Tranen in de rivier By Django Mathijsen
Cover: Anaïd Haen Cover photo: Pixabay
Published by e-Publikant at Smashwords Copyright 2009 Django Mathijsen
Smashwords Edition, License Notes This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return to Smashwords.com and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of these authors.
Smashwords Editie, Licentie Dit e-book is uitsluitend voor uw persoonlijke plezier. Dit e-book mag niet worden doorverkocht of doorgegeven aan iemand anders. Als u dit boek wilt delen met iemand anders, dan koop alstublieft een extra exemplaar voor elke ontvanger. Als u dit boek leest en u hebt het niet gekocht, of het was niet gekocht voor uitsluitend uw gebruik, dan ga alstublieft naar Smashwords.com en schaf uw eigen exemplaar aan. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteurs.
Tranen in de rivier
Hoofdstuk 1: “Stap in, mooie Julia.”
Het was nog geen acht uur. Bezem, Toonwiel en ik hadden onze bühnekleding al aan en stonden op het trottoir bij de ingang van “Die 966 Muschi Bar”. Ik rilde. Het beloofde weer een koude nacht te worden. De slagregen op de luifel boven ons klonk alsof er grind werd gestort. erende auto’s op de klinkers achter mij klonken als tromgeroffel, de hakken van erende voetgangers als getik op de rand van de kleine trom. “Met Spoetnik waren die gluiperds ons ook te snel af.” Kleerkast, de uitsmijter, nam een trek van zijn sigaret. Hij beduimelde het zilveren trillerfluitje aan zijn halsketting. Met zijn brede lichaam in een zwarte schipperstrui stond hij voor het gesloten rode gordijn. Aan weerszijden van de deuropening waren in netkousen verpakte dijbenen op de muur geschilderd. “Op de kleurentelevisie in de etalage van Telefunken heb ik de negen Mercury astronauten gezien.” Neonlichten schilderden wisselende kleurpatronen op Bezems gezicht. “Die Amerikanen komen eerder in de ruimte. Ik weet het zeker.” Toonwiel schudde het hoofd en wees met zijn sigaret naar Bezem. “Die Russen vliegen al in het geheim daarboven rond. Ze bespieden ons om de invasie van West-Europa voor te bereiden. Hoog tijd om naar Amerika te emigreren, nu het nog kan.” Hij wendde zich tot mij, stak zijn sigaret weer in zijn mond en sprak tussen zijn tanden door: “Nou, Schrikdraad, ga je eindelijk mee?” Ik zuchtte. “Je weet het toch: ik verlaat Duitsland niet.” “Wat houdt jou nog…” Toonwiel werd onderbroken door het gepiep van de wielen van een tram. Hij kromp ineen. Het puntje van zijn sigaret gloeide op. “Dat was geen zuivere Des.” Hij kneep zijn ogen dicht en verkrampte de middelvinger van zijn
rechterhand alsof zijn Hammondorgel voor hem stond en hij een zwarte toets indrukte. Plotseling hoorde ik autobanden gillen. Ik draaide me met een ruk om. Door het regengordijn zag ik een hagelwitte Cadillac Eldorado dwars trekken. Met geblokkeerde banden gleed hij naar het trottoir en kwam scheef tot stilstand. Een rode Isetta achter hem kon nog net uitwijken naar de trambaan. Met een claxon die piepte als een speelgoedbeest eerde hij de Amerikaanse slee. Regenwater gutste van de nadeinende carrosserie van de Cadillac af. Op de zijkant weerspiegelde de neonreclame van ‘Agfa Photo’. De rood opgloeiende achterlichten zaten als geschutskoepels op staartvinnen die afkomstig leken van een Mercury-raket. Het zijraampje ging open. “Stap in, mooie Julia,” riep een mannenstem naar een dame op het trottoir. Haar lichtblauwe regenjas was met een ceintuur strak bijeengebonden om haar slanke middel. Haar lange, goudblonde haren plakten in natte slierten in haar nek en tegen haar jas. Ze hield haar handen in de zakken en sprak rustig: “Rij verder, stomme Romeo.” Haar zachte altstem klonk zwoel en hijgerig. Ondanks het regengeraas en straatlawaai kon ik haar verstaan. Een bliksemschicht doorkliefde de nachthemel achter de ‘Bavaria, St. Pauli’ gevel aan de overkant. De acht cilinders van de Cadillac gromden. Zijn achterwielen klauwden naar grip op de spekgladde klinkers. Een donderslag weerklonk toen de slee de Reeperbahn af scheurde. De dame keek hem na. Ik hoorde Bezem hartelijk lachen. “Hij dacht zeker dat hij al bij de hoertjes in de Herbertstraße hierachter was.” “Die heeft hoge nood,” zei Toonwiel. “Wedden dat hij bij de Davidstraße rechtsaf slaat?” De regenjas van de dame liet haar ranke kuiten onbedekt. De naden op haar zwarte nylons waren kaarsrecht. Plotseling hoorde ik de banden van de Cadillac weer gillen.
