne kwam aangestapt, maakte als de bliksem dat hij wegkwam. Tughan leunde over een bureau en bladerde het Handboek woordonderzoek door dat schijnbaar zijn bijbel geworden was. ‘Daar staat het antwoord in, niet?’ zei Thorne. Tughan keek op. ‘Wat wil je, Tom?’
Thorne wist het niet precies. ‘Waarom wilden ze er niet aan?’ ‘Om de voor de hand liggende redenen.’ ‘Zoals?’ ‘Ach, kom nou. Russell en ik hebben een paar problemen genoemd toen je het onder onze aandacht bracht. Toen je het uiteindelijk onder onze aandacht bracht.’ Het was Thorne duidelijk dat Tughan nog steeds even nijdig was. ‘Dit was echt een kans waarmee het moest lukken om Ryan ergens op te pakken.’ ‘Ja, ja. Op het woord van een man die twintig jaar geleden bekende. Die opeens besluit zijn verhaal te veranderen.’ ‘Ryan is in paniek. Hij is totaal van de kook, verdomme. Waarom zou hij anders na al die tijd proberen Gordon Rooker uit de weg te ruimen?’ Tughan dook weer in zijn Handboek. Hij likte aan zijn vinger en begon langzaam de bladzijden door te bladeren. Hij probeerde de zaak te vertragen, zijn voet op de bal te krijgen. ‘Vrijlating verkrijgen voor een mogelijk gevaarlijke crimineel, daar moet je niet aan beginnen zolang er twijfels blijven.’ ‘Hij zou vrijgelaten worden onder bewaking van ons, goddomme.’ ‘Een genoegdoeningszaak wegens onterechte gevangenschap is wel het laatste waar we op zitten te wachten.’ ‘Hoe zou Rooker daar genoegdoening voor kunnen eisen? Hij heeft bekend!’ Tughan keek hem aan of hij gek was. ‘Als een behoorlijke advocaat ook maar een vleugje ruikt van wat er speelt, zou opeens kunnen blijken dat die bekentenis praktisch uit hem geslagen is.’ ‘Dat zijn maar smoesjes.’ Tughan sloeg nog een blad om. ‘Je hebt gewoon de pest in omdat ik een manier had gevonden om Billy Ryan erbij te lappen.’ ‘Je moest maar weer eens aan het werk gaan.’ ‘Het is al net zo met het idee dat Ryan Moloney heeft vermoord. Is daar verder
nog iemand op uit gegaan?’ Boven zijn kraag begon Tughan te kleuren. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Ryan had de ideale dekking. Hij wist precies wat de X-man met die andere slachtoffers deed. Godverdomme, zijn mannen vonden twee van de lijken.’ ‘Dat weet ik allemaal.’ ‘Hij hoefde alleen maar te zorgen dat degene die Moloney doodde, hetzelfde soort wapen gebruikte en de X in hem kerfde. Dat was een karweitje van niks.’ ‘We zoeken dat uit.’ Thorne snoof. ‘Ja, maar op z’n elfendertigste. Omdat het van mij kwam.’ Tughan sloeg het Handboek dicht. Het klonk alsof hij zijn uiterste best deed rustig te spreken. ‘Alweer ik. Er zitten meer dan vijftig agenten op deze zaak.’ ‘Hou die verrekte “teamspeler”-preek maar voor je.’ Thorne leunde naar voren en greep de rand van het bureau vast. ‘Dat is allemaal goed en wel als je zélf de captain van het team bent. Zo zit dat.’ ‘Ik heb geen zin hiernaar te luisteren.’ Tughan pakte het Handboek moordonderzoek en zwaaide er boos mee naar Thorne. ‘Tegen wie denk je wel dat je het hebt?’ Thorne deed een stap achteruit van het bureau en lachte, ondanks zijn woede. ‘Wat? Wil je het boek naar mijn kop smijten?’ Een paar seconden keek Tughan hem vuil aan. Toen sloeg hij zijn ogen neer en liet hij iets van een glimlach zien. Hij sloeg het boek weer open en bladerde erin tot hij de bladzijde vond die hij zocht. ‘Misschien één zinnetje eruit,’ zei hij. Tughan pakte een balpen en streepte er flink mee over het blad voor hij het eruit scheurde. Hij aarzelde maar een seconde voor hij op Thorne toeliep en het hard tegen zijn borst drukte. ‘Iets om over na te denken,’ zei Tughan.
Thorn pakte het uitgescheurde blad vast en keerde zich om om Tughan de kamer uit te zien stampen. Tughan had een alinea onderstreept, zo hard dat hij door het papier heen gegaan was. De hedendaagse benadering van moord erkent het feit dat er geen plaats meer is voor de rechercheur die op zijn eentje werkt.
Hendricks was nog laat aan het werk. Voor de tweede avond op rij zat Thorne alleen voor de tv en probeerde een zeker evenwicht terug te vinden. Het stak hem dat Tughan volkomen gezonde ideeën wenste te negeren, maar zwaarder woog dat Thorne niet kon verkroppen dat Ryan er zonder kleerscheuren af zou komen. Ja, Tughan zou hem misschien op een goede dag pakken voor drugsdelicten of fraude of belastingontduiking, godverdomme. Wie weet, misschien pakten de Zarifs hem wel. Maar dan zou hij niet boeten voor Jessica Clarke... Thorne zat het grootste deel van de avond te broeden; toen ging hij een tijdje tegen een tv-kok te schreeuwen tot zijn bitterheid begon weg te ebben en hij zich iets beter ging voelen. Godsamme, februari was bijna voorbij en de lente naderde met rasse schreden. Hij dacht erover om pa eens op te halen en voor een weekend naar Eileen te rijden, toen de telefoon ging. ‘Zit je naar het regionieuws te kijken?’ vroeg Chamberlain. ‘Ik wilde je nog bellen. Dat gedoe met Rooker leidt tot niets.’ ‘Gewoon doorgaan,’ zei ze. Thorne greep naar de afstandsbediening, schakelde over naar ITV en zette het geluid harder.
Een verslaggeefster sprak recht in de camera. Hij keek zonder te weten wat hij verondersteld werd te zien, tot de camera wegdraaide van de verslaggeefster en het verhaal vertelde in een reeks samenhangende opnamen. Een lege speelplaats. Een groepje schoolmeisjes bij een bushalte. Een blik aanstekerbrandstof. Thorne voelde hoe zijn maag zich omdraaide. ‘Hij heeft het wéér geprobeerd,’ zei Carol Chamberlain. ‘Hij heeft geprobeerd nóg een meisje in brand te steken.’
MAART
Het gewicht van de ziel
12
Thorne parkeerde voor het huis en bleef vijf minuten zitten. Het leek wel de langste adempauze die hij zich in lange tijd gegund had. De tijd was verstreken in een vlaag van activiteiten, gedachteloos of niet - zeven dagen tussen de poging het ene jonge meisje te doden en nu - een bezoek aan de vader van een ander, dat bijna twintig jaar tevoren gestorven was. Zeven dagen waarin de machthebbers met betrekking tot het aanbod van Rooker vlug van mening waren veranderd. Thorne wachtte tot de motor niet meer tikte van het afkoelen en het begon koud te worden in de auto voor hij uitstapte en naar het huis liep. Het was een eenvoudig Victoriaans huizenblok aan de zuidkant van Wandsworth Common, niet ver van de gevangenis. Thorne drukte op de bel en ging een paar stappen achteruit op het voorpad. In bijna het alle huizen was het licht aan. Mensen die op hun gemak gingen zitten eten of zich klaarmaakten voor een vrijdagavond uit. Het huis zou waarschijnlijk zo’n half miljoen pond waard zijn. Het was zeker heel wat meer waard dan er vijftien jaar tevoren voor betaald was, toen de Clarkes uit Amersham weer hierheen verhuisd waren. Terug naar de plek waar Jessica naar school was gegaan. De man die opendeed, knikte als vanzelfsprekend terwijl Thorne nog in zijn zak naar zijn legitimatie tastte. ‘Doe geen moeite,’ zei hij en deed een stap opzij. De stem klonk zwak en een beetje nasaal. ‘Wat zou u anders kunnen zijn?’ Ian Clarke had binnen een uur na dat eerste regionieuwsverslag aan de telefoon gehangen. Hij had boos en verward geklonken. Hij eiste dat hem bijzonderheden werden verteld, wilde precies weten wat er gedaan werd. Het scheen Thorne toe dat hij in de week daarop wat kalmer geworden was. ‘Bedankt voor uw komst. Met een beetje geluk is de thee bijna klaar.’ ‘Dat zou lekker zijn.’
‘We hebben Earl Gray, geloof ik.’ ‘Elke thee is goed.’ Toen de thee kwam, kondigde mevrouw Clarke aan dat ze aan het werk moest. Ze glimlachte zenuwachtig toen ze de kamer uit ging. Ze had, zo leek het Thorne, die blik die mensen ernstig zieke patiënten toewierpen voor ze in een ziekenhuis de deur achter zich dichttrokken. ‘Emma heeft haar eigen cateringzaak,’ zei Clarke. Hij wees naar het plafond. ‘Ze heeft een kantoortje boven in het huis.’ ‘Tja... En uw dochter?’ Een korte pijnlijke stilte voordat Clarke antwoordde. ‘Isobel?’ Thorne knikte. De twééde dochter. ‘O, die hangt ergens rond,’ zei hij. Clarke was van zijn eerste vrouw gescheiden in 1989, drie jaar na Jessica’s dood en bijna onmiddellijk nadat ze vanuit Buckinghamshire naar Londen verhuisd waren. ‘Het was allemaal moeilijk geworden,’ zei Clarke. ‘Wat er met Jessica gebeurd was, bracht ons dichter bij elkaar, maar na een tijdje trok het ons zelfs verder uit elkaar...’ Thorne had dit tal van keren gezien bij ouders die een kind verloren hadden. Het was dikwijls onmogelijk het schuldgevoel, de boosheid en de schande te verwerken. Onmogelijk om in de ogen van man of vrouw te kijken en het gezicht van een verloren kind te zien. ‘Niet meer nieuws dus?’ vroeg Clarke. Hij ging met zijn hand over zijn schedel. Hij kaalde al flink en had het resterende haar genadeloos kort laten knippen. Het benadrukte zijn gebeeldhouwde trekken en levendige blauwe ogen die hem jonger maakten dan hij was. Thorne wist dat hij minstens vijftig moest zijn, maar hij zag er vijf, ja tien jaar jonger uit. Thorne schudde zijn hoofd. ‘Allemaal hetzelfde materiaal, anders gerangschikt om wat meer kranten te verkopen. Niets ervan komt van ons, ben ik bang.’ ‘Getuigen? Beschrijvingen? Het was nota bene een drukke straat.’
‘Sinds ik laatst met u sprak door de telefoon is er niets veranderd. Het spijt me.’ ‘Ik weet dat ik niet echt het recht heb op de hoogte gebracht te worden. Ik ben u dankbaar...’ Thorne wuifde de dank en de ingebouwde verontschuldiging weg. Een paar seconden dronken ze thee en staarden in het gasvuur met vlameffect. Op de schoorsteenmantel zag Thorne prentbriefkaarten, sigaretten, de uitnodiging voor een feestje in het handschrift van een kind. In de grote met hout omlijste spiegel erboven was het aquarel te zien dat aan de wand achter hem hing. Hij draaide zijn hoofd om er even naar te kijken; toen keek hij weer naar Clarke. ‘Die is van Jessica’s moeder,’ zei Clarke. ‘Een van de weinige dingen die ik bewaard heb.’ Clarke zat in een oude leren fauteuil. Thorne zat dicht bij hem op de bijbehorende sofa. Allebei zaten ze naar voren gebogen, de beker thee op hun knie. ‘We hebben een beetje geluk nodig,’ zei Thorne ten slotte. ‘We hebben altijd geluk nodig, anders komen we geen steek verder.’ Clarke zette zijn beker neer en stond op. ‘En als hij het bij nóg een meisje probeert, geldt dat als een beetje geluk?’ Hij glimlachte, liep langs Thorne naar de andere kant van de sofa en trok de gordijnen dicht. Het viel Thorne opnieuw op hoe goed Clarke eruitzag voor zijn leeftijd, al versterkte het wollige blauwe trainingsshirt die illusie misschien. Hij was dankbaar voor iets wat de lichtelijk pijnlijke stilte doorbrak. ‘U ziet er heel gezond uit,’ zei hij. Hij klopte op zijn buik. ‘Bij mij zou er wel wat af mogen.’ Clarke liep achter de sofa langs en zakte weer in zijn fauteuil. ‘Ik leid een fitnesscentrum,’ legde hij uit. Thorne knikte en bedacht dat dat in feite niets verklaarde. De meeste kappers hadden afschuwelijk haar en hij had heel wat oneerlijke agenten gekend. ‘Kijk, we doen veronderstellingen,’ zei Thorne. ‘We nemen aan dat dit recente gebeuren op een of andere manier in verband staat met de aanval op uw dochter.’
Clarke trok met duim en wijsvinger aan zijn lip. ‘Kennelijk. Het is zo’n zelfde... aanval. Wie die gek ook is, hij moet wéten wat er met Jess gebeurd is. Hij moet erover gelezen hebben... ja?’ ‘Ja. Of er kan een ander verband zijn.’ ‘Zou dat kunnen?’ ‘Zoals ik zei, het is een veronderstelling.’ ‘Andere verbanden, goed.’ En snel: ‘Bijvoorbeeld?’ Clarke had gelijk toen hij zei dat hij niet het recht had op de hoogte gebracht te worden, maar Thorne wist verdomd goed dat er in feite totaal geen andere reden bestond waarom hij in de woonkamer van de man zat. Hij was gekomen om hem iets te vertellen. ‘Het kan zijn dat de man die schuldig bevonden werd aan poging tot moord op uw dochter in 1984, het in feite niet gedaan heeft.’ Clarke lachte kort. ‘Wat? Omdat een of andere gek de deur uit is gegaan en een blik aanstekerbrandstof heeft gekocht?’ ‘Nee...’ ‘Dat is verdomme belachelijk.’ ‘Wacht even, meneer Clarke.’ ‘Dus als er in Leeds morgenavond een prostituee aan mootjes wordt gehakt, betekent dat dan dat Peter Sutcliffe onschuldig is?’ ‘We hadden vóór de aanval van vorige week goede redenen om te geloven dat Gordon Rooker niet schuldig was.’ Bij het noemen van Rookers naam verstrakte de huid op Clarkes kaken. ‘Ik neem aan dat “goede redenen” zo’n kloterig politie-eufemisme is, hè? Net zoals dokters zeggen “naar omstandigheden redelijk wel” als iemand in feite stervende is. Ja? Is het niet zo? Want vergeet niet, we hebben het over de man die bekend heeft mijn dochter in brand gestoken te hebben.’
‘Ja, dat weet ik.’ ‘De man die bekénd heeft.’ ‘Hij heeft zijn bekentenis ingetrokken.’ ‘Nou, daar is hij dan verrekte laat mee.’ Clarke sloeg met twee handen hard tegen zijn benen en grijnsde alsof hij half-enhalf een grapje had gemaakt, maar het venijn in zijn stem was onmiskenbaar. Hij tastte achter de fauteuil. ‘Wacht,’ zei hij. Hij vond een schakelaar en knipte de indirecte verlichting aan. ‘Het wordt me een beetje te schemerig.’ Thorne keek op naar de zachte lichtkring op het plafond. ‘U hebt gelijk. Natuurlijk. Het ís verrekte laat.’ ‘U denkt dus dat de man die vorige week dat meisje aanviel, degene is die Jess daadwerkelijk in brand gestoken heeft?’ ‘We moeten rekening houden met die mogelijkheid.’ ‘Waar is hij dan de afgelopen twintig jaar geweest?’ Dat was natuurlijk de voor de hand liggende vraag. Thorne had alleen voor de hand liggende antwoorden. ‘Hij woonde misschien in het buitenland. Of zat voor iets anders in de gevangenis.’ ‘En hij doet dat nu, omdat...’ ‘Omdat hij zich zorgen maakt dat Rooker binnenkort vrijkomt. Hij probeert ons voor gek te zetten, ons te laten weten dat we het mis hadden. Of hij probeert de erkenning te krijgen die hem rechtmatig toekomt. Eerlijk gezegd, ik weet het niet, meneer Clarke.’ Omdat hij iets anders wilde doen, bracht Thorne de beker naar zijn mond en hield hem scheef, al wist hij donders goed dat de thee op was. ‘Kijk, we weten niet wie die man is en óf hij de man is die uw dochter probeerde te vermoorden, en Gordon Rooker zegt dat hij het ook niet weet.’ ‘Dus u gelooft alles wat hij zegt?’
‘Hij zegt dat hij weet wie er verantwoordelijk is voor wat Jessica is overkomen. Hij weet wie ervoor betaald heeft en dat zal hij ons vertellen.’ ‘Het was een gangster.’ Clarke zei het alsof het een citaat was. ‘Ik kreeg onofficieel te horen dat niemand er honderd procent zeker van kon zijn wélke, maar dat hij waarschijnlijk gedood is kort nadat hij Jess te pakken had genomen. Klopt dat?’ Thorne zag Clarkes gezicht betrekken toen hij niet meteen antwoord gaf. Hij wist dat het opeens problematisch werd. Hij moest maar niet verdergaan. ‘Het spijt me, maar ik kan echt niet ingaan op...’ Clarke stak zijn handen op. Hij begreep het. ‘Ik wilde alleen dat u iets duidelijk was,’ zei Thorne. ‘Als Rooker uit de gevangenis komt, gebeurt dat alleen opdat de man die achter de aanslag op uw dochter zat, erin kan.’ Daar scheen Clarke even over na te denken. Hij draaide zijn stoel naar het vuur en stak zijn handen ernaar uit. Thorne dacht dat het opeens veel kouder was geworden. Hij dacht ook: Hoe kan hij verdragen om in het vuur te kijken? Wat ziet hij als hij in de vlammen staart? ‘U moet een foto van Jess hebben,’ zei Clarke opeens. Er liep een rillinkje over Thornes rug. Hij had het gevoel dat de man tegenover hem min of meer wist wat hij dacht. Hij keek toe terwijl Clarke opstond en naar de hoek van de kamer liep waar de grenen kast stond met foto’s in allerlei metalen lijstjes erbovenop. ‘Ja...’ ‘Een geheugensteuntje.’ Clarke pakte een lijstje op en schoof de klemmetjes opzij die de foto op zijn plaats hielden. ‘Dit is een goede.’ Met een wuivend gebaar reikte hij hem aan. Thorne stond op en liep de kamer door om de foto uit Clarkes uitgestoken hand aan te nemen. ‘Dit is “ervoor”. U moet ook “erna” hebben. Daarvan staat er hier geen bij, want Isobel wordt er naar van. Dat is de enige reden.’ Hij keerde zich om en ging de kamer uit. Thorne hoorde hem de trap op hollen en ergens een deur open en dicht gaan.
U moet een foto van Jess hebben... Thorne overdacht hoe Clarke het gezegd had. Alsof het gewoon maar een goede raad was ter bevordering van zijn welzijn. Je moet je cholesterol in de gaten houden. Je moet je pensioenpremie op tijd betalen. Je moet een foto hebben van mijn overleden dochter. Thorne wist dat Clarke er zich terdege van bewust was dat zijn bezoek informeel was. Dit was geen onderdeel van enig onderzoek, en het aanbieden van de foto was dat ook niet. Dit was iets waarvan Ian Clarke wilde dat Thorne het had. Vond dat hij het móést hebben... Toen Thorne boven een deur hoorde dichtgaan, liep hij de hal in en bleef bij de voordeur staan wachten. Dit moment leek net zo geschikt om iets te doen als welk moment ook. Clarke kwam snel de trap af en drukte Thorne een zwart boekje in de hand. ‘Ik dacht dat u haar dagboek wel wilde inzien. Het geeft niet als u dat niet doet. Bezorg het me in elk geval terug als u er klaar mee bent.’ ‘Goed. Natuurlijk...’ Met een knikje overhandigde Clarke hem de foto. Thorne nam hem aan, bijna zonder ernaar te kijken, bang ernaar te staren. Dat gezien werd dat hij ernaar staarde. Toen hij Clarke weer aankeek was aan het gezicht van de man duidelijk te zien dat dit een reactie was die hij honderd keer meegemaakt had. ‘Er waren gangsters bij de begrafenis,’ zei hij. ‘Moordenaars, drugsbaronnen en mannen die betaald worden om mensen kwaad te doen. Nadat ze zelfmoord gepleegd had, kwamen ze haar de laatste eer bewijzen.’ Hij sprak rustig, al was de woede duidelijk genoeg, zoals bij iets wat achter een mousselinen gordijn beweegt. ‘Het was een prachtige dag toen we haar begroeven, echt een schitterende dag. We zeiden allemaal dat Jess dat zo geregeld had, want ze hield zo van mooi weer, en toen kwamen die lui in hun donkere pak met hun zonnebril op als uit de Reservoir Dogs gekropen en verpestten alles. Kevin Kelly en zijn hoerige wijf en die andere die het overgenomen had... Ryan. Een heel stel. Daar stonden ze allemaal te zweten, met enorme rouwkransen. Een ervan was in de vorm van haar naam, ellendig genoeg. Daar stonden ze met hun verdomde, smakeloze rouwkransen voor mijn kleine meid, die gestorven was omdat haar vriendin toevallig de dochter was van een gangster.’
Thorne vond het moeilijk hem aan te kijken. Hij wreef met zijn duimen over het glimmende oppervlak van de foto in zijn hand. Knikte toen hij voelde alsof dat moest. ‘We hebben ons te pletter gewerkt om Jess naar die school te laten gaan, om het geld voor de kosten bij elkaar te krijgen. Wat moest Kelly doen? Hoeveel mensen moest hij doden of beroven om dat kleine... zijn kleine meid naar die school te sturen?’ Thorne zag boven aan de trap een gestalte verschijnen, op de overloop die naar de volgende trap draaide. Een tienermeisje met lang asblond haar. Clarke draaide zich om toen Thorne naar boven keek. ‘Isobel...’ Thorne wist niet of Clarke het tegen het meisje had of haar voorstelde. Het verbaasde hem onwillekeurig hoe sterk ze op haar halfzus leek. Hij wilde naar de foto kijken om het te controleren, maar de bovenste foto was van Jessica na de aanval, en Thorne kon ze onmogelijk verwisselen, de foto van het ongeschonden meisje bovenop schuiven. ‘Dag,’ zei hij. Het meisje trok aan de rand van haar truitje en mompelde stuurs ‘dag’ terug. Clarke keek weer naar Thorne met een vermoeid, ouderlijk schouderophalen. ‘Dertien is ze,’ zei hij. Toen veranderde zijn gezicht. ‘Over een paar weken wordt ze veertien.’ Hij stak zijn arm uit, langs Thorne heen, om de voordeur open te doen. Thorne speelde met een schertsende reactie over kinderen die te vlug groot worden, maar voor hij de kans had dat te zeggen, kwam Clarke dicht op hem toe en liet zijn stem dalen. ‘Die man, wie het ook is, deed een poging Jess te vermoorden. U hebt dat gezegd. U hebt het zelfs verschillende keren gezegd.’ ‘Sorry, ik begrijp niet...’ ‘Hij probéérde haar niet te vermoorden, meneer Thorne. Hij vermóórdde haar.’ Terwijl Clarke dat zei, keek hij Thorne in de ogen. Als vanzelf wendde Thorne zijn blik af, maar hij keek meteen weer terug, gegeneerd. ‘Het heeft twee jaar
geduurd voor ze stierf, maar hij heeft haar vermoord.’ Er viel weinig meer te doen dan afscheid te nemen, dus deden ze dat en lieten de voordeur tussen hen dichtvallen. Thorne keek even om. Door de gematteerde vierkanten van rood, blauw en groen glas in de voordeur kon hij de gestalte van Ian Clarke onderscheiden, die langzaam de trap op ging, naar zijn dochter.
De drukte bij de bushalte is aanvankelijk niet meer dan dat. Drukte; vaag, niet te onderscheiden, en niet alleen vanwege de onscherpte van de foto. Een dichte kluit mensen, dicht op elkaar tegen het koude weer, of ingeval van meisjes, opeengepakt tot één bende, met eindeloos veel dingen om over te praten terwijl ze op de bus wachten. Er is geen geluid, maar het is niet moeilijk je het geschreeuw, de kreten van woede en onbegrip voor te stellen. De kluit valt plotseling uit elkaar, de mensen draaien of springen weg en de man is voor het eerst te zien. Een oude vrouw wijst naar hem, trekt aan de mouw van de vrouw in de rolstoel die naast haar staat. Meisjes grijpen zich aan elkaar vast, aan jasjes en tassen, als de man, zijn gezicht verborgen in de capuchon van een donkere parka, zich omdraait en achteloos wegdraaft over het trottoir. Hendricks kwam de keuken uit. ‘Binnen een paar minuten is het eten klaar,’ zei hij. Thorne kwam van de bank en haalde een band uit de video. Nu hij toch stond, pakte hij de fles wijn van de schoorsteenmantel en schonk Carol Chamberlains glas weer vol. ‘Niets uit andere hoeken?’ vroeg ze. Thorne schudde zijn hoofd terwijl hij uit zijn eigen glas dronk. ‘Dit zijn de beste foto’s die we konden krijgen.’ Video-opnamen leken tegenwoordig bij de meeste onderzoeken een steeds grotere rol te spelen.
Dikwijls vormden de camera’s niet meer dan een afschrikkingsmiddel, met weinig succes trouwens; de heroïnedealers in Coldharbour Lane en de drugskoeriers in de buurt van Manor House wisten precies waar ze zaten en behandelden ze met dezelfde minachting als ze een parkeerwachter bejegenden. De meeste tijd deden ze vrolijk hun ding in het volle zicht van de camera en ze wisten precies wanneer ze hun hoofd moesten draaien of een schouder moesten krommen om de bezwarende opname te vermijden - en als de deal gesloten was, knipoogden ze naar de camera. Maar zo nu en dan zag Thorne belangrijkere opnamen: korrelige zwartwitbeelden van gewapende overvallers of moordenaars, of, verontrustender, van degenen die zo meteen hun slachtoffer zouden worden. In dit geval een mogelijk slachtoffer dat geluk had. ‘Het is onzinnig,’ zei Chamberlain. ‘Hoe kon hij ooit denken dat hij vrijuit zou gaan? Als ze hem, god verhoede, niet in de smiezen gekregen hadden? Als dat meisje niet had gezien wat hij aan het doen was met die aanstekerbrandstof en hij haar in brand had gestoken?’ ‘Zelfs al was het gelukt, dan had hij nog weg kunnen komen,’ zei Thorne. ‘De mensen zouden zich veel drukker gemaakt hebben om het meisje te helpen. Je weet net zo goed als ik dat de mensen in het algemeen bang zijn om iets te doen. Ze willen niet de dilettantistische held zijn die doodgeschoten wordt of een mes in zijn bast krijgt.’ Chamberlain keek in haar glas. ‘Maar waarom bij een bushalte? Waarom die andere werkwijze?’ ‘Er is rond scholen tegenwoordig veel bewaking,’ zei Hendricks. ‘Hij zou geluk hebben gehad een school te vinden zoals die van Jessica Clarke, waar hij gewoon de speelplaats op kon komen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Midden in Swiss Cottage om vier uur ’s middags? Dat is waanzin. Het was er stikdruk.’ Hendricks stak zijn hoofd even de keuken in om ergens naar te kijken. ‘Hij wilde blijkbaar opzien baren.’ ‘Denk je dat het diezelfde vent is?’ Thorne keek Chamberlain gespannen aan.
‘Ja, ik ben er vrij zeker van. Het leek dezelfde parka.’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Denk je dat het degene is die twintig jaar geleden Jessica Clarke in brand stak?’ Er kwam niet meteen antwoord. ‘Hij zag er niet... oud uit,’ zei ze. ‘Ik weet dat je zijn gezicht niet kon zien. Het was meer zijn houding, neem ik aan.’ ‘Jij denkt aan Rooker of zo iemand,’ zei Thorne. ‘Ik weet het.’ ‘Aangenomen dat die man toen in de twintig was, dan zou hij nu pas voor in de veertig zijn.’ ‘Het was toen ik hem weg zag rennen. Dat klopte op een of andere manier niet met de man die ik me voorstelde.’ ‘Hij liep niet écht hard,’ zei Thorne. ‘Ook als hij in de vijftig of zelfs zestig was, is dat toch niet onmogelijk, wel?’ Hendricks liep met zijn glas de kamer door en schonk het vol. ‘Gewoon weglopen, achteloos, zoals hij deed, is in feite heel slim. Zo moet je het doen als je geen aandacht wilt trekken, als je niet de indruk wilt geven dat je ergens voor wegvlucht.’ In de keuken begon Thornes keukenwekker te ratelen. Hendricks zette zijn wijnglas neer en wijdde zich aan zijn taak. ‘Als hij het is,’ zei Chamberlain, ‘zit Billy Ryan er dan achter, wat hij nu doet?’ ‘Joost mag het weten, en zo ja, dan heb ik geen flauw idee waarom.’ Hendricks vloekte luid. Of het eten was verpest, of hij had zich ergens aan gebrand. ‘Alles goed daar, Delia?’ riep Thorne. Er klonken een paar wat zachtere vloeken. Chamberlain begon te lachen. ‘Wat het ook is, het ruikt goed.’ Ze dronk haar glas leeg en keek tegelijk op haar horloge.
‘Hoor eens, waarom blijf je vannacht niet hier?’ vroeg Thorne. ‘We kunnen wel een bedje maken...’ ‘Nee, ik neem de laatste trein. Als je me het nummer van een taxi kunt geven?’ ‘Het is echt geen moeite. Jack kan zijn eigen ontbijt wel maken.’ Ze schudde haar hoofd en deed een stap naar de keuken. Thorne legde zijn hand op haar schouder. ‘Als we Ryan pakken, zal hij ons moeten zeggen wie twintig jaar geleden zijn geld heeft aangepakt en Jessica heeft verbrand. Hij zal me een naam geven.’ Hij wees naar de videorecorder. ‘Als het die vent was, dan krijg ik hem te pakken. Als hij het niet was, en degene die het gedaan heeft nog in leven is, dan krijg ik dié te pakken. En dan krijg ik deze vent ook. Dat beloof ik je, Carol.’ Toen Chamberlain naar hem keek met een dankbare en geamuseerde uitdrukking, ontdekte Thorne dat zijn hand van haar schouder was gegleden. In zijn poging om haar gerust te stellen was hij in kringetjes over haar rug gaan strelen. Geamuseerd trok ze haar wenkbrauwen op. ‘En dat aanbod om hier te overnachten?’ vroeg ze. ‘Wat had je precies in gedachten?’
Ian Clarke zat op de sofa. Hij keek de kamer door in de richting van de televisie. Hij huilde eens per jaar, op de verjaardag van zijn dochter. De overige tijd hield hij alles binnen, opgekropt en vastgeperst, en ingesloten door zijn ribben die de gedachten, gevoelens en duistere verlangens hielden waar ze waren, als achter de tralies van een kooi. Hij zat stil, dacht na over de bijzonderheden van Thornes bezoek, de dingen die gezegd waren, en hij had een gevoel alsof de botten elk moment konden breken en versplinteren. Zijn vrouw lachte zachtjes om iets op de tv en nestelde haar hoofd tegen zijn borst. Zijn hand ging als vanzelf naar haar haar. Hij staarde naar een vierkantje witte wand, zo’n dertig centimeter boven het scherm.
Van tijd tot tijd hoorde hij een zacht gebons door het plafond, als zijn tweede dochter boven rondliep.
Thorne lag wakker in bed en vroeg zich af of hij leed aan alledaagse spijsverteringsproblemen of aan iets waar je minder gemakkelijk af kwam. Hoe leuk die avond ook geweest was, hij was blij toen Carol een taxi belde. Hij was opgelucht geweest toen Hendricks later had besloten morgen maar op te ruimen en vroeg naar bed te gaan. De onzekerheid die in allerlei opzichten om de zaak Billy Ryan/Jessica Clarke hing, was de hele avond in de buurt geweest, als een ongewenste gast aan tafel. Nu voelde hij dat die hem in de matras drukte, nu hij omhoogkeek naar de Ikealamp waar hij zo’n hekel aan had. Het niet te weten was het ergst van alles. Bij de diverse zaken die hij in de loop van de jaren had onderzocht, had Thorne dingen geleerd, dingen gezien, dingen begrepen die hij, als hij de keus had gehad, liever niet had beseft. Maar ondanks alle afschuwelijke waarheden die hij onder ogen had moeten zien, wilde hij liever weten dan niet-weten, al was het vreselijke gewicht van elk heel verschillend. Onder het dekbed gleed zijn hand naar zijn kruis. Lusteloos was hij een paar minuten bezig en gaf het toen op: hij kon zich niet concentreren. Hij begon te denken aan de foto’s van Jessica Clarke, die in de gang in zijn leren jack zaten. Hij maakte zich een voorstelling van haar verzengde en rimpelige gezicht dat tegen de zijdezachte voering van de zak zat. Hij dacht aan het dagboek in zijn tas, dat op hem wachtte. Het was lectuur die hij tot een andere avond zou uitstellen. Thorne greep naar zijn walkman, deed de oortelefoontjes in en drukte op PLAY. The Mountain. De samenwerking van Steve Earle in 1999 met de Del McCouryband. Hij wreef over de verstrakking in zijn borst en besloot dat het bijna zeker
spijsverteringsproblemen waren. Het was onmogelijk te lang te blijven liggen als je naar countrymuziek luisterde.
13
‘Je ziet er wat beter uit, Gordon,’ zei Holland. Rooker gromde. ‘Het is allemaal betrekkelijk, niet?’ ‘Goed dan,’ zei Stone. ‘Je ziet er beter uit dan een zak stront, maar niet zo goed als Tom Cruise. Wat zeg je daarvan?’ De gevangenbewaarder die achter hen had gestaan, deed een stap naar voren en bukte zich. ‘Kan het niet wat vlugger?’ Ze zaten om een tafel in het kleine kantoortje annex cel achter in de bezoekersruimte. Er waren een tv en een videospeler opgesteld. Holland drukte op een knop en probeerde de juiste plek op de band te vinden. Zonder naar hem te kijken, wuifde Stone met een stuk papier naar de cipier. ‘Maak je geen zorgen, het is geen lange lijst.’ Het papier werd in Rookers richting gezwaaid. ‘Hij is niet direct de populairste gast, wel?’ Dit was een onderdeel van de controle waar Thorne tegen Tughan over gesproken had toen de twijfel aan Rooker voor het eerst bovenkwam. Terwijl Stone en Holland naar de Park Royal-gevangenis gingen, keken anderen van het team naar degenen die kort geleden daaruit waren gekomen. Degenen die nauw genoeg met Gordon Rooker in hadden gestaan om hem daarbuiten een dienst te bewijzen. De lijst waar Stone mee zwaaide, samengevat uit de informatie die bij de diverse bezoeken voor de dag was gekomen, bevatte de namen van al degenen die Rooker de afgelopen zes maanden in de gevangenis waren komen opzoeken. Als de man die naar Carol Chamberlain had gebeld en misschien verantwoordelijk was voor de aanval in Swiss Cottage iets met Rooker bekokstoofd had, bestond de kans dat de plannen in de bezoekersruimte waren uitgebroed. Iets kon wel telefonisch zijn georganiseerd, maar dat was erg onwaarschijnlijk. Alle gesprekken van Gordon Rooker, als gevangene categorie B, zouden minstens steekproefsgewijs worden afgeluisterd. Als Rooker een medeplichtige had, dan wist Thorne zeker dat zijn naam op de
bezoekerslijst zou staan. ‘Het is gemakkelijk namen en adressen na te lopen,’ had Thorne tegen Holland gezegd. ‘Maar ik wil dat je ze met Rooker zelf doorneemt en alle mogelijke extra informatie van hem krijgt. Kijk hoe hij reageert als je hem de foto’s laat zien. Laten we goed duidelijk maken dat we niet maar wat aan het aanmodderen zijn.’ Bij de gevangenis waren kopieën van de beveiligingsbanden van de bezoekersruimte opgevraagd, bekeken en ingekort tot het team een stuk van maar een paar minuten over had. Dat was de band die Holland, Stone en Rooker zouden gaan zien. ‘Vooruit met de geit,’ zei Holland en leunde achteruit. Stone klopte Rooker op zijn schouder. ‘Dit zijn voornamelijk de hoogtepunten, Gordon. En we willen dat jij commentaar geeft, goed?’ Rooker pakte een bril van tafel en schoof zijn stoel iets dichter bij het scherm. Na de witte ruis kwam een reeks klunzig gemonteerde opnamen; de beelden sprongen abrupt in elkaar over. Zes mensen kwamen een voor een de bezoekersruimte in. Ze zetten hun tas neer, legden hun jas op of onder een stoel en gingen zitten. Iedereen verschillend van omvang, schoof of zakte achter de smalle tafel. Niemand leek erg blij hier te zijn. ‘Cath, mijn oudste dochter.’ Rooker wees en sprak terwijl Holland zat te krabbelen. Op het scherm ging een donkerharige vrouw van achter in de dertig zitten. Ze droeg een spijkerbroek en een sportshirt. Als ze een slab had gedragen, had ze een gevangene kunnen zijn. ‘Haar zoon is aangenomen bij West Ham...’ Opeens was de vrouw op het scherm vervangen door een andere. Voor in de zeventig waarschijnlijk. Een doorgeknoopte groene overjas. Haar handtas hield ze op tafel tegen zich aan. ‘Iris, de jongste zus van mijn moeder. Ze komt van tijd tot tijd langs om me te zeggen wie er gestorven is.’ Een man, ongeveer van dezelfde leeftijd als Rooker. Terwijl hij sprak bewoog hij geanimeerd met zijn armen. Vuil grijs pak en zelfde kleur haar. ‘Tony Sollinger, een oude kroegmaat. Hij kwam zomaar opeens bij Lizzie aanzetten en zei dat hij wilde komen. Wilde mij om een of andere reden per se vertellen dat hij kanker
had.’ Een vrouw, ergens tussen de vijftig en de zeventig. Haar weggestopt onder een gebloemde hoofddoek. Zei weinig. ‘Als je over de duivel spreekt... Mijn vrouw mijn ex-vrouw, zo goed als zeker, bij haar jaarlijkse bezoek.’ Van ergens uit de afdeling achter hen kwam opeens een gejank, van woede misschien, of van pijn, of van iets anders. Holland en Stone draaiden zich allebei om. De bewaker had niet eens opgekeken. ‘Je snapt wel waarom mensen niet in de rij staan om op bezoek te komen,’ zei Stone. De cipier keek alsof hij lachte, maar deed het vrijwel geluidloos. ‘Wayne Brookhouse,’ zei Rooker. ‘Hij ging wel uit met mijn jongste.’ Een man van voor in de twintig. Donker krulhaar en bril. Stak een sigaret aan met het peukje van de vorige. ‘Mijn dochter neemt niet de moeite, dus komt hij, zegt me waar hij mee bezig is. Hij is zogenaamd monteur, maar waarschijnlijk alleen maar een scharrelaar. Rotzooit maar wat aan, maar het is een geschikte jongen.’ Een zwarte man van rond de veertig. Heel lang en goedgekleed. Een wit overhemd met korte mouwen en een donkere das. ‘Simons of Simmond of zo. Zo’n kloterige delinquentenbezoeker. Volgens mij zijn ze op een soort sensatie uit, maar hij is ongevaarlijk. Je kunt met hem beter praten dan met sommige van die beesten hier.’ En ten slotte de laatste bezoeker van allemaal. Een breedgeschouderde man, iets korter dan gemiddeld. Haar grijzend aan de slapen. Zit heel stil en kijkt naar Gordon Rookers gebogen hoofd. Stone begon te lachen, keerde zich af van het beeld van Tom Thorne en keek naar Holland. ‘Mijn god, die ziet er echt als een misbaksel uit.’ Dan witte ruis tot de band afgelopen was en terugspoelde. Holland stopte zijn aantekenboekje weg. Stone leunde op zijn stoel naar achter en keek Rooker aan. ‘Zes echte bezoekers in zes maanden. Het lijkt me dat ze je bijna vergeten zijn, jongen.’
Rooker stond op. ‘Dat mag ik hopen...’ Hij draaide zich om en liep de deur uit. De cipier stond rustig op en ging achter hem aan, terwijl hij met een plastic naamplaatje het vuil onder zijn nagels vandaan haalde.
‘Het is erg rustig geworden hier,’ zei Kitson. Dat moest Thorne toegeven. Hij wist dat ze het niet zomaar had over het feit dat de meesten van het team waren gaan lunchen en naar de Oak waren verkast. ‘Ik denk dat het, voor zover het dat Swiss Cottage-geval betreft, verrekt veel rustiger geworden is,’ zei hij. ‘Maar dat kan veranderen, als iemand een besluit neemt over Billy Ryan.’ Sinds ze over Gordon Rooker van mening veranderd waren, was de gezamenlijke Moordgroep/Projectteam-operatie ietwat slordig in twee verschillende takken verdeeld. Er was begrijpelijkerwijs grote nadruk gelegd op het pakken van degene die in Swiss Cottage een meisje in brand had proberen te steken, maar het onderzoek was in die cruciale eerste vierentwintig uur uitgeput. Ondanks het tijdstip en de plaats van de aanval was er geen enkele bruikbare beschrijving. Het gezicht van de man was verborgen geweest in de capuchon van zijn parka, terwijl de getuigenverklaringen met betrekking tot zijn lengte en bouw zoveel verschilden als men kon verwachten, gezien de dikke winterkleding en voorovergebogen houding van de aanvaller. Het meisje zelf ging alweer naar school, terwijl haar moeder er munt uitsloeg en bij alle radio- en tv-shows die haar maar wilden hebben over de gelukkige ontsnapping van haar dochter en de verbijsterende onkunde van de politie sprak. Haar dochter was, zo scheen het iedereen toe, volkomen toevallig uitgekozen. Het was niet zo dat de sporen doodliepen; er waren er domweg geen. Intussen was daar nog Billy Ryan, of hij nu al of niet in verband stond met het gebeuren in Swiss Cottage. Al werd er binnen de muren van de gevangenis een zaak tegen Ryan opgebouwd, het was onduidelijk hoe ze hiér verder moesten. Nick Tughan was vierkant voor een kalme benadering. De discussie met de gebroeders Zarif moest nog afgerond worden en hij dacht niet dat er iets te
winnen viel door Ryan rechtstreeks over Rooker of Jessica Clarke aan te spreken. Voor eenmaal was Thorne een toeschouwer geweest toen een en ander halverwege de voorafgaande week tot een hoogtepunt was gekomen. ‘Wij werken met Rooker,’ zei Tughan. ‘We verzamelen het bewijsmateriaal tegen Ryan, maar intussen is er ook dat akkevietje van een bendeoorlog die aan de gang blijft. Mijn eerste verantwoordelijkheid is een eind aan het moorden te maken.’ Brigstocke kwam er met opgestoken zeil tussen. ‘Kom nou, Nick. Dit gaat echt niet om het redden van onschuldige levens, wel?’ Tughan reageerde boos. ‘Wil je zeggen dat Hanya Izzigil niet onschuldig was? Of Marcus Moloney?’ Brigstocke sloeg zijn ogen neer en keek toen zijdelings naar Thorne. Hij was niet bijster goed begonnen... ‘We weten niet wat Ryan nu zal gaan doen.’ Tughan ging bij het raam staan en keek uit over de Noordelijke Rondweg. ‘Hij probeerde Rooker te pakken te nemen en dat ging mis. Hij zal vroeg of laat de moord op Moloney moeten verantwoorden. Dat is bijna veertien dagen geleden...’ Hij draaide zich om en stak zijn hand op voor Thorne iets kon zeggen. ‘Zelfs al heeft hij Moloney laten mollen, dan ziet het er toch wel verrekt gek uit als hij geen wraak neemt, niet?’ ‘Waarom beschuldigen we hem dan niet van Moloney?’ vroeg Brigstocke. ‘Waarom beschuldigen we die zeiksnor niet van een hoop dingen?’ ‘Dit gaat, tussen haakjes, niet alleen om Ryan. Ik wil ook de Zarifs pakken.’ ‘Ja natuurlijk, maar we hebben het over Billy Ryan en op het moment zitten we maar wat uit onze neus te vreten. We zouden zijn activiteiten moeten verstoren.’ Tughan kon de imposante aanblik van auto’s en asfalt kennelijk niet weerstaan. Na even nagedacht te hebben, of althans te doen alsof, keek hij weer het raam uit. ‘Laten we gewoon wachten...’ Brigstocke zuchtte vermoeid. ‘Rooker zou niet genoeg kunnen blijken, Nick. Ik vind dat we alles moeten aangrijpen wat we kunnen.’
Thorne stond altijd alleen maar aan één kant en hij kon zich niet erg lang inhouden. ‘Jij was degene die zei dat Rooker onbetrouwbaar was.’ Hij deed een stap naar links zodat hij in elk geval de zijkant van Tughans gezicht kon zien. ‘Denk je niet dat een jury het met je eens zou zijn? Hoe goed het bewijsmateriaal ook is, Rooker wordt misschien nooit een geloofwaardige getuige. Ryans advocaten zullen hun best doen om zijn geloofwaardigheid te ondermijnen. Het kan geen kwaad om iets anders te zoeken om hem kracht bij te zetten, wel?’ Brigstocke stak zijn handen op. ‘Ik zie niet in hoe dat kan.’ ‘Laten we Rooker er gewoon aan herinneren dat we hem niet vergeten zijn,’ zei Thorne. ‘Klop de dingen een beetje op.’ Nu, dagen later, in zijn kantoor met Yvonne Kitson, glimlachte Thorne nog steeds om wat Tughan toen gezegd had. ‘Daar ben je goed in, hè Tom? Dingen opkloppen. Je bent een klopper op pootjes.’ Kitson draaide haar stoel om hem aan te kijken. ‘Denk je dat Brigstocke de discussie wint?’ ‘Russell doet zijn uiterste best,’ zei Thorne. ‘Maar hij moet nu en dan een duwtje hebben. Ik herinnerde hem eraan dat ook hij inspecteur is en hij werd een beetje nijdig.’ Kitson begon te lachen. ‘Ik denk dat hij Tughan misschien wel overstemt.’ Thorne keek Kitson aan en dacht er opeens even aan terug dat hij het jaar tevoren met haar in ditzelfde kantoor gezeten had. Hij had zitten kijken terwijl ze ’s middags at, en goed gezien hoe ze haar boterhammetjes uit het lunchtrommeltje pakte en de folie eraf deed. En bedacht hoe ze alles onder de duim had... Thornes maag knorde. Karim zou een broodje kaas voor hem meebrengen uit het café. Zelfs het culinair genie van de Oak kon dat niet verpesten. ‘Wat doe je tussen de middag, Yvonne?’ Voor ze iets terug kon zeggen, werd er geklopt en Holland stak zijn hoofd om de deur. Hij kwam binnen, gevolgd door Andy Stone, en samen gaven ze Thorne een verslag van het matineuze gesprek in de Park Royal-gevangenis.
Thorne keek naar de zes foto’s - afdrukken van de band die ze Rooker hadden laten zien - die vóór hem op zijn bureau werden gelegd. ‘Nou, ik denk dat we zijn vrouw, dochter en tante zonder probleem kunnen vergeten,’ zei hij. Holland trok een gezicht. ‘Ik wil niet grappig zijn, maar zou geen van hen boodschappen tussen Rooker en iemand anders hebben kunnen doorgeven?’ Thorne stond niet bekend als een risicomijdende figuur. Maar in dit geval was het beter aan de veilige kant te blijven. ‘Goed dan, verdomme,’ zei hij. ‘Ga met allemaal praten, behalve met, die oude dame.’ Terwijl Stone en Holland vertrokken, keerde de eerste zich grijnzend om. ‘Weet je zeker dat je die oude vrouw niet wilt checken? Mij lijkt ze behoorlijk gewiekst.’ Thorne knikte. ‘Goed. De kloof tussen schijn en werkelijkheid.’ Hij keek Stone onschuldig aan. ‘Ik weet zeker dat de grote filosofen daar heel wat over gezegd hebben, Andy.’ Holland hield zijn lach in terwijl hij vlug de deur uit stapte. Stone keek uitdrukkingsloos toen hij zich omdraaide en hem achternaging, zodat Thorne niet wist of hij het door had. ‘Wat was dat?’ vroeg Kitson. Thorne grijnsde nog, zeer met zichzelf ingenomen. ‘Gewoon iets wat Holland me vertelde over Stone en zijn wervingskracht bij het andere geslacht.’ ‘Ja, ja. Hij is een beetje een jager, niet?’ ‘Dat schijnt zo. Ik kom nooit iemand tegen, maar als je sommige mensen moet geloven, dan staan de dames opeens in de rij om met een smeris in bed te duiken...’ Het duurde even voor Thorne besefte wat hij zei. En tegen wie. Toen hij Kitson aankeek, begon haar gezicht al te kleuren. ‘Sorry, Yvonne.’ ‘Doe niet zo stom.’
Hij knikte. Stom, zo voelde hij zich. ‘Hoe gaat het verder?’ ‘O, je weet wel. Kloterig.’ Ze glimlachte en draaide haar stoel naar haar bureau. ‘En hoe doen de kinderen het?’ vroeg Thorne. De stoel draaide langzaam weer terug. Ze had blijkbaar zin om te praten. ‘Met de oudste gaat het niet zo best op school. Je komt er niet direct achter of het iets te maken heeft met wat er gebeurd is, maar ik denk toch nog altijd van wel. Ik probeer me voor te houden dat ik niet zo verrekte stom moet zijn en me de hele tijd schuldig moet voelen. Dan stoot een van hen zijn hoofd of verstuikt zijn enkel bij het voetballen en is het net of het mijn schuld is...’ De telefoon op Thornes bureau ging en Kitson zweeg. Het was de bewakingsagent bij de poort. Hij zei Thorne dat er iemand met haar auto voor de slagboom stond en hém wilde spreken.
In feite was de vrouw - zo had de dienstdoende agent uitgelegd - niet specifiek voor hém gekomen. Hij was alleen toevallig de hoogste in rang van team 3 die op dat moment in het gebouw was. Het was een kwestie van treffen - gelukkig en ongelukkig - waar Thorne nog lang aan zou denken toen alles achter de rug was. Toen hij de trap af kwam stond de vrouw in de kleine ontvangstruimte. Thorne knikte naar de agent achter de balie en liep op haar toe. Ze was ergens midden dertig en vrij lang, zeker zo groot als hij. Haar haar had de kleur van het kurken prikbord aan de muur achter zijn bureau; haar teint was zo bleek als de muur zelf. Ze droeg een keurige grijze broek met een bijend jasje en Thorne vroeg zich in het wilde weg af of ze misschien belastinginspecteur was. ‘Hebt u een parkeerplek gevonden?’ vroeg Thorne. Bij nader inzien dacht hij niet dat ambtenaren zo aantrekkelijk konden zijn.
Ze knikte en stak een hand uit, die Thorne drukte. ‘Ik ben Alison Kelly,’ zei ze. Misschien leek de enigszins verbijsterde uitdrukking op Thornes gezicht wel wat onnozel. Ze zei haar naam nog eens en legde toen uit wie ze was. ‘Jessica Clarke was mijn beste vriendin. Ik was degene met wie zij verwisseld werd.’ Thorne liet haar hand los, lichtelijk gegeneerd omdat hij hem te lang had vastgehouden. Het leek haar niet echt te hinderen. ‘Neem me niet kwalijk, ik weet wie u bent, ik verwachtte alleen niet dat u zomaar langs zou komen, of... Ik verwachtte u gewoon niet.’ ‘Ik had eigenlijk eerst moeten bellen.’ Ze stonden elkaar een paar seconden aan te kijken. Thorne voelde dat de dienstdoende agent naar hen keek. ‘Goed dan.’ Wat moet je? Het zou misschien een beetje bot geweest zijn, maar Thorne kon niets anders bedenken. Maar in plaats van dat te vragen, keek hij om zich heen alsof hij naar een plek zocht waar ze ongestoord konden praten. ‘Ik denk dat we wel een plekje kunnen vinden waar we een babbeltje kunnen maken.’ Hij wees naar de uitgang met het idee dat ze misschien naar buiten moesten. ‘Tenzij u liever een ommetje maakt of zo...?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Het is donders koud buiten.’ ‘Het is bijna lente...’ ‘Goddank.’ Becke House was een actiehoofdkwartier en geen volledig functionerend bureau, en dus was er geen vaste spreekkamer. Er was wel een kamertje rechts van de ontvangstbalie dat nu en dan gebruikt werd in noodgevallen, of om de drank neer te zetten als er een feestje was. Een tafel met stoelen, een paar gammele kasten. Thorne deed de deur open, keek of er niemand was en wenkte haar naar binnen. ‘Ik zal eens kijken of ze thee kunnen brengen,’ zei hij. Ze liep langs hem heen, ging zitten en ze begon te praten voor hij de deur dicht had gedaan.