Ik keek op. De voorwielen van de Cadillac draaiden de Davidstraße in maar de auto gleed rechtdoor. Een doffe, metalen klap. De auto boorde zich in de zijkant van een op de hoek geparkeerde Kever. Hij schoof de Kever voor zich uit de stoep op en drukte hem plat tegen de muur van het Aladin theater. Rokend bleef de Cadillac staan. Een wieldop rolde kletterend tegen de muur aan. Agenten renden naar buiten uit het politiebureau naast het Krause Pension. De dame draaide zich om op haar zwarte naaldhakken. Ze hield haar hoofd schuin omlaag en keek me van onder haar dunne, strak afgetekende wenkbrauwen in de ogen. Met een grijns nam ze me in zich op. Ze tilde haar rechtervoet op en draaide hem rond haar enkel. Ik weet niet of ze haar voet uitrekte of aarzelde welke kant ze op zou lopen. Heupwiegend zette ze de ene voet voor de andere en kwam onder de luifel. “Jongens, is hier nog plaats voor een dame?” “Altijd,” zei Bezem. “Zal ik een paraplu voor u pakken? Of een handdoek?” Ze draaide haar hoofd langzaam naar hem toe en grijnsde. “Waarvoor?” “U bent zo nat.” “Heb jij er iets op tegen wanneer een dame nat wordt?” Ze trok haar linker wenkbrauw op. “Ja… uh, nee, ik bedoel…” “Ik ben graag nat.” Ze sloot de ogen en legde haar hoofd achterover zodat de straal water die van de luifel af droop op haar voorhoofd viel. Water stroomde langs haar wangen en onder de kraag van haar jas. Ze haalde haar handen uit haar zakken. Goudkleurige, scherpe vingernagels streken langzaam en met lange halen het natte haar naar achter. “Ik ben gek op regenwater.” Ze trok haar hoofd terug uit de straal en keek me weer aan van onder die wenkbrauwen. Ze opende haar volle lippen en likte haar vingers af. “Het is zo heerlijk zoet.” Grijnzend liet ze haar blik glijden over onze gezichten. Ze deed een stap dichterbij en keek me weer aan. “Ik brand van verlangen naar een sigaret.”
“Ik rook niet, pop,” zei ik. “Daar krijg je rimpels van.” Bezem hield zijn pakje Gitanes filtersigaretten onder haar neus. Zonder dat ze haar blik van mij afwendde, nam ze een sigaret tussen duim en wijsvinger van haar rechterhand en stak hem tussen haar lippen. Ik hoorde hoe een lucifer afgestreken werd. Bezem hield de vlam onder haar sigaret. Met haar linkerhand pakte ze Bezems pols vast. Ze bukte om het uiteinde van de sigaret in het vlammetje te steken. Ze hield mijn blik vast terwijl ze de vlam naar de sigaret zoog. Het puntje gloeide felrood op, net zo rood als haar lippen. Ik zag haar boezem oprijzen terwijl ze haar longen vulde. Ze nam de sigaret uit haar mond en grijnsde. Ze hield haar adem in en had nog steeds Bezems hand vast. Het vlammetje danste langs het houtje en naderde de duim en wijsvinger waarmee Bezem de lucifer vasthield. Ik zag zijn vingers verkrampen om de afstand naar de vlam te vergroten. Pas toen de vlam al de nagel van Bezems wijsvinger raakte, tuitte ze haar lippen en blies de vlam uit, mijn gezicht hullend in een wolk sigarettenrook. Ze wendde haar blik naar Bezem. “Dank je. Dit heb ik gemist.” “Hebt u het niet koud?” vroeg Bezem. “Ik heb het nooit koud.” Ze deed een stap naar Bezem toe en nam de zwarte revers van zijn goudkleurige orkestjasje tussen de duim en wijsvinger van haar linkerhand. Ze liet haar duim over de stof op en neer glijden. “Mooie pakjes.” “We moeten dadelijk aan het werk.” Bezem wees naar het affiche van ons trio tegen het raam. Een Mercedes ambulance eerde met oorverdovende sirenes en stopte bij de verkreukelde Cadillac. Broeders renden eruit en rolden een brancard naast de Cadillac. “Hij schijnt goed plat te zijn,” zei Toonwiel.
“Hoog tijd dat de Reeperbahn geasfalteerd wordt,” zei Kleerkast. “Het is elke raak op die hoek met die klinkers als het regent.” De dame keurde het schouwspel geen blik waardig. “Het Elektrocats trio,” las ze hardop ons affiche. “Zijn jullie bekend?” “Wereldberoemd in heel Duitsland.” Bezem glimlachte en stak zijn hand uit. “Ze noemen mij Bezem.” “Dan moet jij de drummer zijn.” De dame negeerde zijn uitgestoken hand. Bezem trok een wenkbrauw op. “Intelligente meid.” “Speel je alleen met brushes?” “Nee, maar het liefste wel.” Bezem grijnsde en wees naar Toonwiel. “Hem noemen we Toonwiel.” “Hammondorgel?” Ze perste haar lippen op elkaar en knikte. “Modern. Een B3, net als Jimmy Smith?” Toonwiel schudde zijn hoofd. “Zijn grote broer. Een A100.” “Zwaar apparaat om te slepen. Of heb je mannetjes daarvoor?” Met haar linkerhand kneep ze in Toonwiels rechter bovenarm. Ze glimlachte en tuitte haar lippen. “Nee, jij tilt hem vast zelf. Zo’n sterke jongen.” “We helpen alle drie met dat zware kreng optillen, hoor.” Bezem wees in mijn richting. “En dat is Schrikdraad.” “Schrikdraad?” Ze keek me aan uit haar ooghoek. “Gitarist dus. En? Is hij goed?” “Schrikdraad is de beste jazzgitarist van de wereld.” “O ja?” Ze trok haar wenkbrauwen op. “Ik dacht dat Barney Kessel dat was.” Uit mijn ooghoek zag ik dat de man uit de Cadillac op de brancard werd getild. Bezems mond viel open. “Lees jij de jazzverkiezingen in Down Beat?” Hij keek met een brede grijns naar Toonwiel en mij. “Jongens, mag ik voorstellen: mijn
droomvrouw.” Hij wendde zich weer tot haar. “Hoe heet je?” Ze nam een trek van de sigaret. “Lora.” “…is the face in the misty light,” zong Bezem, de tekst van de Amerikaanse filmballade ‘Laura’ van Johnny Mercer aanvullend. “Lieve schat, Schrikdraad steekt Barney Kessel in zijn achterzak.” “Waarom spelen jullie dan hier?” Ze trok haar neus op en wees met haar sigaret naar de affiches met foto’s van schaars geklede dames in uitdagende poses waarmee de ramen van de 966 Muschi Bar waren afgeplakt. “Dit is een van de weinige plaatsen waar we jazz en blues kunnen spelen in dit land,” antwoordde Bezem. “Waarom gaan jullie niet naar Amerika?” Bezem en Toonwiel schoten in de lach. Toonwiel keek me aan, perste zijn lippen op elkaar, knikte en wees in de richting van Lora. Ze stapte tussen Bezem en Toonwiel door naar de muur en staarde op het affiche ‘Meisjes gezocht’. “Ik zie het al. Julie zijn naar mij op zoek.” Ze ging voor Kleerkast staan. Hij knikte, stapte opzij en hield het gordijn open. “Hilda,” riep hij naar binnen. “Een meisje dat de chef wil spreken.” Lora liet haar sigaret vallen en trapte hem met de punt van haar schoen uit. Ze draaide zich om en keek mij uit haar ooghoek aan. “Tot dadelijk, jongens.” Ze verdween achter het gordijn. “Ik heb haar het eerst gezien,” zei Bezem. De ambulance vertrok met loeiende sirenes.
Hoofdstuk 2: Stemband
Zoals altijd stonk de zaak aan het begin van de avond naar de lysol waarmee alles was afgewassen. Zelfs de meisjes stonken ernaar. Ze dachten dat het een effectief anticonceptiemiddel was. Ook de lysol kon de geur niet verdrijven van bedorven sigarettenrook, zweet en alcohol. Alles was ervan doordrongen. Mijn gitaren, mijn kleren en ikzelf. Nettie Page was de eerste act. Zij stripte op ‘Peter Gunn’, de herkenningsmelodie van de tv-detective. Ik gooide de Fender om mijn nek, schakelde het brugelement in, zodat hij messcherp klonk, en plukte de openingsrif. Een naaldhak werd uit de coulissen gestoken. Spotlicht glansde op een in een zwarte netkous verpakt been. Matrozen aan een tafeltje vooraan begonnen te joelen en te fluiten. Een man aan de bar gaf hen een giftige blik. Het dranklokaal was verder nog leeg. Met een zwarte trenchcoat en fedora kwam Nettie van achter de gordijnen vandaan. Ze danste met grote heupbewegingen het podium rond, met een argwanende blik turend of ze gevolgd werd. Toen ze op het midden van het podium stond, zette Toonwiel het thema in, met alle s open. Het Hammondorgel donderde als een aardbeving. Nettie deed alsof ze door een kogel geraakt werd en liet zich op de grond vallen. Ze gooide haar hoed de zaal in, haar lange zwarte haren onthullend. Eén van de matrozen ving de hoed op. Nettie kronkelde ritmisch op de grond, haar haren slepend over het podium. Bij de volgende uithaal van het orgel sprong ze op en begon haar trenchcoat open te knopen, de matrozen uitdagend aankijkend.