‘Ik zal u zeggen wat ik weet,’ zei ze. Haar stem was donker, zonder accent. Gewoon aan de goede kant van chic. ‘Het lukt u niet de man te vinden die dat meisje in Swiss Cottage tien dagen geleden volspoot met aanstekerbrandstof.’ Ze zweeg. Thorne liep naar de tafel en ging zitten. ‘Ik weet niet wat u verwacht dat ik daarop zeg.’ ‘Vier dagen voor dat gebeurde, probeerde iemand de man te doden die in de gevangenis zit voor het in brand steken van Jess, door hem met een aangepunte penseel in zijn buik te steken. Het is wel duidelijk dat er een verband bestaat. Er is iets gaande.’ ‘Mag ik u vragen hoe u dat allemaal weet?’ Ze schudde even met haar hoofd. Meer alsof ze niet lastiggevallen wilde worden met die vraag, dan dat ze niet wilde antwoorden. Toen ging ze door met laten horen wat ze allemaal wist. ‘Zelfs als u niet wist dat de man die hem stak, Billy Ryan een hoop geld schuldig is, zou u wel achterlijk zijn als u niet begreep wie erachter zat.’ Thorne zei niets. Ze stopte een paar sliertjes los haar achter haar oor. ‘Ryan was natuurlijk verantwoordelijk.’ ‘Dat is duidelijk.’ ‘Hij wilde Rooker om voor de hand liggende redenen laten doden.’ Voor de hand liggende redenen. Thorne was opgelucht te horen dat ze niet echt álles wist. ‘Al snapt niemand waarom hij zich juist nú wilde wreken voor wat Rooker twintig jaar geleden deed.’ Thorne was verward en gespannen door dit bizarre, plotselinge gesprek. Hij voelde zich merkwaardig bevreesd voor deze vrouw. Haar houding boeide en ergerde hem tegelijk. ‘U zei: “de man die in de gevangenis zit voor het in brand steken van Jess.” Dat
is wel ongewoon, vindt u niet? U zei niet “de man die Jess in brand gestoken heeft.” Dat is een vreemde manier van formuleren.’ Ze keek hem uitdrukkingsloos aan. ‘Hebt u redenen om te denken dat Gordon Rooker niét verantwoordelijk is?’ vroeg Thorne. Ze kon een glimlachje niet onderdrukken. ‘Er is iets gaande, niet?’ Thorne was ervan overtuigd dat hij in een geraffineerd valletje was getrapt. Er zat duidelijk nog meer achter Alison Kelly’s groene ogen dan hij eerst had gedacht. Nu deed ze geen moeite meer om haar glimlach te verbergen. ‘Dat weet ik dus ook,’ zei ze. ‘Dat u mij niets zult vertellen.’ De fase van beleefdheid was duidelijk achter de rug. ‘Wat wilt u, mevrouw Kelly?’ Thorne doorzag onmiddellijk haar brutaliteit, maar alleen omdat hij er barstjes in zag komen. Er kwam iets zachts om haar mond en in de houding van haar schouders. ‘U bent niet de enige die niet verwachtte dat ik hier binnen zou lopen,’ zei ze. ‘Ik had een flink glas wijn nodig voor ik hierheen reed. Ik heb in het café aan de overkant gezeten, midden tussen de agenten, om me wat moed in te drinken.’ Haar glimlach leek opeens zenuwachtig. Haar stem verloor zijn schijn van zelfvertrouwen. ‘Ik wil weten wat dat meisje deed,’ zei ze. ‘Wat haar vriendinnen deden bij die bushalte, waardoor ze gered werd. Ik wil weten waardoor hij terugschrok. Wat het was wat we niet zagen, wat we niet deden.’ ‘Ik geloof niet dat het veel zin heeft...’ ‘Ik weet wel dat Jess op mij toeliep en dat ik opzij ging, begrijpt u dat? Ik kon op dat moment alleen maar kijken.’ Haar stem was nauwelijks meer dan gemompel, maar het scheen te weerkaatsen tegen de glimmende witte wanden. ‘Ik hoorde het knetteren toen het bij haar haar kwam. Toen rook ik het. Hebt u het ooit
geroken? Ik bedoel, hebt u ooit zoiets geroken? Ik werd niet direct misselijk, op dat moment. Ik had het gevoel dat ik over mijn nek zou gaan, maar dat gebeurde niet. Op dat moment. Nu, alleen bij de gedachte al... de geur van een lucifer die wordt aangestoken...’ Ze keek en sprak ontdaan. Ze was een volwassene op een speelplaats. Een kind op een politiebureau. ‘Het had mijn haar kunnen zijn. Had mijn haar móéten zijn.’ Thorne deed zijn mond open, maar de woorden bleven steken. ‘Ik wil weten waarom het misging met Jess, en niet met dat andere meisje. Waarom? Ik wil dat u me zegt wat we hadden kunnen doen om haar te redden.’
Thorne zette het geluid van Eastenders harder, net genoeg om het lawaai van Hendricks’ gezang in de douchecel te overstemmen. Hij trok Elvis op schoot en bladerde de sportpagina’s van de Standard door, die op de leuning van de bank lag. Hij bleef maar denken aan wat Alison Kelly gezegd had. Hij was niet de enige die niet met onbeantwoorde vragen overweg kon. De behoefte aan zekerheid van Alison Kelly kwam voort uit iets wat dieper zat dan de zijne. Er waren tal van dingen die hij anders gedaan zou hebben als hij maar even de kans had gekregen, maar niet zo heel veel kwalijke dingen waarvoor hij zich echt verantwoordelijk voelde. Zij had twintig jaar lang schaamte en schuld gevoeld. Die voedden zich aan elkaar en versterkten elkaar ziekelijk, tot het de twee parasieten waren geworden die haar bepaalden. Thorne vroeg zich af hoeveel beter Alison Kelly er eigenlijk aan toe was dan het meisje dat voor haar was aangezien. Elvis sprong weg, grommend, toen Thorne opstond en naar de voordeur liep. Hij deed zijn tas open en haalde er een zwart boekje uit dat dicht was gebleven sinds hij het drie dagen tevoren had gekregen. Het klaaglijke gezang uit de douche leek gelukkig wat bedaard. Thorne nam het
dagboek mee naar de bank. Hij pakte de afstandsbediening en zette het geluid van de tv zachter toen hij weer ging zitten.
Toen haar been begon te slapen, ging Chamberlain van de badrand op de toiletbril zitten. Ze draaide haar hoofd zo dat ze niet in de spiegel keek. Ze was nu al een halfuur boven en ze vroeg zich af hoelang ze daar nog moest blijven zitten voor ze zich geen stom oud wijf meer voelde. Ze had het weekend besteed aan het doornemen van de cold case waar ze nu aan moest werken. Een bookmaker, in 1993 doodgestoken op de parkeerplaats van een café. Een dode en een gezin dat recht had op gerechtigheid, net zo goed als ieder ander, maar Chamberlain was niet in de goede positie om hun die te bezorgen. Ze vond het moeilijk zich ergens druk om te maken. Ergens anders om, tenminste... In de zaak Jessica Clarke was ze er dichtbij geweest. Zo dicht als ze ooit bij een zaak geweest was. En ze had het mis gehad. Drie avonden tevoren, op de laatste trein naar huis na die avond bij Tom Thorne, was ze er bijna van overtuigd geraakt dat ze stom was. Wat had ze anders gedaan kunnen hebben? Rooker had bekend, verdorie. Er was geen zinnige reden om naar iemand anders op zoek te gaan... In die bijna lege trein was ze bijna overtuigd geraakt. Mis was mis, en het bleef frustrerend. Ze voelde de pijn van een beroepsblunder, en een andere pijn, heel wat erger, veroorzaakt door het besef dat je een heel belangrijk iemand had teleurgesteld. Er was een andere trein langsgeraasd en ze had ernaar gekeken. Haar spiegelbeeld had over de raampjes van de trein gedanst toen die voorbijschoot. Toen hij weg was had ze naar haar gezicht gekeken, dat aan de achterkant van het glas in het donker zweefde, en gemerkt dat ze huilde. Het pijnlijkste was natuurlijk het gevoel van nutteloosheid. Overtollig te zijn
voor wat er vereist werd. Het was het besef dat ze het mis had gehad en dat ze geen rol zou spelen bij het rechttrekken ervan. Ze had het zoeven gehoord van de coupédeur die openschoof en gekeken naar de man die op haar toekwam, weerspiegeld in het raampje. Die met een zak van het buffet langzaam naar zijn zitplaats terugslingerde. Bij haar tafeltje bleef hij staan. ‘Alles goed met je, meid?’ In de badkamer hief Chamberlain haar hoofd op toen ze voetstappen op de trap hoorde. Het hield op en ze hoorde Jack haar naam roepen. Er waren een paar dagen geweest, een paar weken tevoren, dat ze zich weer politievrouw was gaan voelen: toen ze met Thorne mee was om Gordon Rooker te spreken; toen ze samen Billy Ryan hadden aangesproken bij de speelhal. Daarna, toen ze met Rooker waren gaan onderhandelen, was ze zachtjes aan de kant gezet, en dat was even erg geweest als toen ze zeven jaar tevoren haar politielegitimatie had ingeleverd. Dat viel natuurlijk te verwachten. Op vrijdagavond in die flat in Kentish Town toen Thorne haar die video-opnamen had laten zien... dat was een gunst geweest, meer niet. Ze wist dat er niet meer zouden volgen. Ze zakte langzaam op haar knieën en pakte uit het kastje onder de wastafel het schoonmaakmiddel en een doekje. Als iemand anders die kwestie voor Jessica Clarke uit ging zoeken, zou ze het fijn vinden als het Tom Thorne was. Maar ze wilde niet dat iémand anders het deed. De stappen op de trap klonken weer, harder nu. Ze hield het droge doekje een paar seconden onder de kraan en zei tegen zichzelf dat ze zich druk moest gaan maken om dode bookmakers en niet zo verdomd belachelijk moest doen. De klop klonk, zachtjes, terwijl ze een dikke streep bleekgeel schoonmaakmiddel langs de rand van het bad uitkneep. ‘Alles goed met je, meid?’
14 maart 1986
Meer dan een jaar ben ik nu van school geweest en dat levert allerlei ellende op. Nu Ali en Manda en de anderen zijn overgegaan, zit ik opgescheept met meiden die jonger zijn dan ik en die ik eerst eigenlijk niet kende. Met de meeste meiden van mijn eigen jaar kan ik overal over praten. Over de operaties, de transplantaties en al die dingen. Maar ik zie ze alleen tussen de middag op de speelplaats, en een paar van hen houden zich al een beetje op een afstand omdat ze een klas hoger zitten en doen of ze een jaar ouder zijn of iets. De meiden in mijn klas doen te goed hun best, ik denk dat dat eigenlijk het probleem is. Ik weet verdomd goed dat hun verteld is wat ze wel en niet moeten zeggen. Ik weet toevallig ook dat er, een week voor ik terugkwam, iemand van het ziekenhuis op school is geweest om met de leraren te praten, en de een kan beter gewoon doen dan de ander. Maar mijn nieuwe klassenlerares is helemaal te gek. Er zijn een paar meiden in de nieuwe klas die volgens mij tof zijn, maar vaak kan ik de meesten niet uitstaan. Misschien ben ik niet eerlijk omdat ik weet dat het wel lullig is. Ik weet nog dat ik me wat raar voelde bij een meisje op de basisschool die een hazenlip had. Ik weet nog dat ik probeerde haar niét links te laten liggen, maar dat ik begon te stotteren en te blozen toen ik iets tegen haar zei. Bij sommige meiden is het echt moeilijk te zeggen of ze nu bang zijn of verlegen. Maar er zijn er een paar die de raarste toeren uithalen om mijn nieuwe boezemvriendin te worden en een paar zijn gewoon stomme teven. Misschien komt op den duur alles op zijn pootjes terecht. Kutmoment van de dag Ik hoorde dat het stil werd toen ik voor de gymles mijn bloesje uittrok. Tofste moment van de dag Moeder dacht dat ze iets gevoeligs deed toen er reclame voor Nightmare on Elm
Street op de tv kwam en ging voor het beeld staan om te zorgen dat ik het gezicht van Freddy Krueger niet te zien kreeg.
14
De chique rij grote Victoriaanse huizen zou niet misstaan hebben in Holland Park of Notting Hill, maar in feite was het een stuk van een beschermd stadsgezicht midden in Finchley. Het zonlicht zou best op zijn plaats geweest zijn op een warme dag in augustus, maar het was nog geen tien graden en op de lente moest je nog twee weken wachten. De man in het plantsoen die er zich ’s middags vermaakte met zijn hond, had een steunpilaar van de samenleving kunnen zijn. Maar dat was hij nu juist niét. Toen Thorne op hem toeliep en hem zag lachen terwijl de Jack Russell-terriër rende, slipte en naar zijn knieën sprong, had hij niet gedacht dat Billy Ryan zo’n ongecompliceerde, liefdevolle relatie met een ander levend wezen kon hebben. ‘Het verbaast me,’ zei Thorne. ‘Ik had een rottweiler of een dobermann verwacht. Een pitbull misschien.’ Ryan leek niet al te bezorgd om hem te zien. ‘Ik hoef niets te bewijzen. Ik moet geen te kleine pik compenseren. En ik hou van kleine honden.’ Thorne zag hoe Ryan zijn hoofd schudde en wuifde naar iemand achter hem. Hij draaide zich om en zag aan de overkant van het plantsoen zijn vriend de receptionist weer in een jeep klauteren. Thorne groette de man keurig maar kreeg geen erg vriendelijke reactie. ‘Middagje vrij, meneer Ryan?’ ‘Het voordeel, als je de baas bent.’ Hij glimlachte en zette zijn licht getinte zonnebril recht. ‘Ik vind dat ik het verdiend heb.’ ‘Klopt.’ Ryan boog zich voorover om een slijmerige bal af te nemen van de hond, die gromde en tegenstribbelde tot hij uit zijn bek getrokken werd. Ryan deed of hij de bal de ene kant uit gooide, maar gooide hem in een andere richting. Toen de hond er achterheen ging, liep Ryan hem langzaam achterna.
Thorne liep mee en knikte naar zijn auto. ‘Is hij de enige bescherming?’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Hij is natuurlijk goed toegerust en zo, maar toch. Je moet wel denken, Billy, dat je nu een doelwit bent.’ Ryan droeg een lange zwarte kasjmieren jas met een roodwollen sjaal. Hij trok de sjaal wat dichter om zijn hals. ‘Nú?’ vroeg hij. ‘Na Moloney.’ Ryan wierp Thorne een scheve blik toe en keerde zich af voor hij er iets uit kon aflezen. ‘Dat was doodjammer,’ zei hij. ‘Doodjammer hoe hij stierf? Doodjammer dat hij gedood werd? Of doodjammer dat het een agent was?’ ‘Kies zelf maar.’ ‘Je hebt geen rouwkrans gestuurd,’ zei Thorne. Moloney was het voorafgaande weekend begraven. Zijn vrouw had de complete politiebegrafenis, die haar was aangeboden, van de hand gewezen. Ryan trok met een vlak gezicht zijn schouders op. ‘Lullige manier om dood te gaan, dat kan ik wel zeggen. Niet direct de dood van een held. Maar hij is wel in de vuurlinie gaan staan, zou je niet denken?’ ‘Maar wie vuurde er dan?’ ‘Ik hoef jóúw werk niet te doen! ’ De hond was terug met de bal. Ryan smeet hem weer weg en liep door. ‘Het brengt je in een precaire positie,’ zei Thorne. ‘Er bestaat duidelijk een noodzaak om revanche te nemen, tenminste om de indruk te wekken dat je revanche neemt.’ ‘Op wié?’ ‘... want in feite zou een wraakneming wel een godverlaten grap zijn.’
‘Laten we eventjes net doen of je niet uit je nek lult.’ ‘Ja, goed.’ ‘Waarom zou dat een grap zijn?’ Het zachte accent verhardde opeens. De woorden klonken afgebeten en hij snauwde, terwijl Ryan bleef staan en zich draaide. Weerspiegeld in de glazen van Ryans vliegerbril zag Thorne het grasveld achter zijn rug en de kleine gestalte van de hond die op hen toe kwam rennen. Omdat jij hem hebt laten doden, jij moorddadige lul. ‘Omdat het een politieman was natuurlijk,’ zei Thorne. Ditmaal graaide Ryan de bal weg van de hond en stak hem in zijn zak. De terriër kefte een paar keer en ging er toen vandoor met zijn neus tegen de grond. Hij was niet de enige die ergens de geur van had. ‘Je hebt mijn vraag niet beantwoord,’ zei Thorne. ‘Welke?’ ‘Of je een doelwit bent voor de gebroeders Zarif.’ ‘De gebroeders wié?’ ‘Je lijkt wel wat ontspannen, wat merkwaardig is, nadat je laatst over bescherming liep te mekkeren.’ ‘Ik heb van mijn leven nog niet gemekkerd, en ik had het over mijn gezin.’ ‘Foutje van mij.’ Ryan zette zijn zonnebril af. Aangezien de zon nog vrolijk aan de lucht stond, kon Thorne alleen maar aannemen dat het een soort gebaar was. Misschien wilde Ryan dat Thorne zijn ogen zag. ‘Je komt niet boven aan de ladder door weg te lopen als je zaak bedreigd wordt. Je houdt stand, anders pikt een ander hem in.’ ‘Kevin Kelly gaf het op,’ zei Thorne.
De zonnebril ging weer op. ‘Voor jouw tijd, jongen. Daar weet jij niks van.’ Thorne glimlachte. ‘Ik ken mensen die erbij waren.’ ‘Ja, goed, natuurlijk... Waar is Miss Marple vandaag trouwens?’ ‘Kevin Kelly gaf het op en droeg de hele bups over aan jou. Wel een geluk, want je had niet veel gedaan om dat te verdienen. Zoals ik het begrijp, zaten er anderen in de bende die grotere aanspraken hadden. Types die een paar keer op heterdaad betrapt zijn, krijgen een behoorlijke naam, weet je? Maar ja, de baas mag het zeggen, en als hij zegt dat hij er genoeg van heeft, geeft hij alles aan jou. Je moet wel flink zijn kont gelikt hebben voor hij dat deed, Billy.’ Ryan zei niets. Zijn haarlak glansde in de zon. ‘Dus Kevin neemt de wijk naar het platteland, dankbaar dat zijn kleine meid er niet uitziet als het spook van de opera, en de bende van Kelly wordt de bende van Ryan.’ ‘Het geheugen van dat oude wijf is kaduuk,’ zei Ryan. ‘Ik herinner het me anders.’ ‘Wat er op die school gebeurde, hoe vreselijk het ook was, hoe walgelijk het ook was, jij hebt er wel profijt van gehad, zou ik zeggen.’ Ergens tussen de bomen aan de rand van het plantsoen blafte een hond, maar Ryan wendde zijn blik niet af. Hij knikte veelbetekenend. ‘Ik vroeg me al af wanneer je weer met Gordon Rooker aan zou komen.’ Thorne keek even veelbetekenend. ‘Dat heb ik niet gedaan,’ zei hij. Hij hoefde Ryans gezicht niet te zien om te weten dat het betrok. Ryan begon in de richting van de bomen te lopen, vlugger nu. Thorne bleef een stap of zo achter hem en sprak wat harder nu. ‘Ik weet niet of je hebt gehoord wat er met meneer Rooker gebeurd is,’ zei Thorne, ‘nu je over hem begint. Hij schijnt in de gevangenis aangevallen te zijn. In zijn buik gestoken. Terwijl hij aan het schilderen was nota bene. Hij is weer opgeknapt, voor het geval je je zorgen maakt. Hij is nu in veiligheid.’
Ryan bleef staan en keek hem aan. Hij probeerde te glimlachen maar zijn lippen zaten op elkaar geperst. ‘Is dat officieel?’ Thorne dacht over die vraag na. Hij merkte dat Ryan stond te draaien. Hij herinnerde zich dat hij dat ook gedaan had op het trottoir vóór de speelhal, toen hij op zijn auto stond te wachten. ‘Tja, ik word ervoor betaald.’ ‘Want het heeft geen flikker om het lijf, wel? Wat je ook verwacht dat ik zal zeggen, zelfs als ik het zeg, je hebt er geen bal aan. Behalve als je een opname maakt, en om eerlijk te zijn, man, zelfs dan zijn er mensen, door mij betaald, die ervoor zorgen dat zo’n gedoe niets uithaalt. Dus... ik denk dat we uitgepraat zijn.’ ‘Ik neem niets op,’ zei Thorne. ‘Echt, het interesseert me alleen maar wat je standpunt is tegenover een paar dingen, en ik probeer daarover op de hoogte te blijven.’ Hij grijnsde en stak zijn handen diep in de zakken van zijn leren jack. ‘Wie kun je nou pakken omdat hij buiten rondloopt? De term die wij gebruiken is “geoorloofde vrijpostigheid”.’ ‘Ik gebruik de term “verrekt riskant gedrag”.’ Ryan stak twee vingers in zijn mond en floot terwijl hij naar de auto toe liep. Thorne wist niet of hij naar zijn chauffeur of naar zijn hond floot. Hoe dan ook, ze deden allebei wat hij wilde.
Buiten was het koud en donker en op North End Road stond een file. In de auto had Thorne het warm; hij was in een opmerkelijk goede stemming. De rest van de dag, in Becke House, was heel goed verlopen, met name omdat Tughan en de rest van het Projectteam in Barkingside waren. Thorne deed een aanval op de berg istratief werk. Hij moest een paar andere zaken bespoedigen die althans voor even op een zacht pitje waren gezet. Ook kon hij zich op de hoogte stellen van het onderzoek dat Holland en Stone naar de bezoekers van de bewakingsopname in de Park Royal- gevangenis hadden ingesteld.
‘Ze hebben geen van allen iets te betekenen,’ had Holland gezegd. ‘De vrouw en de dochter zijn in feite wat je zou verwachten. Geen van beide is Moeder Teresa, maar volgens mij zijn ze ongevaarlijk. Philip Simmonds, de delinquentenbezoeker, heeft beslist iets griezeligs, maar dat hebben de meeste van die lui, als je het mij vraagt.’ Stone knikte en zei wat hij had gevonden. ‘Wayne Brookhouse, de vroegere vriend van de jongste dochter, is wel wat leep, wat te verwachten valt bij een kameraad van Rooker. Maar niet erger dan dat. Tony Sollinger is dood. Darmkanker, drie weken geleden.’ Hij keek op van zijn neergekrabbelde aantekeningen. ‘Hoe ging het met Ryan, chef?’ Thorne was voldaan over zijn middagwandeling in Finchley, en Brigstocke ook. Die was er eindelijk in geslaagd Tughan te overreden dat ze Billy Ryan minstens moesten laten weten dat ze er nog op zaten. Het was voorspelbaar dat Tughan tot een ietwat krachtdadiger optreden moest worden overgehaald. Ook was het ironisch, want in theorie werd dat juist van het Projectteam verwacht. Het was pech voor de groep dat zijn aanvoerder dacht dat ‘initiatief’ iets was wat je innam tegen darmverstopping. Toevallig waren de meeste teams die deel uitmaakten van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten tot op zekere hoogte initiatiefrijk. De mobiele brigade was het bekendst. Met gebruikmaking van zorgvuldig gekoesterde inlichtingenbronnen konden ze nu en dan voorkomen dat er een gewapende overval plaatsvond. Soms konden ze de boeven zelfs op heterdaad betrappen, en dat was wel het hoogste succes. Voor Thorne en anderen bij de moordbrigades lag dat een beetje anders. Degenen die achter moordenaars aan zaten, konden alleen maar reageren. Je kon erachter komen waar een inbraak zou plaatsvinden of welke geldauto overvallen zou worden, maar je wist nooit waar je een lijk zou vinden. Natuurlijk wist je ook nooit wannéér, maar zoals de zaken stonden, kon Thorne wel een gokje wagen dat er binnen afzienbare tijd een of meer zouden opduiken. Thorne kwam door Belsize Park, langs de dure delicatessenwinkel en biologische groenteboeren, toen hij opeens besloot vroeg te gaan eten. Hij sloeg linksaf, vlak voor het metrostation Chalk Farm, stak toen door naar Camden en stuurde de BMW naar de Seven Sisters Road.
Toen hij dicht bij Manor House was, belde hij Hendricks en zei hem dat hij buitenshuis zou eten.
Het eten was lekker en de porties beslist niet nouvelle cuisine. Arkan Zarif hing bij de tafel rond en keek toe toen Thorne de eerste hap van zijn hoofdgerecht nam. Thorne had een gerecht gekozen dat hij nog nooit had gezien: gekruid lamsgehakt in een jasje van aardappel. Hij kauwde en knikte enthousiast, en de oude man straalde van blijdschap. ‘Ik heb het vlees uitgezocht,’ zei hij. ‘Ik heb het natuurlijk ook klaargemaakt, maar het vlees uitzoeken, dat is belangrijk.’ Hij bleef nog even wachten, met open mond, glimlachend toen Thorne weer een hap nam. ‘Goed, ik laat u van uw maaltijd genieten.’ Thorne slikte en wees op de stoel tegenover zich. ‘Nee, kom er alstublieft bij zitten. Je krijgt niet dikwijls de kans met de kok te eten.’ Zarif knikte. ‘Ik zal een glas whisky met u drinken.’ Hij draaide zich om en sprak in het Turks tegen zijn dochter die met een chagrijnig gezicht achter het barretje stond. Ze keek naar Thorne, die lief teruglachte. De oude man trok een gezicht terwijl hij ging zitten en boog zich naar voren om te fluisteren. ‘Sema heeft altijd de pest in,’ zei hij. ‘Dat is uw schuld niet.’ Thorne keek hoe ze een glas Johnnie Walker voor haar vader inschonk en er uit een plastic fles mineraalwater bij goot. ‘Weet u het zeker? Zo’n uitwerking heb ik vaak op vrouwen.’ Zarif lachte amechtig. Hij sloeg een paar keer met een grote hand tegen zijn borst tot de lach verklonken was. Sema bracht de drank naar de tafel en ging zonder iets te zeggen weer achter de bar staan. ‘Serefé’.’ Zarif hief zijn glas. Thorne dronk bier. Hij hief zijn flesje Efes. ‘Dat betekent: op onze eer.’ ‘Op onze eer,’ zei Thorne toen de fles het glas aanstootte.
In de korte stilte die volgde, verorberde Thorne het grootste gedeelte van zijn gerecht. Hij sneed grote stukken van het gehakt af, lepelde de rijst op en spoelde het weg met het koude bier. Zarif nam een slokje van zijn whisky-met-water. ‘U houdt van de dij van de dame,’ zei hij. Thorne keek hem aan, al kauwende. Hij gromde niet-begrijpend. ‘Dit gerecht heet kadinbudbu. Dat is Turks voor “dij van de dame”. U houdt dus van de dij van de dame. Ik maak weleens de grap dat je, als je niet houdt van de kadinbudbu, ook niet van dames houdt. Snapt u?’ Hij begon weer amechtig te lachen. ‘En vegetariërs dan?’ vroeg Thorne. Zarif greep het menu en keek hem aan met een blik die zei dat dat nu juist bewees dat die grap klopte. ‘Alle gerechten op het menu hebben een betekenis. Turkse namen betekenen altijd iets. Wat had u als voorgerecht?’ ‘De aubergine. Gebakken aubergine.’ Zarif wees het aan op het menu. ‘‘Imam bayildi. Dat betekent: de priester is flauwgevallen. Ziet u? Toen dit gerecht aan een priester werd voorgezet, genoot hij er zo van dat hij flauwviel van genot.’ ‘Het spijt me dat ik niet flauwgevallen ben,’ zei Thorne. ‘Maar het was heel lekker.’ ‘Hunkar begendi.’ Zarif tikte weer op het menu. ‘Dat is een gerecht dat ik heel goed kan maken. Het betekent: de keizer vond het heerlijk.’ ‘Vond hij het even lekker als de priester?’ Zarif snapte de grap niet. ‘Alle namen betekenen wat, maar sommige zijn slecht te vertalen. Dan zouden er gerechten rommel kebab heten of gevulde hoer.’ Thorne begon te lachen. ‘Nee, echt,’ zei Zarif. ‘Dat zou de mensen afschrikken.’ ‘Sommige mensen wel,’ zei Thorne, ‘maar anderen zouden er speciaal voor komen.’
Zarif begon hard te lachen, klopte weer op zijn borst en morste daarbij drank over de rand van zijn glas. Thorne moest opeens aan zijn vader denken. Hij bedacht hoe hij van zo’n gesprek zou genieten. Thorne stelde zich voor dat hij lachte en de namen van de gerechten neerkrabbelde. ‘En de namen van mensen?’ vroeg Thorne. ‘Betekenen die ook altijd iets?’ Zarif knikte. ‘Natuurlijk.’ Thorne was klaar met eten. Hij schoof zijn bord opzij. ‘Wat betekent Zarif?’ De oude man dacht even na. ‘Zarif, dat is... verfijnd.’ Thorne kneep zijn ogen half dicht en zag een veeg bloed op structuurbehang. Het lijk van Mickey Clayton over een keukenstoel gebogen. Wonden op zijn rug. ‘Verfijnd?’ vroeg hij. Zarif knikte. Hij zwaaide om de aandacht van zijn dochter te trekken, en toen ze keek, sprak hij vlug in het Turks met haar. De chagrijn op haar gezicht werd nog erger toen ze naar een koelkastje ging, opzij van de bar. ‘En míjn naam dan, Arkan?’ Thorne knikte. ‘Dat is wel de beste grap. Arkan heeft twee betekenissen, afhankelijk van waar je bent, hoe je het uitspreekt. Arkan betekent: edel bloed of eerlijk bloed. Dat klinkt mooi, ziet u? Maar arkan betekent ook: je achterste. Arkan is: kont.’ Thorne lachte en liet het laatste bier ronddraaien in het flesje. ‘Mijn naam betekent voor verschillende mensen ook verschillende dingen.’ ‘Ja, ja.’ Zarif draaide met zijn vingers in de rondte, zoekend naar woorden. ‘Thorne - een doorn. Een doorn is klein, puntig.’ ‘Irritant.’ Thorne dronk de fles leeg. ‘En het kan lastig zijn hem kwijt te raken.’ Sema kwam aangelopen en zette een gerecht voor Thorne neer. Hij keek Zarif aan, die een hand opstak. ‘Dat is suklac. Van het huis.’
Het was een eenvoudige rijstpudding, romig en met een sterke kaneelsmaak. ‘Dit is verrukkelijk,’ zei Thorne. ‘Dank u wel.’ Thorne zag het gezicht van de oude man vertrekken op het moment dat hij de deur open hoorde gaan. Hij draaide zich half om en uit een ooghoek zag hij twee mannen binnenkomen. Aan Sema’s gezicht zag hij dat de twee gebroeders Zarif die hij nog niet ontmoet had - Memet en Tan - binnengekomen waren om zich voor te stellen. Arkan Zarif stond op en liep naar de bar, waar de mannen beurtelings overheen bogen om hun zus te kussen. Ze begonnen in het Turks tegen hun vader te praten en Thorne hield hen in het oog, terwijl hij deed of hij rondkeek. Hij tuurde naar de sierlijke rangschikking van tegels die aan de muren opgehangen waren, tussen hygiëne- en veiligheidsverklaringen in goedkope wissellijst. De twee broers hadden, anders dan Hassan en hun vader, heel weinig haar. Memet, die Thorne voor in de veertig schatte, had een hoge haargrens en had ervoor gekozen het restant kort te houden. Hij had een geitensik, voller dan die van Thorne, maar ook duidelijker afgebakend, en net als bij Thorne, verborg hij zijn dubbele kin niet. Tan, misschien vijftien jaar jonger, was kleiner en zo mager als een spriet. Zijn haar werd nog niet dun maar hij had het toch afgeschoren - hij deed zijn oudste broer na, dacht Thorne. Ook hij had gezichtsbeharing, maar het was niet meer dan een potloodstreepje boven zijn bovenlip en om de rand van zijn kin, net zo een als George Michael een tijdje had gehad tot iemand hem duidelijk maakte dat hij er belachelijk uitzag. Tan beschouwde zichzelf als een soort harde jongen en keek Thorne strak aan terwijl Memet het woord voerde. In het besef dat Thorne het niet zou verstaan, deed Memet Zarif geen poging zacht tegen zijn vader te praten. Hij glimlachte vaak en klopte de oude man op zijn schouder, maar Thorne hoorde de ernst in zijn stem. Toen Thorne zijn naam hoorde zeggen, keek hij op. Hij dacht terug aan wat Carol Chamberlain zei toen ze het over Billy Ryan had. Dat die mensen evenveel over jou wisten als jij over hen. Meer zelfs. Thorne keek Tan met zijn starende blik een paar seconden aan, voor hij
verderging met zijn pudding. Het was onthutsend, het was spannend, te bedenken dat een van die mannen Thorne gokte op Memet Zarif - waarschijnlijk de opdracht had gegeven om Clayton, Anderson en de anderen van kant te maken. Als hij of zijn broers dachten dat de wet zachtmoediger met hen zou omspringen omdat ze niet zelf het pistool of het mes hadden gehanteerd, dan hadden ze niet zoveel geleerd als Thorne dacht. Al had Thorne zo zijn eigen ideeën, het algemene idee was dat de gebroeders Zarif verantwoordelijk waren voor de dood van Marcus Moloney. Wat hij ook van Nick Tughan dacht, Thorne wist dat hij Memet, Hassan en Tan ervoor zou laten boeten. Toen Thorne weer opkeek van zijn suklac, zaten ze aan zijn tafel. ‘Wat wilt u?’ vroeg Memet Zarif. Thorne nam een hap en schepte een volgende op. Toen hij de vraag beantwoordde, leek het alsof hij zich toen pas herinnerde dat hem iets gevraagd was. ‘Ik wilde graag eten, en daar ben ik nu mee bezig, dus jullie kunnen misschien zo beleefd zijn, mij er in alle rust van te laten genieten. Als jullie mij net zo boos willen maken als ik zou moeten zijn, en een scène zou maken in het restaurant van jullie vader, misschien een paar tafels om zou gooien, dan stel ik voor dat jullie hiermee doorgaan.’ Hij keek de jongste aan. ‘En als die blik bedreigend moet lijken, kun je beter een nieuw handboek kopen, ventje. Je ziet eruit als een debiel.’ Thorne keek de andere kant op voor de twee mannen de kans kregen iets terug te zeggen. Hij boog langs hen heen, ving de blik van hun zus en deed of hij in de lucht schreef. Het gebruikelijke gebaar om de rekening te vragen. Memet en Tan liepen naar een tafeltje in de hoek, waar ze al vlug gezelschap kregen van een andere man die achter uit het zaaltje aan kwam sloffen. Sema bracht hun koffie en met suiker bestrooide koeken. Ze staken sigaretten op en spraken met gedempte stem in een mengeling van Turks en Engels. Arkan Zarif bracht Thornes rekening op een schoteltje. ‘Blijft u nog voor de koffie?’
Thorne pakte een stukje Turks fruit van het schoteltje en bekeek de rekening. ‘Nee, dank u. Het is tijd om te gaan, denk ik.’ Hij viste in zijn portemonnee naar het geld. Zarif keek naar het tafeltje in de hoek en toen weer naar Thorne. ‘Mijn zoons vertrouwen de politie niet. Ze zijn opvliegend, dat weet ik, maar ze blijven uit de problemen.’ Thorne kauwde op de zoetigheid en besloot dat het denken van de oude man nauwelijks verder van de werkelijkheid afstond dan dat van zijn vader. Hij legde een biljet van tien en een van vijf pond op het bord. ‘Waarom vertrouwen ze de politie niet?’ vroeg hij. Zarif leek slecht op zijn gemak. ‘In Turkije hebben we wat problemen gehad. Geen ernstige. Memet was soms een beetje wild.’ ‘Zijn jullie daarvoor hierheen gekomen?’ Zarif zwaaide nadrukkelijk met zijn handen. ‘Nee. We zijn gekomen om eenvoudige redenen. Alles wat Turken willen is brood en werk. We kwamen hierheen voor brood en werk.’ Thorne stond op en haalde zijn jack. Hij bedankte de oude man, prees het eten en liep naar de deur. Hij bedacht dat je kon werken voor brood, of gewoon dat van een ander inpikken. Het gezonde verstand zei hem dat hij door moest lopen, voorbij het tafeltje in de hoek, maar een ander gedeelte van zijn hersenen dacht nog steeds aan namen. Irritant. Moeilijk van je af te zetten. De drie mannen aan het tafeltje zwegen en keken naar hem. De blauwgrijze rook van hun sigaretten krulde naar het plafond, dreef langs de hanglampjes als de verschijning van een tiental djinns. Thorne wees omhoog naar de kringels en slierten rook, boog zich en zei tegen Memet Zarif: ‘Als ik jou was, zou ik maar vast wensen gaan doen.’
Hij glimlachte nog steeds toen hij terugliep naar zijn auto, zijn mobieltje voor de dag haalde en al lopende het nummer intoetste. ‘Pa? Ik ben het. Hoor eens, ik heb een leuke voor je. Er zijn er talloze, we kunnen een hele lijst doen als je wilt, maar ik vind dat we deze moeten doen als een banale eerste vraag. Mooi, heb je een pen bij de hand? Goed, “Wat voor soort...” of nee, zeg maar: “Waar zou je zijn als je een gevulde hoer bestelde?”’
15
Rooker was eerder die week naar de gevangenis in Salisbury overgeplaatst, een van de weinige gevangenissen in het land met een afdeling voor beschermde getuigen. Hij had gezegd dat hij opgelucht was over die verkassing. Nu struinde hij rond met maar een zestal andere veroordeelden als gezelschap en geen penseel in zicht. ‘Hoe heeft Billy Ryan het eerst met je opgenomen?’ vroeg Thorne. ‘Hoe werd het onderwerp, Kelly te doden, naar voren gebracht?’ De daartoe bestemde verhoorkamer was pas geschilderd met bleekgele wanden, maar het was niet zo fraai als het klonk. Degene die dat vertrekje had ingericht, had er weinig tijd aan besteed. Een tafel, stoelen, opnameapparatuur, een asbak. Rooker schraapte zijn keel. ‘Ik had Ryan een paar keer ontmoet.’ ‘Bijvoorbeeld toen je de aanvankelijke opdracht kreeg om Kevin Kelly te doden?’ ‘Daar heb ik het niet over.’ ‘Daar heeft Ryan je toch ook voor ingehuurd, niet?’ ‘Ik dacht dat we dat gehad hadden.’ Rooker leunde op zijn stoel naar achter en sloeg zijn armen over elkaar. Hij zag eruit als een mokkend kind. ‘Hoor eens,’ zei Thorne. ‘Dit komt voor de rechtbank ter sprake. Ryans verklaring wordt je in je gezicht geslingerd en hij zal zijn uiterste best doen jouw verklaring ongeloofwaardig te maken. Je bent nu niet direct een modelburger, wel?’ Rooker boog zich langzaam weer naar voren, trok zijn shagblikje naar zich toe en begon een sjekkie te draaien. Hij was een ander iemand dan Thorne een maand tevoren in de Park Royal-gevangenis had gesproken. Het was duidelijk
dat hij nog steeds niet helemaal hersteld was van de steek, maar ook dat zijn aanvankelijke brutale houding lang niet het hele verhaal was. Thorne wist heel goed dat in leven blijven in de bajes afhing van je houding. Van wat anderen dachten dat je voorstelde. Die indruk kon even nuttig zijn als een telefoonkaart of een gestolen beitel. ‘Het punt was, dat ik ideaal was,’ zei Rooker. ‘Het gerucht ging dat ik het jaar tevoren was ingehuurd om Kevin Kelly koud te maken.’ ‘Ja, ja. Het gerucht.’ ‘Zoals ik al zei, dat dacht iedereen. Waardoor ik de ideale keuze was voor Billy toen hij besloot de dochter af te maken.’ ‘De ideale dekmantel.’ ‘Precies.’ Rookers sjekkie brandde al. Thorne keek hoe de rook opsteeg en dacht terug aan wat hij een paar dagen tevoren tegen Memet Zarif gezegd had, nu net zo afgunstig als toen. Zoals hij altijd was als er iemand rookte. Sommige meer prozaïsche dromen van Thorne waren vol rookkringen en nicotine en de verrukkelijke beklemming als hij de rook in zijn longen zoog. ‘En hoe benaderde Ryan je? Hij kon het risico niet nemen dat ze hem met jou zagen.’ ‘Niet direct, nee. Het werd allemaal geregeld via een derde. Een figuur die Harry Little heette. Hij is nu dood.’ ‘Onder verdachte omstandigheden?’ ‘Niet voor zover ik weet. Ik geloof dat hij toen achter in de vijftig was.’ ‘Ga verder.’ ‘We troffen elkaar in een café in Camden, misschien Dublin Castle, ik weet het niet meer, en Harry was een en al glimlach. Heel vriendschappelijk. We waren
nooit goede kameraden geweest, dus ik wist dat hij ergens op uit was en ook dat het geen kleinigheid betrof, want hij had zelf ook een reputatie, weet je? Hij begint te praten over Billy Ryan, allemaal heel uitvoerig. Ik bedoel, we sloegen flink wat bier achterover, als je begrijpt wat ik bedoel. Ten slotte zegt hij dat Billy mij wil spreken en dat hij nog zou laten weten wanneer en waar en de bliksemse boel, en toen was al duidelijk dat het echt geen kleintje was.’ Hij zag Thornes gezicht zo verstrakken dat hij zijn woorden preciseerde. ‘Geen kleintje iets bijzonders, weet je. Anders dan de gewone gang van zaken.’ Thorne knikte. De gewone gang van zaken. Een kogel in iemands achterhoofd pompen of iemand uit het raam gooien of doodtrappen. ‘Waar trof je Ryan?’ Rooker wreef zijn peuk uit en duwde zijn stoel naar achter. ‘Hoor eens, kunnen we even pauzeren? Ik moet zeiken als een rund.’ Toen Rooker weg was, stond Thorne op en strekte zijn benen. Hij liep naar de andere muur, leunde er met zijn rug tegenaan en deed zijn ogen dicht. De gezichten draaiden rond in zijn hoofd, zochten hun positie. Billy Ryan, Memet Zarif, Marcus Moloney, Ian Clarke, Carol Chamberlain. De dode gezichten van Muslum en Hanya Izzigil. Het gezicht van hun zoon, Yusuf, die nog leefde. De twee gezichten van Jessica Clarke... Een gevangenbewaarder deed de deur open en bracht Rooker de kamer weer in. Thorne en Rooker liepen samen naar de tafel. ‘Heb je kinderen, Thorne?’ vroeg Rooker. ‘Nee.’ Rooker ging zitten en trok zijn schouders op, alsof wat hij te zeggen had van geen belang meer was of nergens op zou slaan. Thorne was nieuwsgierig, maar wilde vooral graag doorgaan. Om weg te kunnen.
Hij drukte op de rode knop op de dubbele cassetterecorder die in de wand was gebouwd. ‘Verhoor wordt voortgezet om... elf uur vijfenveertig.’ Hij keek Rooker aan. Het dekseltje was weer van het shagblikje. ‘Zeg me wat er gebeurde toen je Billy Ryan ontmoette.’ ‘Het was op een landweg door het Epping-bos, niet ver van Loughton. Ik kreeg op een avond gewoon de oproep van Harry Little en reed erheen.’ ‘Waren jullie met z’n tweeën?’ Rooker knikte. ‘We zaten in Ryans auto en hij zei me wat hij wilde.’ ‘Hij zei je dat hij wilde dat je Kevin Kelly’s dochter Alison Kelly zou doden.’ Rooker keek Thorne recht aan. Hij wist dat dit het belangrijke materiaal was. ‘Ja, dat wilde hij.’ ‘Wat dacht je?’ Rooker keek hem weer aan, verward. ‘Nou, zoals je zei, dit was anders dan de gewone gang van zaken.’ ‘Iedereen wist dat Ryan een beetje gek was.’ ‘Maar dan nog - een kind.’ ‘Hij was uit op oorlog. Hij wilde iets doen waardoor de hele klerezooi op zijn kop zou komen te staan, snap je?’ Thorne kneep zijn ogen half dicht en zag het gezicht van Ryan dicht bij het zijne, de wangen bijna even rood als zijn sjaal. De ogen glazig, een licht beven rond de kleine mond terwijl hij sprak: ‘Ik denk dat we uitgepraat zijn.’ ‘Was het Ryans idee,’ vroeg Thorne, ‘dat in brand steken?’ ‘Ja, verdomme.’ Rooker ging met zijn hand door zijn haar en een regen van kleine witte schilfertjes zweefde naar de tafel. ‘Hij dacht dat ik dat best zou vinden, omdat ik het al eerder gedaan had.’ ‘Best zou vinden?’ ‘Ik zei toch al dat hij gek was.’
‘Dat was iets waarvoor je bekendstond, niet? Het vuur. De aanstekervloeistof. Dus toen Ryan het als middel voorstelde, ging er toen geen belletje rinkelen?’ ‘Wat?’ grinnikte Rooker. ‘Alarmbellen, bedoel je?’ Thornes gezicht bleef uitdrukkingsloos. ‘Kijk me aan, Gordon. Ik bescheur me.’ ‘Neem me niet kwalijk.’ ‘Was je niet een pietsie achterdochtig?’ Rooker nam een lange trek, toen nog een, en hield de rook binnen. ‘Kom op, dat zou duidelijk naar jou wijzen, niet? Wil je me echt vertellen dat je zat te denken hoe gek Ryan wel was, maar dat het niet bij je opkwam dat hij misschien bezig was je erin te luizen?’ De rook kwam met een luidruchtige zucht naar buiten. ‘Achteraf wel. Achteraf drong dat tot me door, nadat het gebeurd was en ik er sowieso op aangekeken werd. Ja, toen was het verrekte duidelijk en ik wist dat ik stom geweest was, maar dat was wel wat laat. Ik zat in de tang en Ryan had zijn excuus om achter me aan te gaan. Maar toen wist ik natuurlijk heel goed dat ‘hij me in feite uit de weg wilde ruimen om me de mond te snoeren.’ ‘Wat dacht je dan toen hij het je vroeg?’ ‘Ik dacht: om de donder niet.’ ‘Omdat het riskant was?’ ‘Omdat het een kind was, goddomme.’ Thorne boog zich naar het opnameapparaat. ‘Meneer Rooker slaat met zijn hand op tafel. Ter benadrukking.’ Hij wierp Rooker een overdreven glimlach toe. ‘Ik zeg dat alleen maar voor het geval iemand denkt dat dat het geluid was van een klap die je me met een stoel gaf of zo.’ Rooker grijnsde. ‘En wat gebeurde er toen je Ryan afwees?’ ‘Hij vond het niet leuk.’
‘Wat zei hij?’ ‘Hij zei dat hij wel iemand anders zou zoeken om de klus te klaren. Ik weet nog dat hij dat woordelijk zei toen ik uitstapte. Vlak voor hij wegreed. “Er is altijd wel iemand anders.”’ En Thorne zág het hem als het ware zeggen. Hij stelde zich Ryans gezicht voor toen hij dat zei en voelde iets verstrakken in zijn buik, want Ryan zou geweten hebben dat het zo was. Bittere ervaring had Thorne geleerd dat dat een van de dingen was waarop je kon rekenen. Er is altijd iemand anders die bereid is te doen wat een ander niet wil. Iets duisterders, meer verdorven. Iets wat niet uit te leggen is. Onvoorstelbaar. Thorne kondigde aan, voor het bandje, dat het verhoor formeel werd geschorst. Toen drukte hij op de rode knop. ‘Na de lunch gaan we verder,’ zei hij.
Thorne was net weg uit Newbury toen hij afsloeg van de M4 en rustig de parkeerplaats bij Chieveley Services op reed. Een auto knipperde met zijn lichten en Thorne parkeerde de BMW ernaast. Holland stapte uit de Rover van de politie, leunde ertegenaan en wachtte tot Thorne naar hem toe kwam. Thorne had de oproep even na zeven uur gekregen, op de M3, terwijl hij vanuit Salisbury op weg was naar huis. Hij was bij de eerste de beste gelegenheid gestopt om een sandwich te kopen en de wegenkaart te bestuderen. Op de A-weg die hem naar de M4 gebracht had, was druk verkeer geweest, en voor het verkeer de andere kant op was het nog erger. Holland bood Thorne een zaklamp aan. Thorne keek ernaar maar koos in plaats daarvan voor de Maglite die hij in zijn kofferbak had; tegelijk pakte hij er zijn handschoenen uit. Met lichtvlekken voor hen op de grond liepen ze naar de verste hoek van het parkeerterrein. ‘Hoe zijn we hier zo vlug achter gekomen?’ vroeg Thorne. ‘Snelle en harmonische samenwerking tussen ons en die vriendelijke knapen van
Thames Valley.’ Holland glimlachte om de ongelovige blik op Thornes gezicht. ‘Ik weet het, het is moeilijk te geloven. Ze vonden de vrachtwagen vanmorgen, gingen het kenteken na en aan het eind van een heel lang spoor - wel zes verschillende bedrijven - wiens naam duikt erop? Een uitroepteken op hun computersysteem schudt die jongens van Thames Valley wakker, zegt hun dat wij erg geïnteresseerd zijn in die figuur en klaar is kees.’ ‘Wat, belden ze ons gewoon op?’ ‘Moeilijk te geloven, hè, politie die zo goed samenwerkt. Iemand zou met Mulder en Scully moeten opnemen...’ De vrachtwagen stond bijna in het stikdonker. Het licht van het restaurant en de winkeltjes, vijfhonderd meter ervandaan, reikte niet zo ver en de twee houten klazen van Thames Valley die op wacht stonden, waren niet meer dan donkere gestalten. Toen Thorne en Holland dichterbij kwamen, lichtten de reflectiebanden op de politie-uniformen op en het flapperende afzettingslint van blauw plastic dat ze rond het voertuig hadden aangebracht. Er werden beleefdheden uitgewisseld met de twee agenten, die dankbaar het aanbod aanvaardden om in het restaurant thee te gaan drinken. Thorne en Holland liepen langzaam om de vrachtwagen heen. Het was een witte Mercedes-cabine, uitgerust met een gesloten oplegger van acht, negen meter. Smerig, donkergroen. Geen bedrijfsnaam of andere aanduiding erop. Thorne klom naar het. agiersportier en greep behoedzaam de handgreep vast. ‘Ik denk dat die jongens van Thames Valley hem al goed bekeken hebben,’ zei Holland. Thorne trok het portier open. ‘Nou, ik hoop maar dat ze voorzichtig zijn geweest. We moeten de technische recherche erbij halen.’ ‘Die is al onderweg.’ Thorne ging met zijn lichtbundel de cabine door. Er lag papier verspreid over de zittingen en de vloer. Wie hier rondgekeken had, was niet zo heel voorzichtig
geweest. Het was niet duidelijk of het de agenten waren die het achtergelaten voertuig gevonden hadden, of de mensen die verantwoordelijk waren voor het kapen en het dumpen. ‘Wat zat erin?’ vroeg Thorne en hij sprong omlaag. ‘Wat had erin móéten zitten?’ ‘Nou, op het document dat ze in de cabine gevonden hebben, staat dat er dvdspelers in zaten. Een volle lading, prima kwaliteit, het roven waard.’ ‘Nou, wat het ook geweest mag zijn, ik durf te wedden dat Billy Ryan het al in handen heeft. Het lijkt erop dat hij heeft besloten de Zarifs gevoelig te treffen. En de chauffeur?’ ‘Geen spoor. Nog geen reep Mars.’ ‘Wat denk jij?’ ‘Hoe moet ik dat nou weten,’ zei Holland. ‘Misschien hebben de kapers hem meegenomen.’ Thorne zat op zijn knieën en scheen met zijn schijnwerper onder de oplegger. Olie, vuil, en verder niets. ‘Of misschien hebben ze hem gewoon een pak op zijn donder gegeven en is hij teruggerend naar de gebroeders Zarif. In beide gevallen ziet het er niet best voor hem uit.’ Een stelletje tienerjongens die blijkbaar de lichtbundels gezien hadden, kwamen met hamburgers en bekers cola in de hand uit de richting van het restaurant aangelopen. Thorne richtte zijn schijnwerper op hen. Ze begonnen te roepen en schermden hun ogen af met hun handen. ‘Ga ze eens zeggen dat ze oprotten, Dave.’ Thorne keek hoe Holland op hen toeliep en zich toen naar de vrachtwagen keerde, en hij bedacht dat dat oude cliché van ‘niets te zien’ voor éénmaal klopte. De deuren waren kennelijk niet op slot maar samen dichtgedrukt. Nadat Thorne tevergeefs had geprobeerd met één hand een van de grote deuren open te maken, legde hij zijn schijnwerper op de grond, pakte de deur met twee handen vast en trok.