Petra Peitsche stripte op ‘Lili Marleen’ met een rijzweep en gehuld in een zwart leren uniform. Martha Möse had haar optreden in felrood kant en satijn op de langzame blues ‘Night Train’ van Jimmy Forrest. Het zaaltje was bomvol. We begeleidden Bezem die de ‘Just a gigolo/Ain’t got nobody’ medley zong met zijn beste Louis Prima imitatie. De op ons gerichte schijnwerpers verlichtten de sigarettenrook tot een witte muur van mist. Er doorheen kon ik Nettie ontwaren
die aan tafel zat bij de matrozen, haar trenchcoat weer aan. Eén van de matrozen had haar fedora op. Ze lachten. De matrozen hadden het champagnebuffet besteld en dus veel geld uitgegeven voor goedkope bubbeltjeswijn. Nettie bleef bij hen aan tafel zolang de champagne vloeide. Zelf dronk ze alleen cola. De meisjes mochten geen alcohol drinken van Minkmeister, de chef van de 966 Muschi Bar. Het orkest en het overige personeel ook niet. Iemand liep door het schijnwerperlicht heen. Ik knipperde. Minkmeister kwam aanlopen met zijn rechterarm om Lora. Ze was gehuld in een kort, zwart, strak getailleerd glitterjurkje met franjes op haar dijen en doorkijkstukken die haar ronde boezem onthulden. Ze kwamen naast het orkestpodium achter het orgel staan. Minkmeister hield zijn rechterarm om haar middel, nam zijn sigaar uit zijn mond en wenkte ons. We gingen naar het slotakkoord. Na een mager applausje speelde Toonwiel de pauzeriedel.
Ik zette mijn gitaar op zijn standaard en plofte naast Toonwiel op de orgelbank. Waarschijnlijk wilde de chef ons vertellen dat hij het nieuwe meisje op proef had ingehuurd. We moesten bespreken op welke muziek ze zou strippen. Bijna elke dag kwamen er nieuwe meisjes. Het was komen en gaan. “Jongens,” begon Minkmeister. “Lora heeft boven auditie gedaan. Ze is geweldig. Ik heb haar voor de rest van de maand ingehuurd.” Ik knikte. “Oké,” zei Bezem. “Echt een geweldige jazzzangeres, precies wat jullie tekort kwamen.” Ik keek hem verbaasd aan. “Chef,” begon Bezem. “We zijn als trio gehuurd. We hebben geen zangeres…”
“Geen discussies,” zei Minkmeister. “Dit is mijn dranklokaal. Ik bepaal wie hier zingt. Zij is nu jullie zangeres. Wees blij dat ik talent kan herkennen.” “Maar, chef, het laatste talent dat u…” “Ik hoor je nog steeds praten. Achter die drumketels, vlug een beetje. Zij zingt en daarmee basta. Ik ga een biertje aan de bar pakken en kom hier vooraan zitten. Voordat ik zit, hebben jullie haar nummer ingezet. Anders vliegen jullie eruit.” Hij draaide zich om en liep naar de bar.
“Kan ik een soundcheck maken?” vroeg Lora. Bezem grijnsde, duwde met zijn brushes het puntje van zijn neus omhoog en mimede triomfantelijk ‘soundcheck’. “Maak jij de sound maar, pop,” zei ik. “Wij nemen de cheque wel.” “Heb ik iets geks gezegd?” Ze tilde haar hoofd op. Voor het eerst kon ik haar ogen goed zien. Ze waren lichtblauw als de oceaan na zonsopgang. “Soundchecks zijn voor amateurs die geen oren aan hun kop hebben. Zeg maar wat je wilt zingen.” “Mag je me ineens niet meer? Je breekt mijn hart.” “Luister, pop. Het is niet dat we je niet mogen. Maar je weet niet hoeveel meiden met mooie, grote uh… longen die denken dat ze Peggy Lee zijn we al gehad hebben. Allemaal krijgen wij ze voor onze kiezen na een orale auditie bij de chef. Er kon er niet één een zuivere noot uit persen.” Ze grijnsde. “Ik wel.” “Laten we dan niet lullen, maar het gewoon doen.” “Een man naar mijn hart.” “Kom, dan hebben we het weer achter de rug.” Toonwiel zuchtte. Hij loerde naar de bar en wreef met zijn rechterhand over zijn jasje, ter hoogte van zijn
binnenzak. Zijn ogen verklapten dat hij het heupflesje eruit wou vissen om een slok rum naar binnen te gooien. “Welk meesterwerk zal het worden?” Toonwiel tikte een paar s van zijn orgel naar binnen en rukte andere eruit. “Fever… My heart belongs to daddy… Diamonds are a girl’s best friend…” “Cry me a river,” antwoordde Lora. Toonwiel stopte met zijn orgel maltraiteren. Hij perste zijn lippen op elkaar en zette grote ogen op. Bezem tilde zijn wenkbrauwen op en liet zijn brushes in de houder naast zijn drumkruk glijden. Die intieme jazzballade werd zonder drums gespeeld. “Van Arthur Hamilton? Dat nummer is zo mooi gezongen door Julie London,” zei ik. “Weet je zeker dat je dat aandurft?” “Dat nummer is zo mooi begeleid door Barney Kessel.” Ze keek me weer aan. Haar lichtblauwe irissen straalden. “Weet je zeker dat jij dat aandurft?” “Mevrouw houdt van een uitdaging.” Ik pakte mijn semi-akoestische Gibson van de standaard. “Hoeveel mollen?” “Mollen?” Ik hing de jazzgitaar om mijn nek en grijnsde. “Ik bedoel: welke toonaard?” “E mineur.” “Eén kruis dus.” “Meer dan één kruis heb ik niet nodig.” Ze liet haar hoofd zakken en keek me aan van onder haar wenkbrauwen.