De pislucht trof hem meteen. Hij boog zich om zijn schijnwerper weer op te pakken en richtte hem naar binnen, maar hij schrok even toen Holland van opzij naar achter kwam. ‘Kolere!’ ‘Sorry,’ zei Holland met een grijns. Hij versterkte met zijn zaklamp de belichting van Thorne, waardoor de binnenkant van de volkomen lege laadbak stukje bij beetje te zien was. ‘Ruikt heerlijk, hè? Daar hebben ’s nachts zwervers in gezeten, zou ik zeggen. Jongelui misschien.’ Thorne trok zijn been op en greep omhoog. ‘Help me even, wil je?’ Holland sloot zijn handen in elkaar en vormde een treetje voor Thornes voet. Thorne stapte erop en trok zich omhoog tot in de bak van de vrachtwagen. Toen hij binnen was, was de stank nog erger. ‘Getverderrie!’ ‘Misschien iemand die hoge nood had,’ zei Holland. ‘Die dacht dat dit een nieuw soort bouwvakkersplee was. Weer eens wat anders dan in een telefooncel.’ Thorne liet zijn lichtbundel over de gekraste metalen vloer van de bak gaan. Het licht vond gladde sporen waar het vocht had gelopen, vochtige plekken waar het was blijven liggen. Toen hij genoeg gezien had draaide hij om, klaar om naar beneden te springen, op het moment dat de Maglite iets vond. Er stonden tekens hoog tegen de zijwand van de laadbak, dicht bij de chauffeurscabine. Thorne richtte de lichtstraal op die plek en liep er langzaam heen. ‘Is hier iemand anders geweest?’ riep Thorne. Hij wist het antwoord al. In het daglicht had niemand dit kunnen missen. ‘Ik weet het niet,’ zei Holland. ‘Ik denk dat ze alleen de deur hebben opengemaakt, gezien hebben dat hij leeg was.’ De krassen waren vers, dat wist Thorne zeker. De tekens staken fel af tegen het
grauwe, donkere metaal. Holland boog zich de vrachtwagen in en richtte zijn zaklamp op Thorne. ‘Wat is er?’ Het was maar één woord. De taal was hem niet bekend. In gebroken lijntjes, met een mes of misschien een spijker diep in de zijwand van de vrachtwagen gekerfd. UMIT. ‘Er zijn hier geen zwervers of jongeren geweest,’ zei Thorne. ‘En de Zarifs smokkelen geen dubieuze video’s.’ Hij keerde zich naar de open deuren en de gestalte van Holland die in het donker stond. ‘Ze smokkelen mensen.’ ‘Wat? Illegale immigranten?’ ‘Het zou vrouwenhandel kunnen zijn, maar ik denk van niet. Deze mensen werkten graag mee. Hebben al hun spaargeld belegd in de belofte van een of andere gangster.’ Toen zei Holland iets anders, maar Thorne verstond het niet. Hij draaide langzaam om zijn as; de lichtkring danste loom over de smerige wanden. Ellendig om eraan terug te denken. De vrouw in de metro, die eerste dag. Een baby en een leeg bekertje. De woorden van Arkan Zarif. Brood en werk... Ver na middernacht draaide Thorne Ryland Road in en stopte achter een donkerblauwe VW-Golf. Hij voelde zich uitgeput. Hij liep net langs de Golf in de richting van zijn flat toen hij een man achter het stuur zag zitten slapen. Thorne bleef staan en boog zich voorover om beter te kijken. Er was een beetje licht van de lantaarn zeven meter verderop, maar heel weinig. De man in de auto deed zijn ogen open, glimlachte tegen Thorne en sloot ze weer. Thorne liep door naar zijn deur en zocht in zijn zak naar de sleutels. Misschien
had hij Billy Ryan fikser geraakt dan hij beseft had. Hendricks had de slaapbank al opgemaakt en lag te lezen in een pocketje met een kitscherige omslag. Thorne praatte hem bij over de gebeurtenissen van die dag. Voor zover het het werk aan de zaak betrof, was Hendricks er niet bij betrokken sinds de autopsie op Marcus Moloney, maar het was belangrijk dat hij deel van het team bleef uitmaken. Bovendien was Thorne er zeker van dat er, voor alles achter de rug was, nog een beroep op zijn specifieke vaardigheden zou worden gedaan. ‘Op het antwoordapparaat staat een boodschap voor je,’ riep Hendricks naar de keuken. Thorne kwam de kamer in met zijn thee. ‘Klinkt interessant.’ Thorne drukte op de knop en ging op de armleuning van de slaapbank zitten om te luisteren. Het was een boodschap van Alison Kelly. Ze vroeg of hij de volgende avond vrij was en gaf een telefoonnummer op. Hendricks legde zijn boek neer. ‘Was dat wie ik dacht?’ vroeg hij. Thorne deed het licht in de huiskamer uit en ging naar zijn slaapkamer. ‘Moeilijk te zeggen,’ zei hij. Hij glimlachte toen hij de slaapkamerdeur opendeed. ‘Ik weet toch niet wie jij denkt dat het was, wel?’
Een paar uur later was Thorne weer terug in de huiskamer, nog net zo wakker als toen hij naar bed gegaan was. Langzaam liep hij naar het raam. Terwijl hij zich langs de achterkant van de slaapbank wrong, stootte hij met zijn tenen tegen de metalen stang. Hendricks bewoog en ging rechtop zitten, wakker geworden door het stoten of het gevloek. ‘Het is pas vier uur.’ ‘Ja, dat weet ik.’ Al was er verder niemand in de kamer die ze konden storen, fluisterden ze toch,
omdat het donker was. ‘Wat ben je aan het doen?’ kermde Hendricks. Thorne voelde zich prikkelbaar en de kloppende pijn in zijn voet maakte het er niet beter op. ‘Op het moment sta ik te denken dat het hier verdomd vol is.’ Hij liep naar het raam. ‘Hoe lang kan het trouwens duren om een lichte depressie kwijt te raken?’ Hendricks zei niets. Thorne trok het rolgordijn opzij en keek de straat in. De Golf was verdwenen.
18 mei 1986
Ali en ik zijn vandaag de stad in geweest. We hebben eigenlijk alleen maar wat rondgelummeld. Ali heeft een tas gekocht en een paar nieuwe topjes, ik een paar elpees. Daarna hebben we een hamburger gegeten en bij de bibliotheek op een bankje gezeten. Twee jongens hingen daar rond en allebei keken ze. Ik begon grapjes te maken met Ali en vroeg haar op wie van ons tweeën ze uit waren. Gewoon, iets wat ik vroeger ook weleens vroeg. (Trouwens, de jongens vielen altijd op Ali!) Ze keek een beetje benauwd en gooide haar hamburger weg, en ik weet dat ik ermee op had moeten houden, maar ik probeerde haar alleen maar aan het lachen te maken. Ik zei haar dat het beslist waar was wat ze zeggen, dat knappe meisjes altijd een lelijke vriendin hebben - en toen begon ze te huilen. Nu voel ik me schuldig dat ik haar van haar stuk heb gebracht, maar ook boos omdat het feit dat zij zich verdrietig of schuldig voelt of wat dan ook, zo lullig lijkt als ik in de spiegel aan de slaapkamerdeur kijk en de helft van mijn gezicht er nog steeds uitziet als Ali ’s hamburger. Ik weet dat ik morgenvroeg een ander gevoel zal hebben over vandaag en Ali en ik zullen weer de beste maatjes zijn voor maandag de school uit is. Het is moeilijk me niet een beetje depri te voelen terwijl ik dit neerschrijf en dat is mijn eigen schuld. Ik schrijf altijd ’s avonds, zit uit het raam te staren en luister naar de Smiths of iets even ellendigs. Misschien had ik wat vrolijker muziek moeten kopen toen ik in de stad was. De begeleiding bij wat ik morgen
schrijf, zal wel van Cliff Richard of The Wombles komen of zo. Kutmoment van de dag Dat gedoe met Ali. Tofste moment van de dag Een komiek op de tv die een grap maakte over slachtoffers van verbranding die bij elkaar klitten.
16
Eén enkel woord was er op het witte bord geschreven, met een rode viltstift. UMIT. ‘Dat is Turks,’ zei Tughan. ‘Het betekent: hoop.’ Er werd onrustig met voeten geschuifeld en er werden pijnlijke blikken gewisseld. Thorne bedacht dat hoop voor de mensen die achter uit die vrachtwagen waren gekomen en nu in Billy Ryans handen waren, wel niet rijkelijk voorhanden zou zijn. Zaterdagmorgen, de dag na de ontdekking van de achtergelaten vrachtwagen. De eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten was terug in Becke House om deze jongste ontwikkeling te verwerken. Het enige wat zich echt ontwikkelde was een gevoel van frustratie. ‘Douane en Accijnzen zijn het allemaal aan het uitzoeken,’ zei Tughan. ‘Het is niet duidelijk wat dit op zal leveren, maar waarschijnlijk heel wat meer dan bij ons.’ Thorne stond met Russell Brigstocke en de rest van het kernteam - Kitson, Stone, Holland en hun EGD-tegenspelers - in een hoek van de meldkamer. Thorne keek hoe Tughan een strookje van het tapijt vóór een van de bureaus kaal wreef. Weekend of niet, er waren er altijd die geen vrijetijdskleding droegen, maar Thorne ‘vond dat Tughan, ondanks zijn strak en uiteraard goed geperst kostuum, er een beetje moe uitzag en vermoeid sprak. Misschien niet zo erg als Thorne zelf, maar iets in die richting. ‘In termen van de gebroeders Zarif, bedoel je?’ vroeg Thorne. Holland stak zijn handen op in een wanhopig gebaar. ‘Er moet toch zeker iets zijn dat hen hiermee in verband brengt? Iets wat ons tenminste een excuus geeft om hun het leven zuur te maken?’
Tughan zette zijn koffie neer en begon het in haast samengestelde rapport over de kaping door te bladeren. ‘Er zitten verdomme zes stappen tussen,’ zei hij. ‘Tussen deze vrachtwagen en de Zarifs zitten tal van vervoersbedrijven, leasemaatschappijen, vrachttransporteurs. Zij zijn eigenaar van het voertuig, tenminste theoretisch, maar als we een hoop tijd besteden om hen in verband te brengen met de vracht zelf, dan maken we ons éigen leven zuur.’ ‘Ik wed dat ze ons uitlachen,’ zei Holland. ‘Die lui en die verrekte Ryans.’ Tughan trok zijn schouders op. ‘Zonder personen, zonder die lui die in feite ín die oplegger zaten, hebben we in elk geval die leuke inscriptie.’ ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze alles ingedekt hebben.’ Holland keek om zich heen voor bijval, maar ontving alleen maar wat geknik en gemompel. ‘Ik heb iets bedacht,’ zei Brigstocke. Iedereen keek hem aan. ‘Hebben we gecontroleerd of de wegenbelasting van de vrachtwagen betaald is?’ Die grap kreeg een behoorlijke reactie, waar veel behoefte aan was, zelfs al ging veel gelach over in gegeeuw. ‘Weten we wat er ín die vrachtwagen gezeten heeft?’ vroeg Kitson. ‘Ik bedoel, specifiek. Komen we erachter, hoevéél?’ Tughan schudde zijn hoofd. ‘Ergens tussen de zes en de - pakweg - vijftig?’ ‘Zoveel zijn er dood aangetroffen in de laadbak van die vrachtwagen in Dover, niet?’ vroeg Holland. ‘Daar zaten er meer in,’ zei Thorne. Hij herinnerde zich de stank toen hij de avond tevoren die oplegger in was geklommen. Hij vroeg zich af hoe het geweest moest zijn voor degene die een paar jaar tevoren de deuren van die vrachtwagen opengetrokken had en het zonlicht op de verwarde hoop over elkaar gevallen, uitgeteerde lijken viel. Achtenvijftig Chinese immigranten, op elkaar geperst in een afgesloten vrachtwagen en gevonden op een bloedhete zomermiddag, toen de achterbak geopend werd - gestikt. Hun kleren op nette stapels. Hun lijken op ietwat minder ordelijke. Er had toen natuurlijk grote verontwaardiging geheerst. Men eiste strengere controle, dwingende actie om die barbaarse handel de kop in te drukken. Thorne
wist heel goed dat er in feite meer gedaan zou zijn als de lijken achter in die vrachtwagen van ezels of jonge hondjes of katjes geweest waren. ‘Hoe komen ze er met zoveel man door?’ vroeg Stone. ‘Worden die vrachtwagens niet doorzocht?’ ‘Soms wel,’ zei Tughan. ‘Ze kunnen ze verbergen in geheime ruimten of achter stapels zogenaamde lading.’ Stone schudde zijn hoofd. ‘Maar je zou denken dat ze die vrachtwagens wat zorgvuldiger doorzochten na die toestand in Dover.’ Thorne wist dat ze niet erg grondig hadden hoeven zoeken om die Chinezen eerder te vinden. En om hun leven te redden. Ze hadden zich achter een paar kisten tomaten proberen te verbergen. ‘Die smokkelaars zijn niet achterlijk,’ zei Tughan. ‘Ze proberen de havens waar ze scanners gebruiken te mijden, maar zelfs de havens die er wel hebben, worden overspoeld. Ze kunnen er maar een handjevol controleren, anders krijg je files van tachtig kilometer, vrachtwagens die met de veerboot mee willen.’ Thorne wist dat Tughan het bij het rechte eind had. De nacht tevoren had hij, toen hij niet kon slapen, zijn zelden gebruikte computer aangezet en een paar uur op internet gezocht. Hij was naar de site van de Nationale DelictenInlichtingendienst gegaan en had een spoedcursus Turkse georganiseerde misdaad gedaan. Hij had gekeken naar de manier waarop de bendes werkten, zowel in Groot-Brittannië als in Turkije, en had vandaar doorgeklikt naar de NDI-schermen over mensensmokkel. Het was lugubere stof. Het had hem allesbehalve in slaap gesust. Douane en Accijnzen waren er nog steeds meer op uit om illegale alcohol en tabak te vinden in plaats van mensensmokkel te bestrijden en, erger nog, de handel in mensen. Er waren weliswaar een paar scanners geïnstalleerd, maar het was domweg een té omvangrijke onderneming om meer dan een steekproef te nemen van de voertuigen die via de meeste havens kwamen. In Dover kwamen er zevenduizend vrachtwagens per dag door; op een goede dag werd daar vijf procent van doorzocht. Het hoefde geen verwondering te wekken dat er dikwijls niet eens moeite werd
gedaan om de mensen die gesmokkeld werden, te verstoppen. Degenen die smokkelden wisten maar al te goed dat ze het zich konden permitteren om brutaal aan te komen rijden. Tughan sprak er nog wat meer over, hoe moeilijk het was om de groeiende mensenhandel in te perken. Hij sprak over de moedige pogingen die de politie deed, de Immigratiedienst, de Nationale Delicteninlichtingendienst en de douane. Hij beschreef een operatie die nog belangrijke resultaten moest opleveren, waar agenten van militaire inlichtingendiensten bij waren betrokken, die infiltreerden in de bedrijven van degenen die verantwoordelijk waren. Thorne luisterde en vroeg zich af of hij ertussen moest komen om te helpen. Hij had de feiten en getallen tenslotte niet zo vaak bij de hand. Thorne was meestal niet degene die zijn huiswerk had gedaan. Hij besloot het erbij te laten, want hij vond het voor de meeste mensen een beetje vroeg op de morgen om de schrik te verwerken. Yvonne Kitson had een thermoskan Earl Grey meegebracht. Ze schonk zich een kopje in. ‘Dus tot we die mensen vinden en ontdekken wat Ryan met ze gedaan heeft, zullen we niet weten wie het zijn en hoe ze hier zijn gekomen.’ Brigstocke wees naar het witte bord. Thorne keek naar dat ene woord, in rood geschreven. Hoop. De kleur van geplette tomaten. ‘Nou, je kunt er donder op zeggen dat er een paar Turken tussen zitten,’ zei Brigstocke. ‘Waarschijnlijk Koerden.’ Thorne wist de meest waarschijnlijke route. ‘Van Turkije en het Midden-Oosten via de Balkan.’ Hij negeerde de verraste blik van Brigstocke, het quasi-verschrikt opkijken van Tughan en ging verder. ‘Dan via de Adriatische Zee naar Italië.’ Tughan nam het over. ‘De smokkelaars hebben tal van mogelijkheden. Ze wisselen van route om de immigratiediensten op het verkeerde been te zetten, maar er zijn een paar belangrijke plaatsen. Moskou, Boedapest en Sarajevo zijn allemaal kernplaatsen.’ Thorne glimlachte. Kernplaatsen! Nick Tughan was niet iemand om zich te laten
overbluffen. Thorne verwachtte half-en-half dat hij als een onderwijzer op het bord af zou stevenen om het woord op te schrijven. ‘Maar Istanboel is de grootste. Dat is vanuit de belangrijkste bronlanden de meest directe route naar het westen.’ ‘Klopt,’ zei Brigstocke. ‘En de gebroeders Zarif hebben er een hoop vrienden en en.’ Holland wreef in zijn ogen. ‘En hier binnenkomen?’ ‘Dat heb ik al gezegd,’ zei Tughan. ‘Die smokkelaars zijn niet achterlijk.’ Ik ook niet, dacht Thorne. ‘Aan deze kant hebben ze ook een paar keuzemogelijkheden,’ zei hij. ‘Ze kunnen een kans wagen bij een grote haven of een sluiproute zoeken, zoals via Ierland. Er is een andere route die heel populair aan het worden is. Dan komen ze naar Nederland en Denemarken en dan via de Faeröer-eilanden en de Shetland-eilanden verder naar Schotland.’ Thorne wist niet of de korte stilte die volgde, weloverwogen was of gewoon verbaasd. Ten slotte nam Yvonne Kitson het woord. ‘Goed,’ zei ze en keek hem aan, quasi-agressief. ‘Van welke planeet kom je, en wat heb je met Tom Thorne gedaan?’ Agent Richards - de vervelende Welshman die zo graag over concentrische cirkels sprak - maakte een eind aan het gelach voor het echt begonnen was. ‘Wat gaan we nu eigenlijk dóén, inspecteur? Aan de Zarifs en aan Billy Ryan?’ Tughan liet een flauw glimlachje zien, dankbaar dat een van zijn eigen mensen hem het stokje weer teruggaf. ‘Het is lastig, want ze hebben allebei een goede reden zich een tijdje gedeisd te houden. De Zarifs weten dat we hun smokkeloperatie onderzoeken en Ryan heeft een groep immigranten waar hij van af moet.’ ‘Ik denk niet dat Memet Zarif en zijn broers erg lang buiten schot kunnen blijven,’ zei Thorne. ‘Ze zullen zich hiervoor op Ryan willen wreken. Dicht bij huis misschien...’ Tughan dacht hier even over na. ‘Kan zijn, maar ik denk dat we een beetje
speeltijd hebben. Ik wil een actie om de hele zaak te ontwrichten. Laten we het hun bemoeilijken wat voor zaken ook te doen en beide bendes het vuur aan de schenen leggen.’ Hij wees naar Holland en herinnerde hem aan wat hij eerder gezegd had. ‘Maak hun het leven zuur.’ Thorne wist dat ‘ontwrichten’ in wezen betekende: de laagsten in rang van die twee organisaties arresteren of op zijn minst lastigvallen. Drugsdealers, schuldinners - de mensen in de buitenste cirkel van agent Richards. Het was tijdrovend, kostte veel mankracht en, naar Thornes mening het ergst van al, had weinig invloed op de mensen die ze écht achterna moesten zitten. Het was werk dat onder de juiste omstandigheden resultaat kon opleveren, maar ditmaal liepen er gewoon te veel elementen rond. Het gaf hem het gevoel een omhooggevallen BTW-beambte te zijn en dat stond hem niet aan. Hij wilde Billy Ryan en die jongens van Zarif niet alleen in hun portemonnee treffen. ‘Niet overtuigd, Tom?’ vroeg Tughan. Zijn gezicht verraadde al net zoveel als anders. Thorne had een hekel aan de op hem gerichte ogen, de nauwelijks ingehouden zuchten van de mensen die niet de moed of de hersens hadden om iets in het midden te brengen. ‘Het is net of we een moordenaar proberen te vangen,’ zei hij, ‘en we zijn creditcards doorknippen, terwijl we erop wachten tot hij het weer doet. Een paar pond uit zijn loonzakje pikken.’ Tughans reactie was opmerkelijk rustig, zelfs vriendelijk. ‘We staan hier niet tegenover alledaagse misdadigers, Tom. Die mannen zijn niet zomaar een paar moordenaars.’ Thorne wisselde een licht schouderophalen met Brigstocke, en een blik van ‘wat kan het verdommen’ met Dave Holland. Hij wist dat Tughan gelijk had, maar het maakte hem niet gelukkiger of minder verlaten. Thorne dacht dat het er wel nooit van zou komen, maar hij begon te verlangen naar een eerlijke, rondborstige psychopaat...
Thorne kreeg een boodschap van Philip Hendricks op zijn mobieltje. Die zou de
nacht bij Brendan doorbrengen. Thorne stuurde een berichtje terug. Het speet hem dat hij de nacht tevoren zo’n ellendige lamstraal was geweest en hoopte dat dat niet de reden was dat Hendricks wegbleef. ‘Wat doet Ryan met die lui?’ vroeg Kitson. Het tweetal was terug in hun eigen kantoor, bezig met istratief werk, terwijl Tughan, een eindje verder aan de gang, met Brigstocke een plan voor de ‘ontwrichting’ aan het uitwerken was. Thorne legde zijn telefoon neer en wierp een blik op zijn horloge voor hij opkeek. Nog een kwartier, dan kon hij naar huis. ‘Waarschijnlijk hetzelfde als de Zarifs gedaan zouden hebben,’ zei hij. ‘Hij zal ze uitbuiten. Die arme drommels leveren hun spaargeld in en als ze hier zijn, ontdekken ze dat ze die “zakenlui” nog veel meer zijn verschuldigd. In de periode dat ze mensen Engeland in smokkelen, werken ze misschien met criminele organisaties in wel twaalf verschillende landen. Dat kan maanden kosten, jaren zelfs, en de smokkelaars krijgen inmiddels meer kosten. Overal moet smeergeld betaald worden en de kosten daarvan worden in rekening gebracht aan de mensen achter in die vrachtwagens.’ Kitson schudde haar hoofd. ‘Dus zelfs als ze hier heelhuids aankomen, zitten ze tot hun nek in de schulden.’ ‘Dat is zo. Maar gelukkig hebben mensen zoals die aardige meneer Zarif tal van baantjes waarin ze kunnen werken om hun schuld af te lossen. Voor anderhalve pond per uur kost ze dat maar een paar jaar.’ ‘En ze kunnen er niets tegen doen, ze kunnen geen stennis maken.’ ‘Anders worden ze er met geweld aan herinnerd wie ze tegenover zich hebben. Ik bedoel, er zitten zoveel van die kloothommels hier, niet? Die onze baantjes inpikken en onze uitkeringen opvragen. Wie merkt het nu als er een paar verdwijnen?’ Thornes stem zakte, en zijn ironische toon verdween. ‘En het kan nog erger. Want denk eraan, waar deze mensen vandaan komen, daar hebben die smokkelaars een hoop vrienden die precies weten waar hun familie zit.’ Kitson zuchtte. Een zacht zoeven van berusting. ‘Dat is een mooi nieuw leven...’
Thorne dacht na over al die clichés. Het was moeilijk hoop te zien als iets dat eindeloos opborrelde, maar gemakkelijk als iets dat de kop in gedrukt werd en te pletter geslagen. Hoop verstierf door geweld. Zij werd neergeknuppeld en verbrand. Hoop was iets dat bloedde. Hij gooide een paar papieren waar hij nog niet naar had gekeken in een la en sloeg die dicht. Dat gebaar leidde hem af van het gezicht van de vrouw in de metro. Het geluid overstemde het lawaai van niets wat rammelde op de bodem van haar aangevreten plastic bekertje. Thorne had de nacht tevoren ook veel over de vuile handel gelezen. Hij wist van vrouwen die ontvoerd werden, verslaafd werden gemaakt aan heroïne en de prostitutie in werden gedreven. Hij vermoedde dat de Zarifs ook betrokken waren bij die uitermate winstgevende kant van de mensenhandel. Hij wist dat er ergere dingen waren dan bedelen. Op het geluid van luide stemmen buiten de deur keek Thorne op. Holland klopte en stak zijn hoofd naar binnen. ‘Ze hebben de chauffeur van de vrachtwagen gevonden,’ zei Holland. Hij duwde de deur verder open en kwam het kantoortje in. ‘In de bosjes achter een parkeerplaats aan de A7.’ ‘Hoe?’ vroeg Thorne. ‘Door zijn kop geschoten.’ ‘Leuk.’ ‘Maar pas nadat ze hem met een smerige boomtak half tot moes hadden geslagen.’ ‘De A7,’ zei Kitson. ‘Dat is de hoofdweg tussen Edinburgh en Carlisle, niet? Mijn ex had daar familie.’ Holland had zijn aantekenboekje in zijn hand. Hij begon blaadjes om te slaan.
Thorne had bij de briefing ’s ochtends de spijker op zijn kop geslagen. Het scheen dat de vrachtwagen was gekaapt nadat ze volgens de door hem beschreven route in Schotland waren gekomen. De lading zou in een ander voertuig zijn overgeslagen; daarna was de eerste vrachtwagen naar het zuiden gereden en bij Chieveley achtergelaten. Holland vond waar hij naar zocht. ‘Goed,’ zei hij. ‘Die parkeerplaats was iets ten noorden van Galashiels. De jongens van Lothian en Borders vonden de lijken.’ ‘Vonden de wát?’ vroeg Thorne. ‘Er waren nog twee lijken. In totaal drie.’ Holland keek van Thorne naar Kitson en weer terug. ‘Twee hadden geen identiteitsbewijs bij zich. Kogelwonden in het hoofd.’ Kitson liet de lucht uit haar longen ontsnappen alsof die plotseling bedorven was. Ze ademde nu frisse lucht in. ‘Een paar van hen hebben er misschien gevochten?’ Ze keek naar Thorne. Thorne knikte. ‘Of geprobeerd te vluchten.’ ‘We gaan uit van die theorie,’ zei Holland. Thorne stelde zich meteen de twee mannen voor die in het donker wanhopig door het bos liepen. Wild rennend, buiten adem, door de natte bladeren, struikelend over halfverrotte stronken. Hij zag ze vallen voor de echo van de schoten verstorven was. Welk woord er ook net vóór de kogel door hun hoofd was gegaan, het was beslist niet umit geweest, wist hij. Ze hadden hem een Turkse toast geleerd; misschien moest hij teruggaan om een paar Turkse gebeden te leren. De deur ging verder open en Holland deed een stap opzij nu Brigstocke en Tughan aan kwamen lopen. ‘Tien lijken nu,’ zei Tughan. ‘Dubbele cijfers. Daar moet een eind aan komen.’ Dubbele cijfers? Uit Tughans mond klonk het alsof de territoriumstrijd tussen Ryan en Zarif nu een onuitgesproken kwantum aanvaardbare slachtoffers had overschreden. Thorne had vreemdere dingen gehoord, maar om welke reden ook,
hij kreeg de indruk dat het plan om te ‘ontwrichten’ vergeten was in het licht van het nieuws uit het noorden. Tughan keek in elk geval alsof hij iets meer directs in gedachten had. Brigstocke ging met zijn hand door zijn dichte, zwarte haar en zette zijn bril met zijn knokkels recht. ‘Tien lijken, en bijna meer nog van burgers dan van soldaten.’ ‘Laten we ons dan niet druk maken om dat kleine grut, maar de grote jongens aanpakken,’ zei Thorne. Tughan stak zijn hand op. ‘Dat gaan we nu precies doen.’ ‘Goed dan.’ Thorne bedacht dat hij voor straks een afspraak had, maar hij zou nog op tijd zijn. Hij hoefde niet al te lang rond te hangen. Finchley was een flink eind weg, je ging daar niet zomaar even langs, maar Green Lanes lag niet zo ver uit zijn route. ‘We krijgen Billy Ryan wel,’ zei Tughan. ‘We pakken hem op de zaak-Rooker, en de gebroeders Zarif pakken we op den duur ook. Maar nu moet ons eerste doel zijn, meer doden te voorkomen.’ ‘Op den duur’ was een tekst die Thorne niet had willen horen. ‘Ik ga in eerste instantie naar de commissaris en het kan best dat hij hogerop moet. We zullen Ryan officieel aanspreken, bijna zeker via zijn advocaat, en hetzelfde doen we met de Zarif-bende, waarschijnlijk via iemand uit die leefgemeenschap of misschien een imam.’ Tughan knikte tegen niemand in het bijzonder, als probeerde hij zichzelf ergens van te overtuigen. ‘We zijn nu op een punt aanbeland waar tussenkomst misschien net zoveel uithaalt als onderzoek. Praten met die mensen doen we niet elke dag, maar als we aan die vervloekte chaos een eind kunnen maken door om de tafel te gaan zitten, dan doe ik dat met plezier.’ Thorne keek een paar seconden nadenkend voor hij iets zei. Hij bedacht dat het geen grote verrassing was dat Tughan niet direct voorstelde bij iedereen de deur in te trappen. ‘Moeten wij voor de sandwiches zorgen?’ vroeg Thorne.
‘Waar gaat u heen?’ De man achter de eenvoudige houten balie stelde die vraag terwijl hij maar nauwelijks opkeek van zijn krant. Het zware accent vervormde de vier woorden tot één. ‘Ik ga nergens heen,’ zei Thorne. ‘Maar jij gaat naar achter, naar je baas, en zegt hem dat iemand hem eventjes wil spreken.’ Thorne keek de man strak aan, die hem nu al zijn aandacht schonk. Hij wees over de schouder van de man naar de schemerig verlichte ruimte achter hem. Hij wist dat een tweede man, die in de hoek links achter hem in een sjofele leunstoel zat, ook aandachtig naar hem keek. Thorne hield zijn politielegitimatie op. ‘Zo vlug als je kunt.’ De man legde met een klap zijn krant neer, haalde zijn neus op en verdween in de schemering. Het minitaxikantoor bestond uit niet veel meer dan een wachtkamer zo groot als een kast. Een ongeverfde deur rechts van het onderdeurtje voerde naar de kamertjes die erachter waren. Thorne vermoedde dat de chauffeurs zelf dichtbij zaten, in hun onbetrouwbare Vauxhalls en Toyota’s, of misschien in Zarifs restaurantje hiernaast. Thorne keek een paar seconden naar een film die hij niet herkende op de tv die boven de voordeur vastgeschroefd was. Hij dacht dat het plaatselijke nieuws aan de andere kant was en vroeg zich af of ze de drie goals zouden laten zien die Tottenham Hotspur eerder op de dag tegen Everton had gescoord. Hij liet zijn blik zakken naar de man in de leunstoel. De man trok een wenkbrauw op alsof ze allebei gewoon teleurgestelde klanten waren die op een rit naar huis wachtten. Hij bleef Thorne langer dan nodig was aankijken voor hij opstond en door de zijdeur naar het achterkantoor verdween. Een paar seconden nadat die was dichtgegaan, ging hij weer open en kwam Memet Zarif de wachtkamer in lopen. Tegelijk merkte Thorne dat de man tegen wie hij eerst gesproken had, weer op zijn plek achter de balie ging zitten. Twee meter achter hem hing in de schemering de man rond die in de leunstoel gezeten had. ‘Wilt u een taxi, meneer Thorne?’ vroeg Memet Zarif. Hij had een eenvoudig wit overhemd aan, dichtgeknoopt bij de hals, boven een zwarte broek en schoenen met kwastjes.
Thorne glimlachte. ‘Nee, dank u. Ik wil graag heelhuids thuiskomen. De laatste minitaxichauffeur die ik had, wist niet dat een rood licht stoppen betekende.’ ‘Mijn chauffeurs weten wat ze doen.’ ‘Weet u dat zeker?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Ze kunnen wel een verzekeringsformulier invullen, niet?’ Zarif begon te lachen, keek even naar de mannen achter de balie en knikte naar Thorne. De man die Thorne een paar minuten tevoren had aangekeken, kwam naar voren en bleef bij de vriendelijke receptionist staan. Hij snauwde iets Turks in de richting van Thorne. Thorne keek even om zich heen en glimlachte. ‘Jij ook al,’ zei hij. Hij keek weer naar Zarif die nog steeds glimlachte vanwege de geweldige lol die ze allemaal hadden. ‘U denkt dus dat het niet de moeite waard zou zijn een paar agenten hierheen te halen om te kijken of al uw auto’s en al uw fantastische chauffeurs volledig verzekerd zijn?’ Thorne moest het opnemen tegen het lawaai van geweervuur uit de tv achter zich. Hij begon harder te praten. ‘Ik zou mijn tijd verspillen, niet?’ Het volume van de tv zakte opeens zoveel dat Thorne Zarif hoorde zuchten. ‘Denkt u dat wij achterlijk zijn?’ Het scheen Thorne toe dat iedereen eropuit was hem te vertellen dat Zarif, Ryan en soortgenoten goed bij de tijd waren. Hij twijfelde er niet aan dat ze voorzichtig waren, maar hij wilde niet zomaar geloven in een sprookje dat hij met zijn team tegenover het onderwerelddetachement van de Club der Genieën stond. Thorne had zijn portie van zogezegd sluwe boeven gehad en hij wist ook dat vele zo stom waren als het achtereind van een varken en het heel niet slecht deden. Hij wist dat de succesrijkste boeven in feite op hun intuïtie werkten, net als veel van degenen die eropuit waren hen te vangen. Met intuïtie kon je er flink naast zitten, zoals Thorne heel goed wist. Denkt u dat wij achterlijk zijn?
Beslist slim genoeg om een eenvoudige vraag veel betekenis te geven. Zarif had het niet meer over zijn minitaxibedrijf. Thorne liep verder, voorbij Zarif, en sprak terwijl hij de houten zijdeur openduwde en de schemerig verlichte gang in stapte. ‘Ik vind het mooi wat u met dit pand gedaan hebt,’ zei hij. Door de dunne wand heen hoorde hij de mannen achter de balie in beweging komen om hem tegen te houden. Zarif kwam achter hem aan toen Thorne langzaam over een strook vettige linoleum liep. Het huis rook een beetje muf. Schilfers lichtroze verf knapperden onder zijn voet. ‘Hebt u het zelf gedaan, of er vakmensen bij gehaald?’ ‘Wat wilt u, meneer Thorne?’ Ze liepen langs de doorgang naar het receptiedeurtje. De twee mannen hielden hen in de gaten, keken Thorne strak aan, keken naar Zarif voor instructies. Aan het eind van de gang was een schemerig zitkamertje. De drie mannen die rond de tafel zaten, legden hun speelkaarten neer en keken op toen Thorne eraan kwam. Hassan Zarif wilde al opstaan, maar bleef zitten toen hij zag dat zijn oudste broer erbij was. Thorne nam vlug de situatie in zich op. De twee anderen aan tafel waren Tan, de jongste broer, en de dikke man die hij met Hassan in het restaurant gezien had, die dag dat hij er met Holland geweest was. Een paar seconden was het enige geluid dat van de gedempte soundtrack van de tv, ginds in de wachtkamer, en het geborrel van een grote bak tropische vissen die op een donker eiken dressoir stond. Thorne wees naar de tafel. De stapel verkreukelde vijf- en tienpondbiljetten in het midden dreigde om te vallen. ‘Ik zou de vierde man kunnen zijn als jullie zin hadden in bridgen,’ zei hij. Memet drong langs hem heen en ging op de lege stoel aan de tafel zitten. ‘Vreemd wel dat u het net over chauffeurs had. Dat doet me eraan denken dat ze de chauffeur van jullie vrachtwagen gevonden hebben.’
Memet trok zijn schouders op en keek beduusd. ‘Onze vrachtwagen?’ Hassan boog zich naar hem toe en sprak in het Turks tegen hem. Memet knikte. ‘De politie van Thames Valley belde me er gistermorgen over,’ zei Hassan. Hij sprak tegen Memet en Tan op een toon alsof hij ze op de hoogte stelde van een zakelijk probleempje. ‘De vrachtwagen was, voor zover ze konden zien, niet beschadigd en de expediteur zal vergoeding eisen voor de kwijtgeraakte lading, dus het was niet nodig onze verzekering erbij te halen.’ Hij keek op naar Thorne. ‘Ik heb nog geen kans gehad er met mijn broers over te praten, maar het is een kleinigheidje...’ ‘Bedank de agenten die hem vonden van ons,’ zei Memet. Thorne moest bekennen dat ze het heel goed speelden. ‘Voor de chauffeur was het geen kleinigheidje,’ zei Thorne. ‘Ze vonden hem met zijn kop er half af.’ De dikke man wist een glimlachje niet te onderdrukken. Hij keek omlaag en begon de bankbiljetten bijeen te pakken toen hij zag dat Thorne hem betrapt had. Hassan wreef met zijn hand over zijn vooruitstekende kin. ‘Nou, dan is er tenminste één ding opgelost,’ zei hij. ‘We kunnen aannemen dat de chauffeur niet met de kapers onder één hoedje speelde.’ Memet wist heel overtuigend geschrokken en verdrietig te kijken, al wist Thorne heel goed dat het nieuws als een soort opluchting was gekomen. Een dode chauffeur was een chauffeur die de politie niets zou vertellen. ‘Hebben ze hem gedood?’ vroeg hij aan Hassan. ‘Waarvoor? Wat zat er in die vrachtwagen?’ Hij speelde het prima. Beslist verre van stom. ‘Volgens mij zei de politie dat het cd-spelers waren,’ zei Hassan. Thorne verbeterde hem. ‘Het waren dvd-spelers. Het goede nieuws is dat ze niet de hele lading te pakken kregen.’ De zware man bleef bankbiljetten gladstrijken, maar nu keken de drie broers Thorne recht aan. Memets gezicht was uitdrukkingsloos. Hassan deed te hard zijn best om alleen maar onschuldig-nieuwsgierig te kijken. Tan hield zijn blik
van harde jongen vol. ‘Zo is het,’ zei Thorne. ‘Naar het schijnt zijn er een paar dvd-spelers doodgeschoten toen ze ervandoor probeerden te gaan. Alleen Memet Zarif wist zich goed te houden en bleef Thorne aankijken. ‘Maak je geen zorgen,’ zei Thorne. ‘Ik laat het meteen weten als we er meer vinden. Ik dacht alleen dat jullie graag zouden willen weten wat we tot dusver bereikt hebben.’ Weer geborrel uit het aquarium. Stemmen uit de tv via de gang. Toen Thorne zich omkeerde om weg te gaan, zag hij een andere gestalte die rechts in de hoek zat, iets achter zich. Hij keek tot de man langzaam vooruit boog en zijn gezicht van de schaduw in het licht kwam. Thorne herkende de zoon van Muslum en Hanya Izzigil. Thorne deed een stap naar de jongen toe. ‘Yusuf...’ Het kon door het licht komen. Maar de ogen van de jongen leken veranderd. Vijf weken tevoren, toen zijn ouders dood in de andere kamer lagen, hadden ze vol tranen gestaan, maar dat was niet het enige verschil dat Thorne opmerkte. Er lag een uitdaging in hun stilheid, in hun doodsheid, en in de stand van de schouders van de jongen terwijl hij de man aankeek die zo akelig gefaald had om hem gerechtigheid te brengen. Kennelijk waren er anderen geweest die hem beloften hadden gedaan die meer vertrouwen wekten. ‘Wij zorgen nu voor Yusuf,’ zei Hassan. Thorne keek de jongen nog een paar seconden aan en zocht naar een teken dat hij nog niet bij hen hoorde. Hij zag alleen maar dat de jongen de weg kwijt was. Hij keerde zich om en liep langzaam terug zoals hij gekomen was. ‘Ik laat jullie weer rustig spelen.’ ‘Weet u zeker dat u geen taxi naar huis wilt?’ vroeg Memet.
Thorne zei niets; hij had zijn rug naar hem toe. Tan Zarif sprak voor het eerst. ‘We maken een leuk prijsje,’ zei hij. ‘Van Green Lanes naar Kentish Town voor een vijfje. Hoe klinkt dat?’ Bij dat dreigement, bij de onthulling die in de eenvoudige routebeschrijving ingebakken zat, voelde Thorne iets in zijn buik verkrampen. Hij keerde zich om en keek Tan strak aan. Hij probeerde zijn vrees te onderdrukken en achteloos te spreken. ‘Ik dacht dat we het daarover gehad hadden,’ zei hij. ‘Hou op met die stoere taal van “we weten waar je woont” of doe wat aan je uiterlijk.’ Hij trok een vinger van het ene oor naar het andere langs zijn kaken, de lijn waarop bij Tan een streepbaardje groeide. ‘Van dat George Michael-ding wordt niemand bang.’ Thorne haalde diep adem en hield die in terwijl hij snel terugliep door de gang, door de lege receptieruimte en de straat op. Hij liet zijn adem ontsnappen, keek om en zag Arkan Zarif vanuit de deur van zijn restaurant kijken. De oude man stak zijn hand op toen Thorne op hem toe kwam en maakte een drinkgebaar. ‘Komt u binnen voor koffie? Voor suklac misschien?’ Thorne vertraagde zijn stap maar liep door naar zijn auto. ‘Ik kan niet. Ik moet ergens heen.’ Het was waar dat hij nog geen uur had om thuis te komen, te douchen en zich te verkleden, maar dat was niet de enige reden waarom hij de uitnodiging van de oude man afsloeg. Ook al had Thorne de tijd gehad, hij wist dat de koffie nog bitterder zou smaken dan anders.
Als hij aan het brandende meisje dacht, dan dacht hij dikwijls ook aan de anderen. Aan haar vriendinnen. Zij waren natuurlijk de eersten geweest die het gezien hadden, die de vlammen hadden waargenomen. Degene die het dichtstbij had gestaan, Alison Kelly zoals was gebleken, gilde alsof zíj in brand stond. Hij was lichtelijk geschrokken, had misschien zelfs een kreet geslaakt toen de gil als een mes door hem heen was gegaan. Toen had hij zijn hoofd naar het rumoer gekeerd en de vlam in de ogen
van het meisje weerspiegeld gezien. Ze waren donkerbruin en heel groot en de vlam die aangroeide, die tegen het meisje op klom dat echt in brand stond, leek klein en danste in de ogen van haar vriendin in die seconde voor hij zich had omgekeerd en was weggehold. Hij herinnerde zich nog hoe klein die geleken had, de flakkering ervan in het donkerbruin. Hoe ver weg. Terwijl hij de heuvel af rende, langs de steile helling naar de auto, was de eerste gil hem achternagekomen. Hij voelde de weerklank tegen zijn rug weerkaatsen, hem over de heuvel achternarollen, hem bijna onderste boven gooien. Toen was het gegil natuurlijk erger geworden, luider en hysterischer, en had hem nog krachtiger langs de heuvel omlaag geduwd. Hij had stilgestaan, een paar seconden maar, voor hij in de auto sprong, en nu herinnerde hij zich dat moment levendig. Hij herinnerde zich zijn kortademigheid en het beeld achter op zijn oogleden. Hij had zijn ogen gesloten en de vorm van de vlam was er nog steeds geweest, ingebrand. Gouden en rode randen die uitstraalden in het zwart. Een kiekje van een kleinere vlam. Van de vlam die hij had zien opspringen in de ogen van het meisje dat hij had móéten doden.
17
‘Hoe kom je trouwens aan mijn nummer?’ vroeg Thorne. Alison Kelly zette haar glas neer en duwde een sliert haar achter haar oor. ‘Van je kaartje?’ Thorne glimlachte en schudde zijn hoofd. Net als iedereen in het vak had hij een algemeen visitekaartje van de Hoofdstedelijke Politie. Daarop stond het adres van Becke House en het telefoon- en faxnummer van het bureau. Daaronder stond: Aan het werk voor een veiliger Londen, in het blauw gedrukt in een zwierige krabbel. Er was plaats over om er mobieltje, semafoon of andere nummers bij te schrijven. ‘Ik schrijf mijn nummer van thuis er nooit op,’ zei Thorne. ‘Je hebt het ook niet uit het telefoonboek...’ Ze wilde nog steeds niets vertellen. ‘Je hebt mijn nummer gevonden op dezelfde manier als je alle andere dingen te weten bent gekomen, hè?’ Ze zaten in een hoek van de Spice of Life aan Cambridge Circus. Alison zat achter een groot glas gin-tonic. Thorne was aan de Guinness en genoot ervan. De gelagzaal was opgesierd met kilometers rood fluweel, veel te veel koperen stangen en, onverklaarbaar, volgepropt met onaangenaam gezond uitziende Scandinavische toeristen. Thorne trok een pakje chips open en nam een handjevol. ‘Ik krijg geen rechtstreeks antwoord, wel?’ ‘Ik ben tot mijn veertiende de dochter van een gangster geweest,’ zei ze. ‘Toen werd alles anders. Alles. Paps trok ertussenuit en nam een grote dikke zak van zijn smakeloze “nieuwe” geld mee. De rest van zijn leven heeft hij golf gespeeld en kruiswoordpuzzels opgelost in zijn serre. Later was ik een paar jaar samen met Billy, maar toen dat huwelijk voorbij was, kwam aan die hele toestand een
eind. Ik kreeg een ander bestaan en dat wilde ik ook. De onderwereld was iets waar mam en ik op de tv naar keken en ik was gewoon de secretaresse van een advocaat, met een paard en een accent van een bijzondere school. Nu... nu ben ik een ietwat beter betaalde secretaresse met wat minder accent en geen paard meer. En ik zit er nog steeds niet meer in. Maar...’ ‘Maar?’ Ze grijnsde en pakte haar glas weer op. ‘Ik heb nog altijd een paar vriendinnen die er echt in zitten.’ Ze dronk haar glas leeg. ‘Een paar keer per jaar gaan we samen uit. U kent dat wel. Een restaurant van de bende, massa’s gratis drank. Ik klaag over mijn werk en zij klagen erover hoe lang hun man of vriend moet zitten.’ ‘Dat is zeker een gezellige bende.’ ‘Een paar kennen misschien bepaalde politiemensen - of misschien ook niet - en kunnen om een gunst voor je vragen als je hun dat vriendelijk vraagt.’ ‘Daar hoor ik van te schrikken.’ ‘Het telefoonnummer van een politieman is niet direct een atoomgeheim.’ ‘Dat zou het wél moeten zijn,’ zei Thorne. ‘Maar ik zit te hard te denken aan nog een drankje.’ Ze pakte Thornes lege glas op en schoof haar stoel achteruit. ‘Wilt u er nog zo een?’ Het volgende uur of zo spraken ze over het probleem van doen, of niet doen, wat er van je verwacht werd. Het was al vlug duidelijk dat dit iets was waar ze allebei heel wat van wisten. Thorne vertelde haar dat hij echt niet hier met haar zou zitten drinken, als hij zo iemand was die deed wat er verwacht werd. Alison vertelde Thorne over haar weerzin om ermee op te houden en op haar gemak het geld van haar ouweheer erdoor te draaien. Ze vertelde hem dat haar moeder van de kook was omdat ze het aanbod afwees haar een eigen zaak te geven.
‘Het lijkt erop dat je probeert afstand te nemen,’ zei Thorne. ‘Van het geld. Van alles waardoor dat geld was gegenereerd. Alsof je het de schuld geeft van wat er met Jessica gebeurd is.’ Haar bleke huid kleurde een beetje. ‘Als mijn paps niet geweest was wie hij was, niet geweest was wat hij was, dan zou het niet gebeurd zijn. Dat is geen waanidee.’ Ze dronken allebei om de korte stilte die volgde op te vullen. Ze was inmiddels overgegaan op witte wijn. Thorne had weer een Guinness genomen. ‘Waarom trouwde je met Billy Ryan?’ vroeg hij. Daar dacht ze een paar seconden over na. Net boven het geroezemoes van het cafégebabbel uit zweefden de stemmen van de nieuwste jongenshand naar binnen van de jukebox in de bar ernaast. ‘Het klinkt als een grap,’ zei ze. ‘Maar het leek toentertijd echt een goed idee.’ ‘Hoe oud was hij toen? Midden dertig?’ ‘Ouder. En ik was pas achttien.’ ‘Wie dacht dan verdomme dat het een goed idee was?’ Ze glimlachte. ‘Mam in elk geval niet. Ze vond het leeftijdsverschil te groot, maar paps was er erg vóór. Ik denk dat er een paar mensen waren die het geschikt vonden, weet u - een stel ouwe jongens die een en ander hadden meegemaakt. Ook al zat paps er intussen een paar jaar niet meer bij en speelde Billy de baas, sommige mensen dachten dat het, nou ja, een goede manier was om... banden te verstevigen of iets. De oude en de nieuwe garde.’ ‘Zo klinkt het alsof het gearrangeerd was.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik wilde dat ik dat als excuus had. Ik zou graag zeggen dat ik met hem trouwde om het alle anderen naar de zin te maken. Ik wist wel dat ik dat deed, in zekere zin, maar het was gewoon zo dat ik van hem hield.’ Ze zweeg, maar keek alsof ze nog iets moest zeggen. Ze zocht ernaar. ‘Hij was indrukwekkend, toentertijd.’
Thorne dacht aan de Billy Ryan die hij nog zo kort geleden had ontmoet. Er zouden er wel zijn die hem nog steeds indrukwekkend zouden noemen, maar beminnelijk was niet waar je het eerst aan dacht. ‘Wat is er misgegaan?’ Ze nam een flinke slok wijn. ‘Een tijdlang niets, maar Billy had twee kanten.’ Thorne knikte. Hij kende niet veel mensen die niet minstens een paar kanten hadden. ‘De ene kant van hem,’ zei ze, ‘wilde gewoon lol hebben. Hij ontving graag vrienden of ging naar feestjes. Hij nam me mee naar alle nachtclubs. Hij wilde zich goed kleden en pronken en rondhangen met acteurs en popsterren. Met mensen die boeken schreven. Daar was hij dol op.’ ‘En die acteurs en popsterren ook, wed ik.’ ‘Maar als we gewoon met ons tweeën waren, dan kon hij heel anders zijn. Soms, als het alleen maar hij en ik en een fles van het een of ander was, dan was hij iemand anders en kreeg ik het te verduren. Misschien had hij dan ook lol, ik weet het niet...’ Thorne zag haar gezicht betrekken en hij wist wat ze bedoelde. Hij dacht aan de voeten, sierlijk in de glimmend gepoetste schoenen, maar ook aan Ryans schouders, krachtig onder zijn dure blazer. Twee kanten. De danser en de bokser. ‘Dat is een heel goede reden om bij iemand weg te gaan,’ zei hij. ‘Hij is weggegaan.’ ‘Zo...’ ‘Hij zei dat hij niet met mijn problemen overweg kon. Al dat gedoe met Jess waar ik mee zat.’ Thorne had grote moeite te zorgen dat zijn mond niet openviel. Problemen? Gedoe? Alles, allemaal, het resultaat van iets wat de man met wie ze getrouwd
was, had gedaan. Alison zag hoe Thorne keek. Beschouwde het als niet meer dan een lichte verrassing. ‘Ik had soms afschuwelijk wisselende stemmingen, dat weet ik. Maar Billy was niet direct wat je noemt een steun. Hij zei steeds maar dat ik neurotisch was. Dat ik hulp nodig had. Hij zei steeds maar dat ik haat koesterde tegen mezelf, dat ik onmogelijk was om mee te leven, dat ik dat wat er gebeurd was op de speelplaats van me af moest zetten.’ Toen een man aan wie Billy Ryan geld betaald had, naar haar school kwam om haar te doden. Toen de vlammen haar beste vriendin vóór haar ogen hadden verslonden. ‘Nee,’ zei Thorne. ‘Niet echt een steun.’ Ze liet het restje wijn ronddraaien op de bodem van het glas. ‘Hij had natuurlijk gelijk dat ik hulp nodig had, en na een paar jaar met Billy had ik een verdomde hoop méér hulp nodig. Ik draaide er een deel van dat geld door dat mijn moeder toen had aangeboden. Ik had de pest in dat ik het aan vreemden moest betalen om naar me te luisteren. Aan al die knakkers, tegen vijfentwintig pond per uur.’ Thorne keek haar aan. Haar ogen werden groot toen ze hém aankeek. ‘Maar nu ben ik weer in orde,’ zei ze. ‘Dat is mooi.’ Terwijl ze haar glas leegdronk, vertrok ze haar gezicht tot een aantal komisch bedoelde trekken en tics. Erg grappig was dat niet, maar toch begon Thorne te lachen. Ze zette haar glas neer en greep naar haar handtas. ‘Laten we ergens iets gaan eten...’
Rooker keek naar een spin op het plafond en wilde wel dat er wat meer lawaai was.
In de gevangenis was het altijd rumoerig, altijd. Zelfs als ze sliepen konden vijfhonderd man een verrekte hoop lawaai maken. Overdag was het weleens ondraaglijk. Het gebonk van voeten in gangen en op trappen, het gekletter van metaal: emmers en sleutels; het gehak en geroep van stemmen die van cel tot cel weerklonken, van verdieping tot verdieping. Zelfs een eenvoudig geluid - een vork op een bord, een gekreun in de nacht - werd op een of andere manier versterkt en geladen. Het was of de woede die in het gebouw hing de lucht zelf beïnvloedde, waardoor het geluid gemakkelijker rondging en verder droeg. Om te verstoren en te verdoven. Het was iets waar je aan wende. Rooker was eraan gewend. Maar hier leek het verdomme wel een graf. Zelfs de betrekkelijke rust van de afdeling ‘kwetsbare gedetineerden’ waar hij gezeten had, was hiermee vergeleken een kakofonie. Daar maakten de sloffende verkrachters een heel eigen geluid. Hetzelfde gold voor die ouwe rukkers waarmee ze opgezadeld waren. De echte oudgedienden stopten ze altijd op de afdeling voor gevaarlijke criminelen. De slachtoffers van een beroerte en degenen die krankjorum waren, en degenen die problemen hadden om overeind te blijven. Ze bezorgden geen last, de meesten, maar verdomme, als het licht uitging, begon het gerochel en gehoest, en had hij wel een kussen tegen hun fletse, scheve gezicht willen drukken. Maar nu miste hij het. De stilte hield hem uit zijn slaap. Hij veroorloofde zich een glimlach. Over een paar weken, als hij eruit was, zou er weer een hoop rumoer zijn. Als alles voorbij was en hij was thuis, waar dat ook mocht zijn. Er zou stilte zijn als híj dat wilde, en geluiden die hij al lang niet meer had gehoord. Verkeer, kroegen, voetbalers. Als alles voorbij was... De gesprekken met Thorne en die anderen putten hem uit. Vooral Thorne had een manier om zich in te dringen, om te duwen en te trekken, tot de inspanning van het terugdenken en het telkens herhalen net was of je stront een helling op duwde. Hij wist dat het moest gebeuren, dat het de moeite waard zou zijn, maar hij was vergeten wat een vervloekte hekel hij aan hen had. Zelfs als verwacht werd dat je ze hielp, als je zogenaamd aan dezelfde kant stond, was de politie een troep klootzakken.
Hij voelde vertrouwde zenuwen in zijn buik die hij nu vaker kreeg, telkens als hij dacht aan het leven buiten. Hij voelde het steeds weer. Het was zoiets als een borrelende paniek. Hij had zich zo vaak voorgesteld weer vrij te zijn en nu het binnen bereik was, besefte hij dat het hem doodsbang maakte. Hij had heel wat bajesklanten gekend die veel korter gezeten hadden dan hij en het buiten niet aankonden. De meesten gingen binnen een jaar ten onder aan drank en drugs. Anderen sméékten bijna om teruggestuurd te worden naar het gevang en op den duur kregen die wat ze wilden. Het zou niet gemakkelijk zijn, dat wist hij, maar als Ryan uit beeld was, zou hij tenminste een kans hebben. Dan zou hij tijd hebben om zich aan te en. Als hij ooit even getwijfeld had en erover dacht een andere weg in te slaan en tegen Thorne en zijn trawanten te zeggen dat ze konden barsten, hoefde hij alleen maar te denken aan die avond in Epping Forest, een van de laatste keren dat hij Ryan ooit had gezien. Hij hoefde alleen maar aan de blik op Ryans gezicht te denken. Eruit komen maakte hem bang, maar Billy Ryan maakte hem nog banger. Rooker ging op zijn zij liggen met zijn gezicht naar de muur; hij huiverde van de scheut pijn in zijn buik. Het deed nog zeer. Als hij het afwoog, had hij liever pijn dan paniek, maar toch besloot hij dat hij eruit wilde, weg, en als hij het stof een beetje had laten zakken, zou hij hier en daar heen gaan bellen. Hij zou opnemen met een paar mensen die bij hem in het krijt stonden en kijken of hij die zak van een Fisher te pakken kon krijgen.