Toonwiels linkervoet speelde de eerste basnoten op de pedalen. Ik speelde de dramatische, inleidende akkoorden. Het geroezemoes in de zaal was zo hard dat ik mijn eigen gitaar nauwelijks kon horen. Toonwiel bouwde de spanning op door het intro af te sluiten met een baslijn naar beneden.
Lora bracht de microfoon naar haar mond: “Now…” Die eerste, hoge noot. Ze hield hem lang aan, zacht en hijgerig, met fluwelen stem, eindigend in een kwetsbaar vibrato. Plotseling was het alsof de rest van de wereld in een draaikolk verzonk. Ik weet niet of de zaal verstomde of dat het aan mij lag. Maar ik kon niets anders meer waarnemen dan die stem. “…you say you’re lonely,” maakte ze de eerste melodielijn af. Ze hield de laatste noot achter in haar keel alsof ze het publiek in zich opzoog. Ik realiseerde me dat ik mijn begeleidingsakkoorden vergeten was te spelen. Ik viel weer in, haar zachtjes voortstuwend met spaarzame akkoorddoorgangen en opvullingen. Toen het lied naar de brug ging, bouwde ik de spanning op. Het drama in haar stem groeide. Op haar lange noten fluisterde ze bijna, alsof ze gebroken was. Elke noot trof ze feilloos. Bij het slotrefrein sprongen de tranen in mijn ogen. “I’ve cried a river over you.” Ze herhaalde de slotzin drie keer, steeds zachter, tot haar laatste noot eindigde in een fluisterhijg. Het was doodstil. Door de oplichtende rooknevels zag ik vaag hoe de gezichten in de zaal onze kant op keken. Applaus barstte los, luider dan ik ooit gehoord had in de 966 Muschi Bar. Lora boog diep. Ze draaide zich om, keek mij grijnzend aan en gaf de microfoon terug aan Bezem. Bezem slikte en schraapte zijn keel. “Welkom in ons orkest, Stemband.”
Hoofdstuk 3: Ölschieber Ollie
“Each day is Valentine’s Day.” Stemband zat op een kruk op het podium. Rookslierten dreven door de lichtbundel van de op haar gerichte schijnwerper. Haar witte babydoll en haar lange, goudblonde manen straalden. Ze zong de laatste zin van het Rodgers & Hart nummer ‘Funny Valentine’ met haar ogen dicht. Een engel met de stem van een engel.
Tijdens het applaus kwam de ober gelopen. Hij sprak in Stembands oor en wees de zaal in naar Ölschieber Ollie, een vaste klant die een fortuin had verdiend met stookolie smokkelen. Kennelijk had hij een champagnebuffet voor haar besteld. We waren er al aan gewend dat onze nieuwe zangeres net zo gewild was als de danseressen. “De chef wordt steenrijk door haar.” Ik draaide me naar Toonwiel en zette mijn versterker naast zijn orgel harder. Toonwiel zat zich voorovergebogen achter zijn orgel te verschuilen. Hij stopte het met zwart leer beklede heupflesje terug in zijn binnenzak en schudde het hoofd. “Kleerkast vertelde dat ze een contract voor volgende maand heeft geweigerd.” Het was alsof iemand een mes in mijn hart ramde. “Moeten we volgende maand zonder haar verder?” “Ja, zonder haar.” Toonwiel richtte zich op. “Maar niet hier. De chef heeft de Steiermark Mädels ingehuurd.” “Daar zullen de danseressen blij mee zijn. Die Steiermark grieten kunnen niet eens een blues spelen. Hebben wij al een nieuwe boeking?” Hij trok een zuur gezicht en tikte met een snelle beweging een paar schuifjes naar binnen. “Onze agent heeft drie maanden in Bad Reichenhall geregeld.” De moed zonk in mijn schoenen. “Het oude kuurhotel?” Toonwiel knikte en haalde zijn schouders op. “Tja, het verdient beter dan hier spelen.” Ik wees naar Stemband. “En gaat zij…” Ik kon mijn zin niet afmaken. Bezem zette een swingende shuffle in. Toonwiel volgde en stuwde het ritme op door zijn voet over de baspedalen te laten lopen. Op de manualen begon hij de inleiding van “Lullaby of Birdland”. Shirley Vulva kwam het podium op wiegen in haar witte Shirley Temple jurkje. Ze had een babyhoedje op haar blonde pijpenkrulletjes en nepsproeten op haar
wangen. In haar hand droeg ze een stok met een halve meter grote neplolly. Haar glimlach en de kuiltjes in haar wangen waren echt.