Thorne keek naar de wekker op zijn nachtkastje. Het was tien over vijf in de morgen. Pas tien minuten later dan de vorige keer dat hij keek. Hij draaide zich om en zag Alison Kelly slapen. Ze was dood voor de wereld en had zich nauwelijks bewogen sinds ze eindelijk voor de tweede keer was ingeslapen. Thorne wist dat hem dat voorrecht niet gegund zou worden. Hij had nauwelijks een oog dichtgedaan sinds hij bijna drie uur tevoren wakker was geworden van het snikken.
Hij keek hoe ze sliep en dacht na over wat ze hem gezegd had... Een tijdlang had hij geen woord uit haar kunnen krijgen. Elke poging om te spreken bleef in haar keel steken, werd verstikt door het gehijg in haar borst dat haar helemaal aan het beven maakte. Hij had haar vastgehouden tot ze wat gekalmeerd was en geluisterd terwijl het buiten licht begon te worden, en de tranen en het slijm droogden op zijn armen en zijn hals. Ze stelde een paar vragen die hij al gehoord had en andere die hij in haar ogen had gezien toen hij over haar verleden gesproken had. Het gefluister en gesnotter voegden er een wanhoop aan toe die hij alleen in de stem van nabestaanden had gehoord, van ouders van vermiste kinderen. Wat had ze ánders kunnen doen? Waarom moest Jessica branden? Wanneer zou ze ooit het gevoel kwijtraken alsof ze zichzelf opbrandde? Dus had Thorne haar stevig vastgehouden en haar ten slotte het enige antwoord gegeven dat hij had, in de hoop dat het geschikt zou zijn voor al haar vragen. Daarna waren de tranen gruwelijk vlug opgehouden en ze leek opeens zo moe dat ze haar hoofd niet meer overeind kon houden. Langzaam was ze weer op haar kussen gezakt, haar gezicht van hem weggedraaid, en Thorne had geen idee hoe lang ze naar de wand van de slaapkamer had liggen kijken. Hij wist dat het verkeerd zou zijn, om zelfs fluisterend te vragen of ze nog wakker was. Nu lag hij naar zijn goedkope lampenkap te staren en wist niet meer waarom hij het haar had gezegd. Misschien kwam het door wat ze in het café over Ryan had verteld. Misschien was het een eenvoudig verlangen in hem om iets te zeggen. Misschien was het een geloof in de pure, juiste feiten, in de kracht ervan om het vuur van twijfel en schuldgevoel te doven. Wat de reden ook was, het was gebeurd. Thorne wist dat hij op een vreemd terrein was gekomen en hij wist eigenlijk niet wat hij daarvan vond. In het besef dat hij niet weer zou inslapen, kroop Thorne stilletjes uit zijn bed en liep naar de deur. Toen hij aan Alisons kant van het bed stond, keek hij neer op haar gezicht. Hij zag de helft ervan, bleek in een strook melkwit licht dat de
kamer in viel door een kier in de gordijnen. De andere helft was in het donker, waar de schaduw er als een litteken over lag.
6 juni 1986
We zijn vandaag met ons allen naar een dorpscafé gereden. Het weer was lekker genoeg om buiten te zitten en dat was waarschijnlijk een goed idee. Het was trouwens druk in het café en ik wilde niemand van zijn lunch afhouden. Ik denk niet dat ik ooit echt op mijn best ben met veel mensen om me heen. Pap en mam gaven me een glas bier en dat was ook een héél goede reden om buiten te zijn! Er waren een massa wespen rond het eten aan het zoemen en iedereen kreeg de pest in. Ik bleef doodstil zitten in de hoop dat er eentje op mij zou landen, op een litteken. Ik wilde weten hoe dat voelde en ook óf ik het wel zou kunnen voelen. Maar pap zat met zijn armen te zwaaien en te vloeken en er kwam er geeneen bij mij in de buurt. Pap had zijn nieuwe fototoestel meegenomen en wilde per se allemaal foto’s maken. Wij glimlachten zoals altijd, alsof alles heel gewoon was, en ik deed of ik het naar mijn zin had om te zorgen dat pap niet van de kook raakte. Later maakte ik een grap over de vrouw bij Boots die zich rot zou schrikken als ze de foto ’s ontwikkelde en mams deed een tijdje een beetje raar. Ali belde later om te vertellen dat ze zich op moest dirken om te helpen bij een of ander chic feest met diner dat haar ouders geven. Ze zegt dat ze er bang voor is. Ze zegt dat er waarschijnlijk verschillende zware criminelen bij zijn die proberen beleefd te converseren en die Twiglets eten. Daar moest ik om lachen en ik wilde het iemand vertellen, maar mam en vooral pap heeft nog steeds echt een probleem met Ali en haar familie. Ik zeg het hun niet eens als Ali en ik buiten school om met elkaar afspreken. Kutmoment van de dag In de tuin van het café zat een gezin een meter of wat van ons af, aan zo’n
houten tafel waar aan weerskanten een bank aan vastzit. Er was een tienerjongen bij en een meisje van vier of vijf dat mij maar bleef aanstaren. Ik trok gezichten naar haar. Ik rolde met mijn ogen en drukte mijn tong achter mijn onderlip. Ik probeerde haar steeds aan het lachen te krijgen, maar ze keek alleen maar bang. Tofste moment van de dag Na de thee was ik in de keuken en we hadden de radio aan. Mam was buiten, in de tuin een sigaretje aan het roken en paps droogde af. De nieuwe single van Smiths werd gedraaid en ik zong mee. Ik zwaaide met mijn armen net als Morrissey, jankte met een idiote hoge stem en dartelde rond. Toen ik hij dat stukje kwam van hoe Jeanne d’Arc zich voelde, keek pap naar mij met een theedoek in zijn hand en het werk lag stil en we deden het bijna in onze broek van het lachen.
18
Als Thorne een lijst zou maken van de plekken waar hij het minst graag vertoefde, dan zou ‘aan zee’ praktisch bovenaan staan. Ja, Britse badplaatsen waren wel wat minder aantrekkelijk dan die ietwat betoverende in Australië bijvoorbeeld, of in Florida, maar ook daar was Thorne niet op gespitst. De zee mocht er warmer, blauwer en schoner zijn maar zij kende haar eigen bezwaren. Margate of Miami? Rhyl of Rio? Volgens Thorne kwam dat zo’n beetje neer op de keuze tussen drollen en haaien. Maar intussen - wat hij die morgen van Brighton gezien had, was lang niet onaardig. Een taxirit van tien minuten van het station naar Eileens huis. Een wandeling van vijf minuten van het huis naar het café. Thornes vader en zijn vaders beste vriend Victor waren er de dag tevoren vanuit St Albans heen gereisd. Victor had gebeld toen Thorne net klaarstond om uit te gaan met Alison Kelly. Ze waren er heelhuids aangekomen, had Victor gezegd. Zijn vader was opgewonden maar gedroeg zich heel behoorlijk. Hij verheugde zich op een weekend uit logeren. Thorne had een eerdere trein willen nemen, maar het was die morgen niet zo eenvoudig geweest om tot zichzelf te komen en te vertrekken. Zijn tijdschema was in de war geraakt. Alice had hem betrapt toen hij op zijn horloge keek terwijl ze samen in de keuken ontbeten, en dat had de spanning die tussen hen hing - zwaar als de geur van zwartgeblakerd geroosterd brood - alleen maar vergroot. Wat er in de vroege uurtjes gezegd was... Het was veel moeilijker te verwerken en zeker om over te praten dan wat ze een paar uur tevoren samen gedaan hadden. Ze hadden naar seks gehunkerd en die was broeierig. Ze waren allebei even behoeftig, lichamelijk tenminste. De ochtend had zijn uitwerking op hen, benauwd, slaperig en wreed. Hij liet een fris, fel licht schijnen op wat nu onbespreekbaar was. Wat ondoenlijk was...
Thorne boerde, hij proefde de Guinness van de afgelopen avond. Victor begon te lachen. Eileen probeerde afkeurend te kijken. Pa scheen het niet te hebben gemerkt. ‘Sorry,’ zei Thorne. Hij wist dat hij er wat onverzorgd uitzag en hij wist dat Eileen het zag. ‘Dat was me het nachtje wél.’ Ze dronk van haar tomatensap. ‘Daarom ben je hier zo laat.’ Toen Thorne in het huis van zijn tante aangekomen was en een kop thee had gedronken, konden ze voor de zondagse lunch niets meer doen dan vlug even ergens wat drinken. ‘Het zal niet gemakkelijk zijn in een behoorlijk restaurant binnen te komen,’ zei Eileen. ‘Tenminste ergens waar het goed is. Als we ons niet haasten zit het overal vol.’ Thorne zei niets. Sinds vaders ziekte had toegeslagen, was Eileen een redster in de nood geweest, maar ze kon wel wat nuffig doen als ze in zo’n stemming was. Hij hoopte maar dat dat nu niet het geval was. ‘Bier of grietjes?’ vroeg Jim Thorne opeens. Thorne staarde zijn vader aan. ‘Wat?’ ‘Dat nachtje wél? Door het bier of door de grietjes?’ Thorne wist niet wat hem meer van de wijs bracht, de vraag of de inkleding ervan. ‘Misschien allebei,’ zei Victor. Hij keek Thornes vader aan en grijnsde, en ze begonnen allebei te lachen. Victor was waarschijnlijk de enige vriend die Thornes vader nog had. Hij was in elk geval de enige die Thorne ooit zag. Hij was langer en breder dan zijn vader; Thorne zag dat hij vermagerde. Victor had veel minder haar en een gebit dat minder goed paste en het tweetal deed Thorne vaak denken aan een bizar komisch duo op zijn retour.
‘Zou kunnen,’ zei Thorne. Zijn vader boog zich naar hem toe. ‘Altijd een goed idee, zou ik zeggen. Sla een paar pinten achterover en zelfs lelijke vrouwen zien er... hoe heet dat ook weer... het omgekeerde van lelijk?’ Victor kwam met het woord waar zijn vriend naar zocht. ‘Knap? Aantrekkelijk?’ Jim Thorne knikte. ‘Zelfs lelijke vrouwen zien er dan aantrekkelijk uit.’ Thorne glimlachte. Een bizar komisch duo. De slimste moest nu en dan bijspringen met de clou. Hij keek naar Eileen aan de andere kant van de tafel, die haar hoofd schudde en met haar ogen rolde. Met haar stemming was het wel oké. Victor hief zijn glas alsof hij een toast wilde uitbrengen. ‘Een bier-bril,’ zei hij. ‘Hetzelfde geldt voor vrouwen, weet je?’ zei Eileen. ‘Wij kunnen een wijnbril op hebben.’ Ze wees naar Thornes vader. ‘Ik geloof dat Maureen er een op had, die avond dat ze met je aanpapte.’ Thorne keek naar zijn vader. Ze hadden sinds zijn moeders dood niet dikwijls over haar gesproken, en sinds zijn alzheimer bijna nooit meer. Hij vroeg zich af hoe de oude man zou reageren. Jim Thorne knikte, hij vond het leuk. ‘Je zult wel gelijk hebt, meid,’ zei hij. ‘En een verrekt sterke bril ook.’ Hij hief zijn glas tot het de onderste helft van zijn gezicht verborg. ‘Ik was hartstikke nuchter.’ Toen zijn vader een slok had genomen en het glas weer neerzette, probeerde Thorne zijn blik te vangen. De blik van zijn vader zwierf door de hele kamer. Het café was abominabel ingericht en halfleeg, waarschijnlijk als gevolg daarvan. Ze zaten in een kleine bar - het soort gelagkamertje dat vroeger wel knus werd genoemd - aan een wankel metalen tafeltje dicht bij de deur. De afwezigheid van enige sfeer was vooral te wijten aan de tl-buizen. Die zoemden boven hun hoofd en wierpen overal licht. Daardoor leek het wel een wachtkamer die naar bier stonk. Thorne wist waarom ze dit café hadden uitgekozen. Zijn vader hield van veel licht. Hij liep altijd door het huis en deed alle lampen aan, zelfs midden op de
dag. Het kon vergeetachtigheid zijn, maar Thorne dacht dat de oude man gewoon probeerde het duister uit te bannen. Hij wist dat die hem besloop en deed zijn best om in het licht te blijven, waar hij kon zien. Waar anderen hem konden zien. ‘Wie wil er nog een?’ vroeg Victor. Eileen schudde haar hoofd en schoof haar glas van zich af. ‘Als we ergens een behoorlijke zondagse lunch willen krijgen...’ Ze pakten hun spullen bij elkaar. Tassen, jassen, hoeden. Terwijl Eileen, Victor en zijn vader een voor een langzaam naar de deur liepen, keek Thorne onder het tafeltje om te zien of niemand iets had laten liggen. Hij wilde wel dat hij ergens anders was. Hij dacht na over de zaak; over Rooker en Ryan en twee mannen die voor hun leven renden door een donker bos. Hij stelde zich Alison Kelly en Jessica Clarke voor: gezichten op zijn kussen en in een laatje naast zijn bed. Onder Eileens stoel vond Thorne een paraplu die ze had meegenomen. Hij pakte hem op en liep ook naar de deur. Als je erover nadacht, was een dagje uit best wel een goed idee. Het gevoel een jongeman te zijn die rondgesleept werd door drie wat vreemde volwassenen, dat had hij misschien precies nodig.
Ze liepen verder naar de zeekant. Thorne liep stevig door, keek naar dingen die hem niet echt interesseerden om niet te ver voor zijn vader en de anderen uit te lopen. Het was al een paar dagen lente maar daar was nog weinig van te merken. Het was grauw - het soort dag dat Thorne associeerde met badplaatsen. Hij dacht onwillekeurig dat het plaatje compleet zou zijn als Eileen een reden had om haar paraplu op te steken. Hij wist dat het een beetje oneerlijk was tegenover de stad Brighton. Duur en uiterst modieus, met een bloeiend muziekleven en de faam van homohoofdstad van het land, was het echt niet het gangbare Engelse vakantieoord. Maar een vooroordeel was een vooroordeel en als je het Thorne vroeg, als je er een stuk steen kon kopen met een plaatsnaam erop, dan bleef hij liever thuis.
Als om zijn vooroordeel te bevestigen, lagen er mensen op het strand te ‘zonnebaden’. Verschillende gezinnen hadden hun kamp opgeslagen op de kiezels, windschermen klapperden om hen heen, het kippenvel was van honderd meter afstand te zien. Koppigheid, optimisme, domheid. Je kon het noemen wat je wilde. Het leek Thorne zo typisch Engels als hij een hele tijd niet gezien had. ‘Kijk die stomme idioten eens,’ zei Eileen. ‘In dit weer!’ Thorne glimlachte. Er waren natuurlijk nog andere dingen die nog typischer Engels waren... ‘Het wordt verrekt koud, als je het mij vraagt.’ Eileen trok haar jas strak om haar lijf. ‘Hoogstens tien, twaalf graden zou ik zeggen. Kouder nog als je de windkiltefactor meerekent.’ De windkiltefactor. Een begrip waar de weervoorspellers de afgelopen jaren merkwaardig gek op waren. Thorne vroeg zich af waar het vandaan kwam en of ze het gebruikten op plekken waar de kilte van de wind daadwerkelijk een factor was. Nou, hier op Spitsbergen is het. min veertig, maar met de windkiltefactor is het officieel zo koud dat de ballen van een dierentuin vol bronstige apen afvriezen... Ze liepen verder. Thorne luisterde hoe zijn vader doorkeuvelde over hoeveel jaar, hoeveel werklui en hoeveel duizend liter goudverf het gekost had om het Royal Pavilion te bouwen, tot ze bij het restaurant waren. Eileen zette haar chicste stem op om de ober om een tafel te vragen. Toen ze eenmaal zaten bekeek Thorne, die al besloten had de rekening te betalen, de prijzen. Allemaal namen ze een driegangen-zondagmiddagdiner. Dat zou hem de kop niet kosten. ‘Het is hier leuk,’ zei Victor. Eileen knikte. ‘Gewoonlijk maak ik op zondag voor iedereen een uitgebreide lunch, maar Trevor en zijn vrouw zijn weg en Bob is gaan golfen, dus besloot ik het maar te laten. Bovendien is het wel een traktatie, uit eten gaan, hè?’
Thorne gromde wat en bedacht dat voor minder dan tien pond per persoon ‘traktatie’ wel wat overdreven klonk. ‘Jammer dat we Trevor en Bob niet zien,’ zei hij. Trevor was Eileens zoon en Thorne vermoedde dat hij helemaal niet weg was. Lunch met oom Jim, die niet goed snik was, was tenslotte niet direct een aanlokkelijk vooruitzicht. Het vormde bijna zeker de verklaring voor het golfspel van echtgenoot Bob, haastig afgesproken toen hij ontdekte dat die getikte zwager en diens vriend voor het weekend overkwamen. ‘Ik weet het,’ zei Eileen. ‘Ze zeiden allebei hoe ze zich erop verheugden jullie te zien.’ Thorne voelde opeens erg veel medelijden met Eileen. Dat ze moest liegen. Dat ze al die ellende van zijn vader moest verdragen. Dat ze van alles en nog wat deed en daar niets voor terugkreeg. Thorne kon zich niet herinneren dat hij haar ooit ergens voor bedankt had. ‘Misschien volgende keer,’ zei hij. Eileen knikte naar Thornes vader. Hij tuurde naar de tafel en tikte met de botte kant van zijn mes tegen zijn tanden. ‘Ik geloof dat je vader het naar zijn zin heeft,’ zei ze. Victor pakte de waterkan. ‘Hij heeft het geweldig, beslist.’ ‘Hebben we je bedankt dat je hem mee hebt gebracht?’ vroeg ze. Victor straalde. ‘Graag gedaan, echt. We vinden het allebei leuk er eens tussenuit te trekken.’ ‘Maar toch bedankt. Ik kon hem niet komen halen, en zonder dat jij meekwam, weet je, had hij hier niet kunnen komen.’ ‘Hij is niet lastig, eerlijk niet.’ Thorne wist dat deze twee mensen allebei van zijn vader hielden, dat ze veel offers voor hem brachten, maar toch vond hij het tenenkrommend als hij ze over hem hoorde praten alsof hij er niet bij was.
‘Hij is lastig als hij dat wil zijn,’ zei Eileen. Victor begon te lachen en schonk voor vader een glas water in. Thorne volgde het gesprek niet meer en keek naar achter om te zien of de eerste gang er al aankwam. Hij voelde een hand op zijn arm, keek en zag dat het die van zijn vader was. ‘Je kijkt alsof je van alles dwarszit, jongen,’ zei zijn vader. Thorne knikte. Hij zag een jong meisje met haar armen slaan. Terwijl ze over de speelplaats tolde, terwijl ze door de keuken danste, terwijl ze van het dak van een parkeergarage door de lucht tuimelde... Jim Thorne boog zich naar hem toe en fluisterde: ‘Soms denk ik dat jij het slechter hebt dan ik,’ zei hij. Hij duwde een vinger opzij tegen zijn hoofd. Het haar aan zijn slaap was wit; bij zijn zoon was het grijs. ‘Je moest het eens meemaken, Tom. Ik kan het niet genoeg aanbevelen. Hoe ellendig je je ook voelt, hoeveel pijn het ook doet ergens aan te denken, een halfuur later weet je er geen flikker meer van. Zjoef- zomaar weg. De hersenen van een goudvis.’ Thorne keek zijn vader een paar seconden aan. Hij wist echt niet wat hij moest zeggen. Hij werd gered door de serveerster die naar hun tafel kwam met vier kommen soep die er waterig uitzag.
‘Vier drie - drieënveertig...’ Toen Eileen had voorgesteld te gaan bingoën had Thorne zich wel van kant willen maken, en het enthousiasme van Victor en zijn vader had hem niet in een betere stemming gebracht. Ze liepen langs de weinige restanten van de West Pier, nu praktisch verlaten nadat er met bedenkelijke regelmaat brand was uitgebroken. Ze liepen door naar de Brighton Pier, vroeger het Palace geheten, maar nu anders genaamd, want het was de enige pier in de stad waar nog iets te doen was. Thorne bleef de hele tijd chagrijnig.
Bingo? Dat was net zoiets als samenzang, of gloeiende naalden in je oog steken. ‘Alleen tweeën - tweeëntwintig...’ Maar nu hij echt aan het spelen was... Hij werd gegrepen, puur door de spanning van het spel. Dat moest wel. Hij keek naar de prijzen en besloot dat het niet kon komen van het vooruitzicht op een reuzenteddybeer of een enorme opblaasbare hamer, dat zijn hart sneller klopte. ‘In zijn eentje, nummer zeven...’ ‘Bingo!’ Dat riep een oude vrouw die een paar meter verderop zat. Thorne vloekte zachtjes en ging tegelijk met alle anderen rechtop zitten. Hij klapte de vierkantjes van blauw plastic weg die op twee na al zijn getallen afdekten. Thorne zat twee plaatsen van zijn vader. De oude man boog zich voor Eileen langs en grijnsde. ‘Hoe laat je negenennegentig oude vrouwen “shit!” roepen?’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Ik zou het niet weten.’ ‘Door die ene andere “bingo!” te laten roepen.’ Thorne had die grap al eens gehoord, maar begon toch te lachen, zoals altijd. ‘Hoeveel getallen kwam jij tekort?’ vroeg Eileen. ‘Twee maar,’ zei Thorne. ‘Stel je voor hoe het gaat in een grote zaal. Soms spelen ze om tienduizenden ponden. Bij een nationale wedstrijd nog meer.’ Thorne besloot meteen dat hij beter nooit naar zo’n zaal kon gaan. Als de spanning rechtevenredig was met het geld dat voor het grijpen lag, dan zou hij vermoedelijk ter plekke dood neervallen. Waar ze waren, in een speelzaal aan het eind van de pier, zou het niet veel anders zijn dan in een van de grote bingozalén die overal in Londen nog waren. Het waren meest oude bioscopen, maar verschillende hadden nog de grandeur van de
Victoriaanse variétézalen die later verbouwd waren. Thorne en de anderen zaten op ongemakkelijke kunststof stoelen rond een klein podium, de plastic roostertjes vóór zich, en gleufjes om hun pondmunten in te stoppen. Het ging vlug en gemakkelijk. Er viel geen geld te winnen. Het was softe bingo. ‘De volgende ronde over één minuut.’ De stem van de afroeper galmde door de goedkope geluidsinstallatie. Thorne keek naar hem op. Hij was zo mager als een spriet en werd al kaal. De enorme microfoon die hij tegen zijn mond hield, bedekte de helft van zijn gezicht. De enorme zonnebril de andere helft. Kitscherig als het geheel was, was zijn concessie aan het geheel in de vorm van een overhemd met biesjes en een wat slap strikje iets bewonderenswaardigs. Thorne duwde een munt in de gleuf voor het volgende spel. ‘Komaan, dames en heren! Er zijn nog een paar plaatsen vrij...’ Thorne keek om zich heen. In de hele zaal zaten niet meer dan zes mensen. Die kerel kwam beter voor de dag dan heel Brighton. ‘Opgelet - het eerste getal.’ Thorne boog zich voorover, zijn vingers in de aanslag, klaar om de plastic vierkantjes om te klappen. Hij hoorde dat zijn vader, een paar meter naar rechts, nog steeds lachte om die bingograp. Hij zag dat tante Eileen zich naar hem toe boog en fluisterde, een munt pakte en die voor hem in de gleuf duwde. ‘Vijf en zes - zesenvijftig.’ Thornes vader begon harder te lachen. Tegenover hen zei de oude vrouw die het vorige spel gewonnen had, ‘ssst’ en schudde haar hoofd. Rechts van Thorne werd steeds luider gemompeld. Hij keek erheen op het moment dat Eileen zijn hand greep en hem hulpbehoevend aankeek. ‘Vier en twee,’ riep zijn vader opeens, ‘je tante op de plee!’ Victor begon te giechelen en Thorne zag Eileen verbleken. Hij stak zijn hand uit en pakte zijn vader bij zijn arm.
‘Pa...’ ‘Drie en vijf, voor een lekker wijf.’ Thorne stond op en ging achter Eileen om naar zijn vader. Hij hoorde gegrinnik en toen ergens achter zich een aanmoediging: ‘Kom op, man, ga er toch heen en grijp je kans!’ Thorne boog zich voorover tot zijn hoofd dicht bij dat van zijn vader was. De aanblik van de opwinding, van de vreugde op het gezicht van de oude man benam hem de adem. ‘Twee dikke dames,’ verkondigde zijn vader. ‘Ik zou ze geen van beiden willen naaien!’ Er werd instemmend gefloten en de afroeper legde zijn microfoon neer. Thorne was verbijsterd nu hij zag dat de man geen tanden had en minstens twintig jaar ouder was dan hij hem geschat had. Vanuit zijn ooghoek zag Thorne een man in een donker pak - de manager, dacht hij - die met een walkietalkie in zijn hand op hen afkwam. Thorne wist dat hij in de plooi moest blijven en de gebruikelijke excuses en verklaringen klaar moest hebben. Maar hij moest té hard lachen.
De koffie die hij op het station van Brighton gekocht had, was koud geworden. Thorne keek uit het raam het donker in, terwijl de trein veel te langzaam naar Londen terugreed. Hij liet zijn hoofd zakken, deed zijn ogen dicht en vroeg zich af waarom hij zelden zo moe was als hij in bed lag en moest slapen. Thorne stelde zich zijn vader en Victor voor, die in een lits-jumeaux in Eileens logeerkamer sliepen en spraken over de afgelopen dag. En lachten over wat er op de pier was gebeurd. In werkelijkheid had hij geen idee of zijn vader op dergelijke momenten wist wat hij deed. Waren het gebeurtenissen waar hij objectief op terug kon kijken en van genieten? Thorne hoopte van wel en stelde zich voor dat zijn vader met moeite de herinnering aan de heldendaad van zijn bingo-afroepen kon vasthouden, voor het hem weer ontglipte.
Zjoef - zomaar weg. De hersenen van een goudvis... Vroeger op de dag, toen Thorne met de anderen rondsjokte, had hij zich zoveel jonger gevoeld dan zij; hij had zich gezien als een kind dat een dagje uit was met een snaterend groepje excentrieke volwassenen. Hij wist natuurlijk dat het de illusie van het moment was, dat in werkelijkheid het omgekeerde het geval was. Hij wist dat hij niet, nee nóóit dichter bij het ouderschap zou komen dan met een poging om voor zijn vader te zorgen. Thorne deed geen moeite een enorme geeuw te onderdrukken. Toen dat gebeurd was, trof zijn blik die van een vrouw die tegenover hem zat en hij glimlachte. Zij zag er al even afgepeigerd uit en glimlachte terug. Hij had veel over ouderschap gehoord. Van oude rotten als Russell Brigstocke en Yvonne Kitson. Van Dave Holland die nog uitgespuugde melk op zijn revers had. Alle dingen die ze hem verteld hadden, schenen opeens van belang. Ze waren allemaal toeelijk. Niemand kon je ervoor klaarstomen. Je bleef altijd leren. Er was geen verkeerde en geen goede methode. Thorne wist van gesprekken met die mensen en van gesprekken die hij hoorde, dat het voorkwam dat je hard in moest grijpen. Keren dat je dat deed en je er later ellendig over voelde, als je begreep dat je het mis had gehad. Nu wist Thorne wat ze bedoelden. Soms was het belangrijk - ook al vond je niet leuk wat je kind deed, of wat voor reactie het opriep bij anderen - te accepteren dat je kind gewoon plezier maakte. Hij dacht terug aan de blik op zijn vaders gezicht toen hij obsceniteiten zat te roepen. Thorne vroeg zich af of het te laat was om Alison Kelly te bellen. Hij besloot het niet te doen. Toen pakte hij zijn mobieltje en drukte het nummer toch.
‘Dag, met Tom. Hallo?’ ‘Hallo.’ ‘Spijt me dat ik zo laat bel. Ik wilde weten hoe het met je was.’ ‘Ik ben moe.’ ‘Ik ook. Het was me het nachtje wél.’ Ze begon te lachen. ‘Dat was het zeker.’ Thorne stelde zich haar naakt voor. En huilend. En van hem afgekeerd, terwijl ze haar best deed te verwerken wat hij gezegd had. ‘Ik vroeg me af hoe je je voelde na wat ik je verteld heb.’ Ruis knetterde op de lijn. Thorne dacht dat de verbinding verbroken was en keek naar het schermpje op zijn telefoon. ‘Wel goed,’ zei ze. ‘Ik ben je dankbaar.’ ‘Ik had je niets moeten zeggen.’ ‘Je hebt me de waarheid gezegd.’ ‘Je was overstuur.’ ‘Ik had behoefte aan de waarheid. Ik héb er behoefte aan.’ Thorne keek op en zag dat de vrouw aan de overkant haar hoofd afwendde. Hij liet zijn stem dalen. ‘Sommige waarheden zijn moeilijker te verwerken dan andere.’ Het bleef stil. ‘Alison?’ ‘Ik ben een grote meid,’ zei ze. Weer gelach, zonder vreugde. ‘Ik móét althans een grote meid zijn.’ ‘Wil je dat nog eens? Uitgaan?’
Hij hoorde haar zachtjes uitademen. ‘Hoe komt het dat ik denk dat je alleen maar aardig wilt zijn?’ ‘Nee, echt...’ ‘Laten we een paar dagen wachten, goed?’ zei ze. ‘Kijken hoe we ons voelen.’ Door de duisternis achter het raam duurde het een paar seconden voor Thorne besefte dat ze door een tunnel reden. Hij keek op zijn mobieltje. Ditmaal was het signaal écht weg. Thorne staarde een paar minuten in de ruimte, liep toen het gangetje in en pakte een krant die op een tafeltje was blijven liggen. Hij keerde hem om en begon te lezen. Hij sliep in voor hij de pagina uit had.
19
De serveerster schoof een schaal met prachtig gerangschikte koekjes naar het midden van de tafel. De lege schaal nam ze mee terug. Ze bleef staan bij de deur om een ietwat onthutste blik te werpen op een groep mannen en vrouwen die in het vergaderzaaltje bijeen waren. Het was wel een curieuze verzameling. Commissaris Trevor Jesmond schraapte luidruchtig zijn keel en wachtte tot het stil werd. ‘Dames en heren, zullen we beginnen?’ Er werd thee en koffie ingeschonken en Jesmond stelde mensen voor. Er zaten zeven mensen om de lange, rechthoekige tafel. Jesmond zat aan het hoofd met rechts naast zich een agent die Turks sprak. Aan dezelfde kant zat Memet Zarif naast een oude man, die een zeer gerespecteerde leider in de Turkse gemeenschap werd genoemd. Tegenover hem zat Stephen Ryan met een fraai geklede vrouw, Helen Brimson, die door Jesmond werd voorgesteld als de advocate die Ryan Properties vertegenwoordigde. De laatste die voorgesteld werd, zat te zweten in zijn leren jack met een balpen in zijn hand en een vel papier voor zich. ‘Inspecteur Thorne zal aantekeningen maken. De notulen van de vergadering opstellen.’ Helen Brimson boog zich naar voren en viel hem in de rede. ‘Ik mag aannemen dat dit overleg valt onder een geldig immuniteitscertificaat, in het algemeen belang?’ Jesmond knikte en bleef knikken terwijl zij doorging. ‘Ik wil bevestigd zien dat alle gemaakte aantekeningen de basis vormen van alléén een intern politiedocument. Dat ze, mocht er zich op een later tijdstip enige actie voordoen, niet gebruikt kunnen worden voor onthulling in een openbare rechtszaal.’ Thorne krabbelde zonder nadenken in de hoop dat er niet te veel van dat juridisch geleuter zou komen om zich doorheen te worstelen.
‘Deze bijeenkomst is uitsluitend een onderdeel van een voortgaand proces van overleg met de gemeenschap,’ zei Jesmond. Hij stak zijn arm uit. ‘Ik ben blij dat iedereen heeft ingestemd om eraan deel te nemen en hier vanmorgen te komen...’ ‘Hier’ was een karakterloos hotel dicht bij Maidenhead. Een zakenhotel als honderd andere langs en nabij de M25. Gemakkelijk om er te komen en ver genoeg uit de schijnwerpers. Hier had Tughan over gesproken, iets meer dan een week tevoren. Ze om de tafel krijgen. Proberen er een eind aan te maken. Zarif legde zijn hand op de schouder van de man naast hem. De ‘zeer gerespecteerde leider in de Turkse gemeenschap’. Het tweetal droeg een net pak en had een nette glimlach. ‘Mijn broers en ik zijn via onze goede vriend hier gevraagd om de politie op alle mogelijke manieren van dienst te zijn,’ zei hij. ‘Ik geloof dat we al alles doen wat in onze macht ligt om in dit onderzoek behulpzaam te zijn, maar als we nog meer kunnen doen, zullen we dat natuurlijk niet nalaten.’ Jesmond knikte. Thorne krabbelde. Er werd hier kennelijk een hoop lulkoek rondgedeeld. ‘Dat geldt ook voor mij,’ zei Stephen Ryan. Een dikke gouden ketting hing rond zijn hals, een kostbaar suède jasje over het overhemd met open kraag. ‘Dat geldt voor mijn vader en iedereen die samenwerkt met Ryan Properties. Mijn vader kan door een belangrijke zakelijke afspraak hier vandaag niet zijn, maar hij wilde dat ik uiting geef aan zijn afkeer van deze moorden...’ Thorne kon zijn oren bijna niet geloven. Hij dacht aan Alison Kelly. Sinds het telefoongesprek in de trein was er zo’n week verlopen. Sindsdien hadden ze geen meer gehad. ‘... en zijn wens om verder bloedvergieten, om welke reden ook, te voorkomen.’ Ryan keek langs de tafel naar Thorne. ‘Wilt u dat opschrijven?’ vroeg hij. Ik zou deze pen willen pakken, dacht Thorne, en iets op je smoelwerk schrijven, jij zelfingenomen schurkje. Ryan. Afkeer. Wens, schreef hij.
Jesmond brak een koekje in tweeën en schudde behoedzaam de kruimeltjes op de schaal. ‘Ik hoef niemand van u te vertellen dat wij zulke geluiden willen horen. Maar wil er werkelijk iets veranderen, dan moeten we wat dóén. Wil dat bloedvergieten waar u het over hebt werkelijk ophouden.’ ‘Natuurlijk,’ zei Zarif. Ryan stak zijn handen op. Vanzelfsprekend. Jesmond zette zijn bril op, pakte een stuk papier en begon te lezen. Een lijst met namen. ‘Anthony Wright. John Gildea. Sean Anderson. Michael Clayton. Muslum Izzigil. Hanya Izzigil. Brigadier Marcus Moloney.’ Jesmond zweeg even en keek de tafel rond. ‘Recentelijk nog Francis Gullen, een vrachtwagenchauffeur voor lange afstanden en twee tot op heden nietgeïdentificeerde personen die bij hem gevonden zijn, negen dagen geleden.’ Thorne keek naar Ryan en Zarif. Ze keken allebei ernstig, end somber in reactie op de opsomming van de slachtoffers. Degenen die ze kwijt waren geraakt. Degenen die ze hadden vermoord. ‘Dit zijn de doden van wie we weten,’ zei Jesmond. ‘Dit zijn de moorden die we op het moment onderzoeken en die allemaal tot op zekere hoogte verband houden met uw familie of uw bedrijf...’ Ryans raadsvrouw probeerde ertussen te komen. Jesmond stak een hand op. ‘In elk geval invloed hebben gehad op uw familie of uw bedrijf. Mevrouw Brimson?’ ‘Ik heb mijn cliënt geadviseerd binnen het kader van deze bijeenkomst niets te zeggen met betrekking tot enig specifiek geval waarop u zijn commentaar zou kunnen vragen.’ ‘Welk geval is er specifiek?’ vroeg Thorne. Hij kreeg een ijzige glimlach terug. ‘Zou kunnen, heb ik gezegd. Zou kunnen.’ ‘Dat zal ik dan onderstrepen,’ zei Thorne. Zarif schonk zich een tweede kop koffie in. ‘Het is een schande dat dit uw
standpunt is, meneer Ryan. Juist de weigering om over die dingen te praten, erbij betrokken te raken, dat is zo gevaarlijk. Dat maakt deze moorden juist mogelijk.’ De oude man naast hem trok aan zijn baard en knikte enthousiast. ‘Er zijn mensen in mijn gemeenschap die bang zijn zich uit te spreken,’ zei Zarif. Hij keek naar Jesmond. ‘We hadden gedacht dat die in meneer Ryans... kringen minder bangelijk zouden zijn.’ Zarif drukte precies op de juiste knoppen. Ryan onderdrukte zijn onmiskenbare woede. Tien lange seconden sprak er niemand. Thorne luisterde naar het geluid van de auto’s op de snelweg vlakbij. Het lawaai van een ventilator die boven een van de gaten in het plafond zoefde. Het weer was de afgelopen dagen mooier geworden en de kamer voelde schraal en bedompt aan. ‘Deze moorden, wie en wat de slachtoffers ook geweest kunnen zijn, zijn gewoon onaanvaardbaar,’ zei Jesmond ten slotte. ‘Ze schaden mensen in allerlei gemeenschappen. Ze schaden de mensen en ze schaden de zaken.’ Thorne schreef en dacht: Ze schaden je promotiekansen. Ryan glimlachte flauw. ‘Soms is dat hetzelfde.’ ‘Pardon?’ zei Jesmond. ‘Mensen en zaken.’ Ryan boog zich naar voren en keek Zarif tegenover zich strak aan. ‘Soms bestaat je zaak gewoon uit mensen. Snapt u wat ik bedoel?’ Nu was het Zarifs beurt om zich te beheersen. Hij wist dat Ryan het had over de mensensmokkel en de kaping. Hij keerde zich naar de oude man naast zich en mompelde iets in het Turks. Toen Zarif klaar was vertaalde de Turks sprekende agent - een geüniformeerde politievrouw - het voor Jesmond. ‘Een beetje gevloek,’ zei ze. Thorne keek naar Zarifs gezicht. Het verbaasde hem niets. ‘... Meneer Zarif zei dat sommige mensen eens zouden moeten nadenken vóór ze
hun mond opendeden. Hun domme mond opendeden.’ Thorne keek van Ryan naar Zarif terwijl de ijdele hoop bij hem opkwam dat die twee op tafel zouden klimmen en elkaar in de haren zouden vliegen. Toe maar, dacht hij, laten we er maar meteen een eind aan maken. Jesmond bedankte de politievrouw. Thorne keek naar haar en ving haar blik. Hij was haar naam vergeten. Hij wist dat ze erbij was om te zorgen dat elke bezwarende opmerking genoteerd kon worden, hoe ontoelaatbaar die later ook zou blijken. Thorne wist dat er geen schijn van kans was dat iemand iets van belang zou zeggen. Het was politiek en zich op de vlakte houden. De hele schijnbaar zinloze exercitie draaide om wat er niét werd gezegd. ‘We moeten ons aaneensluiten in onze inzet,’ zei Jesmond. Hij keek de tafel rond tot hij ervan overtuigd was dat hun humeur weer onder controle was. ‘Het lijkt niet veel zin te hebben om door te gaan,’ zei Brimson, ‘wanneer mijn cliënt hier beledigingen moet gaan zitten aanhoren.’ Thorne keek naar Brimson en Ryan. Hun armen raakten elkaar en hij begon zich zomaar af te vragen of ze misschien met elkaar sliepen. Hij wist dat de vrouw gewoon haar werk deed, maar er moest toch nog een andere reden zijn waarom haar gal niet overliep. ‘Zou meneer Ryan liever híér beledigingen zitten aanhoren?’ zei hij. Ryan nam niet eens de moeite op te kijken. ‘Krijg de kolere, Thorne.’ Thorne keek Jesmond onschuldig aan. ‘Moet ik dat opschrijven?’ ‘Ik wil u vandaag twee dingen duidelijk maken,’ zei Jesmond. ‘Het eerste is - en daar wil ik geen misverstand over laten bestaan - dat voor zover het de moorden betreft die ik genoemd heb, de onderzoeken in geen geval afgezwakt worden.’ ‘In geen geval,’ herhaalde Thorne. Jesmond keek hem aan en knikte. ‘Enkelen van u weten het al, maar inspecteur
Thorne is een van de agenten die actief betrokken zijn bij het opsporen van de daders.’ Thorne kwam in de verleiding om even te wuiven. ‘Het tweede heeft de vorm van een rechtstreeks beroep.’ Jesmond zette zijn bril af en liet hem in zijn borstzakje glijden. ‘We willen dat dit niveau van raadpleging doorgaat, ten gunste van iedereen. Namens de hoofdcommissaris doe ik een direct beroep op u. We willen dat u uw invloed. aanwendt Als zakenlui. Als belangrijke leden van uw gemeenschap. We willen dat u al het mogelijke doet om verder verlies aan levens te voorkomen.’ Thornes balpen ging over het papier. Hij had moeite de speech van Jesmond bij te houden. Hij had het warm, had lichtelijk hoofdpijn en onderdrukte de drang om poppetjes te tekenen. Een kwartier later klopte de serveerster. Ze vroeg of de koekjes aangevuld moesten worden, maar de bijeenkomst begon al op te breken. Thorne zag Ryan en Zarif weggaan, een minuut of twee na elkaar; allebei babbelden ze geanimeerd met hun adviseur. Jesmond pakte zijn papieren bij elkaar. ‘Hoe ging het volgens jou, Tom?’ Hij wachtte niet op antwoord; hij verwachtte misschien dat het te lang zou gaan duren. ‘Ik weet het. Dit soort bijeenkomsten, deze benaderingen krijg je bijna niet rond.’ Hij knipte zijn aktetas dicht. ‘Laten we hopen dat er iets uitkomt.’ Thorne vreesde van niet - behalve dan schrijfkramp.
Systematisch, zoals ze in alles was. Het ene gangpad door, langs het andere terug, zodat ze er geen miste. Carol Chamberlain reed haar winkelwagentje langs een kleine opstopping dicht bij de kassa’s en sloeg af naar schoonmaakmiddelen, keukenrollen en wc-papier. Jack liep grijnzend naast het wagentje en gooide er handenvol artikelen in. ‘Hebben we hondenvoer nodig?’ vroeg hij.
Chamberlain knikte en zag haar echtgenoot het gangpad in lopen en om de hoek verdwijnen. Ze bewoog zich langzaam en pakte dingen van de schappen. Pakken, in het wagentje gooien, duwen. Systematisch, en mijlenver weg... Als we Ryan pakken, zal hij ons moeten zeggen wie twintig jaar geleden zijn geld heeft aangepakt en Jessica heeft verbrand. Hij zal me een naam geven.’ Thorne had haar een belofte gedaan. Hij had haar gezegd dat hij de man zou vinden die in werkelijkheid verantwoordelijk was voor wat er twintig jaar geleden was gebeurd. Hij had haar gezegd dat hij haar vergissing recht zou zetten. Hij had haar gezegd wat hij dacht dat ze wilde horen. Dat was meer dan veertien dagen geleden geweest, in zijn flat, en ze had Thorne sindsdien niet meer gezien. En bijna al die tijd had ze hem niet telefonisch gesproken. Ze wist dat hij het druk had, natuurlijk wist ze dat, ze wist dat hij heel wat beters te doen had dan haar op de hoogte houden. Pakken, in het wagentje gooien, duwen... Haar cold case uit 1993, de vermoorde bookmaker, was een doodlopende straat. Er zat niets in dat het bloed in haar aders sneller liet stromen. Niets om haar gedachten af te leiden. Zo had Jack het natuurlijk het liefst. Hij hield van de rust aan het eind van de dag, het feit dat ze niets, in welke vorm ook, mee naar huis bracht. Hij was vrolijker nu ze zelden van huis weg hoefde te zijn. Ze hield heel veel van hem en wist dat hij alleen maar voelde wat hij voelde omdat hij evenveel van haar hield. Zonder hem zou ze verloren zijn. Hulpeloos zonder het anker van zijn zorgzaamheid. Maar zoals ze het nu aanvoelde, en sinds dit alles begonnen was al aangevoeld had, begon dat anker haar neer te trekken. Ze wilde dat dit voorbij was. Pakken, in het wagentje gooien, duwen...
Tom Thorne was de man op wie ze haar hoop had gevestigd. Dat had wel gemoeten. Hoezeer Chamberlain hem ook waardeerde en respecteerde, ze had er een hekel aan zich verplicht te voelen. Ze vond het afschuwelijk dat ze het niet meer in handen had. Afschuwelijk. Ze wilde haar wagentje volladen, hoog optasten met zware flessen en blikken en erop los stormen, schreeuwend door het gangpad. Ze wilde ze uiteen zien vluchten, die gezinnetjes en vakkenvullers terwijl ze op hen toe rende. Ze wilde onderweg het gerammel van het wagentje horen en de schrille stemmen uit walkietalkies, terwijl ze langs de kassa’s ging en de bewaking overhoop reed en op de spiegelruiten van de etalages afging. Jack haastte zich naar haar toe met blikken hondenvoer tegen zijn borst. Meteen toen ze in het wagentje gekletterd waren, stak ze haar arm uit en sloeg die om haar man heen. Samen liepen ze naar het volgende gangpad.
23 augustus 1986
De nieuwe lp van Smiths is afschuwelijk. Bigmouth Strikes Again staat erop en als pap het hoort steekt hij telkens zijn hoofd om de deur en begint te lachen als die regel over Jeanne d’Arc komt. Ali heeft een vriendje! Ze heeft hem ergens in een nachtclub of zo ontmoet. Ik weet niet wannéér ze uit was gegaan of met wie, maar naar het schijnt is die knaap gewoon op haar toegelopen en vroeg haar wat ze wilde drinken. Ik heb hem gisteren gezien en hij lijkt best aardig, maar toen hij me begroette, net of alles gewoon was, bleef hij naar Ali kijken, zodat ze kon zien hoe ‘gevoelig’ hij wel was, alsof hij haar testte om te zien wat ze van hem vond. Ik weet niet of ze echt al iets gedaan hebben. Er is een andere knaap waar ze ook erg verliefd op zegt te zijn. Ali is elke week verliefd op iemand anders. Deze is veel ouder dan zij, en daarom is ze zo gretig als je het mij vraagt. Ook werkte hij vroeger samen met haar vader, wat betekent
dat hij waarschijnlijk een bijnaam heeft als Ron ‘de Slager’ of zo. Ali maakte altijd grappen over eens iets proberen met een van die knapen, een van de vrienden van haar vader. Je weet wel, met hen flirten en zeggen: ‘Is dat een pistool in je zak, of vind je het gewoon leuk om mij te zien? O, het is een pistool...’ Op de lp staat een andere nummer dat heet I Know It’s Over. Ik luisterde ernaar door mijn koptelefoon en dan komt er een gedeelte waar Morrissey zingt dat hij voelt dat er aarde op zijn hoofd valt. Alsof je zoiets voelt als de relatie die hij had, afgelopen is, of als hij gedumpt wordt ofzo. Ik probeer het me voor te stellen. Ik lag hier met de muziek hard aan en mijn ogen dicht, en stelde me voor in zijn toestand, en even gaf het me een intens en romantisch gevoel, als van een dichter of zo. Toen opeens voelde ik me kwaad en stom en ik kon het niet meer hóren. Ik sla dat nummer nu steeds over. De woorden en de melodie maakten me aan het huilen; dan wilde ik huilen maar de gevoelens waren niet echt. De emoties erachter waren nep. Ik had gedacht dat medelijden van anderen pijnlijk genoeg was, maar als ik medelijden krijg met mezelf - erger kan niet. Ik zal verdomme wel nooit een relatie krijgen, dat is de naakte waarheid, en als dat door een wonder toch zou gebeuren, dan hoefje geen genie te zijn om uit te dokteren waarom het niet zou slagen. Tenzij ik natuurlijk iemand vind die ook aangebrand is. Je weet wel, we kijken elkaar aan, dwars door de drukte van de wachtkamer van een chirurg... Daar is geen kans op. Omdat ik eruitzie zoals ik eruitzie, betekent dat nog niet dat ik moet vallen op andere mensen die er ook zo uitzien, wel? Ik zou niet verdrietig zijn als ik aan de kant werd gezet. Ik zou degene met wie ik een relatie had, willen doden omdat hij zo’n slappeling is. Zo’n laffe klootzak. Ik wil trouwens geen relatie. Als ik dit teruglees klinkt het zóóó zielig. Alsof ik een verwend nest ben en net doe of ik alleen wil zijn omdat ik in feite zo ’n medelijden met mezelf heb. Ik kan er niets aan doen hoe het klinkt. Ik weet wat ik denk.
Kutmoment van de dag Besluit me hier niet meer druk over te maken omdat het stom is. Tofste moment van de dag Idem dito.
20
‘Vertel me nog eens over die bijeenkomst met Ryan. Zeg me wat hij zei, die avond in Epping Forest.’ Rooker was in sigarettenrook gehuld. Zijn zucht blies een tunnel van verveling door de bedomptheid. ‘Zou je niet iets anders kunnen doen?’ vroeg hij. ‘Ik zal me toch niet opeens iets gaan herinneren dat ik je nog niet verteld heb, wel?’ Thorne keek naar de bandjes in het dubbele cassettedeck. Zag de rode spoeltjes draaien ‘Ik weet het niet...’ ‘Niet meer na twintig jaar. Denk je niet dat ik genoeg tijd heb gehad om het me te herinneren?’ ‘Of genoeg tijd om. het te vergeten.’ ‘Ach, krijg nou wat! ’ Het was nu bijna een maand sinds de aanval op het meisje in Swiss Cottage. Bijna een maand sinds de hoge heren ermee hadden ingestemd op Gordon Rookers aanbod in te gaan om tegen Billy Ryan te getuigen. Tughan had Thorne de dag tevoren gezegd - de dag van de rondetafelbijeenkomst in Maidenhead dat als alles goed ging, Ryan binnen een week of zo in staat van beschuldiging gesteld zou worden. De zaak werd op een aantal fronten zorgvuldig opgebouwd; veel van de mensen die in 1984 met Rooker en Ryan hadden, waren opgespoord en verhoord. Sommigen zaten nog in het vak. Anderen hadden zich allang teruggetrokken naar de voorsteden. Weer anderen waren nog verder weg gegaan, naar landen met beter weer, met een aantrekkelijker belastingklimaat en geen uitleveringsverdrag. Een paar hadden er gepraat, maar niet zoveel dat Tughan en zijn team op rozen zaten.
‘Omerta’ noemde de maffia dat. De zwijgcode. De vreemde taal en de associaties lieten het klinken als iets eerbaars, waardigs zelfs, maar er bestond geen eer en waardigheid in het leven van die mensen. Zich verschansen in villa’s, quasiSpaanse of andere, zitten te beven van schrik. Thorne had weleens een paar van die ouwe rukkers willen spreken, die gefossiliseerde harde jongens in Braintree en Benidorm. Hij wilde ze in hun stomme, eeuwig gebruinde gezicht meppen en een foto van Jessica Clarke voor hun neus houden... ‘Zoals ik al zei,’ zei Rooker. ‘Ik kreeg een telefoontje van Harry Little en reed naar Epping Forest om Ryan te spreken. Op een zandweg dicht bij Loughton.’ Op een of andere manier zou Rookers getuigenis de sleutel vormen, en zoals bij getuigenissen van veroordeelde gevangenen zou deze niet moeilijk onderuit te halen zijn. Als er al iemand wilde luisteren. Wat er ook gebeurde, ze moesten er zeker van zijn dat het goed doortimmerd was. ‘Je ging in zijn auto zitten...’ ‘Ik ging in zijn auto zitten.’ ‘Wat voor auto was het?’ Rooker keek op; hij keek Thorne aan of hij gek was. ‘Hoe moet ik dat godverdomme weten? Het was donker. Het is twintig jaar geleden.’ Thorne schoof achteruit alsof hij iets bewezen had. ‘Details zijn belangrijk, Gordon. Ryans verdediging slacht je af als je ze de kans geeft. Als je niet meer weet wat voor auto het was, weet je misschien nog precies wat Ryan zei. Misschien was je in de war. Misschien dacht je dat hij je iets vroeg om te doen en was dat niet zo. Kun je me volgen?’ ‘Het kan een Mercedes geweest zijn. Een van die oude met zo’n grote radiator.’ ‘Begrijp je wat ik je zeg? Daarvoor doen we dit.’ Rooker knikte onwillig. ‘Ik was niet in de war.’ De deur ging open en Thorne mompelde een bedankje toen een cipier met drank
binnenkwam. Thee voor hem. Een blikje goedkope cola voor Rooker. De bewaarder deed de deur achter zich dicht. Ze pakten de drank. ‘Dat spul is lauw,’ zei Rooker. ‘Toen je in zijn auto zat, zei Ryan toen recht voor zijn raap wat hij wilde, of sprak hij eerst over andere dingen?’ ‘Hij was niet direct het type dat over het weer begint, weet je? We hebben een paar minuten over ditjes en datjes gepraat - zal bijna wel. Over mensen die we allebei kenden...’ ‘Over Harry Little?’ ‘Ja, Harry. Andere figuren en wat al niet. Maar ik kan me niet herinneren dat we lang om de hete brij gedraaid hebben.’ ‘Dus vroeg hij je of je bereid was Alison, de dochter van Kevin Kelly te doden?’ Rooker blies zijn wangen op. Bereid de antwoorden nog eens voorbij te laten komen, stelde Thorne de vragen maar wéér eens. ‘Ja.’ ‘Voor geld?’ ‘Ja.’ ‘Hoeveel? Hoeveel wilde hij betalen om Alison Kelly te doden?’ Rooker hief snel zijn hoofd op en keek Thorne aan. Er liep een elektrische lading tussen hen, hij schoot door het metalen tafelblad. Thorne besefte dat die vraag nog nooit gesteld was. Rooker was ook uit het veld geslagen. ‘Het was ongeveer twaalf mille, geloof ik.’ ‘Gelóóf je dat? Ongeveer?’ ‘Het was twaalf mille. Twaalfduizend pond.’ Rooker zei nog iets, iets over wat dat geld nú waard zou zijn, maar Thorne
luisterde niet meer. Nu wist hij wat de prijs voor Alison Kelly was geweest. Hij vroeg zich af of hij het haar gezegd zou hebben - precies het bedrag - die nacht dat hij haar in het donker waarheden had verteld. En dan te bedenken dat hij beter geen woord had kunnen zeggen... ‘Zei Ryan ook waarom hij wilde dat je dat deed?’ ‘Hij probeerde Kevin Kelly een hak te zetten, niet?’ zei Rooker. ‘Hij wilde dat die de andere bendes aanpakte. Hij wilde het overnemen.’ ‘Dat weet ik allemaal. Daar heb ik het niet over. Zei hij wat hij wilde bereiken door een kind te doden? Je hebt zelf gezegd dat het buitenissig was. Dat het ongewoon was.’ ‘Klopt. Daarom wilde ik het niet doen. Maar behalve wat ik al verteld heb, weet ik niets meer. Net als met alle jobs die ik toen gedaan heb. Ik vroeg nooit naar het waarom.’ Thorne nam een slok thee. Hij deed zijn mond open om weer iets te vragen, maar Rooker was hem voor. ‘Hoe dikwijls moeten we dit doen?’ ‘Dit zal de laatste keer zijn,’ zei Thorne. ‘De laatste keer dat wíj het doornemen in elk geval. Ik wil niet zeggen dat er geen verdere verhoren met andere agenten komen...’ ‘Vertel me wat er daarna komt.’ ‘Het proces?’ ‘Na het proces. Zeg me wat er dan met mij gebeurt.’ Het was Thornes beurt om te zuchten. Dat was het onderwerp waar Rooker het steeds weer over wilde hebben. ‘Ik heb het je al gezegd,’ zei Thorne, ‘ik heb niets te zeggen over wat er gebeurt, waar je terechtkomt, al die dingen. Er is een aparte afdeling die zich daarmee bezighoudt.’ ‘Dat weet ik, maar je moet toch een idee hebben. Ze zullen me wel een heel eind weg brengen, hè? Denk je niet? Een hele nieuwe identiteit en al die dingen.’