Shirley had haar jurkje al uitgetrokken toen ik de leiding van Toonwiel overnam en begon te improviseren. Ik hield haar in de gaten om haar bewegingen aan te vullen. In witte lingerie, overladen met strikjes, kronkelde ze over het podium, haar rondingen uitstekend naar het publiek. Ze stak haar tong uit en likte aan haar neplolly. Ze liet haar vingers om de lollystok op en neer glijden. Ik maakte glissando’s over mijn gitaarhals, zodat het leek alsof mijn gitaar haar vermaande. Ze ging wijdbeens staan, knikte met een overdreven glimlach naar mij en stak de lollystok tussen haar benen. Ze liet zich erop zakken en bewoog op en neer. Glijdend langs de stok werd het strikje op haar slipje platgedrukt. Op dat moment hoorde ik een luide klap, gevolgd door gekraak en het geluid van brekend glas. Shirley deinsde terug en keek verschrikt de zaal in. Een schrille fluittoon sneed door de zaak. Ik zag alleen rooknevel en verblindend schijnwerperlicht. Ik hield mijn hand voor de schijnwerper. Plots werd die van het podium naar de zaal gericht. Een matroos stond bij het tafeltje waar Stemband had gezeten. Hij haalde uit met zijn bierglas. Het glas spatte in het gezicht van Ölschieber Ollie uiteen. Ik draaide me om, griste mijn Fender van de standaard en rende met allebei mijn gitaren achter Shirley door de coulissen in. Ik trok de bezemkast open en zette mijn gitaren voorzichtig tegen de muur tussen de flessen lysol en de zwabber. Toen ik terugrende had Toonwiel de klep van zijn orgel al gesloten. Samen met Bezem zat hij gehurkt voor het drumstel, beide met de houten plank van een notenstandaard voor hun gezicht. Muziek repeteerden we nooit, maar wel wat we moesten doen om onze instrumenten te beschermen bij bargevechten. Ik wrikte de vleugelmoer van mijn notenstandaard los en gaf hem een tik zodat hij zichzelf van zijn bout af wentelde. Ik ving hem op, trok de plank van de
notenstandaard en hurkte naast Bezem. De matroos zat boven op Ollie op hem in te slaan. Zijn vuisten zaten vol bloed. Toch bleef hij ze optillen en in Ollies gezicht rammen. Kleerkast vloog op hem af, greep de matroos achter bij zijn broekriem en tilde hem van de vloer. Kleerkast ramde de matroos met zijn kop tegen de bar. Hij liet hem op de grond vallen waar hij stil bleef liggen. Ölschieber Ollie lag met zijn gezicht in een plas bloed die steeds groter werd. Een bierglas vloog door de lucht. Ik dook weg achter mijn notenplank. Ik voelde de klap tegen de plank en hoorde het glas uiteenspatten. Toen ik opkeek, zag ik vier matrozen zich op Kleerkast storten. Hij duwde ze van zich af. Kleerkast kreeg een uppercut tegen zijn kin. Hij wankelde. Eén van de matrozen hief een stoel boven zijn hoofd. Op dat moment kwamen de uitsmijters van Café Kix en de Koket Club binnenrennen met in hun kielzog de uitsmijters van Die Rote Meile en Das Heiße Stübchen. Ze vlogen op de matrozen af. De stoel viel op de grond. De vier uitsmijters hadden de matrozen in een oogwenk overmeesterd. Ze werkten ze naar de deur waar een handvol andere uitsmijters ze aannamen en buitensmeten. Bargevechten duurden nooit lang op de Reeperbahn. Alle uitsmijters kwamen te hulp geschoten zodra er eentje op zijn fluit blies. Ik zag dat Stemband in een ontspannen houding op de bar leunde. Ze keek neer op de twee mannen die bewegingsloos op de grond lagen. Ze blies rook uit en liet haar sigaret vallen, vlak naast het gezicht van de bewusteloze matroos. Ze trapte de sigaret uit.
Terwijl de gewonde matroos al op een brancard door het rode gordijn werd afgevoerd, probeerden twee broeders nog om Ölschieber Ollie te reanimeren. Hilda, de bardame, zat op haar hurken met stoffer en blik het gebroken glas op het podium op te vegen. Ik wrong me langs haar om mijn Fender en mijn Gibson weer op de gitaarstandaards bij mijn versterker te zetten. Met een zak ijs tegen zijn kin gedrukt, stond Kleerkast bij het gordijn te praten
met één van de politieagenten. De agent schreef in een notitieblok. Een andere agent zat aan de bar met Stemband. Stemband glimlachte en veegde een stofje van zijn schouder. “Dat meisje deugt niet.” Hilda richtte zich op en wees met haar stoffer naar Stemband. Ze slaakte een zucht en veegde een lok naar achteren die zich had losgemaakt van haar staart. “Hoezo?” Ik keek haar verbaasd aan. “Zij heeft die matroos en Ölschieber Ollie opzettelijk tegen elkaar opgezet.” “Overdrijf je nou niet? We hebben hier elke week wel jongens die over een meisje op de vuist gaan.” Ze keek me uit haar ooghoeken aan en knikte. “Ze heeft er plezier in om mannen tot vertwijfeling toe het hoofd op hol te jagen.” “Dat hebben hier toch alle meisjes?” “Arme Ollie.” Hilda liep hoofdschuddend weg. De broeders trokken een laken over Ölschieber Ollie.
Hoofdstuk 4: Geen blues, geen bebop
“Wat doen jullie als het contract hier afloopt?” Stemband trok de ceintuur van haar regenjas vast en liep door het rode gordijn naar buiten. “Wij zijn door onze agente veroordeeld…” Toonwiel sprak traag en wankelde achter Stemband aan de 966 Muschi Bar uit. “…tot drie maanden kuurhotel.” “Drie maanden oefta-oefta.” Ik geeuwde, liep door het gordijn en knipperde met mijn ogen. Ze brandden door het licht van de juist opgekomen zon. “Oefta-oefta?” Ze schoot in de lach.
Ik hoorde hoe Bezem achter mij in de houding sprong en zingend naar buiten marcheerde: “Es war einmal… oefta-oefta… ein treuer Husar… oefta-oefta…” Toonwiel sloeg dubbel van het lachen. Hij wankelde opzij. Ik greep hem bij de schouder. “Heeft Louis Armstrong daar niet een swingversie van gemaakt?” vroeg Stemband. “Hebben wij ook gedaan.” Ik wreef door mijn ogen. Ze begonnen aan het licht te wennen. De Reeperbahn zag er ‘s morgens als wij klaar waren met ons werk altijd vreemd uit. In plaats van kleurige lichtreclames zag ik alleen grijs- en bruintinten: waterige zonnestralen die gereflecteerd werden door klinkers, bakstenen en trottoirtegels. Er kwamen bijna geen mensen of auto’s voorbij. Een stuk papier waaide door de goot. Aan de overkant leunde een man in een gerafelde kapiteinsjas tegen de muur, zijn hoofd gebogen, een drankfles in zijn hand. “Nee!” Toonwiel legde zijn linkerarm om Stembands schouder en zijn rechter om de mijne. Hij drukte ons zo hard tegen zijn lichaam dat de lucht uit mijn longen werd geperst. Alcohol dampte uit zijn poriën. “Daaraan wil ik niet terugdenken.” Toonwiel keek mij aan. Ik werd bijna beneveld door zijn adem. “Waarom niet?” vroeg Stemband. “Het is een schande!” Toonwiel giechelde en leunde voorover, zijn volle gewicht op onze schouders. “Dat riepen ze. We werden bijna gelyncht.” Ik hield mijn wijsvinger tegen mijn slaap. “Drie maanden Schlager en Schnulze. Geen blues, geen bebop…” Ik deed alsof ik een pistool afdrukte. Toonwiel drukte me weer tegen zich aan. Hij keek me aan met vochtige ogen. “Jij bent zo geweldig. Weet je wel hoe graag ik met jou speel? Ik houd van jou. Weet je dat?” Hij sproeide zijn alcoholspeeksel in mijn gezicht en plantte een klapzoen op mijn wang. “Ik wist niet dat jullie het bed met elkaar deelden.” Stemband keek me uit haar ooghoek aan. “Dus daarom heb je me niet geprobeerd te versieren.”
“Ik houd ook van jou.” Toonwiel draaide zijn hoofd naar haar. Ze zag hem aankomen en tilde snel haar hoofd op. Toonwiel plantte zijn lippen vol in haar nek en zoog het nekvel naar binnen. Stemband schoot in de lach en probeerde zich los te worstelen. “Hé, gek, je bent Dracula niet.” Ik lachte en trok aan zijn kin. Met een smakkend geluid liet hij haar nekvel los. “Ik zal je zo missen. Meid, wat zal ik je missen. Waar ga jij naartoe? Vertel! Heb jij al een nieuwe klus? Je moet blijven zingen, hoor. Met die longen van jou. Beloof me dat je blijft zingen.” “Ik ben geboekt op de MS Aglaphon, een wereldcruise naar Amerika. Helgoland, de Orkney eilanden, Rio, Miami… Ik ga tot New York. Daar ga ik van het schip af en probeer iets te vinden in een jazzclub.” Toonwiels mond viel open. “Wat vind ik dat nou…” Hij kneep zijn ogen dicht en zuchtte. “Geweldig voor je… echt geweldig.” “Ik heb een begeleidingstrio nodig.” Ze keek naar mij. “Hebben jullie zin?” De moed zonk in mijn schoenen. Bezem begon te glimlachen van oor tot oor. Maar zijn gezicht betrok toen hij mij aankeek. Hij beet op de binnenkant van zijn wang en nam een trek van zijn sigaret. “Met jou naar Amerika?” Toonwiel zette grote ogen op. “Echt waar?” Stemband knikte. “Echt waar.” Toonwiel liet ons allebei los en wankelde achteruit. “Met jou?” Hij maakte een weids armgebaar. “Tot het… einde van de wereld!” Hij wankelde weer terug, viel Stemband om de nek en fluisterde. “Echt waar.” Op dat moment draaide hij zijn hoofd om en keek mij fronsend aan. Plotseling staarden ze alle drie naar mij.