‘Er zijn verschillende... niveaus van getuigenbescherming. Ik kan geloof ik gerust zeggen dat jij van het hoogste niveau bent. Tenminste om te beginnen.’ Rooker leek tevreden met wat Thorne hem vertelde. ‘Mag ik een naam kiezen?’ vroeg hij. ‘Wat?’ ‘Mijn nieuwe naam, mijn nieuwe identiteit? Mag ik die kiezen?’ ‘Heb je iets bepaalds in gedachten?’ ‘Eigenlijk niet.’ Hij begon te lachen en dook in zijn shagblikje. ‘Ik wil dit niet allemaal doormaken om dan met een lullige naam komen te zitten, wel?’ Thorne voelde dat er in zijn borst iets verstrakte. De vrijpostigheid die hij aanvankelijk gezien had, zes weken tevoren in de Park Royal-gevangenis, was terug. Rooker sprak tegen hem alsof hij een kameraad was, alsof hij iemand was die hij sympathiek vond en vertrouwde, en Thorne kreeg zin om zijn armen over tafel te steken en zijn kwabbige hals dicht te knijpen. Thorne keek op zijn horloge en boog zijn hoofd naar het opnameapparaat. ‘Verhoor afgelopen om veertien uur vijfendertig.’ Hij drukte op de knop. ‘Zijn we klaar dan?’ vroeg Rooker. Thorne knikte naar de recorder. ‘We zijn klaar met dat ding.’ Hij boog zich naar voren. ‘Wat voor gevoel was het, Gordon?’ ‘Waar heb je het over?’ ‘Als je iemand doodde voor geld? Als je een opdracht uitvoerde? Je moet me vertellen hoe dat aanvoelde.’ Rooker ging door met zijn sjekkie rollen, maar langzamer, de vergeelde vingers opeens minder handig dan tevoren. ‘Wat heeft dat er nou mee te maken?’ vroeg hij. ‘We weten al dat het waaróm je niet kon schelen, dus vroeg ik me af wat wél. Gaf de uitvoering ervan je voldoening? Was je er trots op?’ Rooker gaf geen
antwoord. ‘Genóót je ervan?’ Rooker keek op en schudde resoluut zijn hoofd. ‘Je geniet ervan die job netjes te doen, meer niet. Het geld te krijgen. Als je gaat genieten van het doen zélf, als je er een of andere kick van krijgt, dan kun je het niet meer.’ Daar was Thorne het niet mee eens. De X-man genoot klaarblijkelijk van wat hij deed en hij had nog niet zoveel fouten gemaakt. ‘Wat dan wel?’ vroeg Thorne. ‘Je haakt gewoon af? Schakelt over op een soort automatische piloot?’ ‘Je concentreert je. Je geest wordt grijs... nee, niet echt grijs. Het is meer doezelig, en daar, precies in het midden, zit een lichtpunt. Het is echt scherp en helder. Koud. Je ontspant je en blijft rustig en gaat erheen. Dat is het doel en je laat je er door niets van afleiden.’ ‘Zoals schuldgevoel of medelijden?’ ‘Jij vraagt het me, dus zeg ik het je,’ zei Rooker. ‘Het is gewoon werk.’ ‘Je spreekt erover in de tegenwoordige tijd.’ Rooker stopte de gedraaide sigaret in het blikje. Hij liet het dekseltje dichtklikken. ‘Ik leef er nog steeds mee.’ ‘Een hoop mensen leven er nog steeds mee,’ zei Thorne.
Phil Hendricks gaf les aan het Royal Free-ziekenhuis en Thorne had afgesproken hem na het werk te treffen. Hij had de trein naar Hampstead genomen en ze hadden gegeten in een Chinese tent op een steenworp afstand van het ziekenhuis. Na afloop waren ze de straat overgestoken naar het dichtstbijzijnde café en hadden binnen een kwartier allebei twee grote glazen bier achterovergeslagen. Ze zeiden geen van beiden veel tot ze een beetje tot rust gekomen waren. ‘Laat je niet opjutten door die Rooker,’ zei Hendricks. ‘Hij doet verdomme net of het zo’n zen-achtige beheersing van de geest is. Hij heeft gewoon mensen
vermoord. Meer zit er niet achter.’ ‘Ik was niet in de stemming voor hem, verder niets.’ Thorne glimlachte, pakte zijn glas op. ‘Gewoon een rotdag.’ Rotdagen die voorbijkwamen, elke maand of zo. Als Thorne zonder bepaalde reden stilstond en over zichzelf nadacht. Als hij zag wat hij deed, keek naar de mensen met wie hij elk uur van zijn bestaan te maken had. Als hij, na wekenlang doorgegaan te zijn en zonder nadenken zijn werk deed, opeens getroffen werd door de stank en de grauwheid van alles. Het was alsof hij even wakker werd, alleen om te ontdekken dat het leven veel erger was dan een nachtmerrie. Thorne stelde vast dat zijn bestaan in bepaalde opzichten, als de dingen op scherp kwamen te staan, niet zoveel verschilde van dat van zijn vader. Er waren momenten dat hij zichzelf iets hoorde zeggen - spreken tegen moordenaars, tegen de slachtoffers van moordenaars - wat op zijn manier even bizar was als de dingen die zijn vader zei. ‘Zes en negen,’ zei Thorne tegen Hendricks, ‘naakt in de regen.’ Het was een vaste grap tussen die twee sinds Thorne hem had verteld wat er in Brighton gebeurd was. Ze hadden de hele week via de telefoon en voicemail smerige bingoafroepen uitgewisseld. Hendricks stond op om nog een rondje te halen. Hij greep naar zijn kruis en snoof aan zijn hand toen hij zich naar de bar keerde. ‘Twee en vier, die ruikt naar bier.’ Thorne keek om zich heen. Het was er druk, in aanmerking genomen dat het pas dinsdagavond was. Doordat het café dicht bij het ziekenhuis lag, zat het waarschijnlijk vol met medisch personeel. Thorne wist heel goed dat veel van hen ook een beetje tot rust moesten komen. Hij probeerde een andere bingoafroep te verzinnen toen er een vers glas bier voor hem op tafel neerdaalde. ‘Weet je dat het lichaam na de dood gewicht verliest?’ vroeg Hendricks.
‘Dat klinkt goed.’ Hendricks ging zitten en trok zijn stoel dichter bij de tafel. ‘Nee, serieus. Dood weeg je echt iets minder dan toen je nog rondsjouwde.’ Thorne pakte zijn glas op. ‘Klinkt een beetje radicaal, vind je niet? Over diëten gesproken...’ ‘Hou je bek, dan leer je misschien nog iets. Je raakt iets kwijt, een fractie van een gram? Gemiddeld zo’n zestien gram of iets.’ Hendricks schudde zijn hoofd en nam een slok pils. ‘De studenten die ik vandaag lesgaf keken al net zo geïnteresseerd als jij.’ ‘Ga verder dan. Hoe komt dat?’ ‘Niemand weet het eigenlijk zeker. Misschien de lucht in de longen, maar dit is de leuke kant...’ ‘O, is er ook een leuke kant?’ ‘Vroeger dacht men dat het het gewicht van de ziel was.’ De zin drong door in Thornes hoofd. Hij knikte. Wachtte om meer te horen. ‘In de achttiende eeuw hebben ze ingewikkelde weegschalen vervaardigd om doodzieke patiënten te wegen op het moment vlak vóór en vlak na de dood.’ Hendricks liet de woorden doordringen; hij genoot van zijn verhaal. ‘Dat was toen van groot belang. Proberen het gewicht van de ziel te meten die het lichaam verliet. Proberen haar te isoleren. Men zegt dat ze in Amerika begin negentienhonderd nog steeds dat soort dingen deden, en dan had je een beroemd experiment in Duitsland, vijfentwintig jaar geleden...’ Thorne stond versteld. Een eeuw of langer geleden was het gemakkelijk zo’n theorie toe te schrijven aan gekken in fantastische kledij, aan poppenkast die zich voordeed als wetenschap. Vijf-én-twíntig jaar geleden? ‘Maar in feite is het dus de lucht in de longen, niet?’ ‘Dat is het meest logisch,’ zei Hendricks. ‘Tenzij je op de ziel gokt.’
Thorne glimlachte door het schuim op zijn bier. ‘Ben je soms gaan drinken voor je klaar was met je werk?’ Zwijgend bleven ze een paar minuten doordrinken. Thorne begon zich licht in het hoofd te voelen. Hij had pas een paar glazen gehad en hij wist dat het meer door de vermoeidheid kwam dan door iets anders. Er vormden zich beelden; ze losten op en vormden zich opnieuw in Thornes hoofd. Lichamen en weegschalen. Mannen met een pruik op en een stofjas aan die grote gewichten op houten balken laadden. Die toezagen bij de doodsnood van de piepende, vaalbleke stervenden en getallen in hun aantekenboekje schreven. Met grote ogen, opgeheven van hun berekeningen in inkt en toen hoger, ver boven hun primitieve laboratorium. Thorne keek naar Hendricks. Het was aan zijn grijns en zijn afwezige blik te zien wel duidelijk dat zijn vriend weer zat te denken over nummers, rijmpjes en schuine moppen. Hampstead Heath was met de bovengrondse metro maar een paar haltes van Kentish Town West. Ze liepen naar het station toen Thornes mobieltje ging. ‘Tom...’ Thorne keek Hendricks aan. En trok zijn wenkbrauwen op. ‘Verrek, Carol, het is wel wat laat voor je, niet?’ ‘Ik weet het. Sorry. Ik kon niet slapen.’ ‘Je hebt geen telefoontjes meer gehad, wel?’ ‘Nee, niets van dat al.’ Een enorme vrachtwagen raasde langs en Thorne hoorde niet wat Chamberlain zei. Er was een stilte terwijl ze allebei wachtten tot de ander iets zei. ‘Ik belde eigenlijk gewoon om te vragen hoe het met je ging.’ ‘Met mij is alles goed, Carol.’ ‘Dat is fijn.’
‘Alles is in orde. De zaak is nog ongeveer in hetzelfde stadium als de laatste keer dat ik je sprak. Maar het komt rond.’ Hij wist natuurlijk meteen dat ze daar eigenlijk niet naar vroeg. ‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik had willen bellen.’ ‘Doe niet zo gek. Ik weet dat je het druk hebt. Luister, ik laat je met rust.’ ‘Hoe is het met Jack?’ ‘Heel goed. Het is prima, Tom...’ Hendricks wees op zijn horloge. De volgende metro kwam over een paar minuten. Thorne knikte en ging vlugger lopen. ‘Zullen we afspreken voor volgende week?’ vroeg hij. ‘Kom hierheen, dan gaan we lunchen. Ik gooi het op onkosten.’ ‘Lijkt me leuk. Dan zie ik je volgende week.’ ‘Doe voorzichtig, Carol. De groeten van Phil.’ Ze had al opgehangen. Ze gingen op een bank zitten wachten op de metro naar het westen. Aan de andere kant van de sporen slenterden drie tienerjongens doelloos heen en weer over het perron. ‘Gemiddeld zestien gram, zei je?’ Het duurde een ogenblik voor Hendricks begreep waar Thorne het over had. Hij knikte. ‘Ja.’ ‘Voor wie geldt dat? Een man van gemiddelde lengte en gewicht?’ ‘Inderdaad. Bij een vrouw van gemiddeld postuur zou het ergens in de buurt van de twaalf zijn, denk ik.’ Dus bij een kind nog minder, bedacht Thorne. Misschien acht, negen gram. Maar dat was toch onzin! Thornes hoofd begon te tollen. De ziel van een kind
zou zeker meer wegen. Pas als we ouder worden, worden we verpest. Zielloos... Acht, negen gram. De metro kwam het station in rijden. Thorne sprak door het lawaai ervan heen, evengoed tegen zichzelf als tegen wie ook. ‘Een handjevol rijst,’ zei hij. ‘God, nee... minder. Een paar korreltjes.’
21
3 november 1986
Als iemand anders me met leedvermaak bekijkt en knipoogt of iets debiels zegt als ‘binnenkort mag het’, moet ik misschien iets ingrijpends doen. Het is net of ze in feite zeggen: ‘Zo gauw je zestien bent, mag je seks hebben, weet je wel, dat is volkomen normaal.’ Ik heb zin ze bij hun polsen te pakken en te zeggen: ‘Hartelijk dank, daar had ik niet aan gedacht. Ik hoef alleen maar iemand te vinden die wanhopig genoeg is, en een grote zak, godverdomme, om over mijn hoofd te trekken.’ Waarom denken mensen dat het mij interesseert? Waarom dénken mensen van alles over mij? Ik ben al dagenlang over mijn toeren en vraag me af hoe ik pap en mam moet zeggen dat ik liever niet naar dat feestje kom dat ze zo druk aan het organiseren zijn voor morgen. Mijn eerste verjaardag sinds het herstel, sinds de laatste operatie. Net of het heel belangrijk is en ik weet dat ze alleen maar willen dat ik het leuk heb en gewone, dingen doe en ik kan het hun niet aan hun verstand brengen. Ik wil geen feestje. Ik wil geen aandacht. Het kunstmatige ervan. Als ik boos word, glimlachen ze verdomme alleen maar naar mij. Ze pikken alles van me en ik krijg zin om te gaan gillen en dingen kapot te slaan. Daar waar Ali en de anderen huisarrest krijgen om iets, word ik met fluwelen handschoentjes aangepakt. Alsof ik een en al litteken ben. Alsof ik nergens aangeraakt kan worden. Ik wil dat ze tegen me schreeuwen en me straffen. Ik wil ze zeggen dat ze de tering kunnen krijgen met hun feestje, alleen maar om ze eens één keer hun
geduld te zien verliezen en te horen zeggen dat het feestje niet doorgaat. Als ik echt lullig ga doen, kijken ze elkaar alleen maar aan, en met een blik waar ik gek van word, alsof ze dat acceptabel gedrag vinden dat vergeven moet worden. Weet je, zwarte kleren en zwarte stemming, alsof dat allemaal volkomen normaal is voor hun doodnormale, afschuwelijk mismaakte tienermeisje. Als ik hun probeer te vertellen wat ik van die verjaardag vind, weet ik dat ze denken dat ik alleen maar een trauma heb, een begrijpelijke reactie na alles wat ik heb doorgemaakt, en dat ik het niet echt méén. Ik meen het echt. Dit feestje, alleen bij de gedachte al breekt het zweet me uit en schrijnt het. Niemand heeft ook maar enig idéé. Zelfs Ali schijnt niet te snappen waar ik het over heb. Ze zegt steeds maar dat het lachen wordt, dat ik gewoon een lastig portret ben, en vraagt of er ook lekkere kerels komen. Ik weet dat pap en mam waarschijnlijk een vermogen hebben uitgegeven om de zaal te huren en de disco en alles en ik vind dat wel zo ongelooflijk lief van ze. Als ik maar een seconde dacht dat ik erdoor kon komen, zou ik niet zo’n heibel maken. Toekijken hoe mijn kameraadjes dansen, drinken en weggaan met mensen, klinkt heel leuk, maar ik weet verdomd goed wat er zou gebeuren. Ik weet dat op zeker moment iemand het woord wil voeren. Ik heb het me al weken voorgesteld, vanaf het moment dat ze het me verteld hebben. Toen ze aankondigden dat ze een feestje wilden geven en een beetje van de kook raakten toen ik zei dat ze het maar zo ver mogelijk wég moesten geven. Soms stel ik me voor dat het pap is en andere keren is het een van mijn vriendinnen, gewoonlijk Ali. De muziek houdt op en er komt gejank uit de luidsprekers als ze de microfoon van de dj pakken. Ze beginnen met die speech. Ze zeggen iets over moedig zijn en maken een paar stomme grappen en de mensen doen of ze die leuk vinden. Dan komen er die afschuwelijke paar seconden stilte die op een speech volgen. Dan beginnen ze allemaal te klappen en iedereen staart mij aan. Iedereen. Staart. En de bleke helft van mijn gezicht, de gladde kant, wordt rood tot de blos dezelfde kleur heeft als de brandvlek. De twee helften komen overeen terwijl ik
opnieuw in brand sta. Ze zingen ‘Lang zal ze leven ’ en pap en mam omhelzen elkaar en een paar kameraadjes huilen en terwijl ik in een kring van licht midden in de zaal sta kijken allemaal ze naar mij met een trek op hun gezicht alsof ik zes jaar ben. Alsof ik iets bijzonders ben...
Thorne deed het dagboek dicht, ging op zijn rag liggen en drukte het tegen zijn borst. Hij sloeg het weer open, haalde de foto eruit die hij als bladwijzer gebruikt had... Hij stelde zich haar voor als ze op een sombere novemberavond wegglipt in het donker. De muziek, een nummer van Wham, verflauwt achter haar terwijl ze wegloopt uit de zaal, van het feestje, naar de lichten van het stadscentrum. Niemand mist haar nog. Haar vriendinnen dansen, roepen naar elkaar door de muziek heen, terwijl zij klimt. De reuk van uitlaatgassen en het geklik van haar schoenen dat op de grijze betonnen trappen weerkaatst. Een bezorgde stem, de eerste zorgelijke blikken van haar vriendinnen terwijl ze op een kilometer van hen af de koude, frisse lucht in stapt. De wanhopige vloed van het zwart op haar toe. De nacht die beide kanten van haar gezicht kust terwijl ze erdoorheen tuimelt... Thorne schrok een beetje toen de telefoon ging; bij zijn plotselinge beweging schoot Elvis van de voet van het bed af. Thorne keek op de klok. Vijf voor halfvijf. Brigstocke verspilde geen tijd aan beleefdheden. ‘We krijgen rapporten van een voorval op een adres in Finchley...’
Thorne was al uit bed. ‘Waar Ryan woont,’ zei hij. ‘Precies. Er is al politie ter plaatse maar er heerst wat verwarring. Er is in elk geval één persoon gewond, maar verder weten we niet veel.’ ‘Denk je dat Zarif de X-man op Ryan af heeft gestuurd?’ ‘Jij weet net zoveel als ik, makker.’ Thorne liep snel de slaapkamer rond, raapte sokken en onderbroek op, pakte een overhemd. ‘Ben jij onderweg erheen?’ ‘Het is voor Tughan,’ zei Brigstocke. ‘Maar jij zit er veel dichterbij, dus je zult er wel eerder zijn dan hij.’ ‘Oké.’ Thorne ging de huiskamer in en zag dat Hendricks al rechtop in bed zat. Thorne zei hem wat er aan de hand was. ‘Wil je dat ik meega?’ vroeg Hendricks. Thorne was de keuken in gegaan. Hoofdschuddend kwam hij eruit terwijl hij een glas water naar binnen goot. ‘Weet je het zeker? Ik kan me in een paar tellen aankleden.’ Thorne pakte zijn jack en voelde in de zakken naar zijn sleutels. ‘Heeft geen zin. We weten nog niet precies wat er gebeurd is,’ zei hij. ‘Maar ik zou niet de moeite nemen om weer te gaan slapen als ik jou was.’
De straten waren praktisch verlaten toen Thorne op de Archway-rotonde toe reed en naar het noorden afsloeg. Hij wist dat hij te hard reed, maar voelde zich helder van geest en geconcentreerd. Hij zag de achterlichten ruim op tijd en hield bij voorbaat rekening met de weinige auto’s die uit zijstraten kwamen. Hij dacht ver vooruit.
Hij koos de route via Highgate en vermeed de weg die daar parallel aan liep, waarmee hij onder de Suicide-brug door zou komen. Die ijzeren voetbrug die sinds lang het viaduct van John Nash vervangen had - de oorspronkelijke Archway - was het geliefde springpunt voor vele gedeprimeerden uit de stad. Thorne vermeed het als hij kon; hij kon er niet onderdoor rijden zonder zich schrap te zetten voor de klap van een lichaam op het dak van de auto. Vanavond had Thorne haast, maar met de bladzijden van een dagboek met ezelsoren nog voor ogen, zou hij tot het uiterste gegaan zijn om die brug te mijden. De telefoon ging terwijl de auto op de noordelijke Rondweg door een rood licht schoot. Thorne keek naar het schermpje en zag de melding HOLLAND/MOB knipperen. ‘Ik weet het,’ zei hij. ‘Ik ben nu onderweg naar het huis van Ryan.’ Holland begon te lachen. ‘Dan zie ik je daar.’ Als de Zarifs Ryan koud gemaakt hadden, kon niemand zeggen hoe dat uit zou pakken. Thorne vermoedde dat Stephen het heft in handen zou nemen en hij leek geen man van vergeven en vergeten. Maar ja, voor zover Thorne had gezien, was Billy’s zoon en erfgenaam een en al driftbui. Hij zou eronderdoor gaan, Ryan Properties ineen laten storten, en Zarif kreeg nieuwe uitbreidingsmogelijkheden. De hele smerige bedoening kon best begonnen zijn als reactie op Ryans vastberaden binnendringen in hun gebied, maar Thorne kon niet geloven dat Memet en zijn broers zich al die ellende op de hals zouden halen als ze er geen profijt van konden hebben. Maar hoe het ook liep, er stonden hun grote veranderingen te wachten. Smerige veranderingen. Thorne was binnen een kwartier in het beschermde stadsgezicht van Finchley. Hij reed met zijn BMW hard om het plantsoen en dacht terug aan zijn ontmoeting met Billy Ryan twee weken tevoren. Hij wist niet wat hij zou aantreffen als hij in Ryans huis kwam, maar hij had zo’n vermoeden dat de hond wel een tijdje door iemand anders zou worden uitgelaten. Het was een vrijstaand huis van drie verdiepingen op een hoek van het plantsoen. Ervoor stonden twee politieauto’s geparkeerd. Een ambulance was nergens te zien.
Thorne liet zijn politielegitimatie aan de agent bij de deur zien en ging binnen. Hij keek naar het bloedspoor dat over het tapijt in de gang liep toen vóór hem een tweede geüniformeerde agent verscheen. ‘Ik ben inspecteur Thorne. Waar is de ambulance?’ ‘Hij is gekomen en leeg weer weggegaan, inspecteur. Het slachtoffer was al dood toen ze aankwamen. Dood toen ze gebeld werden, als je het mij vraagt.’ Thorne vroeg zich af of Hendricks al aangekleed was. ‘Waar?’ De agent wees naar een deur verderop aan de linkerkant. Thorne ging erheen en wilde wel dat hij handschoenen uit zijn kofferbak had gehaald. ‘Geïdentificeerd?’ ‘Ja, inspecteur. Volgens mevrouw Ryan is de dode man haar echtgenoot, William John Ryan.’ Thorne stapte behoedzaam langs de bloedvlekken die groter werden naarmate hij dichter bij de deur kwam. Die stond op een kier. Met zijn schoen duwde hij hem helemaal open. Ryan lag op de keukenvloer, dicht in een hoek, één harige arm bevlekt met rood en in een vreemde houding tegen een kast gedrukt. Zijn witte overhemd was doorweekt: donkere vlekken waren bij de schouder en onder de arm in de zij getrokken. Uit de diepe wond in zijn hals droop nog een beetje bloed; de mortel in de voegen tussen de terracotta vloertegels werd donkerroze. Daar hoefde je geen arts voor te zijn... Het drong tot Thorne door dat de agent ook bij de deur was komen staan. Hij keek naar hem en toen weer naar Billy Ryan. ‘En wat is er gebeurd?’ vroeg hij. ‘Het is een verdomd gek verhaal. Ze kwam blijkbaar gewoon binnenlopen en stak hem met een mes. Keer op keer.’ Thorne keerde zich om, verbijsterd. ‘Heeft zijn vróuw hem vermoord?’
‘Nee, inspecteur. Niet zijn vrouw.’ De man draaide zich om en knikte naar de deur waar hij uit gekomen was. ‘Die andere vrouw.’ Thorne drong zich langs hem heen en liep zonder iets te zeggen de gang door. Hij voelde de adem uit zijn longen stromen en hoorde een geruis dat luider werd in zijn hoofd, als van wespen die onder een kommetje gevangen zijn. Hij wist wat hij te zien zou krijgen. De twee agenten die op de bank zaten, stonden op, met barse blik, toen Thorne de zitkamer in kwam. De vrouw, met een handboei om de pols aan een van hen vastgekoppeld, moest wel mee opstaan. Een politievrouw aan haar andere kant keek Thorne aan en wachtte, haar ene hand strak om Alison Kelly’s elleboog. Thorne deed zijn mond open om iets te zeggen en sloot hem toen weer. Hij stond met zijn mond vol tanden. Alison keek hem een paar seconden aan. Thorne wist zeker dat ze even naar hem knikte voor ze haar hoofd boog.
APRIL
Onsterfelijke huid
22
Een paar jaar tevoren was Thorne, vroeg in de morgen op weg naar zijn huis, geschokt geweest door de aanblik van een door paarden getrokken lijkwagen die uit de mist op hem toe kwam. Hij was gestopt en had toegekeken terwijl het ding voorbijgerammeld was. De adem van de paarden had als rook voor hun zachte mond gehangen, voor hij door de zwarte veren van hun pluimen achteruit zweefde. De onvervalste spookachtigheid van dat moment kwam weer bij Thorne op, toen hij de doodgravers de kist in praktisch zo’n zelfde koets met glazen zijkanten zag schuiven. De St Pancras-begraafplaats was de grootste van Londen. Al was hij niet zo bekend als Highgate of Kensal Green en waren er minder grootse monumenten en beroemde doden, toch was het een indrukwekkende plek, met sfeer. Thorne keek toe terwijl de slippendragers de kist op hun schouders tilden en langzaam van de hoofdlaan wegliepen. Het uitgestrekte kerkhof bevond zich met de Islington-begraafplaats op de plek van de beroemde Finchley Common, eens de executieplaats van de struikrovers Dick Turpin en Jack Sheppard. Het was een ende plek, besloot Thorne, om Billy Ryan in de grond te stoppen en weg te laten rotten. De lijkwagen kon niet verder. De prachtig bijgehouden bloembedden bij de ingang van de begraafplaats hadden al vlug plaatsgemaakt voor overgroeid kreupelhout dat hier en daar praktisch ondoordringbaar was. De fraaie uitstalling van narcissen, tulpen en viooltjes had plaatsgemaakt voor brandnetels, braamstruiken en een jungle van klimop die over de ingangen van grafkamers groeiden en de stenen vleugels van de glimlachende engelen vastgrepen. ‘Pardon, meneer...’ Thorne deed een stap opzij om een van de doodgravers voorbij te laten. Hij en nog drie anderen haastten zich om hun collega’s in te halen. Ze droegen allemaal een hoop bloemen. Kruisen, kransen, boeketten met PAPA en BILLY erop. Thorne keek om en zag dat er aan de kant van de weg nog tientallen meer
werden klaargezet. Een geweldige dag voor Interflora. Thorne had, toen de stoet de hoofdpoort door was gekomen, een blik op het mededelingenbord bij de ingang geworpen. Er waren deze morgen nóg zes begrafenissen. Drie waren er voor baby’s en onder de getypte regels van het tijdschema was met de hand geen rouwbeklag geschreven. Het onder de zoden stoppen van Ryan was ontegenzeggelijk de belangrijkste gebeurtenis. De tijden waren beslist veranderd voor zover het de bende van Ryan en soortgenoten betrof. Er was nog steeds iets te verdienen in de prostitutie en het gokken, maar het grote geld zat in drugs. Het was in alle opzichten een smerige bezigheid die alleen maar smeriger was geworden sinds buitenlandse onderwereldfiguren terrein hadden opgeëist. De regeltjes werden met voeten getreden, maar al was die goede oude tijd van Gorblimey, toen je in het East End je deur open kon laten en boeven ‘alleen eigen soort doodden’, allang voorbij, bepaalde dingen veranderden niet. Ze hielden nog steeds van hun moesje en waren gek op een onvervalste ouderwetse begrafenis. Uitgedroogde sandwiches en warm bier en aloude verhalen over zich afbeulen, havermoutpap, en het trekken van tanden, tot vreugde en profijt. Het bruine mos was vochtig en veerkrachtig onder de voeten terwijl de lijkstoet onderweg was naar het midden van de begraafplaats. De menigte was wat uitgedund. Alleen naaste familie, vrienden en bepaalde politiefunctionarissen zouden om het graf staan. Thorne keek naar die mensen met wie hij het grootste deel van de dag had doorgebracht. Snikkend de ontroerende plechtigheid meemaken; langzaam in een stoet door Finchley trekken; mompelen hoe blij Billy geweest zou zijn met de opkomst. Thorne had toegekeken vanuit de binnenkant van de donkere onopvallende Rover, achter in de stoet. Hij had gekeken terwijl voetgangers het hoofd bogen of hun hoed afzetten, zonder te weten wie ze eerbied betuigden. Thorne had dat grappig gevonden. Ontzag was tenslotte heel belangrijk voor een bepaald soort zakenman.
De mannen die Billy Ryans lijk droegen, bewogen zich moeizaam over het smalle pad. Ze deden hun uiterste best om de noodzakelijke waardigheid en evenwichtigheid te behouden terwijl ze over knoestige wortels en om hellende grafstenen heen stapten. Een van hen ging twee en voor de kist uit om laaghangende takken opzij te houden. De rouwdragers volgden behoedzaam, in ganzenmars. Thorne was er niet de enige man van de politie. Tughan liep een stukje voor hem uit en ergens hing een flink aantal EGD-jongens rond. Thorne herkende ook heel wat andere gezichten. Die waren iets harder, de ogen minder levend. Hij vroeg zich af hoeveel begrafenisgangers een wapen op zak hadden, hoeveel jaar de slippendragers gezamenlijk hadden gezeten. Hij vroeg zich af of de moordenaar van Muslum en Hanya Izzigil toevallig naast hem stond. Het kwam bij Thorne op dat er, met uitzondering van de priester en die knapen met hun zwarte mutsje, waarschijnlijk geen mannen waren die geen politielegitimatie hadden óf geen strafblad. Als je goed keek, zag die priester er ook wat onbetrouwbaar uit. Ze gingen een hoek om en het pad liep breed uit naar een pas gedolven graf. Het groene doek lag helemaal rond het gat, opzichtig afstekend tegen de klei. Het was een flink stukje grond; kostbaar, met ruimte voor een end gedenkteken. Meer bloemen waren al klaargelegd, in afwachting. Er waren een paar pas gegraven graven te midden van vele die veel ouder waren; de glimmende zwarte grafstenen en de felgekleurde brokjes marmer vloekten met de verweerde steen ernaast. De grafschriften, verguld en vulgair naast de wegslijtende namen die in een andere tijd thuishoorden. Maud, Florence, Septimus... De priester begon met de dienst. ‘O God...’ Dat vatte in grote trekken samen hoe Thorne zich voelde. Hij keek naar de andere kant van het graf en zag Steve Ryan die zijn moeder stevig bij de arm hield. Ryans ogen waren bloeddoorlopen; of het van de cocaïne was of van verdriet, dat was moeilijk te zeggen. Ze wierpen Thorne een blik toe, gespannen, geladen, en onmogelijk af te lezen. Bedankt voor uw komst.
Wat moet ik nu? Wat heb je hier verdomme te maken? Wees er maar klaar voor... Thorne keek van de zoon naar de moeder. Ryans vrouw staarde zonder met haar ogen te knipperen naar de kist. Thorne had nooit het genoegen gehad. Hij herinnerde zich iets wat Tughan hem verteld had, en als de geruchten waar waren, dan hadden tal van tuinlieden en sportleraren wél dat genoegen gehad. De botox en plastic tieten hadden kennelijk hun werk gedaan en nu zou ze veel meer geld kunnen uitgeven om bekoorlijk te blijven. Toen ze opkeek, naar hem en toen hoger, naar de bomen verderop, zag Thorne dat haar ogen boven de zware make-up donker en droog waren. De priester zeurde maar voort, de tekst verzonk nu en dan in het gekras van kraaien of het donderend geluid van een overkomend vliegtuig. Thorne vroeg zich af of Billy Ryan zijn oude bokskunst bijgehouden had door op zijn tweede vrouw te oefenen, net als hij op zijn eerste had gedaan. Hij besloot dat dat heel waarschijnlijk was. Maar hoe dan ook, de rotzak had ten slotte moeten boeten voor alles wat hij Alison Kelly had aangedaan. Maar had hij echt geboet voor Jessica Clarke? Thorne keek naar de weduwe en de erfgenaam terwijl de kist in het graf werd neergelaten. Hij wist het niet zeker, maar Ryans vrouw keek alsof ze zich ervan wilde vergewissen dat hij er nooit meer uit zou komen. Stephen begon te snikken en Thorne besefte dat hij zijn moeder vasthield om zélf steun te hebben, niet andersom. Toen verschillende gewapende rovers naar voren kwamen om aarde op het deksel van de kist te gooien, besloot Thorne dat het zo’n beetje tijd werd de andere kant uit te gaan. Hij keerde zich om en liep langzaam terug langs het ruwe, smalle pad, naar de hoofdlaan. Onder het lopen las Thorne de grafzerken - onvermijdelijk, net als kijken naar een verlicht raam als je door een straat liep. Veel van die ondergrondse bewoners bleken ‘ingeslapen’, en dat trof hem zoals altijd als kinderlijk en dom. Dat er hier evenveel eufemismen waren als lijken was misschien begrijpelijk. ‘Rust
gevonden’ en ‘naar een beter oord gegaan’ klonken, dat moest Thorne bekennen, iets acceptabeler dan ‘overreden door een vrachtwagen’ of’ in een liftkoker gevallen’. En beslist beter dan: ‘Verschillende keren gestoken in de gang van zijn huis. En nog eens in de keuken.’ Thorne kwam uit in de brede laan die naar de poort van de begraafplaats liep. Bij de rouwkoets bleef hij staan om een van de paarden over zijn snuit te aaien. Er ging een rilling langs de flank van het dier voor het hinnikte en een paar drollen produceerde die op het asfalt uiteenspatten. Eén slechte herinnering goed en waarachtig uitgebannen... Terwijl Thorne terugliep langs de rij auto’s eerde hij een stel ernstig kijkende lui in zwarte jas, van wie hij wist dat veel van hen goed verkopende waargebeurde misdaadromans hadden geschreven. Het was voor hen ongetwijfeld een grote eer toezicht te houden op de dienst voor Billy. Veiligheid was, naast een gezond groepje soapsterretjes en sportlieden van het tweede garnituur, een vereiste voor de traditionele onderwereldbegrafenis. Thorne bleef staan bij een metalen container. Die zat overvol met plastic zakken, bloempotten en dode bloemen. Daartegenaan leunde iemand die hij hier echt niet verwacht had. ‘Heeft het echt zin voor u om hier te komen?’ vroeg Thorne. Ian Clarke had een grote rouwkrans van witte lelies in zijn handen. Hij droeg een spijkerbroek en een donkerblauw jasje over een bruin polohemd. Hij vond de vraag van Thorne duidelijk hoogst interessant. ‘Totaal geen zin,’ zei hij. ‘Ik ben ook naar de begrafenis van Kevin Kelly geweest. Dat was wel het minste wat ik kon doen.’ Thorne vroeg zich af of Clarke misschien iets kon weten van Ryans rol in wat er met zijn dochter gebeurd was. Hij schoof die gedachte opzij en vroeg zich toen af of hij het hem zou zeggen. Dat idee werd nog vlugger verjaagd. Als hij niet al één keer zijn mond had voorbijgepraat, dan zouden ze nu niet op de begraafplaats zijn.
Hij keek naar het poortgebouw. Een tuinman liep langzaam langs de rand van een bloembed. Zijn ene hand was bezig met een snoeischaar, de andere hield een mobieltje bij zijn oor. Toen Ian Clarke begon te spreken, was het zo zacht en met zo weinig merkbare emotie dat het een paar seconden duurde voor het tot Thorne doordrong dat hij niet in zichzelf stond te praten. Toen Thorne eenmaal begon te luisteren, begreep hij dat hij dat net zo goed wél had kunnen doen. ‘De eerste paar dagen na de verbranding, die zijn het ergst. Niet alleen... emotioneel, maar dan komt ook nog de echte schade, de gevolgschade. De ontwikkeling van de verwonding kan tien keer erger zijn dan de verbranding zelf. Wist u dat? Daar komen in feite de littekens van... Nadat het gebeurd was kon ze haar ogen of mond niet openkrijgen. Ze kon niet bijten. Het geschreeuw kwam tussen haar tanden door als een geluid dat ik nog nooit gehoord had. Als een geluid dat door haar huid, wat daarvan over was, naar buiten kwam. Die eerste paar dagen heeft ze heel wat afgeschreeuwd. Ze moest een masker dragen, een schoon masker om een aanhoudende druk op de beschadigde huid te zetten. Dat is van belang voor de uiteindelijke dikte van de littekens. Om ze soepel te houden. Meer dan een jaar droeg ze dat gruwelijke, vervloekte ding. Meer dan een jaar droeg ze het en vierentwintig uur per dag had ze er afschuw van. Nutteloos achteraf, want het paste niet goed en de schade was al aangericht. Ze moest stilliggen, ziet u, helemaal stil, hartstikke bewegingloos terwijl ze vaseline op haar gezicht smeerden, en dan dat gelei-achtige spul, en ze mocht geen spier bewegen terwijl dat hardde. Ik had haar door hen kunnen laten verdoven. Dat had ik moeten doen. Maar ik wilde niet dat ze nóg een operatie kreeg. Begrijpt u? Ze had toen al zes huidtransplantaties gehad en vijfentwintig bloedtransfusies. Een paar van de jongere artsen maakten wel grappen, u weet wel, ze zeiden dan dat Jessica meer in het ziekenhuis kwam dan zíj. Dat masker waar ik het over had, het drukmasker, dat doen ze nu allemaal met lasers, weet u. Ze scannen het gezicht met die lasers en het past altijd perfect. Geen artsen of ouders om de fout in te gaan. De behandeling van brandwonden is nu zoveel beter dan toen. Alles is vooruitgegaan. Nu gebruiken ze hogedrukzuurstoftherapie om in de eerste dagen de littekenvorming in te perken.
Verbazende dingen, nieuwe technieken, de hele tijd nieuwe ontdekkingen. Microdermabrasie, laser-huidoppervlakvernieuwing, chemisch ontvellen, noem maar op. Er zijn sites die ik in de computer thuis bij de favorieten gezet heb, weet u. Medische nieuwsgroepen, chatrooms waar je met anderen kunt praten. Op internet kun je gewoonweg alles vinden als je genoeg belangstelling hebt, of naïef genoeg bent - het is maar hoe je het ziet - en je er de tijd voor hebt. Ik ben echt een kenner van al die nieuwe ontwikkelingen. Dit is een mooie tijd om te verbranden... De transplantaties zijn nu wonderbaarlijk, echt wonderbaarlijk. Entingen van enkelvoudig vel, dat is de grote verbetering. In onze tijd gebruikten ze alleen gesplitste entingen. Snapt u wat ik zeg? Ze pakten schaafsels van verschillende gebieden en het was praktisch onmogelijk om te voorkomen dat dat samentrok. Dat het littekenweefsel zich verstrakte. Nu hebben ze kunsthuid die ze kunnen gebruiken voor tijdelijke enting. Dat is verbazend spul, weet u. Gemaakt van haaienhuid en silicium. Maar toen... hoor mij nu eens, ik praat alsof het verdomme honderd jaar geleden is... maar toen gebruikten ze entingen van lijken. Je wordt misselijk bij het woord alleen al, hè? Huid die van doden geoogst wordt. Huid van lijken. In de hals van mijn meisje. Die ligt over haar gezicht... Ze kunnen nu ook in het lab huid laten groeien. Ze kunnen hem kwéken. Huid die praktisch hetzelfde is als het vel waarin we geboren zijn. Hij is net zo dik als mensenhuid, dat is de grote stap vooruit. Ze noemen het “onsterfelijke huid”. Onsterfelijk omdat de cellen blijven doorgroeien. Altijd. Wist u dat er maar één in de natuur voorkomende menselijke cel is waarbij onsterfelijkheid normaal is? Kunt u het raden? De kankercel. Nu hebben ze onsterfelijke huid...’ Hij zweeg. Thorne deed een halve stap naar hem toe. ‘Ian...’ ‘Slechte mensen hebben littekens. Monsters en moordenaars in de film en op de televisie. Het spook van die verdomde opera, de Joker en Freddie Krueger.’ ‘Misschien zijn we van dat soort rotzooi ook losgekomen,’ zei Thorne.
Als Clarke al hoorde wat Thorne zei, wilde hij er niet op ingaan. ‘Het is of je een masker draagt dat je nooit af kunt doen,’ zei hij. ‘Dat heeft Jess in haar dagboek geschreven.’ ‘Ik heb het gelezen.’ Clarke keek op, zijn ogen helder, zijn stem opeens schor en rauw. ‘Wat ze zei over het feestje? Weet u nog wat ze de laatste dag schreef, over die speech die iemand op haar verjaardag zou afsteken? Dat wilde ik nu precies doen. Precies. Zelfs die flauwe grappen erbij...’ Thorne vond het moeilijk de man aan te blijven kijken, net als op die dag in het huis in Wandsworth. Hij liet zijn ogen langzaam naar de grond zakken. Naar beneden langs de vuisten die om de rand van de rouwkrans geklemd waren, de knokkels even wit als de bloemblaadjes die bij Clarkes voeten gevallen waren.
23
‘Volgens mij ben je een stomkop, Tom.’ ‘Proost. Dank je wel.’ ‘Volgens mij ben je een godverdomde stomkop.’ ‘Tjonge, Carol...’ De schok Chamberlain te horen vloeken - dat gebeurde niet elke dag - verzachtte op een of andere manier de opmerking zelf. Chamberlains pittige karaktermoord legde tegelijk het gesprek lam. Er kwam een dichte mist tussen hen te hangen. Na een halve minuut bierviltjes mollen en oog vermijden, hield Thorne zijn lege glas omhoog. Zonder haar blik helemaal los te maken van het achterhoofd van een vreemdeling, knikte Chamberlain. Ze schoof haar lege wijnglas over de tafel. Thorne liep naar de bar en bestelde een groot glas Guinness en een glas rode wijn. Ze zaten in de Angel in High Street in St Giles. Het café, leuk-sjofel en ouderwets, stond op of bij de plek van een herberg die een paar honderd jaar tevoren aan de route van de Newgate-gevangenis naar de galg in Tyburn had gestaan. Op de laatste tocht van de veroordeelde, die door de huidige Oxford Street liep, stonden ze bij de herberg stil voor een laatste glas. De drank werd hem gratis verstrekt; de grap was dat de klant zou betalen ‘op de terugweg’. Thorne reikte zijn briefje van tien aan, wel wetend dat hij niet veel wisselgeld zou krijgen. Gratis drank was beslist een begrip dat in een andere tijd thuishoorde, net als pokken en ronselarij. In deze tijd kon je op handen en voeten een café in kruipen terwijl je nog maar twee minuten te leven had, en als je geluk had vond je nog een kommetje gratis pinda’s op de bar. Degenen die de geschiedenis van dit café kenden, wisten natuurlijk dat de
gewoonte waarom het eens beroemd was, ook de oorsprong was van de uitdrukking die zowel kasteleins als zuipers graag gebruiken. Thorne liep terug naar de tafel en zette de glazen neer. ‘Eentje voor onderweg,’ zei hij. Chamberlain begreep waar hij het over had. Haar glimlach was tegelijk toegeeflijk en afkeurend. ‘Goed, en we weten allemaal wie er waarschijnlijk zal hangen, niet?’ Thornes gezicht was, afgezien van de schuimsnor, de onschuld zelve. ‘O ja? Ik snap niet waarom.’ Hij wist heel goed waarom, maar wilde er gewoon over bekvechten. Hij wist niet zo zeker waarom hij eigenlijk tegen Carol Chamberlain had gezegd wat hij Alison Kelly had verteld. Hij had in feite lang voor deze avond besloten het tegen Chamberlain te zeggen, het haar toe te vertrouwen. Zelfs lang voor Alison Billy Ryan had gedood. Dus kon ze het bier niet direct de schuld geven... ‘Het seksuele gedeelte, dat begrijp ik,’ zei ze. ‘Nou, goed...’ ‘Je bent tenslotte een vent.’ ‘En een wezenloze bruut, hulpeloos verslaafd aan mijn knobbel.’ Chamberlain bloosde een beetje. ‘Het zijn jouw woorden.’ Thorne moest glimlachen om haar blos. ‘Ik heb het haar niet gezegd omdat ik met haar geslapen heb,’ zei hij. ‘En waarom dán?’ Ze gaf zelf het antwoord. ‘Omdat je een stomkop bent.’ ‘Laten we daar nu niet wéér mee beginnen.’ Ze schudde haar hoofd, wanhopig, en nam een slok rode wijn. Thorne zat zich af te vragen of de dingen die Chamberlain gezien en die ze zeker gehóórd had, haar ook hadden doen blozen toen ze nog werkte. Misschien was
het gewoon een reactie die in bepaalde omstandigheden als vanzelf onderdrukt werd. Zoiets als het medelijden van een bookmaker en de braakneiging van een hoer. Ze was beslist heel wat minder wereldwijs dan ze vaak deed voorkomen. ‘Je bent kwaad omdat jij het niet was,’ zei Thorne. ‘Omdat jij er niets mee te maken had.’ ‘Ik ben kwaad om een hoop dingen.’ Het klonk niet als een uitnodiging om door te vragen of als mededeelzaamheid. Thorne hield zijn bek en wachtte om te kijken waar ze heen wilde. ‘Maar je hebt gelijk,’ zei ze. ‘Ik wist dat je nooit een rol bij de ondergang van Ryan kon spelen. Hoe je me ook tegemoetgekomen bent.’ ‘Carol, ik heb nooit...’ Ze smoorde het protest met een miniem gebaar. ‘Maar al wist ik dat ik er niet bij betrokken zou zijn, ik stelde me toch bepaalde... scenario’s voor.’ ‘Voor de dood van Ryan, bedoel je?’ ‘Niet alleen zijn dood. Ik dacht erover hem eigenhandig te doden. Daar heb ik veel over gedacht.’ Thorne trok een wenkbrauw op. ‘Hoe was dat?’ ‘Dat was geweldig.’ ‘Hoe je hem doodde, of wat voor gevoel het je gaf?’ ‘Allebei.’ ‘En de werkelijkheid is lang zo mooi niet als jij hem je voorstelde.’ Ze haalde een papieren zakdoekje uit haar mouw en veegde een wijnkring op tafel weg. ‘Het is niet de oplossing, dat Ryan dood is.’ Thorne had keer op keer over hetzelfde nagedacht. Het van alle kanten bezien.
Het in elk denkbaar licht bekeken. ‘Vind je niet dat hij geboet heeft voor zijn daden?’ Chamberlain zei niets. ‘Kijk, het recht had zijn loop kunnen hebben, en Tughan of iemand anders had geluk kunnen hebben en misschien zou Billy Ryan over vijf jaar de grote jongen in de gevangenis van Belmarsh of Parkhurst zijn geweest. Ik zeg niet per se dat het goed is wat er is gebeurd, of dat hij gekregen heeft wat hij verdient. Hoe zou ik dat verdomme kunnen in het besef... wat mijn rol hierbij was. Ik kan in mezelf niet het minste gevoel van spijt vinden dat hij dood is.’ Chamberlain keek hem aan. De vonk in haar ogen die er geweest was toen ze het over het doden van Billy Ryan had; was weg. Dat was vervangen door iets warmers, iets gedempts. ‘Ik ben er ook niet direct kapot van,’ zei ze. Thorne hief zijn glas. ‘Laten we de aanzienlijke besparing van het geld van de belastingbetaler niet vergeten, van óns geld. Of het feit dat overbetaalde advocaten eventjes langer moeten wachten op poenige auto’s en luxe vakanties.’ Chamberlain beantwoordde zijn glimlach niet. ‘Het is niet de juiste uitkomst, want nu Ryan dood is zullen we hem nooit pakken, wel? Hoe zullen we ooit weten wie Jessica in brand gestoken heeft?’ Het bier smaakte opeens beroerd in Thornes mond. Hij slikte het gauw door; het smaakte drabbig en vies terwijl het hem door de keel liep. Hij voelde het in zijn maag zakken, zwart en zwaar als de twijfel. Als schuldgevoel. ‘Waarom heb je het haar verteld, Tom?’ vroeg Chamberlain. ‘Als het niet gewoon postcoïtaal gebabbel was?’ Thorne slikte speeksel door en schudde zijn hoofd. ‘Ik heb eerlijk gezegd geen idee.’ En dat was de zuivere waarheid. ‘Behalve dat eenvoudige, sterke gevoel dat ze het moest weten.’ ‘Moest ze het weten, of moest jij het haar zeggen? Misschien leek het op dat moment hetzelfde.’ ‘Het was fijn het haar te zeggen. Ik wil niet doen of het niet zo was.’
‘En nu?’ Nú leek een eeuw weg van tóén, al was het nog geen drie weken geleden dat hij met Alison Kelly geslapen had. Tien dagen nadat ze een mes in hem had gestoken. Nú leek oneindig verward en onzeker. Tóén had alles rechttoerechtaan geleken. Tóén waren er alleen licht en schaduw geweest en een eenvoudige keus tussen een heet, hard weten en onwetendheid die er allesbehalve aangenaam uitzag en klonk. Thorne knipperde met zijn ogen voor hij Chamberlains vraag beantwoordde. Hij dacht terug aan de inscriptie in een grafsteen waar hij een paar uur tevoren bij Billy Ryans begrafenis langs was gekomen. In leven, in dood, in het donker, in het licht. We zijn allemaal onder Gods hoede. Dat moest eenvoudig zijn. Het leven was licht en de dood duisternis. Voor sommige zielen zou de situatie altijd wat gecompliceerder zijn. Je kon er niet aan twijfelen dat Ryans leven zich in het duister had afgespeeld. Erdoor en ervoor. Op het moment wist Thorne niet zo goed waar híj stond. ‘Nu? Ik wilde dat God mijn bek had dichtgehouden,’ zei hij. ‘Niet omwille van Ryan...’ ‘Maar van haar.’ ‘Ze zal een hele tijd moeten zitten.’ ‘De rechtbank zal een en ander in aanmerking moeten nemen.’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Heel lang. En ze is niet hard, weet je? Ze moet wel dénken dat ze dat is. Ze heeft het besluit genomen te doen wat ze gedaan heeft. Ze heeft voor de gevangenis gekozen.’ ‘Net als onze vriend Gordon Rooker,’ zei Chamberlain. ‘Misschien maken we die dingen niet afschrikwekkend genoeg.’ ‘Oké.’ Het was een automatische reactie die niets betekende. Alison Kelly zou het hard genoeg vinden. Chamberlain zette haar glas neer en boog zich naar voren. ‘Ze heeft gekozen
voor de gevangenis. Dat heb je zelf gezegd. Jij hebt haar het wapen niet in de hand gestopt, Tom.’ ‘In zekere zin wél.’ Hij nam een slok bier. Het smaakte niet echt beter. ‘Heeft iemand niet ooit gezegd dat kennis iets gevaarlijks is?’ Hij voelde zijn hoofd een beetje donzig worden. Hij ademde iets zwaarder. Hij dacht: Kennis is een mes... ‘Waarschijnlijk wel,’ zei Chamberlain. ‘Een of andere slimmerik.’ De wrange blik op haar gezicht, de manier waarop haar Yorkshire-accent zo goed bij de woorden paste, maakte Thorne aan het lachen. Er was een gaatje geprikt door de donkerte die om hun hoofd begon te vallen. En die de opgewektheid wegzoog die gewoonlijk tussen hen hing. ‘Hoe gaat het overigens met je cold case? De zaak van de gestoken kastelein?’ ‘Het was geen kastelein, het was op de parkeerplaats van een café en het is erger dan cold. Er hangen ijspegels aan die vervloekte zaak. Maar ik moet zeggen dat ik er niet direct mijn onverdeelde aandacht aan besteed heb.’ ‘Misschien kun je je nu wat beter concentreren.’ ‘Misschien...’ Thorne duwde zijn glas tegen haar hand. ‘Billy Ryan. Jessica Clarke. Je moet het nu loslaten.’ Langzaam werden haar ogen groot. ‘Loslaten. Goed. En de namen Bishop, Palmer en Foley betekenen niets voor je.’ Thornes hand ging naar zijn miezerige baardje en zijn gedachten naar die zaken waar Chamberlain het over had. Zaken die hun sporen op hem hadden achtergelaten. Diep gekerfd, maar nog steeds vers, nog steeds gevoelig. Hoe had een vijftienjarige het gezegd? Als een masker dat je nooit af kon doen. ‘Ik denk,’ zei hij na een tijdje, ‘dat ik je leuker vond toen je me beledigde.’
Het metrostation Tottenham Court Road kwam hun allebei goed uit. Thorne nam de noordlijn naar Kentish Town. Chamberlain kon in Oxford Circus overstappen, slechts twee haltes van Victoria Station en de laatste trein terug naar Worthing. Ze liepen langs de kerk van St Giles in the Field. Hij was gegrondvest in het begin van de twaalfde eeuw als een lazaret voor melaatsen en in het van de kerk kwamen de namen Milton, Marvell en Garrick voor. Op de begraafplaats die achter het hek van metalen spiesen lag, lagen veel mensen die de dood gevonden hadden aan de galg van Tyburn en wier laatste slok drank beduidend minder gekost had dan wat Thorne en Chamberlain net hadden uitgegeven. Ze staken bij Denmark Street de weg over en sloegen af naar Charing Cross Road. Aan de noordkant werd de skyline gedomineerd door Centre Point. Het kantoorgebouw - dat men eens fraai, en vreemder nog, hoog had gevonden - had na de bouw een tijdlang volkomen leeg gestaan en een liefdadige instelling voor daklozen had spottenderwijs de naam ervan overgenomen. Dit was extra ironisch omdat het gebouw nu uitstak boven een wijk die honderdvijftig jaar tevoren de beruchtste en meest overbevolkte sloppenwijk van Londen was geweest. The Rookery was een doolhof van smerige stegen, rattengangen en sloppen waar de armen tussen het afval woonden. Waar misdaad even alledaags was als ziekte. Waar een uitgebreid netwerk van zogenaamde ‘boevenkeukens’ en ‘lokhuizen’ het in de praktijk tot een wijk maakten waar de politie niet kwam. Thorne vertelde onder het lopen over de geschiedenis van die buurt. Hij had meer dan een eeuw gebloeid, als dat het juiste woord was, voor hij ergens midden negentiende eeuw afgebroken werd om plaats te maken voor de huidige New Oxford Street. Thorne wist niet meer precies wanneer. ‘We schijnen vaak over geschiedenis te praten,’ zei Chamberlain. Thorne begon te lachen. ‘Maar voor een deel niet zo vaag en ver weg.’ ‘Hoe denk je dat dat komt?’ Onder het lopen dacht Thorne over die vraag na. ‘Misschien omdat we denken dat we er iets van kunnen leren.’ ‘En kunnen we dat?’
‘Zeker. Ik weet niet of we al iets geleerd hébben. Ik ben er niet van overtuigd dat de dingen in feite sterk veranderd zijn.’ Chamberlain zei iets, maar haar woorden gingen verloren in het gejank van een sirene toen de politie langs hen reed, richting Leicester Square. Thorne schudde zijn hoofd. Ze wachtte tot het lawaai voorbij was voor ze het nog eens zei. ‘Dat is misschien geruststellend.’ Terwijl Thorne door ruiten van internetcafés en etalages van computerwinkels blikte, stelde hij zich onwillekeurig de straatgoten voor vol vieze troep, gezinnen die in souterrains zaten, vrouwen, gedwongen tot prostitutie en diefstal om een bestaansniveau in stand te houden dat alleen maar onmenselijk genoemd kon worden. ‘Heb je Oliver Twist gelezen?’ vroeg Thorne. Het was de ongerechtigheid van het leven in The Rookery en andere soortgelijke plekken die Dickens had beschreven, misschien een beetje romantisch, door de schepping van Billy Sykes, van Fagin en zijn bende minderjarige schurkjes. Chamberlain schudde haar hoofd. ‘Ik heb alleen de musical gezien. Schandelijk, hè?’ Het kostte Thorne een paar stappen om zijn bekentenis te doen. ‘Ik heb aan een opvoering op school meegedaan. Ik was de Geslepen Goochemerd.’ Chamberlain pakte hem bij zijn arm. ‘Nou, ik had er heel wat voor overgehad om dat te zien.’ ‘Je zou je behoorlijk bekocht gevoeld hebben.’ Thorne had zich indertijd echt wel vermaakt, met hart en ziel de jonge danser, zoals Billy Ryan geweest kon zijn. Thorne had zijn rol gespeeld, gepronkt en gek gedaan, heerlijk onbewust dat de echte mensen op wie de figuren waren gebaseerd, heel wat ergers deden dan hier en daar uit iemands zakken te jatten. ‘Ken je die liedjes nog?’ vroeg Chamberlain. Ze begon ‘Consider Yourself’ te neuriën, maar Thorne deed niet mee. ‘Ik weet nog dat ik een verfomfaaide hoge hoed had die je in kon drukken en die
dan weer opsprong. Ik weet nog dat mijn oma toen ik opkwam naar me zwaaide, de eerste avond. Ik weet nog dat ik het de hele tijd probeerde aan te leggen met een meisje uit groep acht die Nancy speelde.’ Ze kwamen de ingang van het metrostation in, liepen de trappen af en gingen naar het kaartjesloket. ‘Goed,’ zei Chamberlain, ‘dus je was toen al een hulpeloze slaaf van je knobbel.’ Terug in zijn flat ging Thorne aan de keukentafel zitten wachten tot het water kookte. Hij belde zijn vader, maar de lijn was voortdurend bezet. Hij moest er nog steeds aan wennen dat hij de woning weer voor zich alleen had. Hendricks was de week tevoren teruggegaan naar zijn eigen flat, en eerlijk gezegd miste Thorne hem in huis. Maar het was fijn om wat vrede en rust te hebben, en hij miste beslist niet de sportschoenen die over de grond slingerden en de minachtende opmerkingen over zijn verzameling platen. Na vijf minuten belde hij de centrale en vroeg hem om de lijn te controleren. Bij zijn vader lag de hoorn niet op de haak. Het was ook fijn om weer wat privacy te hebben. Al had Hendricks geen blijk gegeven van dat soort remmingen, Thorne voelde zich niet echt op zijn gemak als hij niet helemaal gekleed gezien werd door zijn vriend. Hij wist dat het stom was, of erger, maar de tocht van de douche terug naar de slaapkamer was soms een beetje gênant. Thorne ging met zijn thee naar de huiskamer. Hij zette een of ander muziekje op en nu hij toch op was, pakte hij de gehavende, beduimelde encyclopedie van Londen van de plank. The Rookery van St Giles was in 1847 gesloopt. Thorne dronk thee en luisterde naar Laura Cantrell, naar het gedruis van het verre verkeer tussen de sporen. Hij bleef zitten lezen. Terwijl de diverse koningen George waren gekomen en gegaan, terwijl de wetenschap en de revolutie de wereld onherkenbaar veranderde, hadden de ontberingen en de misdaad een ongekend hoogtepunt bereikt. De armen en zieken hadden elkaar beroofd en vermoord en hun kinderen verkocht om gin te
kopen, terwijl de wet hun min of meer de ruimte gaf. Twee eeuwen later waren er andere drugs. Het pistool was in de plaats gekomen van de knuppel en het scheermes. The Rookery werd een woonwijk genoemd. Thorne herinnerde zich wat Chamberlain had gezegd toen de sirene was opgehouden met janken. ‘Geruststellend’ was beslist niet het juiste woord.
24
‘Kom op nou,’ zei Rooker. ‘Welk beschermingsniveau krijg ik?’ Hij keek van Thorne naar Holland en weer terug. Hij zocht op hun gezicht naar een aanwijzing. Thorne en Holland keken elkaar aan; ze wilden het onderste uit de kan halen. Te beweren dat de zaak van de EGD - met name dat gedeelte dat de getuigenis van Gordon Rooker betrof - een warboel was geworden, mocht wel een grove onderschatting heten. Het idee van getuigenbescherming werd tenslotte vrij zinloos als het individu tegen wie je bescherming bood, op zijn drempel door een ex-echtgenote aan het mes was geregen. Thorne had Rooker al eens eerder uitgelegd hoe het werkte. Er waren verschillende niveaus van bescherming, die waren toegesneden op de ingeschatte dreiging. Rooker had het basisidee duidelijk begrepen en nu het geruchtencircuit van de gevangenis driftig werkte, had hij al aan de lijn gehangen vóór Ryans dood in de krant stond. Hij had geraasd en getierd en geëist te weten waar hij aan toe was. Via de daartoe strekkende kanalen was hem duidelijk gemaakt dat niemand, zo kort na de moord op Billy Ryan, zich erg druk maakte over zijn gemoedsrust. Nu, voor het eerst na Ryans dood oog in oog met Thorne, wachtte Rooker nog steeds op een antwoord. ‘Nou? Welk niveau krijg ik?’ Thorne snoof en knikte bedachtzaam. ‘Ik denk misschien een meer elementaire vermommingsmethode dan een volkomen nieuwe identiteit, en misschien een manier om alarm te slaan, mocht je je bedreigd voelen.’ ‘Zeg dat nog eens?’ Holland grijnsde. ‘Een pruik en een fluitje.’
‘Ach, barst toch, doe niet zo belachelijk.’ Ze hadden nog niet eens bedacht waar Rooker in feite heen moest. Hij zat nog steeds op de afdeling Beschermde Getuigen in Salisbury, wat nogal onzinnig leek. Hij kon teruggebracht worden naar de afdeling Kwetsbare Gedetineerden in de Park Royal-gevangenis of zelfs - had iemand geopperd - tussen de gewone gevangenen elders geplaatst worden nu Billy Ryan klaarblijkelijk geen gevaar meer voor hem vormde. Dat idee had Rooker zo in blinde paniek gebracht dat de advocaat die die informatie doorgaf, even bang was geweest voor zijn persoonlijke veiligheid. Ten slotte hadden ze, omdat ze geen snelle beslissing konden nemen, besloten hem gewoon te laten waar hij was. Daar wilde Rooker ook blijven, maar hij leek nog verre van ontspannen en niet in zijn sas. ‘Ik begrijp het niet,’ zei Holland. ‘Ik had gedacht dat je opgelucht zou zijn dat Billy Ryan onder de groene zoden lag.’ Rooker zoog op zijn tanden. ‘Onder een laag beton zou beter zijn. Ja, als ik een glas had, zou ik het heffen op Alison Kelly, dat ze een mes in zijn donder gestoken heeft - natuurlijk. Jammer dat het geen penseel was.’ ‘Dus, wat doen we hier?’ vroeg Thorne. ‘Eerlijk gezegd hebben wij wel wat beters te doen.’ ‘Hoe weten jullie dat ik geen doelwit meer ben?’ Thorne deed of hij diep nadacht. ‘Ach, ik weet het niet. Misschien omdat Billy Ryan op het St. Pancras-kerkhof de pieren aan het tellen is.’ ‘En Stephen dan?’ ‘Wat is er met hem?’ vroeg Holland. ‘Niemand weet wat hij zal doen.’ Thorne keek Holland aan. Hij moest bekennen dat Rooker gelijk had. Sinds de moord op zijn vader was er veel tijd verspild aan speculaties hoe Stephen Ryan zou reageren. ‘Misschien besluit hij wel de grote jongen uit te hangen,’ zei Rooker, ‘en vanwege zijn vader achter mij aan te gaan.’
Holland plukte aan zijn nagel. ‘Dat lijkt me niet, Gordon. Ik weet dat Steve niet de slimste is, maar zelfs hij weet dat jij zijn ouweheer niet om zeep hebt gebracht.’ Rookers ogen werden spleetjes. ‘Je weet verrekte goed wat ik bedoel, godverdomme.’ Hollands stemming sloeg meteen om. ‘Pas op wat je zegt.’ ‘Sorry. Kijk, ik denk alleen maar dat dit misschien een goed moment is om een paar losse eindjes af te werken, weet je? En ik denk dat ze de volgende keer iemand gebruiken die een beetje betrouwbaarder is dan Alun Fisher.’ ‘Ik denk echt van niet,’ zei Thorne. ‘Wij zijn niet de enigen die iets beters te doen hebben. Stephen Ryan heeft op het moment genoeg andere dingen aan zijn kop.’
De man op de motor stopte langs het trottoir en wachtte. Het verkeer eerde hem terwijl hij de motor stationair liet draaien. Zijn adem werd vluchtiger. Het was een warme dag en hij zou in zijn motorpak toch wel flink gezweet hebben, maar op de plekken waar het leer tegen zijn huid kwam, gleden de twee huiden over elkaar op een laagje zweet. Hij duwde zijn donkere vizier omhoog, een beetje maar, en haalde een paar teugen lucht binnen die allesbehalve fris was. Hij kreeg benzinedamp en de geur van teer binnen. Hij proefde het frituurvet van een schijnbaar eindeloze rij snackbars op dit gedeelte van de Seven Sisters Road. De motor, die hij pas sinds die morgen bezat, was gemakkelijk door het verkeer gegaan en hij lag flink voor op schema. Hij dacht erover om te parkeren en een cola te halen, maar hij wist dat hij dan een onnodig risico nam. Hij had een fles water in de bagagekist achterop, en nog zo het een en ander. Een eind verderop zou wel ergens een beter punt zijn om te stoppen. Misschien kon hij rond Finsbury Park lopen, een beetje tijd doden voor hij de boodschap afleverde. Dit was een belangrijke taak, de belangrijkste tot nog toe. Hij had zijn vrouw gezegd dat ze moest pakken voor een vroege zomervakantie. Alle zwemspullen
en een hoop zonnebrandcrème voor de kinderen, met een hoge factor. Hij had haar gezegd dat het een verrassing was, want hij wist dat ze helemaal over haar toeren zou raken van opwinding over het fantastische hotel dat hij op de Malediven voor hen geboekt had. Vier weken, alles verzorgd; het zou een flink gat slaan in de poet die hij voor het werk kreeg, maar er zou nog een aardig centje overblijven voor andere dingen. Ze hadden het erover gehad om te dokken om hun oudste naar kostschool te sturen. De middelbare scholen in Islington waren schandelijk slecht en naar kostschool sturen was heel wat goedkoper dan alle spullen inpakken en verhuizen. Ze zouden genoeg hebben voor minstens een jaar of drie, vier, en nog iets over hebben om het huis een beetje op te leuken. Met een serre bijvoorbeeld of verbouwing van de zolder. Hij kende een paar aannemers, mensen die hem voor een mooi prijsje zouden helpen en toch heel goed werk zouden leveren. Goed werk leveren zonder je het vel over de oren te halen. Het was eigenlijk eenvoudig. Hij dacht dat hij, door het ook zo te doen, op den duur een goede naam zou krijgen. Hij wist dat er anderen waren, een paar buitenlanders met name, die meer vroegen, maar hij geloofde dat ergens in het midden gaan zitten, op de lange duur de beste strategie was. Hij zette zijn richtingaanwijzer uit en draaide het voorwiel van de motor naar de weg. Niet de goedkoopste, maar wel een van de beste. Zo wilde hij dat ze over hem dachten. Ze wilden toch eigenlijk alleen maar geloven dat ze genoeg kregen voor wat ze betaalden, niet? Iedereen hield wel van een koopje. De claxon van een vrachtwagen loeide toen hij hem eerde. Hij reed de stroom verkeer in, versnelde en haalde hem in een paar seconden in.
Rooker stond rechtop. Misschien dacht hij dat het hem een soort autoriteit gaf. ‘We hadden een overeenkomst,’ zei hij. Thorne leunde in zijn stoel naar achter. Hij wist precies hoeveel autoriteit hij had. ‘Ik ben een politieman en als ik me niet zwaar vergis, ben jij een veroordeelde misdadiger. Dit is een gevangenis, geen herensociëteit, en ik zou nog liever je arm breken dan je een hand geven. Is dat duidelijk?’
Rooker knarsetandde. ‘Elke overeenkomst die je dacht te hebben is nog geen kloot waard,’ zei Holland. Thorne haalde zijn schouders op. ‘Het spijt me.’ Rooker sjokte de kamer door, trok zijn stoel naar achter en zakte erop neer. Hij wreef met zijn hand over witte stoppels, waarbij de losse huid onder zijn kin zachtjes heen en weer ging. ‘Ik weet een hoop,’ zei hij. ‘Over allerlei mensen. Ik heb iets verteld tegen de jongens van inspecteur Tughan, maar er zijn nog een paar dingen. Ik heb een en ander achtergehouden.’ ‘Waarvoor dat dan?’ vroeg Thorne. ‘Omdat ik niet wist of jullie wel helemaal eerlijk tegen mij waren.’ Holland begon te lachen. ‘Eerlijk tegen jóu?’ ‘Ik had toch gelijk, is het niet?’ Rooker glimlachte flauw. Met zijn tong likte hij de spuug van zijn gouden tand weg. Thorne geloofde best dat Rooker hun niet alles verteld had. Hij kon ook best geloven dat Tughan zelf wat informatie voor het team had achtergehouden. Het kon Thorne allebei geen fluit schelen. ‘Wat je al of niet verteld hebt aan de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten, die afspraak was gebaseerd op jouw hulp om Billy Ryan achter de tralies te krijgen.’ Holland viel bij. ‘Nu hij voorgoed is opgeborgen, ben je voor ons van niet veel nut meer.’ ‘Ik wil met Tughan spreken.’ ‘Je kunt spreken met wie je wilt,’ zei Thorne. ‘Ik ben het zat naar je te luisteren.’ Thorne greep achter zich naar het leren jack dat over de rugleuning van de stoel hing. Rookers hand gleed naar voren en sloeg op het gehavende metalen tafelblad. Het
was een gebaar van teleurstelling en ook van woede. ‘Ik moet vrijkomen. Ik zóú vrijkomen.’ ‘Je zult vlug genoeg vrij zijn,’ zei Holland. Rooker sprak alsof hij iets bitters in zijn mond had. Iets wat aangebrand was. ‘Nee. Niet vlug genoeg.’ ‘Ongelukkige zinswending, Holland.’ Thorne trok zijn jack aan. ‘Als jullie niks zeggen, kom ik volgende week nooit door de Beschikkingsraad. Die vuile klootzakken zullen wel zorgen dat ik in de bajes doodga.’ ‘Je komt er uiteindelijk wel uit,’ zei Holland. ‘Bedenk eens hoeveel prettiger dat zal zijn. Dingen zijn altijd leuker als je je er een tijd op verheugd hebt.’ Thorne probeerde Rooker in de ogen te kijken. De irissen, groen tegen gebroken wit, schoten heen en weer als in het nauw gedreven ratten. ‘Zeker nu je je geen zorgen hoeft te maken over Billy Ryan, die iemand betaalt om een kogel in je rug te jagen.’ ‘Nou, jullie zullen je daar zeker geen zorgen over maken,’ zei Rooker. Holland stond op. ‘Ik zou zeggen dat je nog wel tijd hebt om iets nuttigs te doen,’ zei hij. ‘Waarom haal je niet vlug een diploma? Dan kom je eruit met een paar letters achter je naam.’ Rooker vloekte zachtjes. Thorne keek toe terwijl hij het dekseltje van zijn tabaksblikje trok en er zijn vingers in stak. ‘Waarom wil je er zo verdomd graag uit, Rooker? Heb je ergens iets weggestopt?’ Rooker snauwde het antwoord zonder zijn hoofd op te tillen. ‘Dat heb ik je al verteld.’ ‘Ja, ja. Heel aandoénlijk geleuter over frisse lucht en je kleinzoon te willen zien voetballen.’
‘Krijg toch de tering, Thorne.’ ‘Je weet maar nooit, Gordon. Als jullie tweeën ongedeerd blijven, kom je misschien op tijd vrij om hem de winnende goal te zien scoren in de bekerfinale. Ook al speelt hij voor een kutploeg.’
De motorrijder zette de motor in zijn vrij, stevig tegen de trottoirband aan de overkant, en wachtte terwijl de laatste minuut verstreek. Hij probeerde zich te concentreren. Besloot een halve minuut eerder te gaan, om er rekening mee te houden dat hij wel zou moeten wachten op een gaatje in het verkeer op de late middag. Hij probeerde helder te denken. Alledaagse gedachten drongen zich op. Ze maakten de zuiver witte horizon van zijn gedachten die laatste ogenblikken wazig. Ze moesten genoeg opzij leggen voor schooluniformen. Die waren niet goedkoop als je vier, vijf stuks van alles moest kopen. Hield dat totaal verzorgde pakket op de Malediven ook drank in? Hij zou moeten bellen om daarachter te komen. Dat kon een heel verschil maken. Hij liet één auto voorbijgaan, twee auto’s, een fiets, voor hij in hoge versnelling wegreed van het trottoir en de motor in een wijde u-bocht over beide weghelften keerde. Hij stond stil voor een stomerij op twee huizen afstand van het adres waar hij moest aanbellen. Dan, binnen vijftien seconden, alles doen wat hij de laatste paar uur meer dan honderd keer in gedachten gerepeteerd had. Hij zette de motor op zijn standaard en liet de motor draaien. Hij liep vlug naar de kist achterop. Die had hij niet op slot gedaan. Hij stak zijn hand erin en haalde hem eruit, meteen toen hij hem om de met rubber bezette kolf van het pistool had gelegd, en keerde zich van de straat af. De arm zwaaide los langs zijn zij terwijl hij liep, vlug, maar niet té vlug, van de trottoirband naar de winkelpui en toen verder. Tot hij, zonder de pas in te
houden, naar rechts afsloeg, de open deur van het minitaxikantoor in. Het waren twee grote stappen naar de balie voor de man opkeek en inmiddels was het pistool op hem gericht. Een man in een leunstoel in de hoek liet zijn krant zakken en voerde een bijna feilloze vertraagde actie uit voor hij een schreeuw gaf. Hassan Zarif slaakte een kreet toen een kogel door hem heen ging en de fontein van bloed op de kalender achter hem neerkwam, wat al te dramatisch in vergelijking met het zachte gesis uit het wapen dat dit veroorzaakt had. De schutter vuurde weer en Zarif viel achterover en zakte neer achter de houten balie. Het pistool gaf een zekere terugslag, maar heel weinig. Niet meer dan zijn hand terug zou zijn getrokken als hij langs een heet oppervlak was gegaan om de temperatuur voelen. Terwijl hij verder liep nadat zijn doel uit het zicht was verdwenen, vloog de deur rechts van de balie open en de motorrijder draaide zich net om toen het pistool in Tan Zarifs hand zijn werk begon te doen. De kogel schoot door het plastic van het donkere vizier. Tegen de tijd dat de eerste ant van angst stokstijf stilstond en anderen - die heel goed wisten dat hier geen auto knalde - wegrenden, was de man in het leer met weinig lawaai op het opkrullende linoleum neergevallen. In het kantoortje hing een paar seconden lang alleen de luide knal van het pistool. De hoge klank ervan overstemde het donkere gegrom van een bus die buiten eerde, onderweg naar Turnpike Lane. Tan Zarif schreeuwde naar de man in de leunstoel die opsprong en langs hem heen holde door de deur die naar de achterkant van het kantoor leidde. Zarif stapte netjes over het lijk heen. En het was een lijk, zoveel was wel duidelijk. Het ruwe gat in het vizier en het bloed dat langs de vanbinnen beklede hals van de helm naar beneden stroomde, maakten duidelijk dat de man op de vloer van het minitaxikantoor nooit meer op zou staan. Het leek er niet toe te doen... De man die in de leunstoel gezeten had, degene die nu achter de balie stond en zich over de bebloede gestalte van Hassan Zarif boog, sloeg zijn harige handen tegen zijn oren toen Hassans jongste broer zijn pistool leegschoot in de borst van een dode.
Het eerste deel van de terugrit was heel aardig geweest. Ze waren door Wiltshire gekomen, toen snel over het platteland van Hampshire, maar met genoeg tijd om van het landschap te genieten, om te lachen om de borden naar Barton Stacey en Nether Wallop. Maar toen ze eenmaal op de M3 waren, werd het al gauw teleurstellend. Het was een van die trajecten waarop chauffeurs besloten het kalm aan te doen, voort te torren met tachtig of minder op alle drie de rijstroken. Zoals gebruikelijk zat Thorne op de rechter rijstrook flink te grommen en de mensen vóór zich te vervloeken omdat het zulke egoïstische runderen waren. Het kwam geen moment bij hem op dat hij misschien zelf ook zo iemand was. Het was al een paar weken lente en het leek al vroeg zomerweer te worden. De ventilatoren van de BMW hoestten zoveel mogelijk koude lucht op, maar zelfs met korte mouwen was het onaangenaam warm in de auto. Holland nam een flinke slok uit een fles water. ‘Nog steeds blij dat je hem gekocht hebt?’ Thorne zat zachtjes in zichzelf te zingen. Hij stak zijn hand uit en zette de eerste Highwayman-schijf wat zachter. ‘Wat zei je?’ ‘De auto.’ Holland wuifde zich theatraal koelte toe. ‘Vind je het nog steeds een goede koop?’ Thorne trok zijn schouders op, alsof het feit dat ze bijna aan de leren zittingen vastgesmolten waren, niet van belang was. ‘Toen dit model op de markt kwam, hadden auto’s nog geen luchtverversing. Dat is de prijs die je betaalt voor een klassieker.’ ‘Het verbaast me dat ze het wiel al hadden uitgevonden toen dit ding werd gebouwd.’ ‘Leuk hoor, David.’ ‘En voor de prijs die je betaalt om deze een jaar op de weg te houden, zou je een auto met airconditioning kunnen kopen.’ Thorne kwam dicht bij de achterkant van een Transit-bestelwagen en knipperde met zijn lichten. Hij sloeg met zijn hand op het stuurwiel en haalde zijn voet van
het gas toen er niet op werd gereageerd. ‘Rooker komt niet erg sympathiek over, wel?’ zei Holland. ‘Waarschijnlijk de juiste reactie, gezien het feit dat jij wetsdienaar bent en hij huurmoordenaar. Al ben ik heel wat moordenaars tegengekomen met wie ik best een paar biertjes zou kunnen drinken, en heel wat agenten die ik net zo lief tegen de grond zou slaan.’ ‘Ja, ja, maar Rooker is een stronthommel, hoe je het ook bekijkt.’ ‘Je weet toch wel dat “wetsdienaar” ironisch bedoeld is, hè?’ Holland opende zijn raampje drie centimeter en draaide er zijn gezicht naartoe. ‘Jazeker.’ ‘Rooker was toeschietelijker toen ik iets had wat hij wilde,’ zei Thorne. ‘En waarschijnlijk zal hij over mij hetzelfde zeggen.’ Thorne stuurde naar de middelste rijstrook, maar kon nog niet langs de Transit komen. De bestelwagen had een sticker achterop waarop stond: HOE RIJ IK? Thorne dacht erover het telefoonnummer te bellen dat erbij stond en dan een tijdje te vloeken tegen degene die opnam. ‘Vertel me eens iets over ze,’ zei Holland. ‘Over die moordenaars met wie je op kon schieten?’ Thorne keek in zijn achteruitkijkspiegel. Hij zag de rij auto’s die achter hem aan kronkelden. Hij zag de spanning, echt of in zijn verbeelding, rond zijn ogen. Hij dacht aan een man, Martin Palmer; een man die volgens de slot-analyse had gedood omdat hij bang was het níét te doen. Palmer had gewurgd en gestoken, en zijn laatste onhandige poging tot een soort verlossing had een tragische prijs gekost. Hij had het denken van Tom Thorne - om het niet over zijn gezicht te hebben - voorgoed veranderd. Thorne had niet met Martin Palmer ‘kunnen opschieten’. Hij had hem geminacht en uitgescholden. Maar er was ook medelijden geweest, en verdriet toen hij een glimp opving van de man die de moordenaar zo gemakkelijk geweest had kunnen zijn. Thorne was verward geweest, hij was nog steeds verward door
gevoelens die zich altijd nog lieten gelden. Door anderen die heel erg afwezig waren geweest toen hij zuurstof had zitten uitwisselen met Martin Palmer. Dan had je vorig jaar de zaak-Foley. De moordenaars met wie je op kon schieten... ‘Ik zou niet weten waar te beginnen,’ zei Thorne. ‘Dennis Nielsen was best aardig als je hem leerde kennen, en Fred West, daar kon je echt wel mee lachen. Ik weet nog, een avond, ik speelde darts met Harold Shipman. Ik noemde hem altijd Harry...’ Holland slaakte een luide, gekwelde zucht. ‘Als je zo nodig grappig moet zijn, kun je dan de muziek niet wat harder zetten?’ Ze reden door; de auto kwam nauwelijks meer dan een paar minuten achter elkaar in de hoogste versnelling. De eentonigheid ging eventjes bijna over in tragiek toen Thorne te lang naar een torenvalk keek die boven de berm vloog en hij een paar centimeter van de achterbumper van een Audi kwam. ‘Hoe is het met Sophie en de baby?’ vroeg Thorne. ‘Goed hoor.’ ‘Hoe oud is ze nu?’ ‘Bijna zeven maanden. Het lijkt wel of we ons leven een beetje terug- krijgen, weet je?’ Thorne schudde zijn hoofd. Hij had absoluut geen idee. ‘Er is iets minder paniek,’ legde Holland uit. ‘Ik bedoel, het is nog steeds verdomd beangstigend en we zijn de hele tijd doodop, maar we weten min of meer wat we doen.’ Hij zweeg en keek even naar Thorne. ‘Ik weet min of meer wat ik doe. Je moet maar eens komen kijken.’ ‘Dus je kunt er wel mee leven? Met het vaderschap? Ik weet dat je je zorgen maakte.’ Thorne dacht terug aan een gesprek dat ze vorige zomer gehad hadden. Merkwaardig genoeg op de dag dat hij de BMW gekocht had. Holland was dronken geweest en had bekend dat hij bang was. Hij had Thorne verteld dat hij
zich zorgen maakte dat hij het het kindje kwalijk zou nemen als het er was, dat Sophie hem voor het blok zou zetten: de baby of de baan. ‘Het was stom van mij,’ zei Holland. Hij keek Thorne grijnzend aan. ‘Chloe is geweldig. Ze kan verdomd lastig zijn, maar ze is hartstikke geweldig.’ ‘Ik ben blij dat het goed gaat,’ zei Thorne. ‘Om je de waarheid te zeggen, de afgelopen weken zijn geweldig geweest. Een kans om de batterijen weer op te laden, weet je? Het enige probleem is, Sophie begint eraan te wennen om mij in de buurt te hebben.’ De agenten van het team - zowel van de groep Ernstige Delicten als van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten - hadden in de ongeveer twee weken sinds de moord op Ryan veel meer tijd met hun liefje kunnen doorbrengen. De uren dat ze dienst hadden, was er een hoop istratief werk verzet, voor een groot deel van andere zaken, en heel veel tijd zaten ze uit hun neus te vreten en te wachten op iemand - met name Stephen Ryan - om de handen weer uit de mouwen te steken. Om iets te ondernemen. Het onderzoek was trager en trager gegaan - of in een chaos geraakt, het was maar hoe je het bekeek. ‘Denk je dat Stephen Ryan nog iets gaat doen?’ vroeg Holland. Thorne gromde, maar alleen omdat de Transit eindelijk aangaf naar het midden te gaan. Thorne zwenkte terug op de snelle baan en schoot langs hem heen, won een nutteloze tien meter maar genoot er toch van. Hij had er geen idee van dat vijfendertig kilometer vóór hem geüniformeerde agenten het stuk rond een minitaxikantoor in Green Lanes aan het afzetten waren. Anderen zochten naar getuigen en begonnen verklaringen op te nemen. Phil Hendricks was al op weg naar de plaats van het misdrijf terwijl een ambulance de andere richting op ging, nu zijn aanwezigheid niet vereist was. Stephen Ryan had een zet gedaan.
25
Woensdagmorgen, in de grote meldkamer. Twee dagen na de fatale schietpartij in Zarifs minitaxikantoor. Een team weer aan het werk, maar het moest nog op gang komen... ‘We hebben bericht gekregen van Immigratie,’ zei Brigstocke. ‘Ze denken dat er een paar meer uit de vrachtwagen boven water zijn gekomen. Ik zeg: “denk”, omdat de betrokken personen niet zo heel spraakzaam zijn.’ ‘Waar?’ vroeg Thorne. Brigstocke keek op het vel papier dat hij in zijn hand had. ‘Een autowasserette in Hackney. Zo’n zaak waar ze met zes man tegelijk aan je auto werken, weet je wel? Met sponzen en zeemlappen, en binnen met een stofzuiger...’ Stone knikte. ‘Vlak bij mij is er een. Binnen en buiten voor een tientje. Plus fooi.’ ‘De eigenaar wordt ondervraagd,’ zei Brigstocke. ‘Tot dusver - verrassing, verrassing - zegt hij van niets te weten. Er zal wel ergens een verband zijn met de Ryans, maar ik denk dat het weinig zal verschillen van de anderen.’ Een man en een vrouw van wie ze dachten dat ze op de gekaapte vrachtwagen hadden gezeten, waren de voorafgaande week in Tottenham aangehouden toen ze ontdekt werden terwijl ze in de keuken van een restaurant werkten. Twee andere mannen waren een paar dagen eerder gepakt bij een groothandelaar in winkelinrichting in Manor House. In beide gevallen schenen alle betrokkenen getroffen te zijn door een verbijsterende aanval van geheugenverlies. Er waren arrestaties verricht, maar geen daarvan zou leiden tot iets anders dan een uitzettingsbevel voor de illegalen en zware boetes voor de werkgevers. Er zou heel wat ambtelijk gedoe zijn voor ze erachter kwamen waar de mensen in de vrachtwagen oorspronkelijk vandaan gekomen waren, zonder dat ze iets vonden om de betrokkenen in de organisatie van Ryan óf Zarif te kunnen beschuldigen. Tughan nam het van Brigstocke over. ‘Laten we het over de schietpartij in Green
Lanes hebben. Hoe zit het met de getuigen, Sam? Is het gelukt?’ Karim schudde zijn hoofd. ‘Ik weet wel, het is moeilijk te geloven, maar we kunnen níémand vinden die íéts wil zeggen dat niet strookt met het verhaal van Memet Zarif. We hebben zelfs een paar dat heel handig een man met een bivakmuts op heeft gezien en een pistool in zijn hand, die wegliep nadat de schoten gevallen waren.’ ‘Ja, mooi,’ zei Thorne. Holland lachte knorrend. ‘Dat is dan een paar dat met Kerstmis niets tekortkomt.’ Volgens Memet Zarif en de anderen die op dat moment in het minitaxikantoor waren, was de man in motorkleding die op Hassan Zarif geschoten en hem verwond had, zelf doodgeschoten door een mysterieuze tweede schutter, die hem naar binnen gevolgd was en gevlucht na hem gedood te hebben. De politie wist dat dat kul was. Ze vermoedden dat de ‘tweede’ schutter Memet of Tan Zarif was, maar zonder wapen of getuige die dit bevestigde, kon niemand dit bewijzen. ‘Maar van één ding zijn we zeker,’ zei Tughan. Er klonk wat gelach, dat hij met ongewone goedmoedigheid aanhoorde. ‘Ik weet, ik heb de media al op de hoogte gesteld. We hebben de naam van het slachtoffer - het dode dan. Dat was Donald Jackson, drieëndertig. Een bekende medewerker van Stephen Ryan.’ Dat laatste feit was voor iedereen een verrassing. ‘Is dat, denken we, die vent die de Izzigils uit de weg heeft geruimd?’ vroeg Stone. ‘Zelfde pistool?’ Tughan deed zijn mond open, maar Thorne was hem voor. ‘Dat zou mooi zijn,’ zei hij. ‘Het is hetzelfde type pistool, meer niet. Degene die was ingehuurd om de Izzigils af te maken, was goed. Klinisch, weet je? Deze idioot heeft zich laten doden en het lukte hem niet eens iemand mee te nemen naar de andere wereld.’ Thornes stem stierf weg, hij moest ergens aan denken en was opeens geconcentreerd op de mislukte poging een onschuldig meisje van veertien te doden. Nu, twintig jaar later, had Stephen, de zoon van de verantwoordelijke man, zijn opdracht verprutst.
‘Inspecteur Thorne heeft vermoedelijk gelijk,’ zei Tughan. ‘Ze zeggen dat Jackson vrij nieuw was als huurmoordenaar. Hij heeft de opdracht aangenomen omdat hij een makker van Stephen Ryan was, omdat Ryan een andere weg wilde bewandelen dan zijn ouweheer. En volgens de mensen die wij gesproken hebben, was Jackson heel goedkoop.’ Stone snoof. ‘Als je met pinda’s betaalt, komen er apen op af.’ ‘Je zou denken dat ze altijd wel vlot betaalden voor een geschikte huurmoordenaar,’ zei Kitson. Anderen gingen in op haar sarcastische opmerking en mompelden instemmend. ‘Hebben die mensen nooit van concurrentievervalsing gehoord?’ ‘Je kunt het personeel gewoon niet krijgen.’ ‘Uiteindelijk zal hij toch moeten betalen,’ zei Thorne. ‘Wat hij gedaan heeft, wat hem niet gelukt is, daar zal hij zwaar voor moeten dokken.’ ‘Denk je dat het deksel van de pan is?’ vroeg Holland. ‘Ik denk dat Ryan diep in de buidel had moeten tasten en drie moordenaars had moeten inhuren,’ zei Thorne half spottend. ‘Eén voor elk van de broers. Hij had het degelijk moeten doen en ze alle drie moeten afmaken.’ ‘Dit zou een goed moment kunnen zijn,’ zei Tughan, ‘om aan te kondigen dat we in het kader van de gezamenlijke operatie een en ander een beetje af gaan bouwen.’ Thorne keek Tughan met grote ogen aan. Dat was toch zeker een grap! ‘Wat wil je?’ ‘We hebben resultaten geboekt, een paar succesjes, maar de leiding verwacht niet dat we er veel meer uit krijgen. We ronden het af.’ Thorne keek Brigstocke verwonderd aan. De blik die hij terugkreeg, zei hem dat er niets tegenin te brengen viel. Dit was informatie, geen discussie. ‘Billy Ryan, een van onze voornaamste doelen, is geen zorg meer, al kunnen we
dat jammer genoeg niet op ons conto schrijven. Ja, van nu af aan kunnen we weinig resultaten behalen die we niet mede aan de jongens van Immigratie of Douane en Accijnzen te danken hebben. Er zijn een paar losse eindjes die we nog af moeten werken en er komen wat arrestaties, maar ingrepen voor de afsluiting ervan zijn gewoon niet gerechtvaardigd in termen van beschikbare middelen.’ ‘Hoe kunnen we er nú uitstappen?’ vroeg Thorne. ‘Na wat er net gebeurd is?’ Tughan was zijn papieren al in zijn aktetas aan het stoppen. ‘Dat was Stephen Ryans laatste strijdkreet. Hij heeft het verknald. Het is een strijd die hij gaat verliezen en dan wordt alles weer rustig, hopelijk.’ ‘Hopelijk?’ ‘Het zal weer rustig worden.’ ‘En intussen doen we alsof onze neus bloedt. We vullen wat papieren in, pakken een paar onbenullen in de kraag en laten ze elkaar afmaken?’ Tughan keerde zich naar Brigstocke: ‘Ik wil Russell en zijn team bedanken voor hun medewerking en voor hun gastvrijheid. We hebben samen een paar goede dingen gedaan. We hebben heel wat bereikt, dat hebben we echt, en ik denk dat dat de komende weken en maanden bevestigd zal worden. Maar hoe dan ook, ik ben ervan overtuigd dat jullie blij zijn weer aan jullie eigen zaken te kunnen gaan werken.’ Hier en daar werd weinig enthousiast gelachen. ‘Straks drinken we er natuurlijk een glas op en nemen afscheid. We verdwijnen vanzelfsprekend niet meteen. Zoals ik al zei, een paar losse eindjes...’ En hij liep al naar de deur. Brigstocke schraapte zijn keel, liep een paar stappen achter Tughan aan en keerde zich toen om. Hij keek naar Thorne, Kitson en de rest van zijn ondergeschikten. ‘Straks zal ik met brigadier Karim spreken. Over een nieuwe verdeling van zaken.’ Zijn afscheidswoorden werden gesproken als door een derderangs trainer die zijn ploeg probeert op te peppen, die in de rust met zes-nul achter staat. ‘Er zijn hier nog zat ongeorganiseerde misdadigers die opgepakt
moeten worden.’ Toen Brigstocke de kamer uit was, verroerde secondelang niemand een vin. De pijnlijke stilte die volgt op een toespraak. Allengs nam het geluid toe, niet veel, en verplaatsten de lichamen zich, zodat na een paar kleine bewegingen, halve stapjes en achteloze schouderbewegingen, het ene team tot twee heel aparte werd. De agenten mengden zich per groep onder elkaar en spraken met hun eigen mensen; hun gesprekken waren beslist niet geheim, maar niet meer algemeen. De leden van team 3 van de afdeling Ernstige Delicten (West) bleven aanvankelijk stiller dan hun tegenhangers van de eenheid Ernstige Georganiseerde Delicten. Yvonne Kitson probeerde de stilte te doorbreken en tegelijk de stemming te veranderen. ‘Hoe gaat het met de filosofie, Andy? Is het Nietzsche deze week, of Jean-Paul Sartre?’ Stone probeerde uitdrukkingsloos te kijken maar zijn blos verraadde hem. ‘Wat?’ ‘Geeft niet, Andy,’ zei ze. ‘Alle kerels hebben trucjes. Alle vrouwen ook, trouwens.’ Stone trok zijn schouders op en hij glimlachte breed. ‘Het werkt.’ ‘Je moet natuurlijk wel roeien met de riemen die je hebt.’ Holland hing tegen een bureau. ‘Maar weinigen van ons vertrouwen liever op ouderwetse charme en uiterlijk.’ ‘Geld scoort niet slecht,’ zei Karim grijnzend. ‘Maar omdat ik dat niet heb, moet ik het meestal met bedelen stellen.’ ‘Bedelen werkt prima,’ zei Kitson. Holland keek naar Thorne. Die stond een meter of twee van hen af; het onbegrip kleefde nog aan zijn gezicht als een vlek. ‘En jij, inspecteur?’ vroeg Holland. ‘Ken jij trucs die je in de groep wilt gooien?’ Stone begon bij voorbaat te lachen om zijn eigen grap. ‘Ik weet zeker dat dokter
Hendricks aan wat Rohypnol kan komen als je wanhopig bent.’ Maar Thorne was al op weg naar de deur.
‘Kun je niet voor één keer iets voorspelbaars doen?’ zei Tughan. ‘Ik dacht dat je me liever zag gaan dan komen.’ Tughan stond in de deur van zijn kantoor. Brigstocke was nergens te bekennen. ‘Hoor eens, we kunnen elkaar niet luchten of zien,’ zei Thorne. ‘Nou, best. Daar liggen we geen van beiden wakker van - en ik heb een paar keer iets gezegd wat je kwaad maakte. Maar dit’ - hij wees achter zich naar de meldkamer, naar wat Tughan daar had gezegd - ‘is ongelooflijk stom. Ik weet dat jij niet echt verantwoordelijk bent voor die beslissing...’ ‘Nee, dat is zo. Maar ik sta erachter.’ ‘Het is niet aan ons te oordelen waarom. Bedoel je dat?’ ‘Niet als we iets willen bereiken.’ ‘Qua carrière, bedoel je? Of hebben we het weer over resultaten?’ ‘Kies zelf maar.’ Thorne draaide zich een beetje en leunde achteruit tegen de deurpost. Tughan en hij stonden aan weerskanten van de deur naar de tegenoverliggende gangwand te kijken. Naar een prikbord, gesierd met mededelingen van de Federatie en fotokopieën met ezelsoren waarop betekenisloze diagrammen stonden. Een folder over aids-preventie, een met de hand geschreven lijst van de laatste rugbywedstrijden van de rugbyteams van de hoofdstedelijke politie voor dit seizoen, een uitgescheurde kop uit de Standard die meldde: DODELIJKE SCHIETPARTIJEN LOPEN UIT DE HAND. Kaarten waarop diverse dingen te koop werden aangeboden: een Paul Smith-kostuum; een scooter; een tweedehands PlayStation... ‘Ik snap de timing niet,’ zei Thorne. ‘Nu - ik bedoel, net nu...’
‘Ik denk dat deze beslissing werd genomen vóór de schietpartij in het minitaxikantoor.’ ‘En die heeft niemand op een andere gedachten gebracht?’ ‘Blijkbaar niet.’ Richards, de man van de concentrische cirkels, kwam de gang door met een dossier dat in elk geval vreselijk belangrijk was. Tughan pakte het aan en zei nauwelijks iets. Thorne wachtte tot de Welshman weg was. ‘Drie weken geleden, toen we die vrachtwagenchauffeur dood hadden aangetroffen, en die twee in het bos met een kogel in hun achterhoofd, was je gloeiend. “Hier moet een eind aan komen,” zei je. Je was boos vanwege de Izzigils, vanwege Marcus Moloney. Jij zag het wel zitten, je hoeft niet te doen of het niet zo was...’ Tughan zei niets; hij drukte het dossier dat hij vasthield wat steviger tegen zijn borst. ‘Hoe besluiten die mensen wat wij gaan doen?’ vroeg Thorne. ‘Op wie we ons richten en wie we negeren? Welke geluksvogels krijgen een kans als het erop aankomt dat wij de mannen moeten grijpen die verantwoordelijk zijn voor de moord op hun echtgenoot of hun vader, en welke arme gasten kunnen evengoed een parkeerwacht vragen het uit te zoeken? Hoe formuleren die lui hun strategie? Gooien ze elke morgen met een dobbelsteen? Trekken ze een kaart?’ Tughan sprak tegen het prikbord, krabde aan een vlekje op de revers van zijn bruine pak. ‘Ze verdelen de mankracht en het geld zoals zij juist achten. Het gaat naar waar zij denken dat het nodig is, en waar ze denken dat het succes opbrengt. Het is geen raketwetenschap, Thorne.’ ‘En welke verdienstelijke zaak kwam ditmaal uit de hoed?’ ‘We veranderen lichtelijk van richting, naar zedendelicten. De leiding vereist dat we de vreemde bendes aanpakken die zich indringen. Russen, Armeniërs, Litouwers. Het begint akelig te worden en als een van die bendes weer een operatie wil uitvoeren, zijn ze geneigd de zwakke doelen te kiezen. Ze doden de meisjes...’
Thorne haalde zijn schouder sop. ‘Dus Memet Zarif en Stephen Ryan kunnen gewoon hun gang gaan.’ ‘Niemand geeft hun het kaartje VERLAAT DE GEVANGENIS.’ ‘Nu we het daar toch over hebben...’ ‘Gordon Rooker wordt begin volgende week vrijgelaten.’ Zoiets had Thorne al vermoed. ‘Mooi. De losse eindjes waar je het over had.’ ‘Rooker kan ons namen noemen; een paar behoorlijke en we grijpen ze.’ ‘Wat noem je “behoorlijke”?’ ‘Hoor eens, er komen betere resultaten, maar ook een hele hoop slechtere. Op het moment hebben we besloten het hierbij te laten.’ Zelfs Thornes sarcastisch gegrom maakte Tughan niet boos. Hij was gedurende het hele gesprek opmerkelijk kalm gebleven. ‘Jij bent een voetballiefhebber, hè? Hoe zou je je voelen als jouw club het hele kut-seizoen prachtig speelde en alles won, verdomme?’ Als Thorne een en ander had willen verhelderen, had hij Tughan kunnen vragen of hij Tottenham Hotspur ooit had zíén voetballen. Hij vroeg het niet. ‘Je neemt het me toch niet kwalijk als ik niet hier blijf om straks emotioneel afscheid te nemen?’ vroeg Thorne. ‘Het zou me verbazen als je bleef.’ Thorne duwde zich los van de deur en deed een halve stap. ‘Ik ben net als jij,’ zei Tughan. ‘Ja, echt. Ik wil ze allemaal pakken, maar soms... nee, meestal moet je tevreden zijn met een paar. En niet eens altijd de juiste figuren, bij lange na niet, maar wat doe je eraan?’ Thorne maakte zijn stap af en zette er nog meer. En dacht: Nee, niet net als ik.
Hij vond niets geschikts in Kentish Town en het ging hem nog slechter af in Highgate Village waar een hoop antiekwinkels schenen te zijn, maar verder verdomd weinig. Hij was doorgereden naar Hampstead en reed er een halfuur rond zonder een parkeerplek te vinden. Hij probeerde het maar in Archway, waar genoeg parkeergelegenheid was, maar waar verder voor hem niets te zoeken was. Nu Thorne had besloten - zonder enig idee wat hij voor een baby van zeven maanden moest meebrengen - om kleertjes te kopen, begreep hij zelf niet waarom hij doelloos ronddwaalde in een apotheek. Maar in dit geval was het geen gewone apotheek en kort nadat Thorne hem een paar maanden tevoren ontdekt had, was het zijn favoriete winkel-voor-alles geworden. Ja, je kon er shampoo kopen en een recept ophalen, maar ze verkochten er ook, om redenen die Thorne niet kon bevroeden, consumptiepakjes pinda’s die over de datum waren, motorolie, chips en andere spullen die nooit tevoren of daarna gezien werden op een plek waar je gewoonlijk heen ging voor pillen en aambeienzalf. Het was allemaal erg goedkoop, alsof de apotheker gewoon snel wat probeerde op te strijken van spullen die per abuis geleverd waren. Thorne had zich kunnen afvragen of er nergens een kruidenier was met een stel ongewenste dozen condooms of likdoornpleisters, ware het niet dat er in die buurt een aantal van dergelijke veelzijdige verkooppunten was ontstaan. Misschien konden kleine middenstanders het zich niet langer permitteren om gespecialiseerd te zijn. Misschien wilden winkeliers hun leven gewoon interessant houden. Wat de reden ook was, Thorne wist een aantal plaatsen waar de slimme koper verschillende vliegen in één klap kon slaan, ook al was het nog nooit bij hem opgekomen. Een van zijn favoriete was een winkel waar ze fruit en groente verkochten. En wol. Een andere noemde zich trots: geldwisselkantoor en comestibles. Thorne kon zich niet echt iemand voorstellen die vroeg om een punt worteltaart en voor vijftig pond aan escudo’s, en hij was ervan overtuigd dat die zaak een dekmantel was voor een of ander onguur handeltje. Hij herinnerde zich een winkeltje ginds in de buurt van Nag’s Head, waar ze eigenlijk alleen maar wat rommel hadden. De eigenaars, twee vrolijke Ierse knapen, op de vreemdste uren open, schenen geen belangstelling te hebben in het gangbare begrip ‘voorraad’ en niemand was erg verbaasd toen de zaak gesloten werd op de dag na de wapenstilstand van de IRA. Het was voor Thorne gemakkelijk om zich gebouwen en mensen anders voor te
stellen dan ze leken. Het was zijn aard en zijn ervaring. Het was ook, leuk of niet leuk, zijn werk. In de apotheek drong het eindelijk tot Thorne door dat wegwerpluiers weliswaar nuttig waren, maar dat ze het cadeaukarakter misten. Hij keek op zijn horloge. Zo meteen zouden de winkels sluiten. Na een paar woorden met de vrouw achter de toonbank, op wie hij serieus verliefd begon te worden, ging Thorne de straat weer op. Hij bleef een minuut staan, toen nog een minuut en liet de mensen langsgaan terwijl de dag ten einde liep. Niet dat Thorne grootse morele ideeën had over het dienen van die mensen. Hij beeldde zich geen seconde in dat hij - of duizend man meer zoals hij - hen echt konden beschermen. Maar hij moest zich aansluiten bij degenen die een grens trokken. Hij wist uit pijnlijke ervaring dat hij op een dag op een van hen jacht zou moeten maken. Sommigen draaiden er hun hand niet voor om om een kind kwaad te doen. Sommigen zouden verwonden, verkrachten of doden om te krijgen wat ze wilden. Dat waren statistieken, recht voor zijn raap, afschuwelijk. Maar de meesten zouden van ophouden weten. Ze zouden een grens trekken rond ongeveer dezelfde dingen als hij. Bij de meesten lag de grens bij de fiscus belazeren of met een paar borrels te veel op naar huis rijden. De meesten zouden niet verdergaan dan eens flink schelden of wat gepor voor de afwisseling. De meesten hadden een drempel van acceptabel gedrag, van pijn en woede, van afkeer van wreedheid, die ergens dicht bij de zijne lag. Thorne stond aan de kant van deze mensen. Het leven van die lieden werd elke minuut van de dag in meer of mindere mate beïnvloed door de Ryans en de Zarifs. Door degenen die de grens overgingen voor het profijt. Sommigen zouden het zelfs niet eens weten en betaalden de taxiprijs of het geld voor een hamburger zonder enig idee wiens zakken ze vulden. Wiens liquidatie ze betaalden. Sommigen zouden getroffen worden, zelf of via een geliefde, als hun bestaan op losse schroeven kwam te staan in de tijd
die nodig was om een kind aan drugs te verliezen. Ontwricht door de paar ogenblikken die het kostte om de schuldbekentenis te tekenen. De dood in gejaagd in de seconde die ertoe diende om op het verkeerde moment op de verkeerde plek te zijn. Ze werkten bij banken, op kantoren, in bussen. Ze hadden kinderen, kregen kanker en geloofden in God of de televisie. Het waren bewonderenswaardige mensen en ellendelingen, en ze verdienden niet dat hun leven verpest werd terwijl Thorne en consorten het consigne kregen zich er niet mee te bemoeien. Thorne dacht aan de vrouw in de winkel die hij aardig vond en die knaap die in de flat erboven woonde, en de man die op datzelfde moment een hond achter zich aan trok. Hij dacht terug aan de Jezus-vrouw en de onwillige beveiligingsman die haar de supermarkt uit gegooid had. Volgens mij zijn er ergere misdrijven. De levens van die mensen waren op te veel plekken door vuile handen bezoedeld... Thorne draaide zich om toen de apotheker zijn winkel uit kwam en op een knop drukte. Allebei keken ze toe hoe een versterkt metalen traliewerk met veel geraas voor deur en etalage omlaag rolde. Thorne keek weer op zijn horloge en dacht er opeens aan dat ze bij Woolworth aan de overkant wel babykleertjes verkochten. Hij wist niet meer of ze daar om halfzes of om zes uur dichtgingen.
26
Chamberlain stond in de deuropening en keek naar Jack achter het fornuis. Ze hield van haar man vanwege zijn routineuze handelingen en aandacht voor details. Hij droeg dezelfde blauwgestreepte schort, of hij nu een stoofschotel maakte of toastjes met kaas smeerde. Zijn bewegingen waren precies; de houten lepel schraapte ritmisch over de bodem van de pan. Hij betrapte haar terwijl ze naar hem keek en glimlachte. ‘Nog zo’n twintig minuten. Goed, lieverd?’ Ze knikte en liep langzaam terug naar de huiskamer. Het behangpapier kwam van English Heritage: een kopie van een negentiendeeeuws ontwerp waar ze voor hadden moeten sparen. Het tapijt was hoogpolig en vlekkeloos. Het had de kleur van rode wijn. Ze liet zich in de lekker opgeschudde kussens vallen en probeerde zich te herinneren dat dit het soort kamer was waar ze altijd van gedroomd had. Het soort kamer dat ze zich voorstelde als ze in smerige, rokerige hokjes zat om de waarheid uit moordenaars te trekken. Ze keek naar het schilderij boven de haard, de lijst met barokke krullen die netjes oud gemaakt was. Ze had het zich jaren voordien voorgesteld - of tenminste iets wat er erg op leek - toen ze naar foto’s van een slachtoffer zat te kijken. Van de lichaamsdelen vanuit allerlei hoeken. Ze trok haar kousenvoet onder zich en zei bij zichzelf dat deze muren, waar ze eerst zo haar zinnen op had gezet, niet meer zo op haar afkwamen als eerst. Wat had Thorne gezegd? Billy Ryan. Jessica Clarke. Je moet het nu loslaten. Ze probeerde het, maar haar handen waren plakkerig. Ze wist heel goed dat Ryan al vlug weinig meer zou zijn dan de naam op een metalen plaatje op een vurenhouten kist.
Ze deed haar best, maar Jessica zou haar altijd bijblijven. En de man die naar boven had staan kijken, naar haar slaapkamerraam, terwijl de vlammen over het donker van zijn gezicht dansten - die man zou, als hij het niet zelf was geweest, nooit gegrepen worden. In feite was hij al de man geworden die, al die jaren geleden, het vuur bij een blauwkatoenen rokje had gehouden. Bij ontstentenis van koude, harde feiten werden de lacunes opgevuld door de verbeelding. Die vormde heel eigen waarheden. Uit de keuken riep Jack: ‘Zullen we een fles wijn opentrekken, lieverd?’ Krijg de tering, dacht Chamberlain. ‘Verdomd,’ zei ze, ‘laten we de bloemetjes buiten zetten.’
Thorne tuurde naar het scherm; zijn ogen jeukten nadat hij een uur over internet had gesurft naar nutteloze flauwekul. Hij schreef de naam op van een acteur van wie hij nog nooit had gehoord en stak zijn hand uit naar zijn koffie. Zijn vader had gebeld terwijl hij bij Woolworth moeizaam tot een besluit probeerde te komen. ‘Ik zit in de problemen,’ zei zijn vader. ‘Wat?’ Thorne moest bezorgd gesproken hebben. Het ongeduld op het gezicht van de caissière veranderde, voor een paar seconden maar, in nieuwsgierigheid. ‘Een paar dingen voor een lijst die ik aan het opstellen ben, misschien voor een... ding. Kut. Zo’n ding dat mensen lezen, uit zo’n klotebibliotheek halen. Een boek. Andere dingen, onbenullige vragen waar ik gek van word...’ ‘Pa, kan ik je daar straks over terugbellen?’ ‘Ik heb tot vanmorgen drie uur wakker gelegen omdat ik een paar van die woorden probeerde te vinden. Ik heb een balpen naast mijn bed, weet je, om
vlug even iets op te schrijven. Je hebt het gezien toen je hier was. Weet je nog?’ Thorne zag dat de caissière op haar horloge keek. Het was al vijf minuten na sluitingstijd en er waren geen andere klanten meer in de winkel. Hij had nog steeds twee stel kleertjes in zijn hand waartussen hij niet wist te kiezen. Thorne glimlachte tegen het meisje. ‘Sorry...’ ‘Weet je nog dat je die pen gezien hebt, of niet?’ Zijn vader begon nu te schreeuwen. Het meisje knikte kort naar de babykleertjes die Thorne vasthield. Haar ogen schoten naar een boos uitziende figuur die bij de deuren stond, klaar om af te sluiten. ‘Ik kan ze het best allebei maar nemen,’ zei Thorne. Hij gaf haar de kleertjes en sprak weer tegen zijn vader. ‘Ja, ik herinner me die pen nog. Het is een mooie.’ Zijn vader snauwde door de telefoon. ‘Afgelopen nacht had ik niks aan dat ding. Ik heb een... nieuwe pen nodig. Er moet een nieuw ding in. Verrek, je weet wel, zo’n dun ding met nieuwe inkt dat je erin doet... als dat rotding leeg is...’ ‘Een vulling.’ ‘Ik moet naar een kantoorboekhandel. Er is een Rymans in de stad.’ Het meisje stak haar hand uit. Thorne legde er een biljet van twintig pond in. ‘Ik bel je zo gauw ik thuis ben, pa, goed? Ik kan later op internet kijken en alles opzoeken.’ ‘Waar ben je nu dan?’ ‘Ik ben in Woolworth.’ ‘Net als die moordenaar,’ zei zijn vader. ‘Wat?’ ‘De Woolworth-moordenaar heeft in Brooor Sutcliffe gedood. Weet je nog? Hij vermoordde de manager van een Woolworth ergens, zo komt hij aan zijn naam, en toen hij en de Ripper samen vastzaten, prikte hij die ellendeling in zijn oog. Vreemd genoeg met een pen. Met een pen, verdomme!’ ‘Pa...’
‘We hebben in 1973 bij Woolworth een fiets gehaald. Ik weet niet wie dat jaar de kerstreclame deed. Altijd grote sterren die de kerstreclame van Wooly deden, weet je: tv-sterren, komedie-acteurs en wie al niet. Altijd dezelfde slagzin. Dat is het wonder van Woolworth! Met zo’n ergerlijk melodietje erbij en alles. Ik wil wedden dat die zak van een Peter Sutcliffe dat niet zong toen de pen zijn oog in en uit ging.’ Toen begon zijn vader te zingen: ‘Dat is het wonder van Woolworth...’ Het meisje achter de toonbank had Thorne het wisselgeld bijna naar zijn hoofd gegooid. De beveiligingsman had de deur ver opengetrokken en keek vuil. Dat is het wonder van die goeie oude Wooly...’ Thorne had alleen maar geluisterd.
Hij was het jaar tevoren goedkoop aan de computer gekomen. Had hem neergezet op een tafel onder het raam in de huiskamer. Een oud model iMac, sneeuwwit toen hij hem kocht, maar nu was hij beslist groezelig. Thorne luisterde naar het zachte gezoem uit de monitor en dacht na over de binnenkant van zijn vaders hoofd. Verdwaalden de woorden ergens tussen de hersenen en de mond? Als ze metterdaad de hersenen uit kwamen, namen ze dan een verkeerde afslag? Als zijn vader het woord dat hij nodig had, in zijn hoofd hóórde, als hij het heel goed voor zijn geestesoog kon zíén, moest de frustratie ondraaglijk zijn. Thorne stelde zich zijn vader voor als een klein, machteloos mannetje dat in zijn eigen schedel woedend tekeerging. Hij stelde zich hem voor naast een tweetal enorme luidsprekers die de woorden schalden die hij niet uit kon spreken. Klein bij de verlichte letters ervan van vijftien meter hoog. Vloeken en schreeuwen en een zekere mate van openlijke gêne. Onder deze omstandigheden was dat wel het minste wat je kon verwachten. Mijn god, Thorne was verbaasd dat zijn vader niet met zijn kop tegen een muur had gebonkt, zich gebogen had om te voelen aan het grijze drab dat uit zijn hoofd lekte en geprobeerd had die ongrijpbare woorden uit de soep te vissen...
Er werd een nieuwe pagina ge. Thorne wachtte tot er een lijst op het scherm verscheen en krabbelde toen de namen neer van de tien hoogste gebouwen ter wereld. Hij zou zijn vader de volgende morgen opbellen en hem alle nutteloze informatie doorgeven waar hij om gevraagd had. ‘De leiding verwacht niet dat we er veel meer uit krijgen.’ Thorne leunde in zijn stoel naar achter, legde zijn handen om zijn koffiekop en dacht na over het team dat die avond in de Oak een feestje had. Tughan zou een toespraak gehouden hébben, veel uitgebreider dan die in zijn kantoor. Ze zouden gedronken hebben op hun successen... De arm om elkaars schouders als ze de glazen pils en malt whisky hieven en dronken op leugens. Hij stelde zich voor dat er op een andere plek andere glazen geheven werden door degenen die echt iets hadden om te vieren. Degenen die heel blij zouden zijn als ze wisten - en er was alle reden om aan te nemen dat ze het wisten - dat de politie ze voorlopig met rust zou laten. Thorne had alleen maar een beker lauwe koffie, maar hij proostte evengoed. Sómmige politiemensen... Hij stak zijn hand uit om de computer af te zetten, maar bedacht zich. Hij typte ‘onsterfelijke huid’ in de zoekmachine en wachtte. Na een tijdje verscheen er een site met alle bijzonderheden waar Ian Clarke hem over had verteld. Het scherm stond propvol informatie, dicht op elkaar, niet gemakkelijk te lezen. Thornes ogen vielen dicht en hij droomde een paar minuten, langer niet, over gaten in de huid die dichtgroeiden. Over littekens die verdwenen als woorden, geschreven in het zand en over rimpels, in de huid getekend, die wegtrokken; de X vervangen door gladde, nieuwe huid die naar baby’s rook. Toen hij wakker schrok, stond het scherm op tilt. Hij vloekte een paar seconden tegen de computer en trok de stekker eruit. En ging naar bed.
27
De auto met Memet en Hassan Zarif trok op van de stoplichten bij het station Stoke Newington en versnelde op de Stamford Hill Road. Thorne, die in de vierde auto achter hen reed, wist nog niet precies waar de broers heen gingen. Ze reden globaal in de richting van het restaurant en het minitaxikantoor, maar niet via de route die Thorne genomen zou hebben. Ze zaten iets te ver naar het zuiden. Thorne haalde het stoplicht net voor het op rood sprong. Hij zette de soundtrack bij ‘O Brother Where Art Thou?’ harder en leunde achteruit. Waar de Zarifs ook heen gingen, hij ging met ze mee. Hij had eerst het minitaxikantoor geprobeerd, maar daar was geen van de broers in de buurt. Dezelfde norse figuur dat hij bij zijn eerste bezoek hier had aangetroffen, had zijn hoofd geschud en Thorne uitgenodigd het pand te doorzoeken. De man had zijn schouders opgetrokken en luidruchtig zijn neus opgehaald toen Thorne zich had omgekeerd en weer de deur uit was gelopen. Buiten had Thorne even staan denken waar hij nu heen zou gaan. Een mooie zwarte Omega stopte en een van Zarifs chauffeurs had gevraagd of hij een gratis ritje wilde. Thorne schudde zijn hoofd zonder de chauffeur nog aan te kijken. Nu hij zijn besluit genomen had, liep hij recht naar zijn auto. Toen Thorne langs het restaurant reed en door de ruiten naar binnen keek, zag hij Arkan Zarif en zijn vrouw in het schemerige licht rondlopen en de tafels dekken voor de lunch. De auto’s staken aan het eind van het Finsbury Park de Seven Sisters Road over en reden weer in noordelijke richting. De BMW van Memet Zarif was wat nieuwer dan de zijne en nu, nu Thorne niet meer dan vijftien meter achter hen zat, vroeg hij zich af of de inzittenden wisten dat ze gevolgd werden. Zijn auto was vrij opvallend - qua vorm en kleur - en als ze wisten waar hij woonde, zouden ze ook wel weten waarin hij reed. Thorne besloot dat het niet echt veel verschil maakte. Vroeg of laat zouden ze
ergens stoppen en hij wilde alleen maar een kort gesprekje. Nadat hij van het minitaxikantoor vertrokken was, was hij drie kilometer naar het oosten gereden, naar het huisadres van Memet Zarif. Het was een huis van twee onder één kap dat er gewoontjes uitzag, met uitzicht over de Lea tot aan de Walthamstow-moerassen daarachter. Er waren een hoop chiquere huizen in de buurt, maar Thorne vermoedde dat Zarif op een andere plek nóg een onderkomen bezat, waar ze niet van wisten. Thorne had veertig minuten met een krant staan hannesen en toen de voordeur eindelijk openging, gezien dat Hassan Zarif eruit kwam. Hij had zijn arm in een mitella, het gevolg van de kogel die zijn sleutelbeen had verbrijzeld. Terwijl Hassan op de oprit bij de auto had staan wachten, was zijn oudste broer verschenen en met hem op de drempel zijn vrouw en kind. Memet kuste zijn gezin ten afscheid en Thorne was teruggelopen naar de zijstraat waar hij zijn auto had neergezet. Toen de blauwe BMW hem een paar minuten later had geeerd, was Thorne op zijn gemak weggereden en had zich in de stroom auto’s achter hem gevoegd. Ze reden door het drukke verkeer Stroud Green in en zakten toen af naar de ietwat beter geconserveerde omgeving van Crouch End. Dat was een buurt die populair was bij de creatieve jongens voor wie Highgate en Hampstead net iets te duur waren. Hoewel er geen metrostation was, waren de huizenprijzen er de afgelopen jaren hemelhoog gestegen en het stikte er van de trendy restaurants en bars. De meerderheid van de welgestelde kopers negeerden de niet zo exclusieve zaken: de pornowinkel, de buurtkroeg, de massagesalon... De hoofdweg splitste zich naar links en rechts van de klokkentoren en Thorne zag hoe Zarif de rechtse tak nam en toen recht over een dubbele gele streep reed. Thorne reed langs terwijl Hassan en Memet uit de auto stapten, die een zijstraat in reed terwijl zij over het trottoir op een deur toe liepen. Als het donker was, knipperde het bord in de etalage rood. Om halftwaalf in de morgen stond er SAUNA, vuil. Het meisje van de receptie zelf zag er waarschijnlijk wat beter uit nu het daglicht weg was; een beetje minder flets en chagrijnig. De glimlach die ze opzette toen Thorne de deur door kwam, werd meteen een vuile blik toen hij zijn politielegitimatie liet zien. ‘O, krijg nou wat,’ zei ze.
‘Toch geen druiper, hoop ik?’ Thorne liep naar de deur in de verre hoek en bewoog zijn hoofd heen en weer. ‘Ik heb een beetje pijn in mijn nek,’ zei hij. ‘Heb je hier iemand die iets tegen stijfheid kan doen?’ ‘Sorry, dat ik niet stik van de lach.’ Thorne greep naar de deurknop. Het meisje was te lui of te bang of zat te diep in haar tijdschrift om het hem te verhinderen. Het vertrek achter de deur was kennelijk bedoeld als salon, maar was niet duur ingericht. Thorne dacht dat dat de meeste klanten niet zoveel kon schelen, want het oog zou al vlug van het veelkleurige tapijt getrokken worden naar de pornografische handelingen die op het grote tv-scherm te zien waren. Op dit moment was een blondje in een panty bezig aan een enthousiast partijtje fellatio. De gepermanente fokstier die de behandeling kreeg, zijn ogen strak gesloten, leek heel dankbaar. Hassan Zarif zat in een fluwelen leunstoel met zijn zij naar de deur. Een rode badjas stond van boven wijd open en zijn ene goede arm gebruikte hij om de Daily Mirror door te bladeren. Toen hij opkeek en zag dat hij gezelschap had, uitte hij een kreetje, ergens tussen gegrom en gekerm in. ‘Wat zonde,’ zei Thorne die naar de mitella knikte. ‘Je zou je tegelijk kunnen aftrekken én de krant lezen als je niet op je had laten schieten.’ Zarif zat slecht op zijn gemak te draaien in zijn stoel, gevangen tussen de wens om op te staan en de behoefte zijn erectie verborgen te houden. ‘Blijf zitten,’ zei Thorne. Het kostte Zarif niet te veel tijd om zijn houding te hervinden. Hij sloeg zijn benen over elkaar en trok de badjas van boven dicht. ‘Als je hier bent gekomen voor een vrije rit, dan zal ik zien wat ik doen kan,’ zei hij. ‘Ik weet bijna zeker dat politiemensen hier een vip-behandeling krijgen.’ Thorne liep langzaam de deur door. Hij pakte een afstandsbediening van een tafel met een glazen blad en klikte de tv uit. ‘Sorry, maar dat geslurp verstoort de concentratie.’ ‘Ik neem aan dat je iets wilt?’
‘Dit hier is van jullie, niet?’ ‘Wat zeg je?’ Thorne spreidde zijn armen. ‘Is deze zaak een onderdeel van het imperium van de gebroeders Zarif?’ Zarif glimlachte. ‘Nee. Deze zaak is van een kennis, maar we overwegen wel in dergelijke bedrijven te investeren.’ ‘Mooi. En wat doe je nu? Onderzoek?’ ‘Dit is precies wat het lijkt. Ik denk niet dat je me er daadwerkelijk voor kunt arresteren, maar probeer het maar. Ik vind het wel leuk als je voor aap komt te staan.’ Thorne knikte langzaam. ‘Hoe leuk zou je het vinden als ik naar je toe kwam en je andere arm brak? Hoe leuk zou je het vinden dat anderen een tijdje je reet moesten afvegen?’ Zarif stak zijn opvallende kin naar voren en wees naar het plafond. Thorne keek op naar de kleine camera die hoog boven een stuk losgeraakt structuurbehang was bevestigd. ‘Je zou verbaasd staan hoe vlug een videoband uit een opslag van bewijsmateriaal verdwenen kan zijn,’ zei Thorne. Hij liep naar de zuilengang aan de andere kant van de kamer, leunde tegen een plastic zuil en stak zijn hoofd de gang in. Links van hem lagen meerdere kamers - ‘suites’, zoals op een poster in de receptie stond - aan een gang met tapijt. Thorne kwam de zitkamer weer in en keek Hassan aan. Hij dacht dat hij de drie broers redelijk door had. Tan, de jongste, was de harde jongen, de man met de korte lont. Hassan was de man die zakelijke plannen maakte en verzon waar het geld verstopt moest worden. Maar hen wilde Thorne geen van beiden spreken. Hij wees naar de zuilengang. ‘Is je grote broer hierachter?’ ‘Ik veronderstel dat je ons hier gevolgd bent, dus dat weet je wel.’ ‘Jij zit hier te wachten op een slordige tweede beurt, klopt dat?’
Zarif zei niets, maar zijn kaakbeen bewoog onder de huid waar hij zijn tanden op elkaar klemde. ‘Veronderstel je dat?’ vroeg Thorne. ‘Dus jullie hebben me niet gezíén? Dat is goed nieuws. Het is lang geleden dat ik iemand geschaduwd heb en ik dacht dat ik het verleerd was.’ Voor Thorne de zuilengang in ging, pakte hij de afstandsbediening en zette de film weer aan. De blonde vrouw ging door met haar voorstelling. ‘Dat is een klassieker,’ zei Thorne. ‘Maak je geen zorgen, ik zal je niet zeggen hoe het afloopt, voor het geval je hem nog niet gezien hebt.’
Rooker draaide de telefoonkaart in zijn hand om en om terwijl hij op zijn beurt wachtte om op te bellen. Hij had een aardig tegoed over, dat hij nu wel nooit meer op zou kunnen maken. Naar telefoonkaarten was in de gevangenis altijd veel vraag; voor mensen die iemand konden opbellen waren ze net zoveel waard als geld. Voor hij vertrok zou hij hem ruilen tegen een paar sigaretten. Hij had wat meer gesprekken gevoerd dan hij de laatste maanden gewend was, maar daarvóór waren er maar weinig mensen geweest die hij had willen spreken. En nog minder die met hém wilden spreken. De man vóór hem vloekte en gooide de hoorn op de haak. Rooker vermeed hem aan te kijken toen hij naar voren stapte voor zijn beurt. Hij stak de kaart in de gleuf en drukte het nummer. Toen er eindelijk werd opgenomen, was het antwoord kort en zakelijk. ‘Ik ben het,’ zei Rooker. ‘Ik heb het druk. Vlug dan.’ ‘Je weet dat ik er over een paar dagen uit kom?’ De man aan de andere kant van de lijn zei niets en wachtte tot Rooker uitleg gaf.
‘Ik ga maar even na, weet je, voor de zekerheid, dat we nog een overeenkomst hebben...’ Er klonk een grommend lachje. ‘Er is wel het een en ander veranderd.’ ‘Dat is zo, en wie heeft daar baat bij? Je zit nu goed in de slappe was, hè?’ ‘Dat hopen we maar.’ ‘Ach, natuurlijk. De concurrentie is uit de weg, niet?’ Rooker schraapte zijn keel, deed zijn best om gewoon te doen, kameraadschappelijk. ‘Luister. Ik word overgeplaatst. Ik weet nog niet waarheen, maar als ik het weet, geef ik het je door.’ Er kwam een tijd geen antwoord. Rooker hoorde stemmen op de achtergrond. De man die hij aan de lijn had, sprak met iemand anders en kwam toen terug aan de telefoon. ‘Dat is mooi. Ik hoop dat het allemaal goed gaat.’ ‘Wacht even, ik wil weten of je me bescherming garandeert.’ ‘Tegen wie?’ ‘Tegen wie ook...’ Rooker probeerde zijn woede te onderdrukken. Dit was verdomme hetzelfde gesprek als hij met Thorne gehad had. Niet te geloven... ‘Maak je geen zorgen. We hadden een overeenkomst, zoals je zegt.’ ‘Goed, mooi.’ Rooker zag zijn eigen grijns, een vertekende weerspiegeling in de gehavende metalen plaat boven de telefoon. ‘Dus je maakte net maar een grapje?’ ‘Gewoon een grapje.’ ‘Ik bedoel, er kan toch van alles gebeuren, niet? De afspraak was dat jij voor me zou zorgen. Dat jij stappen zou ondernemen...’ ‘Die garantie heb je.’ Rookers stem werd als van staal. ‘Als me iets overkomt...’
Het klonk ook door in de stem van de man aan de andere kant van de lijn. In de woorden die hij herhaalde voor hij ophing. ‘Die garantie heb je.’
Wat in de receptie beschreven werd als de ‘vip-suite’ was niet veel meer dan een extra grote badkamer met in één hoek een bank. De wanden waren gelambriseerd met glad, oranje grenenhout waar water langs droop. Rode badjassen hingen aan haken en een roze plastic bubbelbad nam het grootste deel van de beschikbare ruimte in. De aan de wand bevestigde tv, die waarschijnlijk dezelfde film moest vertonen als in de zitkamer te zien was, was uitgeschakeld. Memet Zarif had geen behoefte aan die visuele prikkeling. Waar het echt om ging, dat werd enthousiast verschaft door de vrouw die bij hem in bad zat, maar omdat ze geen aqualong had, zorgde ze niet voor orale, maar voor manuele ontspanning. De vrouw, van wie de vergrote borsten als boeien in het water dobberden, hield meteen op toen ze Thorne zag. Memet Zarif greep naar haar pols en trok haar hand weer onder water. Hij sprak tegen haar maar verloor Thorne geen moment uit het oog. ‘Doorgaan.’ Een paar trage seconden deed er niemand iets, maar eindelijk rukte de vrouw, onder gespetter, haar hand los en klom eruit. Druipend liep ze tot achter Zarif en trok een badjas aan; haar gebrek aan schroom was even duidelijk als haar littekens en zwangerschapsstrepen. Ze stak haar voeten in sandalen en keek Zarif weer aan. Moet ik iemand roepen?’ Zarif schudde zijn hoofd, zorgeloos. De vrouw keek Thorne aan alsof ze schatte hoe dik een stok moest zijn om hem van de zool van haar sandaal te schrapen. ‘Ben ik een agent of een ingehuurde schurk?’ vroeg Thorne. ‘Of allebei? Ik weet dat dat moeilijk te bepalen is.’ Hij knikte naar Zarif. ‘Je vriend hier helpt me met
mijn onderzoek, dus je kunt maar beter weggaan en je handen wassen.’ De vrouw trok de klem uit haar haar en schudde het los terwijl ze de kamer door ging. Ze bleef even staan om Thorne iets toe te sissen voor ze de gang op ging. ‘Rukker!’ ‘Dat moet jij zeggen,’ zei hij. Toen Thorne weer keek, was Hassan onder water verdwenen. Thorne wachtte, keek toe toen zijn kalende hoofd omhoogkwam en het water afschudde als een hond. ‘Sorry dat ik je stoor.’ ‘Ze had gelijk,’ zei Zarif. ‘Je bént een rukker.’ Door zijn accent klonk het veel erger dan toen de vrouw het zei. ‘Ik dacht alleen maar dat je graag wilde weten dat we nog een paar van die verdwenen dvd-spelers gevonden hebben,’ zei Thorne. Zarif glimlachte als een boer die kiespijn heeft. ‘Mooi gedaan.’ ‘Ze duiken overal op. Deze werkten in keukens en bij een autowasserette. Misschien komen we er op een dag achter waar ze vandaan zijn/ Wat denk je?’ ‘Succes...’ ‘Waar is Tan trouwens?’ Zarif veegde het water uit zijn ogen en gromde dat hij het niet verstond. ‘Nou Hassan zit als een brave jongen op zijn beurt te wachten, en ik weet hoe jullie drieën aan elkaar gehecht zijn, dus vroeg ik me af waar de benjamin heen was.’ ‘Mijn broer is op vakantie.’ ‘O, goed.’ Dus Tan was vrijwel zeker degene die zes kogels in Donald Jackson gepompt had. Dat verbaasde Thorne nauwelijks. ‘Een plotselinge drang om weg te gaan, zeker. Als je rondkijkt kun je heel goede last-minutevluchten vinden.’
‘Hij was van zijn stuk na wat er gebeurd was. Na die schietpartij.’ ‘Ik snap wel dat het voor jullie allemaal heel traumatisch was.’ Zarifs gezicht werd opeens somber. ‘Hassan werd bijna gedood. Midden op de dag wandelt er iemand binnen met een pistool.’ ‘Ik weet het. Niet erg sportief, wel? Dank de hemel voor die mysterieuze tweede overvaller. Weet je wel zeker dat het een overvaller was? Kan het niet Batman of Wonder Woman geweest zijn?’ Zarif zei niets. Hij bewoog zijn armen heen en weer door het water. Het was gedaan met de grappenmakerij. De plastic tegels piepten onder Thornes schoenen toen hij een stap naar het bubbelbad deed. ‘Dit wil ik je zeggen. Ik vind Stephen Ryan een schoft en op jou ben ik al niet méér gesteld. Ja, als Ryan nu bij je in bad zat, zou ik de eerste zijn om er een straalkacheltje in te gooien.’ ‘Wil je me bang maken?’ ‘Ik wil dat je luistert. Er komt geen vergeldingsactie voor wat er in het minitaxikantoor gebeurd is, begrijp je? Het is voorbij. Jullie kunnen je pistolen nu opbergen.’ ‘Je weet niet waar je het over hebt.’ ‘Het kan me niet schelen wat jullie strategie is. Het kan me geen bal schelen als er elders acties worden ondernomen, of middelen worden herverdeeld, of zelfs als jullie klootzakken ons allemaal het plezier doen elkaar af te maken. Ik zeg je alleen dit. Als er weer lijken opduiken, als de zwager van de beste kameraad van de tante van de neef van Stephen Ryan zijn enkel maar verzwikt, dan krijg je een geweldig gedonder met mij. Wat het officiële standpunt hierin ook is, ik hou jullie in de gaten.’ Er klonk vermaak in Zarifs stem, maar ook echte verwarring. ‘Waarom vat je dat alles zo... persoonlijk op?’ Opeens was Thorne innerlijk hulpeloos; de kleine, onmachtige figuur zoals hij zich zijn vader voorstelde. De woorden die hij wilde zeggen waren groots,
oorverdovend. Ze waren gemaakt om te worden gebruld of geschreeuwd. Om opgezogen te worden en uitgespuugd als krachtig vergif. Maar Thorne hoorde ze uit zijn mond komen als veredeld gemompel, onzeker, nukkig. Net als de slagen in de lucht van een schooljongen die terugdeinst. ‘Omdat jij niet ophoudt waar andere mensen dat wél doen,’ zei hij. Hij keek naar de vloer terwijl hij sprak. Zweet prikte in zijn ogen. Hij keek naar de strook smerige mastiek waar de tegels tegen de voet van het bad kwamen. ‘Omdat je geen grens kent.’ Er volgde een hele tijd van zwijgen, van stilte, voor Memet Zarif zich aan de rand van het bad omhoogtrok. Water stond in dikke druppels op zijn ronde schouders. Het liep door zijn donkere haar en bleef in de plooien van zijn borst en buik hangen. ‘Ik zal praten met een paar mensen met invloed in de gemeenschap.’ ‘Begin nu niet met dat gelul over “steunpilaren van de gemeenschap”.’ Thorne mompelde niet meer. ‘Daar heb ik in dat hotel genoeg van gehoord.’ ‘Mijn familie heeft alles gedaan wat hun gevraagd werd.’ ‘Weet mevrouw Zarif overigens van dit handwerk in lunchtijd?’ ‘Je begint wel heel wanhopig te doen.’ ‘Wat er maar nodig is...’ Zarif zat uit te druipen. ‘Vertel me over wat je dóét,’ zei Thorne. ‘Hier en nu, kom op. Vertel me over het moorden, en de kick of wat je ook krijgt van de beheersing van het bestaan van mensen. Het kan niet alleen maar het geld zijn.’ Thorne zweeg terwijl Zarif overeind kwam. Hij stond op en keek Thorne aan met een houding van minachting, een vreemde agressie in zijn naaktheid. ‘Er is hier niemand voor wie je het hoeft te verbergen, wel?’ zei Thorne. Het water koelde af maar de kleine ruimte leek elke minuut heter te worden. ‘We zijn maar met zijn tweeën. Ik schrijf niets op, mijn geheugen is niet meer wat het
geweest is en ik heb geen bandrecordertje in mijn zak, dus het blijft binnen deze vier muren. Net zo discreet als al het andere wat hier gebeurt. Spreek oprécht tegen me. Voor één keer.’ Langzaam greep Zarif naar de handdoek die over de armleuning van de bank hing en begon zich af te drogen. ‘Die dag in vaders restaurant,’ zei hij. ‘Je zei me een wens te doen. Weet je nog?’ Thorne herinnerde zich de lampjes die aan het plafond hingen, de sigarettenrook die als een djinn om hen heen hing. Hij wist nog wat hij ten afscheid zei toen hij de deur uit liep. ‘En, heb je er een gedaan?’ ‘Ik heb een wens gedaan, maar die is niet uitgekomen.’ Thorne was Zarif voor bij de clou. Hij glimlachte, maar hij voelde het zweet in zijn nek ijskoud worden terwijl hij sprak. ‘Omdat ik er nog steeds ben.’
28
‘Ik weet wel dat ik speelgoed of iets dergelijks had moeten kopen.’ ‘Maak je geen zorgen, we kunnen het beslist wel ruilen.’ ‘Als je geluk hebt. Ik heb die vervloekte bon weggegooid.’ Ze spraken zachtjes, zich bewust van de baby die in een mozeswiegje onder het raam lag. ‘We kunnen ze ook gewoon houden, je weet maar nooit...’ Thorne had meteen toen hij de blik op Hollands baby richtte geweten dat alle kleertjes die hij gekocht had, te klein waren. Holland hield de kleine spulletjes omhoog en wist er niets positiefs op te zeggen. ‘Wat, willen jullie er nóg een?’ vroeg Thorne. ‘Nou ja...’ Holland lachte en dronk van zijn blikje bier. Thorne, kwaad op zichzelf, deed dat toen ook maar. ‘Sophie moest ertussenuit om een vriendin op te zoeken,’ zei Holland. ‘Ze zal het jammer vinden dat ze je gemist heeft. Ik moest je de groeten doen.’ Thorne knikte en voelde een lichte blos. Hij wist heel goed dat Holland loog, dat zijn vriendin haar uiterste best had gedaan weg te komen toen ze hoorde dat Thorne langskwam. Ze kon zich ook best in de slaapkamer verstopt hebben en zitten wachten op zijn vertrek. Ze zaten in Hollands woonkamer op de bank. De rommel maakte de flat op de eerste verdieping nog kleiner dan hij al was. Thorne keek rond en bedacht dat Sophie, als de rest van het huis even klein was, de ruimte niet zou hebben om zich te verbergen.
Holland was kennelijk gewend aan die reactie. ‘Sophie vindt dat we een grotere flat moeten zoeken.’ ‘Wat vind jij ervan?’ ‘Ze heeft gelijk, dat moet. Of we het ons kunnen permitteren is een tweede.’ ‘Haal je overwerk binnen, jongen.’ ‘Dat heb ik al gedaan. God weet of het er nu in zit.’ Al had Thorne het bier meegebracht, hij had niet veel zin in drank. Hij boog zich naar voren en zette zijn blikje naast de bank. ‘Maak je daar geen zorgen over, David. Dat gedoe van de EGD is dan wel voorbij, maar er is vast wel een of andere gek aan het werk voor wie we vlug aan de slag moeten.’ Holland knikte. ‘Mooi. Ik hoop dat hij echt goed gek is. Drie slaapkamers kunnen we wel gebruiken.’ Die grap was alleen maar lollig vanwege de duistere waarheid die erachter zat. Thorne wist heel goed dat in een wereld vol onzekerheden, in een stad met schokkende tegenstellingen en veranderlijke ideeën, sommige dingen afschuwelijk betrouwbaar waren. Huizenprijzen stegen of daalden; Tottenham Hotspur had slechte seizoenen en gemiddelden; de burgemeester was een idealist of een idioot. En de moordcurve ging omhoog, omhoog, omhoog... ‘Wat vind je ervan dat die operatie nu zomaar afgeblazen is?’ vroeg Holland. ‘Ik weet dat de inspecteur en jij niet direct de dikste maatjes waren, maar toch...’ Thorne had geen zin het gesprek dat hij de vorige dag met Tughan had gehad nog eens dunnetjes over te doen. Dus vertelde hij Holland maar hoe hij de morgen had doorgebracht. ‘Ik geloof dat ze die hele massagesalon voor zichzelf gereserveerd hebben.’ ‘Net als toen ze voor Michael Jackson Harrods sloten,’ zei Holland. ‘Alleen met wat minder prostituees.’
Thorne beschreef de confrontaties in de zitkamer en de vip-suite en legde het grappige van zijn gesprekken met Hassan en Memet Zarif er dik op. Hij overdreef de ogenblikken die aanvoelden als overwinninkjes en ging vlug voorbij aan momenten die wat dubieuzer waren. Over zijn vrees zei hij helemaal niets. ‘Hebben we daar wat aan, denk je?’ vroeg Holland. ‘Waarschijnlijk niet.’ Thorne keek naar de baby. Hij bleef een paar seconden kijken, telde de ademhalingen terwijl haar rugje op en neer ging. ‘Maar we kunnen die klootzakken niet gewoon laten... rondzwalken, weet je? De meeste tijd doen ze waar ze zin in hebben, dat weet ik, maar zo nu en dan moeten we ze een flinke trap tegen hun enkels geven, om ze eraan te herinneren dat wij er ook nog zijn.’ Thorne keek op naar het raam en zag dat het buiten vlug donker werd. ‘Ik dacht dat ik er zélf wat aan zou hebben,’ zei hij. De baby begon te bewegen, zachtjes te huilen en in slowmotion te trappelen met haar mollige beentjes. Holland ging er meteen naartoe en hurkte bij het wiegje neer. Thorne keek toe hoe hij de speen uit het mondje van zijn dochtertje trok, hem er zachtjes weer in duwde, en daarmee doorging tot ze weer rustig was. ‘Ik ben onder de indruk,’ zei Thorne. Holland stond op en ging terug naar de bank. Hij pakte zijn bier op. ‘Mag ik je iets vragen?’ ‘Zolang het niets met luiers te maken heeft.’ ‘Er doet een gerucht de ronde...’ Thorne had niet de moeite genomen zijn jack uit te trekken. Het was warm in de flat maar hij wist niet direct hoe lang hij zou blijven. Opeens voelde hij zich net zo star als toen hij een paar uur tevoren naast dat bubbelbad stond. ‘Ja...’ zei Thorne. ‘Had jij iets met Alison Kelly?’
Een veelheid van beelden, haastig geconstrueerde ontkenningen en rechtstreekse leugens schoten Thorne door het hoofd in de paar seconden voor hij iets zei. Waar kwam dat gerucht vandaan? Het deed er eigenlijk niet toe. Je kon er alleen maar hoofdpijn van krijgen als je je daar druk over maakte of het probeerde te weten te komen. Het was zeker waar dat Thorne Dave Holland niet wilde teleurstellen. Hij wilde hem niet recht in het gezicht kijken en een verhaaltje opdissen. Uiteindelijk koos Thorne ervoor de waarheid te zeggen, net zo goed omdat hij niet tot liegen gedwongen kon worden als om andere redenen. ‘Ja, ik heb met haar geslapen.’ Hollands gezicht keek eerst geschokt, en toen opeens geamuseerd. Toen werd het iets anders, iets lelijks, en op dat moment besloot Thorne hem de rest te vertellen. Hij kon het niet hebben dat Holland er onder de indruk van was. Toen Thorne zijn verhaal had gedaan, toen de woorden waren overgegaan van de eenvoudige herhaling van dingen die aan een cafétafel gezegd werden tot dingen die het best Billy Ryans lijk beschreven, bloedend op de keukenvloer, gingen ze een minuut of twee zitten kijken hoe Cloe Holland sliep. Holland dronk zijn blikje leeg en drukte het langzaam in elkaar. ‘Zitten we hier gewoon te praten? We zijn niet in dienst, hè?’ ‘Als je bedoelt dat we onze rang kunnen vergeten, dan ja.’ ‘Precies, dat bedoel ik.’ Thorne kende maar al te goed het ellendige gevoel dat hij niets had moeten zeggen. ‘Maar vergeet niet dat dat maar tijdelijk is, of dat ik heel vlug boos word, ja?’ Thorne glimlachte toen hij dat zei, maar hij hoopte dat de ernst erachter duidelijk was. Hij wist dat Holland hem evengoed een stomme idioot vond als Carol Chamberlain dat had gevonden, maar hij wilde het niet nog eens horen.
Holland maakte een afweging en deed wat Thorne al zo vaak níét gedaan had. Hij hield zijn mond.
Thorne dacht op de terugweg van de Elephant and Castle de meeste tijd aan Alison Kelly. Vreemd genoeg was het nu pas bij hem opgekomen, maar hij begon zich zorgen te maken of ze tegen iemand iets zou zeggen. Hij begon zich af te vragen wat er kon gebeuren als ze het deed. Als ze het tegen haar advocaat zou zeggen - het gesprek met een bepaalde inspecteur - zouden ze haar beslist aanbevelen die informatie aan de grote klok te hangen. Het kon tenslotte alleen maar een pleidooi voor verminderde aansprakelijkheid in de kaart spelen. Was het niet redelijk te concluderen dat het geestelijk evenwicht van iemand verstoord was nadat haar net verteld was dat haar ex-echtgenoot haar had willen verbranden toen ze veertien was? Dat hij verantwoordelijk was voor het in brand steken van haar beste vriendin? Zouden dan de meeste mensen niet flink over hun toeren raken? Gemompel op de publieke tribune en hoofdgeknik bij de jury. Waarom zou de verdachte zo’n bizar verhaal geloofd hebben? Nou, meneer de rechter, het werd haar verteld door een van de politiemensen die onderzoek deden naar haar ex-echtgenoot. Hij vertelde het haar zelfs in zijn eigen bed. Overal in de rechtszaal houdt men de adem in... In werkelijkheid had Thorne geen idee wat er met hem zou gebeuren als de waarheid bekend werd. Hij voelde aan zijn water dat er een of andere actie tegen hem zou worden ondernomen en dat hij dan wel zijn ontslag zou moeten indienen. Tegelijk wist hij eigenlijk niet welke regel hij overtreden had. Misschien stonden er richtlijnen in het Handboek moordonderzoek dat hij nooit de moeite van het lezen waard had gevonden. Hij kon het moeilijk aan Russell Brigstocke gaan vragen. Hoe meer hij erover dacht, hoe eenvoudiger het werd. Zou ze het tegen iemand zeggen? Zou Alison Kelly hem, hetzij uit zichzelf, hetzij op advies van anderen,
opofferen voor een milder vonnis of zelfs een fijn, gerieflijk tijdje in een ziekenhuis? Toen hij over Waterloo Bridge reed, dacht hij dat het best mogelijk was. Toen hij rond Russell Square reed, besloot hij dat ze het waarschijnlijk niet zou doen. Toen hij voor zijn flat stopte, was het enige wat hij zeker wist dat hij het haar niet kwalijk zou nemen als ze het deed. Alle gedachten aan Alison Kelly vervlogen toen hij naar zijn voordeur liep en met de sleutels in zijn hand stokstijf bleef staan. Hij keek naar de gekraste verf en stelde zich het gezicht van Memet Zarif voor terwijl het water langzaam door de zware, donkere wenkbrauwen liep. Hij tuurde naar de kerven in het houtwerk, naar de richels en uitstekende splinters, die extra belicht werden door het licht van een straatlantaarn vlakbij. Hij voelde weer de kilte in zijn nek en wist dat Zarif een besluit had genomen. Als wensen niet genoeg was, moest er iets anders gebeuren. Thorne staarde naar de voordeur. Daar was een ruwe X diep ingekerfd.
29
Thorne keerde de auto en racete binnen een minuut terug naar de hoofdweg. Onder het rijden schreeuwde hij zijn woede luidkeels naar de voorruit. Zijn hart bonsde als een idioot in zijn borst en zijn adem ging even vlug als die van de baby waar hij nog maar een uur geleden naar had zitten kijken. Het was belangrijk om ondanks alles kalm te blijven. Om heelhuids aan te komen waar hij heen ging. Hij moest zijn woede in toom houden, hem opsparen en richten op Memet Zarif als hij die rotzak eindelijk te pakken kreeg. Hij schreeuwde van bitterheid en stampte op de rem, de schok verdronk in zijn kreet toen de wielen blokkeerden en de BMW met een ruk tot stilstand kwam bij het stoplicht. Thorne zag zijn knokkels om het stuur verbleken terwijl hij wachtte tot het op groen sprong. Hij zag een taxi eren. Hij voelde zijn borst keer op keer tegen de veiligheidsgordel drukken. Hij luisterde naar de beweging van het leer tegen het nylon, naar het spastische gebonk van zijn hartenklop. Het besef kwam fel en onverwacht als een klap en Thorne voelde hoe de pijnlijke zekerheid zich in hem verbreidde en verankerde. Langzaam boog hij zich naar voren en knipte zijn waarschuwingslichten aan zonder te letten op de auto’s die rondom hem en door de verkeerslichten reden. Een taxi... een minitaxi... Hij herinnerde zich het gezicht dat hij die morgen nauwelijks gezien had achter het stuur van een zwarte Omega. De chauffeur bij Zarifs huis in Green Lanes die gevraagd had of hij een taxi wilde. Hij herinnerde zich waar hij dat gezicht eerder gezien had. Thorne wachtte tot het licht weer op groen sprong, keerde de auto toen en reed op zijn gemak terug naar de flat. Waarom reed die man een taxi voor Memet Zarif?
Zou hij zo laat op de avond nog werken? Het was beslist het proberen waard. Thorne dacht even koortsachtig als eerst; de adrenaline bruiste door zijn lijf, maar nu liet ook de kalmte zich voelen die hij dacht nodig te hebben, en die daalde neer waar hij nodig was. De beslissingskalmte. De doelstellingskalmte. Nog voor de auto stilstond voor zijn flat zat hij een nummer in te toetsen. Hij luisterde naar de oproeptoon terwijl hij uitstapte, het trottoir op. De neusophaler die opnam was door de telefoon niet beleefder dan hij in levenden lijve geweest was. ‘Taxidienst.’ ‘Ik heb een taxi nodig in Kentish Town, zo vlug mogelijk,’ zei Thorne. ‘Op welk adres?’ ‘Hoor eens, het moet een mooie zijn, die er goed uitziet. Ik moet indruk maken op iemand. Hebt u een Mercedes of iets dergelijks?’ ‘Nee, man, die hebben we niet.’ Thorne leunde achteruit tegen zijn auto. ‘Jullie moeten toch wel iets goeds hebben? Een Scorpio, een Omega, zoiets. Ik wil best wat extra betalen.’ ‘We hebben een paar Omega’s.’ Het klonk of de man zich ergerde aan elk woord van dit gesprek. ‘Ja, dat is mooi. Zo eentje. Wie rijdt hem?’ ‘Wat maakt dat uit?’ Zat er een vleugje achterdocht in die vraag? Thorne besloot dat het waarschijnlijk het gewoonlijke gechagrijn was. ‘Ik had een paar weken terug een van jullie mensen, en hij bleef maar doorlullen...’
Thorne kreeg de naam van de chauffeur te horen en voelde opwinding opkomen. ‘Prachtig,’ zei hij. ‘Wat is je adres, man?’ Thorne tuurde naar de X op zijn voordeur. Hij kon hem onmogelijk een adres geven dat ze kennelijk maar al te goed kenden. Hij wilde beslist niet dat de chauffeur wist wie hij op ging halen. Hij noemde een winkel in Kentish Town Road en zei tegen de man dat hij buiten zou wachten. ‘Een kwartiertje.’ Thorne was al onderweg.
Het kwartiertje duurde eerder vijfentwintig minuten, maar de tijd ging vlug voorbij. Thorne had van alles om over te denken. Hij kon niet weten of de chauffeur, toen hij hem die morgen voor het minitaxikantoor had aangesproken, precíés had geweten wie hij was. Thorne kon alleen maar hopen dat de man op wie hij nu wachtte gewoon klanten lokte en dat hij domweg een mogelijke klant had geleken. Toen de Omega stopte, keek Thorne scherp naar de chauffeur. Hij zag niets wat leek op veinzerij. Thorne klom achter in de auto, zich er wel van bewust dat hij zich eerder in die dingen had vergist. ‘Waarheen?’ vroeg de chauffeur. Dat was het enige waar Thorne nog niet over had gedacht. ‘Hampstead Garden Suburb.’ Dat was een aantal kilometer verderop, voorbij Highgate. Thorne hoopte dat het ver genoeg weg was, dat hij zou hebben wat hij wilde, al vóór ze daar aankwamen. De chauffeur gromde terwijl hij de Omega het verkeer in noordelijke richting in
stuurde, over Kentish Town Road. Ze reden vijf minuten of langer zonder dat er iets gezegd werd. Misschien had de man in de centrale gezegd dat de klant niet van geleuter hield. Misschien had de chauffeur niets te zeggen. Hoe dan ook, het kwam Thorne goed uit. Het gaf hem iets meer tijd zijn gedachten op een rijtje te zetten. Hij had Wayne Brookhouse herkend - eindelijk herinnerde hij zich zijn gezicht van de video-opnamen die ze gemonteerd hadden van de bezoekers van Gordon Rooker. Hij wist nog dat Stone en Holland de zwartwitfoto’s op zijn bureau uit hadden gelegd. Brookhouse, als dat zijn ware naam was, droeg geen bril meer en zijn haar was nu iets langer dan toen hij de laatste keer bij Rooker op bezoek was geweest. Hij zou de vriend van zijn dochter zijn, niet? De ex-vriend misschien... Wat had Stone over Brookhouse gezegd nadat hij met hem was gaan praten? ‘Wel wat leep, wat te verwachten valt bij een kameraad van Rooker.’ De zachtleren zitting zuchtte toen Thorne er lekker in wegzakte. ‘Drukke dag, Wayne?’ Brookhouse keek over zijn schouder, zo lang als mogelijk was zonder ergens tegenaan te rijden. ‘Sorry, meneer, ken ik u?’ ‘Een vriend van een vriend,’ zei Thorne. ‘O?’ Thorne zag de ogen heen en weer gaan van de weg naar het achteruitkijkspiegeltje. Hij kon de radertjes bijna horen draaien nu Brookhouse probeerde uit te vogelen wie hij verdomme net had opgehaald. Thorne besloot hem een beetje te helpen. ‘Hoe gaat het met je liefdesleven, Wayne? Hou je het nog steeds met de dochter van Gordon Rooker? Hoe heet ze ook weer?’ Thorne zag Brookhouse’ rug verstrakken, voelde hoe hij zijn best deed om uit te dokteren wat gezien de omstandigheden het ‘juiste’ antwoord was. Thorne begon te betwijfelen of Brookhouse Gordon Rookers dochter ooit gezíén had. ‘Wie ben je godverdomme?’ zei Brookhouse. Hij had kennelijk besloten dat
agressie de beste optie was. ‘Als je zo praat, krijg je geen fooi.’ ‘Mooi, zo is het genoeg.’ Brookhouse zette zijn richtingaanwijzer aan en begon richting trottoir te manoeuvreren. ‘Doorrijden,’ zei Thorne. Uit de klank van zijn stem was duidelijk dat hij op agressie niet gunstig reageerde. Brookhouse zwenkte terug naar het midden van de weg en ze reden langs de tennisbanen aan de voet van Parliament Hill. ‘Wie heeft je voorgedragen voor de rol?’ vroeg Thorne. ‘Ik kan er niet achter komen of jij al een van de jongens van Memet was en hij je naar Rooker gestuurd heeft, of dat je een of ander met Rooker had en hij degene was die dit baantje als taxichauffeur voor je versierde.’ Thorne wachtte op een antwoord. Dat kwam niet. ‘Het is geen belangrijke informatie,’ zei Thorne. ‘Ik ben alleen maar nieuwsgierig. Hoe dan ook, jij gaf blijkbaar gewoon berichten door, heen en weer. Je kwam eens binnenlopen om Rooker op te zoeken, in de rol van de argeloze wegpiraat die zijn dochter genaaid had...’ Er waren nog heel wat vragen waar een antwoord op moest komen. Maar Thorne had één ding uitgevonden. Wat voor deal Rooker ook met hem had willen sluiten, hij was bezig geweest er ook met Memet Zarif een te regelen. Als Rooker Billy Ryan zou verraden, had hij duidelijk besloten het op veilig te spelen. ‘Rooker zei ons dat je automonteur bent. Is dat lulkoek, Wayne? Zou je een trekhaak van een Big Mac kunnen onderscheiden? Je hebt in elk geval mijn agent overtuigd toen hij je ondervroeg.’ ‘Jij bent Thorne.’ ‘In de roos, en jij bent belazerd.’ Door de opening tussen de stoelen zag Thorne Brookhouse’ hand glijden en iets op de agiersstoel grijpen. Thorne boog zich naar voren, greep een flinke bos haar van Brookhouse vast en trok zijn hoofd langzaam naar achter.
‘O, godsalle...!’ Thorne keek en zag dat Brookhouse naar een mobieltje getast had. ‘Hoor eens, ik deed alleen alsof ik een bezoeker was,’ zei Brookhouse. Zijn stem was een octaaf of twee hoger geworden. ‘Net wat je zei. Ik gaf gewoon wat informatie door, niets van belang, dat zweer ik je. Ik weet nergens een godverdomde sodemieter van, en dat is de waarheid.’ Thorne keek naar het kleine mobieltje. Het lag daar, klein en glimmend, genesteld in de plooien van een donkerblauwe parka die netjes opgevouwen op de stoel lag. Opeens begon hij zich af te vragen of automonteur en ex-vriend pas de eerste van Wayne Brookhouse’ talenten waren. ‘Nu kun je stoppen,’ zei Thorne. ‘Waar je maar wilt.’ ‘Waarom?’ Thorne hoorde nauwelijks de kreet toen hij Wayne Brookhouse’ hoofd wat verder naar achter trok. ‘Ik moet even bellen.’
Chamberlain greep naar de telefoon, met haar ogen nog op het tv-programma gericht waar ze zich in wilde verliezen. Thornes stem bracht haar weer terug in de werkelijkheid. ‘O, dag Tom!’ Thorne sprak vlug en rustig en iets in haar reageerde zichtbaar op de scherpte van zijn stem. Vanuit zijn leunstoel keek Jack naar haar, alle rimpels op zijn gezicht bezorgd. Hij richtte de afstandsbediening en zette de tv zachter. Thorne zei dat ze moest luisteren. Chamberlain glimlachte naar haar man en schudde haar hoofd. Het was niets...
Thorne drukte het mobieltje hard tegen Brookhouse’ oor tot hij van pijn begon te
kreunen. ‘Zeg het nu nog eens,’ zei Thorne, ‘alsof je het méént.’ Brookhouse vertrok zijn gezicht en zuchtte diep. ‘Ik heb haar verbrand.’ Thorne rukte de telefoon weg; zijn vingers hielden Brookhouse nog steeds stevig bij zijn haar. Iets in de bijna volslagen stilte op de lijn, ontsteltenis in de zachte ruis, zei hem dat Carol Chamberlain de stem had herkend. ‘Carol...’ ‘Er gaat hier binnen het kwartier een trein,’ zei ze. ‘Ik kan er over anderhalf uur zijn.’ Een paar seconden twijfelde Thorne, maar langer niet. Meteen toen hij besloten had te bellen, was hij praktisch zeker geweest hoe ze zou reageren. ‘Bel me even als je aankomt,’ zei hij. Thorne rukte zijn pols recht naar opzij en liet Brookhouse’ hoofd tegen het raampje klappen. ‘Er komt daar een taxi om je op te halen.’
30
Op het gezicht van Wayne Brookhouse - open en aantrekkelijk onder de bos dicht, donker haar - brak een glimlach door. Hij zag er ontspannen en opgewekt uit. Alleen uit de rood met blauwe verkleuringen rond zijn rechteroor en het gezicht van de twee mensen die tegenover hem zaten, bleek dat er iets ongewoons was. ‘Gaan we hier nog lang mee door?’ vroeg Brookhouse. Het was kort voor middernacht en in de twee uur sinds Thorne zijn naam genoemd had, in de tijd, doorgebracht met wachten op de komst van Carol Chamberlain en de terugrit naar Thornes flat, had Brookhouse zijn zelfvertrouwen teruggevonden. ‘Daar had ik eigenlijk nog niet over nagedacht,’ zei Thorne. ‘Dat is goddomme wel duidelijk.’ Chamberlain keek Thorne aan. Ze zaten naast elkaar op keukenstoelen. Brookhouse zat twee meter vóór hen midden op de bank. ‘Ik geloof niet dat er een tijdslimiet is, wel?’ zei ze. Thorne schudde zijn hoofd en staarde Brookhouse een paar seconden aan voor hij iets zei. ‘Vertel eens hoe het ging tussen Rooker, Zarif en jou.’ Brookhouse’ glimlach hield stand. ‘Ze betalen je zeker niet genoeg,’ zei hij terwijl hij rondkeek. ‘Het is hier een zootje.’ ‘Waarom deed je of je verantwoordelijk was voor de aanval op Jessica Clarke?’ Thorne wist dat dit niet gemakkelijk zou worden. In de tijd die Brookhouse blijkbaar besteed had aan het terugvinden van zijn zelfvertrouwen, had Thorne een paar verbanden gelegd. Hij werkte nu toe naar de echt belangrijke vragen, door er eerst een paar te stellen waar hij het antwoord al op dacht te weten. ‘Het stinkt hier ook,’ zei Brookhouse. ‘Het ruikt naar curry.’
Wie het idee ook had uitgebroed - en op dit moment gokte Thorne op Gordon Rooker - het ging er allemaal om de politie de schuld in de schoenen te schuiven. De politie naar hem toe te lokken. En als sufferds zouden ze komen. Brookhouse had de telefoontjes gepleegd en de brieven verstuurd en ja hoor, ten slotte was een of andere ezel eens met Gordon Rooker gaan praten en begon het balletje te rollen. Ze hadden druk gezet op Rooker tot hij eindelijk zijn onschuld had bekend. Hij had ze verteld over Billy Ryan. Toen had hij ze... Een of andere ezel... ‘Dus Rooker organiseerde een deal met ons en zorgde tegelijk dat hij van Memet Zarif een heel ander soort bescherming kreeg, niet? Klopt dat, Wayne?’ ‘Je bent naar mijn huis gekomen.’ Chamberlain sloeg haar benen over elkaar en streek haar rok glad. Thorne keek even naar haar en één bizar moment stelde hij zich voor dat Brookhouse bij hen tweeën aan het solliciteren was naar een baan. ‘Je stond bij mij in de voortuin en keek naar me op, niet?’ Brookhouse strekte zijn benen voor zich uit en sloeg de neuzen van zijn sportschoenen tegen elkaar. ‘Dit is zo zwaar klote,’ zei hij. Hij knikte naar Chamberlain. ‘Kijk haar eens. Dat is geen politie, dat is net die trut van een tante van me.’ ‘Ik ben van de politie,’ zei Thorne. ‘Nou én? Als het iets officieels was, zou ze er niet bij zitten. Het is duidelijk dat je me niet gaat arresteren. Dit is iets... persoonlijks. Ja?’ Thorne haalde zijn schouders op. ‘Wat ga je er dan aan doen, Wayne? Wil je de politie bellen?’ Brookhouse boog zich naar voren, zijn onderarmen om zijn knieën geslagen. ‘Ik zou een advocaat kunnen bellen, ja.’ ‘De telefoon is bij de voordeur.’ De man op de bank bleef Thorne een paar seconden aankijken en langzaam kwam de glimlach terug. ‘Je kunt me geen flikker maken.’ Hij begon zachtjes te
lachen, met korte, hoge lachjes, en Thorne zag dat het niet gemaakt was. Dat ettertje vond de situatie echt grappig. Hij dacht oprecht dat ze hem niets konden maken, dat hij beschermd werd. ‘Je hebt absoluut gelijk, Wayne. Dit is persoonlijk, wat betekent dat ik mijn baan niet kwijtraak als ik naar je toe kom en je ballen je strot in schop.’ De bedreiging van Thorne - of misschien kwam het door het gezicht dat hij erbij trok - was genoeg om het lachen te doen vergaan, maar niet meer dan dat. ‘Mooi,’ zei Brookhouse. ‘Dat zal wel de enige manier zijn waarop dit kan aflopen, niet?’ ‘Dat ligt aan jou.’ Brookhouse ging rechtop zitten. ‘Ik vind het best als het betekent dat we een eind aan dit gedonder kunnen maken. Ik wil een pak slaag accepteren als het moet, maar ik zal je dan óók pakken, man, dat zweer ik.’ Weer een knikje naar Chamberlain. ‘Zij zal ook haar steentje wel bijdragen, niet? Want ik zeg je, ik heb er godverdomme geen probleem mee haar ook een mep te verkopen.’ Het zelfvertrouwen verdween even toen Chamberlain opeens opstond, op hem toe liep en riep: ‘En godverdomme ook geen probleem met een poging een jong meisje bij een bushalte in brand te steken, wel?’ ‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’ Thorne wist het precies en het was niet moeilijk uit te vissen geweest. De aanval in Swiss Cottage had de inzet verhoogd, het was de enige kans die er nog was toen het eruitzag dat Rookers aanbod werd afgewezen. Het had beslist gewerkt en de politie geen andere keus gelaten dan in te stemmen met de deal waar Rooker op uit was. ‘Dat was jij ook, niet, Wayne? Bij de bushalte?’ Chamberlain keek met een rood gezicht op hem neer. ‘Dat is poging tot moord, en jou staat hetzelfde vonnis te wachten als Rooker gekregen heeft.’ Brookhouse keek haar aan en stak rustig zijn hand op om haar spuug van zijn gezicht te vegen.
‘Jij bent iemand van twaalf ambachten, niet?’ zei Thorne. ‘Ben jij de enige in Memets stal die al die dingen kan? Of heeft de bende al haar geld aan hoeren en dure huurmoordenaars besteed?’ Brookhouse zei niets. Thorne boog zich naar voren. Dit was een belangrijke. ‘Wie heeft dat kruis op mijn deur gezet, Wayne?’ Het antwoord kwam aan het eind van een geeuw. ‘Barst toch...’ Thornes vingers bogen zich tot een vuist op het moment dat Chamberlain zich naar hem toe keerde, opeens weer beheerst. ‘Heb je hier ergens een paar handboeien liggen?’
Gordon Rooker was aan het winkelen. Hij had al een hoop geld opgemaakt. Hij had het verkwist aan mooie nieuwe kleren en een aantal paren modieuze schoenen. Hij had drank ingeslagen voor een bar vol vreemdelingen die nu zijn beste vrienden waren. Hij had het nieuwste model mobieltje gekocht, een goede radio en een enorme flatscreen-tv die hij in een tijdschrift had gezien en van plan was in de hoek van zijn nieuwe huiskamer te zetten. Hij wist nog niet waar die huiskamer zou komen en hoeveel geld hij in feite zou hebben om al die dingen te kopen als hij daadwerkelijk de kans kreeg, maar hij genoot van de plannen. Hij genoot van de gedachte weer iets te hébben, van het plezier van bankbiljetten die door zijn handen gingen. Terwijl hij in het donker op zijn brits lag, probeerde hij zich de toekomst voor te stellen. Zich er echt een beeld van te vormen. Dit was iets wat hij natuurlijk al talloze keren gedaan had, als er maar een vleugje hoop was dat hij eruit zou komen, maar ditmaal was het anders. Hij kon de vrijheid, die nog maar een paar dagen verwijderd was, proeven, ruiken, aanraken. Hij nam een uitgebreide maaltijd - drie gangen en een dure fles wijn - in een restaurant dat bijna zeker niet meer bestond. Hij liet een flinke fooi achter en liep weg met het gevoel dat zijn stront naar suiker smaakte.
Er was over geld gesproken toen Ryan nog leefde. Het was toen een onderdeel van de overeenkomst geweest, ook al wilden ze niet veel kwijt over precies hoevéél. Hij zou nu waarschijnlijk genoegen nemen met wat minder dan hij toen gedaan zou hebben, maar ze moesten hem toch zeker íéts geven. Ze konden hem niet zomaar in een vreemde stad neerzetten, hem de Sociale Dienst wijzen en zeggen dat hij het maar moest uitzoeken, wel? Hij had geprobeerd duidelijke antwoorden te krijgen van die lul van een Thorne, maar dat bleek net zo moeilijk als tegen een touw op pissen. Er was nog zoveel waar hij niet zeker van was en het was onthutsend na twintig jaar eentonigheid, maar hij kon ermee leven. Een datum van vrijlating, zwart op wit, was alle zekerheid die hij wilde. Hij kocht boeken, tientallen, spionageromans en biografieën. Hij had geleerd zich erin te verliezen en verheugde zich erop ze zelf te kunnen uitkiezen. Hij kocht een seizoenkaart voor Upton Park. Waar hij ook terecht zou komen, hij zou nu en dan teruggaan om zijn kleinzoon te zien spelen. En hij trakteerde zichzelf op een vrouw. In de bajes ontwikkelde je sterke polsen, maar geld dat gegeven werd om op je rug te liggen en te kijken hoe de temeier het werk deed, kon alleen maar goed besteed zijn. In zijn cel zakte Rooker langzaam weg, denkend aan grote, zachte bedden en huid onder zijn vingers die niet de zijne was.
31
Thorne kende Wayne Brookhouse natuurlijk nog niet lang, maar zo had hij hem beslist nog nooit gezien. De ogen puilden uit. Het gezicht leek zo stijf en geel als een oude krant. De gelaatstrekken van Chamberlain kende Thorne veel beter, maar ze waren zo vertrokken dat ze voor hem even vreemd waren. ‘Dit is zo... verdomd... smerig,’ zei Brookhouse. Hij bracht de woorden hijgend uit en draaide met zijn hoofd heen en weer, en het bed schudde toen hij zich tegen zijn boeien verzette. Eén pols was met een handboei vastgeklonken aan het metalen ledikant, de andere eraan gebonden met een zwarte stropdas, die Thorne normaliter bij begrafenissen droeg. Thorne zat op Brookhouse’ benen en hield zich stevig vast aan de stang aan het voeteneinde van het bed om er niet afgewipt te worden nu Brookhouse hevig tegenstribbelde. Chamberlain was klaar met het losknopen van Brookhouse’ overhemd en stak haar hand uit naar het nachtkastje. Het apparaat dat ze pakte zat aan een rood verlengsnoer, dat naar een stop in de hoek van de kamer liep. Ze gooide het snoer opzij en deed een stap naar het hoofdeinde van het bed. ‘Wat gek,’ zei ze. ‘Want meestal heb ik gruwelijk de pest aan strijken.’ Brookhouse begon geweldig te vloeken. Hij deed zijn uiterste best geen angst te laten blijken, die te verhullen met woede. Misschien zou dat moeilijker zijn geweest als Thorne het strijkijzer in zijn hand had gehad. Misschien vond Brookhouse, hoe zij zich ook verzette, de aanblik van een vrouw van midden vijftig die voor amateurbeul speelde, een beetje belachelijk. Voor Thorne was het enige belachelijke dat Brookhouse niet veel banger was. Thorne zag iets in de ogen van Carol Chamberlain wat hij nooit eerder gezien had. Of misschien ontbrak er iets wat er meestal wél was.
‘Vertel ons over de X-man,’ zei Thorne. Brookhouse kneep zijn ogen dicht. ‘Dat kan ik niet...’ Chamberlain liet haar arm zakken. Het strijkvlak was maar vijftien centimeter boven Brookhouse’ borst. ‘Dat ding is zwaar,’ zei ze. Thorne keek Chamberlain strak aan. Ze maakten er een potje van. Hij wist niet of ze het nu meende of niet. ‘Kom op, Wayne...’ Brookhouse trok een gezicht. Het was duidelijk dat hij, al raakte het strijkijzer hem niet, de hitte begon te voelen. ‘Hij is weg, hij is weg.’ Hij begon te roepen, de woorden te kakelen. ‘Hij is het land uit. Ja?’ ‘Waarheen?’ vroeg Thorne. ‘Weet ik verdomme niet, dat zweer ik. Misschien naar Servië, ik geloof dat het een Serviër was...’ ‘Zeg hoe hij heet.’ ‘Ik weet zijn naam niet, ik heb hem nooit gesproken...’ Hij verstrakte toen het strijkijzer twee centimeter dichterbij kwam. ‘Hoor eens, ik heb hem één keer gezien in het restaurant. Hij zat er gewoon in zijn eentje in de hoek, met een glimlach. Donker haar, je weet wel, zoals ze er goddomme allemaal uitzien. Glimlachen als een filmster, met een massa tanden, dat weet ik wél.’ Thorne dacht aan de man in de auto bij zijn flat. Hij dacht terug aan die glimlach. Hij vroeg zich af hoeveel het gescheeld had of hij had een mes in zijn rug gehad; de felheid van de snede, martelend vóór de duisternis van de kogel... ‘Wanneer is hij vertrokken, Wayne?’ ‘Een tijdje geleden. Een paar weken na de laatste. Na die diender.’ Moloney... Dus Thorne had het mis gehad dat Billy Ryan Marcus Moloney had laten doden.
Memet Zarif had de moord bevolen zonder te beseffen dat het om een undercoveragent ging. De moord op Marcus Moloney was, in Thornes gedachten, een van de dingen die Ryan met zijn eigen dood had bekocht. Een van de dingen waardoor Thorne er goed aan had gedaan tegen Alison Kelly te praten. Nu wist Thorne hoe het zat en moest hij de dood van Moloney van de lijst schrappen, maar uiteindelijk maakte het niet veel uit. Er waren nog zoveel dingen waarvoor Billy Ryan had moeten boeten... ‘Als hij weg is,’ zei Thorne, ‘wie heeft die X dan op mijn deur gezet?’ ‘Dat kan iedereen gedaan hebben.’ Het zweet maakte een vlek op Thornes lakens toen Brookhouse zijn hoofd verdraaide. ‘Dat was alleen maar om je een beetje bang te maken, meer niet.’ ‘Wie gaf opdracht tot die moorden?’ vroeg Chamberlain. ‘Was dat Memet?’ Brookhouse schudde zijn hoofd. ‘Is dat nee?’ Chamberlain pakte het strijkijzer in haar linkerhand, schudde de rechter een paar seconden los en pakte het toen weer over. ‘Of geen commentaar?’ Thorne greep zich weer stevig vast toen Brookhouse zijn knieën optrok tot in zijn rug. Hij hield hem eronder, denkend aan de doden en degenen die geld aangepakt hadden om hun dood te regelen. Degenen voor wie messen en pistolen het beroepsgereedschap vormden en die hoogstwaarschijnlijk nooit berecht zouden worden: de slachter die Mickey Clayton, Marcus Moloney en anderen had vermoord; de man die Muslum en Hanya Izzigil had doodgeschoten; de mannen die Francis Cullen hadden neergeschoten en de twee nog niet geïdentificeerde immigranten die achter uit zijn vrachtwagen waren gesleurd en hadden geprobeerd te rennen voor hun leven. De mannen die ermee weggekomen waren. Zoals de man wiens gereedschap een open vlam was en een blik aanstekerbrandstof... Thorne keek naar Brookhouse en vroeg zich af hoe dicht die bij Gordon Rooker
zou zijn gekomen. Rooker vertrouwde hem waarschijnlijk heel wat beter dan hij ooit een politieman vertrouwd had. Thorne vroeg zich af hoeveel Rooker had moeten onthullen en op had moeten geven voor zijn afspraken met Memet Zarif werden gemaakt. Vragen kon geen kwaad. ‘Wayne, wie stak Jessica Clarke in brand?’ Thorne zag een flikkering, even maar, in Brookhouse’ ogen. Een vonk érgens van, die hij ogenblikkelijk probeerde te verbergen, als een jongetje dat betrapt werd op diefstal en die de buit heel diep in zijn zak stak. Thorne keek opzij naar Chamberlain en wist meteen dat zij het ook gezien had. ‘Je wéét het, hè?’ zei ze. Thorne keek toe terwijl Chamberlain het strijkijzer iets verder liet zakken. Hij zag hoe de pezen in haar pols zich spanden terwijl ze het gewicht vasthield, de concentratie op haar gezicht toen ze het bewoog, zo langzaam als ze kon. ‘Je gaat toch niet...’ zei Brookhouse. Thorne keek gespannen toe terwijl Chamberlain de knop van het strijkijzer in zijn hoogste stand zette. Er viel een druppel water op Brookhouse’ borst. Hij kromp in elkaar of die kokend heet was. ‘Je stelt je de pijn voor als iets snels,’ zei Chamberlain. ‘Een moment van lijden terwijl ik het strijkijzer neerdruk en dan weer terugtrek. Een seconde of twee gesis en dan is het voorbij, ja? Maar nu moet je je eens voorstellen hoe het zou zijn als ik het strijkijzer losliet. Als ik het gewoon op je borst liet staan. Staan roken op je borst, Wayne. Hoe lang zou het duren, denk je, voor het erdoor begon te zakken?’ Toen Brookhouse van het strijkijzer naar Chamberlains gezicht keek, begon hij te praten. ‘Godsamme, wat zijn jullie toch stom! Er was niemand anders. Ik was het, alleen, en deed of ik hem was.’ ‘Dat jij de man was die Jessica in feite in brand gestoken had.’
‘Of ik hém was. Rooker... Rooker was die man.’ En Thorne zag dat in. Helder als een vlam, duidelijk als een litteken. In zijn loop en in die kloterige knipoog van hem, en in de vingers van die zak als hij door zijn vettige, geelblonde haar streek. In zijn geleuter en zijn stilzwijgen. In de tong die over een gouden tand ging en in de sluwe glimlach voor Gordon Rooker zich vooroverboog om het dekseltje van zijn shagblikje te doen. ‘Tom?’ Chamberlain had het strijkijzer opgetild. Ze stond naar hem te kijken en ergens op te wachten. Een instructie misschien. Een verklaring... Het enorme, afschuwelijke gewicht van zijn eigen domheid zakte tot diep in zijn buik. Het gewicht ervan was precies even groot als de opluchting van het weten, van eindelijk die naam kennen. Hij voelde zich hol en opgeblazen - tenietgedaan. Bijna alles wat Rooker hem gezegd had, was waar. Hij had maar één klein feitje veranderd. Toen Billy Ryan hem gevraagd had Jessica Clarke te doden, had hij ja gezegd. ‘Hij deed het perfect.’ Chamberlain keek verward. ‘Wat?’ Rooker was bijna zeker betrokken geweest bij een eerdere poging om Kevin Kelly om zeep te brengen. Billy Ryan had, als de tweede man na Kelly, een heel goede reden om Rooker dood te wensen. Daardoor was hij de ideale keuze om een opdracht uit te voeren op de dochter van Kevin Kelly. ‘Misschien bood Ryan aan een opdracht om Rooker te vermoorden in te trekken,’ zei Thorne. ‘In ruil voor een kleine dienst die Rooker hem dan bewees.’ Chamberlain leek niet overtuigd, maar het maakte nu hoe dan ook niets meer uit. Buiten kijf was Rookers vrees voor Billy Ryan. Een vrees, gebaseerd op wat hij wist en op het besef dat Ryan iemand die de zaak verziekte, niet vergaf. Dat had Rooker ertoe gebracht te bekennen, zichzelf tot de gevangenis te veroordelen, tot een leven met alleen die vrees zelf als gezelschap. Die nam toe bij elke aanval, bij elk pak slaag in de douches, tot het alles dicteerde wat Rooker deed. Angst
motiveerde hem. Die gaf uiteindelijk vorm aan een plan dat hem zou beschermen als hij eindelijk zijn leven buiten de gevangenis weer zou opnemen. En dat zou over een paar dagen gaan gebeuren... Thorne besloot dat Brookhouse zoveel kon schoppen als hij maar wilde. Hij zwaaide zijn benen naar opzij en zette zijn voeten links van het bed. ‘Wat heeft Rooker met Memet Zarif geregeld?’ Weer flikkerde er iets in Brookhouse’ ogen. Ditmaal was het duidelijk pure angst. ‘Hij is veel banger voor Memet dan voor ons,’ zei Chamberlain. Thorne zag de ogen van Brookhouse draaien tot hij hem aankeek. Hij zag de tranen komen. Hij zag de hoop dat zij de betekenis ervan niet zouden begrijpen. Thorne begon te begrijpen, althans te vermóéden, dat hij het mis had wie van de gebroeders Zarif de touwtjes in handen had. ‘Niet Memet?’ vroeg Thorne. Er klonk gekreun dat uit Brookhouse’ buik leek te komen terwijl hij op het bed tekeerging. ‘Hassan dan?’ Thorne vroeg het opnieuw, hij verhief zijn stem boven het rumoer dat Brookhouse maakte om hem niet te horen. Er kwam geen antwoord. Thorne knikte naar Chamberlain die het strijkijzer weer in positie bracht. ‘Wie is het, Wayne?’ Terwijl het strijkijzer neerdaalde naar zijn borst, werd Brookhouse gaandeweg rustiger. Het gesnik verstierf, zijn lichaam verstijfde en zijn ogen gingen stijf dicht. Het was duidelijk dat hij wachtte op de pijn, dat hij zich erop voorbereidde. Iets... iémand maakte hem veel banger.
Chamberlain hield het strijkijzer drie centimeter boven zijn borst. Thorne zag de huid rood worden, zag de doorzichtige randen van blaren zich aftekenen. ‘Je vindt het fijn, geloof ik, om ons ermee door te laten gaan, Wayne,’ zei Thorne. ‘Misschien zouden we gewoon naar het bureau moeten gaan. Je zou het misschien niet zo leuk vinden voor poging tot moord de gevangenis in te draaien.’ Brookhouse uitte zijn woorden kortademig. Hijgerig. ‘Het meisje bij de bushalte was gewoon een teken. Dat de deal doorging. Ik zou het nooit gedaan hebben.’ ‘Dat is geen best verweer...’ ‘Dat doet er niet toe, wel?’ Brookhouse deed zijn ogen open. Hij keek glazig naar de onderkant van het strijkijzer, toen omhoog naar Thorne. ‘We gaan niet naar het bureau, hè?’ Thorne keek terug. Bang als hij was, wist Brookhouse heel goed dat dit nooit in een rapport zou komen. ‘Zo is dat, daar gaan we niet heen.’ Thorne keek naar Chamberlain. ‘Brand hem.’ De luchthartigheid waarmee Thorne de opdracht uitsprak was helemaal in strijd met zijn gevoel. Het was of het bloed bijna uit elk plekje van zijn huid zou barsten. De pezen in zijn hals leken bijna te knappen en in zijn buik bewogen dingen en begonnen te springen en te glibberen. Brand hem... De twee hadden gevochten om Brookhouse te overweldigen, hem door de slaapkamer te sleuren en vast te binden, en vanaf dat moment had Thorne buiten zichzelf gestaan, machteloos terwijl hij Carol Chamberlain verder de schemering in volgde. Ze had hem gezegd het strijkijzer te pakken en hij had het gedaan. Hij had gezien hoe ze middel en doel afwoog op een moment van woede en haar besluit had hem meegesleept. Hij was met haar meegevoerd, geprikkeld en ontzet, en zich gevoegd naar iets wat ver uitstak boven een rang die ze allang niet meer had. Hij zag de stoom onder het strijkijzer uitkomen als de adem van begrafenispaarden. Hij luisterde naar het schrapen van de handboeien legen de
metalen buis terwijl Brookhouse aan zijn boeien rukte. ‘Leg een handdoek onder hem,’ zei Chamberlain. ‘Als ik hem raak zal hij wel in zijn broek pissen.’ Thorne wist niet of dit een praktische maatregel was of een laatste poging Brookhouse tot spreken te dwingen. Hij keek Chamberlain recht aan en wist één ding. Als hij níét sprak, zou ze het hete ijzer tegen zijn borst drukken. Brookhouse zei niets. Het strijkijzer ging in slowmotion naar de rode huid... Chamberlain had niets te verliezen - blijkbaar dacht ze dat althans. Thorne zag haar, op het punt een man te martelen, en probeerde te besluiten of wat hij zelf bezat, de moeite waard was om vast te houden. Er was nauwelijks nog lucht tussen het metaal en de huid. Thorne wist dat het geluid en de stank ervan elk moment konden komen. Hij probeerde te spreken, maar opnieuw werd hij net als zijn vader. De woorden ‘nee’ en ‘ophouden’ weigerden eruit te komen. Hij hoorde het haar op Brookhouse’ borst knetteren. Hij stak zijn hand uit. ‘Carol...’ Brookhouse gilde luid en trok zijn borst in, en gilde nog harder toen de matras hem weer omhoogduwde, naar de dampende onderkant van het ijzer. Chamberlain bewoog zich alsof het haar huid was die geraakt werd door het hete metaal, en toen Thorne en zij ophielden met gillen, konden ze alleen stil blijven staan, bleek en stijf als een lijk, de andere kant op kijkend terwijl Brookhouse snikte en onzin uitkraamde. ‘Ba... ba...’ Thorne luisterde naar het gebrabbel van Brookhouse. Hij zag hem trappelen met zijn been, langzaam, net als hij bij Hollands baby had gezien. ‘Ba... ba... ba...’
Thorne keek naar Chamberlain aan de andere kant van het bed. Hij kon niet zien of de afschuw op haar gezicht daar was om wat ze met het strijkijzer gedaan had, of om iets wat ze tegen het ondervlak zag kleven.
Misschien een uur nadat Wayne Brookhouse weg was - het tweetal zat in het donker, ze konden niet vlug genoeg drinken - kwam het woord Thornes hoofd binnendansen. ‘Wat doen we met Rooker?’ vroeg Chamberlain. ‘Wat die smeerlap Jessica heeft aangedaan - we kunnen hem niet vrij laten komen.’ Thorne luisterde niet met aandacht. Hij probeerde een woord te plaatsen, zich te herinneren waar hij het precies op een bladzijde gezien had. Nee, op een scherm... Brookhouse had helemaal geen onzin uitgekraamd. Hij was het woord een maand of zo tevoren op de website van de Nationale Delicten-Inlichtingendienst tegengekomen. Op een nacht dat hij niet kon slapen, toen hij achter zijn computer de ellendige werkelijkheid van de mensenhandel zat te bekijken. Die nacht dat hij door de pagina’s informatie over georganiseerde misdaad in Groot-Brittannië en Turkije gesurft had. Snel dichte tekstblokken las over de organisatie van Turkse bendes, de gewoonten en hiërarchie van de machtigste groepen in Ankara en Istanboel. Een woord dat eruitzag alsof het ‘baby’ of ‘kindje’ moest betekenen, maar precies het tegenovergestelde was. ‘Tom? Wat doen we met Rooker?’ Baba... Thorne voelde het waar zijn haar in zijn nek kriebelde. Hij wist dat Gordon Rooker niet de enige was die hij verkeerd had beoordeeld.
32
Thorne wachtte bijna een week voor hij weer naar Green Lanes ging. Hij had de dagen op zijn werk doorgebracht met plichtmatige bezigheden. Papieren op zijn bureau verschoven naarmate een zaak werd afgewikkeld en een andere een hogere prioriteit kreeg. De hele tijd zitten bedenken wat hij allemaal te weten was gekomen waarover, en wat er moest gebeuren en wie ervoor moest boeten, tevergeefs wachtend op iets wat het meest deprimerende feit van alle kon veranderen. Hij kon niets doen... Het was iets over elf op een vrij warme donderdagavond. Het restaurant was nog niet lang dicht toen Thorne zijn gezicht tegen het glas van de deur drukte. Hij zag nét Arkan Zarif, alleen, in een hokje achterin. Hij zag Zarifs dochter Sema achter het barretje nog heen en weer lopen. Thorne bonsde op het raam. Zarif keek op, tuurde om te zien wie het was. Van buitenaf kon Thorne de uitdrukking op het gezicht van de oude man zien toen hij zag wie er voor de deur stond. Hij zag Zarif tegen zijn dochter knikken en keek toe terwijl het meisje achter de bar vandaan kwam, de deur van het slot deed en hem zonder iets te zeggen openhield. Het grote licht in het zaaltje was uit, maar een paar lampen bovenin brandden nog. Oranje en rood dat door het kleurige glas en tussen de metalen spijlen door viel. Er stond heel zacht muziek op: een vrouw die in het Turks zong. Thorne kon niet horen of ze verliefd of wanhopig was. Zarif hield zijn glas omhoog en riep iets naar zijn dochter toen Thorne naar zijn tafeltje toe liep. Thorne keek naar het meisje en schudde zijn hoofd. Ze ging terug achter haar rijen kopjes en glazen. ‘Geen wijn?’ vroeg Zarif. ‘Koffie dan?’
Zonder iets te zeggen glipte Thorne het nisje in. Een tijdje zaten ze elkaar aan te kijken; toen dronk Zarif zijn wijnglas leeg. Zijn handen leken enorm om de steel van het glas. Hij greep naar de fles en schonk zich nog eens in. ‘Merhaba, baba,’ zei Thorne. Hallo! Zarif glimlachte en hief zijn glas. ‘Merhaba...’ ‘We hebben hier een keer zitten praten over de betekenis van namen, weet je nog?’ Zarif zei niets. ‘We maakten grappen over het feit dat ze meer dan één ding kunnen betekenen. Zoals het woordje baba.’ ‘De betekenis van dat woord is eenvoudig,’ zei Zarif. ‘Ik weet wat het betékent, en ook hoe het gebruikt wordt. Ik weet wat een ontzag het wekt in Turkije. En wat voor vrees.’ ‘Baba betekent “vader”, meer niet.’ ‘Vader, als hoofd van de groep, hè? Vader voor je kinderen, en voor je vrienden, en voor degenen die geld voor je verdienen. Vader voor degenen die voor je doden en vader voor degenen die je zonder veel nadenken zou laten doden als het je zo uitkwam.’ ‘Ik zórg voor mijn vrouw en kinderen.’ ‘Natuurlijk. Jij runt alleen maar een familiebedrijfje, terwijl anderen eropuit gaan met de pistolen en messen die je hun in handen geeft. Hoe loopt dat, baba? Jij regelt de dingen tot je het loodje legt of er geen zin meer in hebt, en dan nemen de jongens het over, hè?’ Zarif liet de wijn rondgaan door zijn mond en slikte hem toen door. ‘Als de zaak mij niet meer interesseert, dan trek ik me terug. Nu is het allemaal nog interessant. Het is een goede regeling.’ ‘Het is een prachtige regeling. Memet en zijn broers nemen waar, ze trekken alle aandacht van mensen zoals ik, terwijl jij gewoon een onschuldige oude man bent, die in de keuken vlees staat te grillen.’
Zarif vouwde zijn handen over zijn buik. Hij droeg dezelfde groezelige, gestreepte schort die Thorne gezien had, de eerste keer dat hij in het restaurant kwam. ‘Tegenwoordig geniet ik meer van koken dan van... de andere kanten van mijn zaak. Het is hier gemakkelijk, in het hart van de dingen te zitten. Ik ben in de keuken; de mensen weten waar ik ben.’ Het viel Thorne opeens op dat Zarifs accent minder nadrukkelijk was dan toen hij hem eerder gesproken had. Hij hoefde nauwelijks of niet naar woorden te zoeken. Hij speelde geen toneel meer. Sema Zarif kwam achter de bar vandaan en liep langs hen heen. Ze keek achterom naar Thorne toen ze naar de trap liep, en voor het eerst ving Thorne iets van een glimlach op. Alsof hij niet meer iemand was over wie ze zich zorgen maakten. ‘Je moet gedacht hebben dat ik een stomme idioot was,’ zei Thorne. ‘Dat ik aan je tafeltje zat, bij je at...’ ‘Absoluut niet. Als je dat een goed gevoel geeft, moet je weten dat jij heel iemand anders bent dan ik eerst dacht.’ In het wit van Zarifs volle snor zaten vlekken rode wijn. Thorne keek ernaar en bedacht dat het wel leek of Zarif iets rauws gegeten had. Hij wilde wel dat hij de drank had geaccepteerd; hij wilde weten waar Zarif het over had. ‘Een man die zou martelen om te krijgen wat hij wil,’ zei Zarif. ‘Die vertoning met dat hete strijkijzer... was iets bijzonders.’ Thorne voelde een beklemming achter zijn borstbeen. ‘Wanneer heb je Wayne Brookhouse gesproken?’ vroeg hij. Zarif bracht zijn glas naar zijn mond. Gaf rustig antwoord over het glas heen. ‘Een paar dagen geleden, geloof ik.’ Toen Brookhouse uit Thornes flat was vertrokken, in de kleine uurtjes van de vorige vrijdagmorgen, hadden ze niet uitvoerig afscheid genomen. Chamberlain had geen woord gesproken toen Thorne hem had losgemaakt. Zij tweeën hadden zonder iets te zeggen staan kijken toen hij vloekend naar de deur was gestrompeld. Alleen dat laatste moment had Thorne Brookhouse apart genomen, hem tegen de binnenkant van de deur gedrukt en geprobeerd hem goede raad in te pompen.
‘Ga niet terug,’ zei hij. Hij had zich maar moeilijk verstaanbaar kunnen maken, er niet zeker van kunnen zijn dat zijn woorden begrepen werden en serieus genomen, maar Thorne wist dat hij het moest proberen. ‘Luister je, Wayne? Ga naar huis, pak wat spullen in en ga er als de gesmeerde bliksem vandoor...’ Thorne keek toe terwijl Zarif nog een slok wijn nam. Wayne Brookhouse was lang niet zo sluw als hij wel had gedacht. Hij had besloten terug te gaan naar Zarif en hem te zeggen wat er gebeurd was, en Thorne wist dat hij bijna zeker niet het medeleven en het ontzag had gekregen dat hij meende te verdienen. Thorne kon zich voorstellen dat Brookhouse Zarif de brandplek op zijn borst had laten zien, de verantwoordelijken vervloekt en zijn baas verzekerd dat hij gedaan had wat er van hem verwacht werd - dat hij niets losgelaten had. Thorne kon zich de kunstig geveinsde bezorgdheid op baba’s gezicht voorstellen en de keiharde vastberadenheid toen hij de enig mogelijke beslissing genomen had. ‘Waar is hij nu?’ vroeg Thorne. ‘Ik heb Wayne in geen twee dagen gezien. Misschien is hij weg.’ ‘Als er een lijk opduikt, dan weet je wel dat ik terugkom.’ ‘Dat duikt niet op.’ Zarif deed geen enkele poging om zijn glimlach te verbergen of de dubbelzinnige betekenis te verhullen. Zarif wist dat hij veilig was, het besef daarvan op zijn dikke gezicht was voor Thorne net of er een mes heen en weer ging in Thornes borst. Hij zat daar, zei niets en probeerde zich er weer van te overtuigen dat hij het juiste gedaan had. En zo niet het juiste, dan toch het énige wat hij had kunnen doen. Hij wist zeker dat als hij een week tevoren ‘verstandig’ geweest was - als hij Wayne Brookhouse gevraagd had zijn taxi naar het dichtstbijzijnde politiebureau te rijden - dat geen haar beter was geweest. Brookhouse zou niets gezegd hebben. De advocaten van Zarif zouden hem binnen een paar uur weer in zijn taxi de straat op gekregen hebben. De politie had met lege handen gestaan, afgezien van een paar vervelende vragen om aan Gordon Rooker te stellen, en nog minder om de bende van Zarif in verband te brengen met wat voor misdrijf ook.
Zelfs als Thorne nu open kaart zou spelen - als hij naar Brigstocke of Tughan of Jesmond zou gaan om te vertellen wat hij wist en hóé hij dat wist - viel er weinig winst te behalen. Hij kon bekennen een getuige te hebben gemarteld en vervolgens uitleggen dat die getuige verdwenen was; dat de getuige naar alle waarschijnlijkheid dood en begraven was. En alle pijnlijke vragen daarna zouden aan Thorne zelf gesteld worden. Hij had zichzelf al een hoop van die vragen gesteld. ‘Meneer Rooker is gisteren vrijgelaten, begrijp ik.’ ‘Dat wist je wel...’ ‘Het was een verrassing.’ Zarif trok zijn dichte, grijze wenkbrauwen op. ‘Terwijl je toch wist dat hij je een aantal leugens had verteld, wilde je hem toch loslaten.’ Thorne deed zijn best zijn droge mond te bevochtigen. ‘Ik verkoos niet die stappen te nemen die hem achter de tralies zouden houden.’ Ik verkoos niet te onthullen wat ik ontdekt had. Ik verkoos tegen niemand te zeggen dat ik een verdachte had ontvoerd, dat ik hem tegen zijn wil vastgehouden had en niets had gedaan toen die informatie met extreem geweld uit hem was geperst. Ik verkoos niet te onthullen hoe grof Gordon Rooker geweest was, en ik. Ik verkoos de waarheid achter te houden en mezelf te beschermen... ‘Ik vraag me af wat Rooker aan het doen is,’ zei Zarif. ‘Als hij verstandig is, let hij goed op. Jij laat niet graag losse eindjes bengelen, wel?’ Zarif keek oprecht gekwetst. ‘Je zit ernaast. Rooker heeft van mij niets te vrezen. We hadden een overeenkomst, we hadden gemeenschappelijke belangen.’ ‘Klopt. Hij hielp je af te rekenen met Billy Ryan en in ruil zorg jij voor hem nu hij vrij is. Waar hebben we het over? Geld, zou ik denken. Bescherming? Meer en verstrekkender dan waar wij voor kunnen zorgen...’ ‘Een overeenkomst waar ik me absoluut aan wil houden.’
Thorne ging met zijn hand over het blad van het tafeltje en veegde zout in zijn handpalm. ‘Je eraan houden. Eer. Dat is van belang, niet? Ik weet nog dat je met me proostte en erop dronk. Hoeveel eer was er voor Marcus Moloney? In zijn auto met een mes bewerkt en door zijn kop geschoten.’ Hij gooide het zout op de vloer. ‘Was dat een eerbare manier om te sterven, denk je?’ ‘Heeft hij zich eervol gedragen,’ vroeg Zarif, ‘door wat hij gedaan heeft?’ Hij tikte met zijn nagel tegen het glas en keek naar Thorne. ‘Heb jij je eervol gedragen?’ Weer zo’n vraag die Thorne zichzelf de laatste paar dagen duizend keer gesteld had, en beantwoord. ‘Toen ik afzakte naar jouw niveau niet.’ Hij keek op toen hij de stem van de dochter hoorde die haar vader riep van boven aan de trap. Zarif gaf haar antwoord, zag haar gaan en keerde zich weer naar Thorne. Hij schonk het laatste restje van de wijn in zijn glas. ‘Je moet gaan.’ Thorne stak zijn hand uit, greep het wijnglas en drukte het hard in het gezicht van de oude man. Hij voelde het glas breken en wreef het door het zachte haar van Zarifs snor, waarbij helder bloed naar buiten kwam en neerstroomde terwijl Thorne draaide en drukte. ‘We moeten sluiten.’ Thorne knipperde met zijn ogen om de fantasie te verjagen en stond op. Hij liep naar de bar en leunde er ruggelings tegenaan. ‘Heb je de boodschap gekregen die ik aan Memet gegeven heb over de represaille voor de schietpartij?’ Hij ging door voor Zarif kon antwoorden. ‘Natuurlijk! Vandaar de boodschap van jou op mijn voordeur.’ Zarif stak zijn armen breed uit. Zweetvlekken staken af tegen het witte nylon van zijn overhemd. ‘Dat spijt me. Echt. Dat heeft Hassan geflikt.’ Dat was echt een verrassing. ‘Hassan?’ ‘Hij is meestal de voorzichtigste van mijn zoons. Maar jij hebt hem kwaad gemaakt.’
‘En nu heeft hij mij kwaad gemaakt.’ ‘Ik zal het hem zeggen.’ ‘Doe dat.’ Zarif gromde en begon zijn gewicht langs de stoel te schuiven. ‘Heb je je deur vervangen?’ Thorne schudde zijn hoofd. ‘Alsjeblieft.’ Zarif wees achteloos naar de bar. ‘Neem wat geld uit de kassa.’ Thorne keek toe toen Zarif overeind kwam met dezelfde uitdrukking van vaag vermaak op zijn gezicht als hij bij de dochter had gezien. ‘Ga je gang, neem maar.’ Thorne vroeg zich af of er meer werd geboden dan een paar tientjes om de kosten van een nieuwe deur te dekken. Zarif had al toegegeven dat Thorne niet de man was die hij dacht. Oefende hij misschien een beetje druk uit, om erachter te komen wat voor iemand Thorne in werkelijkheid was? Zarif toverde weer zijn vertrouwde glimlach te voorschijn. ‘Ik hou het maar van je te goed,’ zei Thorne. Zarif trok zijn schouders op en liep naar de deur. Hij stak zijn hand voor zich uit in de verwachting dat Thorne voor zou gaan. Thorne drukte zich van de bar af en liep langzaam terug zoals hij gekomen was. Hij voelde een klein vleugje trots, maar wist tegelijk dat hij zich voor de gek hield. Hij dacht dat dat gevoel het trottoir niet zou halen. ‘Bloed en geld,’ zei Thorne. ‘Wat?’ ‘Je zei dat je naar ons land kwam voor brood en werk. Bloed en geld... dat lijkt er meer op, denk ik.’
Zarif liep langs Thorne heen en deed de deur open. De wind bracht de lampjes boven hun hoofd in beweging. Figuren en sterren van kleur dansten traag over de muren. ‘Die eerste keer, toen we het over namen hadden en wat ze betekenden, hebben we het ook over de jouwe gehad,’ zei Zarif. ‘Thorne. Doorn: klein en puntig, en moeilijk om van af te komen.’ Dat wist Thorne nog. ‘Dat hangt ervan af hoe serieus je boodschappen bekijkt.’ ‘Ik neem mijn bedrijf heel ernstig.’ ‘Goed, want ik zou je gezicht liefst nooit meer zien, behalve in een rechtszaal. Ik wil hier niet terugkomen, hoe lekker je eten ook is.’ Zarif knikte. ‘Wij begrijpen elkaar.’ ‘Had je gedacht,’ zei Thorne. Hij keek Arkan Zarif recht aan en bleef kijken. ‘Geen sprake van.’ Thorne keerde zich naar de straat en deed zijn mond open om frisse lucht binnen te krijgen. Een paar seconden later hoorde hij de deur met een zachte klik achter zich dichtgaan. Hij had gelijk, dat die trots niet lang bleef. Het was een warme avond, maar Thorne rilde toen hij terugliep naar zijn auto.
Hij stelde het zich voor... hij voelde het als een kluwen van metaaldraad, verward en strak gewikkeld, diep in zich. Elke keer als hij er een stuk van wist te ontwarren, rukte hij er wanhopig aan, waardoor de windingen nog strakker gingen zitten en de wirwar veel moeilijker uit te pluizen was. Thorne had muziek opgezet en toen zacht gedraaid. Hij had een fles wijn opengetrokken en verder niet aangeraakt. Niets maakte het gemakkelijker. Niets hielp hem om die rotzooi te doorzien of zijn eigen aandeel in het ontstaan ervan te begrijpen.
Er waren zoveel lijken geweest, zoveel verdriet, en er kwam zo weinig voor terug. Hij vroeg zich af wat hij eigenlijk anders verwacht had. Had hij niet altijd al geweten dat baba Arkan Zarif en soortgenoten vuurvast waren? Die hadden een ingewikkeld mechanisme dat hen beschermde, soldaten die zich wilden opofferen en een onbeperkt aantal mannen en vrouwen die volgens de wet leefden en hen uit de brand hielpen. Maar toch was het besef dat niemand aansprakelijk was, dat niemand ook maar voor een deel van de slachting zou boeten, afschuwelijk ondermijnend. Van Ryan waren er een stelletje dood en van Zarif ook. De zaken waren wederzijds geschaad. Het leven ging gewoon door, maar niet voor Yusuf Izzigil die allebei zijn ouders kwijt was. Ook niet voor het gezin van Francis Cullen of voor de weduwe van Marcus Moloney, van wie hij de naam nooit gehoord had maar die een echtgenoot had begraven. En er waren andere doden. Degenen voor wie, ten goede of ten kwade, Thorne zelf altijd verantwoordelijk zou zijn. Billy Ryan en Wayne Brookhouse. Thorne voelde de knopen in zijn lijf nog strakker aantrekken. Hij dacht erover waar de grenzen lagen. Hij vroeg zich af of de zijne net wat ruimer waren geworden, of dat hij er allang overheen was en doorging. Doorging naar een plek waar het veel donkerder was en de mensen zijn gezicht niet goed konden zien en de rimpels helemaal niet meer te zien waren. Hij keek. naar de telefoon... Hij deed zijn ogen dicht en keek terug, naar het gezicht van Gordon Rooker. Dat begon zijn kleur terug te krijgen; de zelfingenomenheid ging blozen van de frisse lucht. Thorne zag de gouden tand licht vangen als Rooker fruit kocht bij een marktkraam. Als hij met andere mannen in een café om een tafel zat. Als hij glimlachte om iets wat hij in een tijdschrift las. Hij stond op van de bank en liep naar het tafeltje bij de voordeur. En altijd was er het brandende meisje.
Haar armen zwaaiden terwijl ze door het zwart naar de straat viel. Haar gezicht op de foto die haar vader hem had gegeven: de gelaatstrekken verwoest, de gladde huid getekend met ruwe, verkleurde ribbels. Haar stem in het dagboek. Grappig en woedend. Die het verdiende, gehoord te worden... Thorne toetste een nummer in Wandsworth in en wisselde een paar vluchtige beleefdheden uit met de man aan de andere kant van de lijn. Hij sprak af om het dagboek en een paar foto’s terug te bezorgen. Toen zei hij hem een pen te pakken. Gaf hem een adres. Thorne zette de muziek weer harder en schonk zich een glas in. Hij ging achteruit op de bank zitten, trok zijn voeten op en dacht na over het gewicht van zijn ziel. Hij vroeg zich af of het mogelijk zou zijn hem te trainen. Om de ziel op te voeren, om hem als het ware te versterken door spirituele oefeningen. Als dat zo was, zouden slechte daden je gewicht kósten, zodat de echte slechteriken ten slotte een ziel zouden hebben die níéts woog. Hij greep naar de wijnfles. En vroeg zich af of zijn ziel, in het licht van het telefoontje dat hij net had gepleegd, een beetje meer zou wegen. Of minder.
MEI
Onwetendheid
EPILOOG
Het was de dag voor de bekerfinale, iets meer dan een maand sinds de man die bekendstond als Gordon Rooker was gevonden, vermoord door iemand die zijn woning was binnengedrongen, toen Thorne het telefoontje kreeg. Het was midden mei en het motregende zachtjes. Al het andere was bijna net zo voorspelbaar. Terwijl het onderzoek naar Zarif en Ryan iets meer dan twaalf dozen omvatte die op metalen schappen bij het Registratiekantoor stonden, kwamen er andere zaken om die leegte in te vullen. Andere slachtoffers riepen om aandacht, vroegen om actie. Er was nooit een tekort aan woede en lust en hebzucht. En aan lijken, als de geheimzinnige werking die bestond om die dingen onder controle te houden, alledaagse gevoelens omzette in iets moorddadigs. Die gevoelens verminkte. Tom Thorne had het Handboek moordonderzoek in een uur doorgenomen en was het ding bijna even vlug weer vergeten. Hij wist dat hij er goed in was de dingen te vergeten die er niet echt toe deden, de dingen waar gewoon geen plaats voor was. Elke dag waren er duizenden nieuwe brokjes informatie die een goede, schone ruimte nodig hadden. Die de kans nodig hadden, hoe gering ook, om tegelijk te bewegen, in en om elkaar, om te vonken en het idee - of de schim van het idee - te scheppen dat net een beetje bijdroeg aan het grijpen van de moordenaar. Andere dingen, veel andere dingen, werden allesbehalve vergeten. Die werden alleen maar verplaatst. Ze werden in kleinere ruimten geperst in Thornes hoofd en in zijn hart en op die andere plek waar eigenlijk geen naam voor bestond. Waar de windingen een klein beetje strakker zaten. Bij die weinige gelegenheden dat hij Carol Chamberlain trof of aan de telefoon had, hadden ze het vrolijk over de zaak waaraan ze bezig waren. De zijne nog gaande, de hare lang onopgelost. Enkel hun directe verleden werd door hun onuitgesproken overeenkomst niet aangeroerd.
Daar kon je persoonlijk, met jezelf alleen, veel moeilijker aan ontsnappen. Alison Kelly had op een middag opgebeld en ze hadden een paar minuten met elkaar gesproken. Thorne had gevraagd hoe het met haar ging. Het was zo’n oppervlakkig gesprek, zo zielig alledaags dat hij haar bijna had gevraagd wáár ze was. Naarmate de tijd verstreek, dacht hij minder aan haar gezicht en haar lijf dan aan het mes in haar hand, maar telkens als hij aan haar dacht, kwam de tekst bij hem op die gebeiteld was in de eerste steen van de Holloway-gevangenis, waar ze wachtte op haar proces dat over een paar weken zou dienen. Moge God... deze plek tot een verschrikking maken voor boosdoeners. Thorne wist dat er voor Alison Kelly geen door God gegeven reden was om bang te zijn. Tijd om naar huis te gaan. Schuilend onder een betonnen overkapping op het parkeerterrein van Becke House stond Thorne de rook in te ademen van Hollands sigaret en te kijken hoe de motregen droop op zijn auto, die hij die morgen nog had gepoetst. ‘Kom morgen langs,’ zei Thorne. ‘Dan kun je met Phil en mij naar de wedstrijd kijken.’ Ondanks Thornes vurige pogingen was Hollands enthousiasme voor voetbal nog maar zeer matig. ‘Ik kan het niet spannend vinden,’ zei hij. ‘Spannend? Het is de bekerfinale...’ Thorne bedacht net een reeks sneren toen zijn mobieltje ging. De grijns op Thornes gezicht bevroor toen hij de stem van Eileen hoorde. Hij verbleekte. ‘Tom...?’ ‘Wat is er gebeurd?’ Thorne begon naar zijn auto te lopen, zijn pas versnelde bij elke seconde stilte die voorbijging voor Eileen iets zei.
‘Er is brand geweest.’ ‘Mijn god... wéér?’ Thorne drukte zijn mobieltje met zijn schouder tegen zijn oor en zocht zenuwachtig in zijn zakken naar de sleutels van zijn auto. ‘Alles goed met hem?’ Achter zich hoorde Thorne Holland iets roepen. Thorne stak zijn hand op zonder om te kijken. ‘Eileen? Is het goed met hem?’ ‘Het spijt me, Tom.’ Ze begon te huilen. ‘Ze hebben hem in de slaapkamer gevonden.’ Het klonk of er een klein meisje huilde. Thorne leunde zwaar tegen de auto. Zijn adem stokte van verdriet, dat hij snel onderdrukte voor hij een schreeuw gaf. Opeens was hij zich er al te zeer van bewust hoeveel tijd hij zou hebben. Hij hield zich voor dat nu Eileen getroost moest worden. Hij rukte het portier open en klom erin. ‘Eileen? Kom op.’ Hij stak de sleutel in het slot. Brand... Hij dacht aan het fornuis dat hij nooit uit het huis van zijn vader had weggehaald. Er was maar één telefoontje voor nodig geweest. Vijf minuten van zijn tijd. Victor had daar met plezier voor gezorgd. Eileen had best iemand kunnen vinden om het ding weg te halen, had dat ook aangeboden, maar Thorne had beloofd dat hij het zou organiseren. Hij had niet eens een slot op de keukendeur gezet. Het kwam op hém neer. ‘Waar is hij, Eileen? Waar hebben ze hem heen gebracht?’ Thorne luisterde ingespannen, maar de woorden van zijn tante werden onderbroken door snikken. ‘Rustig maar, Eileen. Ik kom.’ Tot een andere gedachte hem trof als een sloopbal. Een mogelijkheid die hem in zijn stoel gooide en daar vasthield terwijl zijn hand tegen het stuur trilde.
Hij zag Arkan Zarif voor zich aan de andere kant van een tafeltje. Herinnerde zich wat er gezegd werd toen ze het hadden over de afspraak om Gordon Rooker te beschermen. Een overeenkomst waar ik me absoluut aan wil houden. De overeenkomst had beslist een zekere bescherming met zich meegebracht. Zou die ook een zekere vergelding hebben ingehouden, mocht er iets gebéúren? Thorne wist zeker dat de knoop in zijn borst het enige was waardoor zijn maaginhoud niet door zijn mond naar buiten kwam. Een ongeluk, of was het opzet? Zouden ze erachter komen wat van de twee? Zou hij het ooit weten? Hoe dan ook. Het kwam op hém neer. Hij keek naar rechts en zag iemand op de auto toe komen. Hij liep snel door de motregen. Holland stak zijn handen op en zei, geluidloos: ‘Alles in orde?’ Thorne had het gevoel dat hij vergeten was hoe je moest ademen. Hij knikte langzaam en startte de auto.