Ik beet op mijn onderlip en schudde mijn hoofd. “Ik vind het geweldig voor jullie en ik wens jullie veel succes.” “Godverdomme, Schrikdraad! We kunnen niet zonder jou.” Bezem smeet zijn sigaret op de grond en vertrapte hem onder zijn zwarte lakschoen. Ik had hem nog nooit horen vloeken. “Jullie vinden wel een vervanger. Gitaristen vind je op elke straathoek. Wat dacht je van…” “Geen gitaristen zo goed als jij.” Bezem schudde wild zijn hoofd. “Jij en Lora… jullie zijn net Barney Kessel en Julie London.” Ik wees naar Toonwiel. “Met zo’n goede organist heb je geen gitarist nodig.” Toonwiel liet Stemband los en stampte op de grond als een kind wiens speelgoedauto werd afgenomen. “Nee! Jij moet mee.” Ik haalde mijn schouders op en hief mijn handen. “Ik mag het niet. Dat weet je toch?” “Waarom mag je het niet?” vroeg Stemband. “Dat is… dat is…” Toonwiel hield zijn handen omhoog alsof hij een bal wilde opvangen. “Onzin!” “Van wíe mag hij wát niet?” vroeg Stemband. Toonwiel draaide zich naar haar om en hief zijn handen boven zijn hoofd alsof hij haar wilde bespringen. “Van de duivel!” Een golf van woede schoot door mijn lichaam. Het was mijn geheim. Behalve Toonwiel en Bezem wist niemand het. Ik maakte een afwerend handgebaar, draaide me om en liep weg. Ik voelde een hand op mijn schouder die me terugtrok. Ik draaide me met een ruk om en sloeg de arm van me af. Ik keek recht in Toonwiels verwilderde gezicht. Ik duwde hem bij me weg. Hij strompelde achteruit en viel achterover.
Ik schrok en sprong naar voren om hem vast te pakken. Maar Bezem had hem al opgevangen. Toonwiel richtte zich op. Zijn hemd hing uit zijn broek. Met een ruk probeerde hij zijn jasje recht te trekken maar het kwam alleen nog schever te hangen. Hij knipperde en keek me aan met die vochtige ogen van hem. “Waarom laat je ons in de steek?” Stemband keek me weer aan, haar ogen verscholen onder haar wenkbrauwen. “Vertelt iemand me nog waarover dit gaat?” “Schrikdraad gelooft dat hij zijn talent van de duivel heeft gekregen,” zei Bezem. Stemband stapte dichterbij en bekeek me van top tot teen. “Interessante bekenden heb jij.” Ik keek naar de grond. “Op de nacht na mijn achttiende verjaardag is hij aan mij verschenen.” “O ja? Doet hij dat nog steeds?” zei Stemband. “Hij meent het, hoor,” zei Bezem. “Hij had gezien hoe hard ik studeerde op mijn gitaar,” ging ik verder. “Hij zei dat ik de beste kon worden. Dat bood hij me aan.” Bezem schudde het hoofd. “Je doet jezelf te kort.” Ik keek Bezem in de ogen. “Híj heeft mij de beste jazzgitarist van de wereld gemaakt,” riep ik uit. Ik wendde me tot Stemband. “Maar er was een voorwaarde: als ik ooit Duitsland zou proberen te verlaten dan zou ik sterven. Hij zou me komen halen en ik zou voor de eeuwigheid voor hem moeten spelen.” Stemband grijnsde. “De beste jazzgitarist van de wereld, gevangen in het land van de polka’s en walsen. Welk een ironie.” “We werken nu al zes jaar samen.” Bezem schudde zijn hoofd. “Zo lang heb ik jouw bijgeloof al moeten aanhoren.”
“Het is geen bijgeloof,” zei ik. “Je hebt het niet te danken aan de duivel maar aan jezelf,” ging Bezem verder. “Aan je talent en aan al die uren die je gestudeerd hebt.” Hij wendde zich tot Stemband. “Nou hebben we tien uur gespeeld. En wat denk je dat hij gaat doen als hij dadelijk op zijn hotelkamer komt? Dan zit hij op zijn bed nog eens een uur of vijf op dat ding te pieren.” “Hoe kan ik het jullie laten geloven?” riep ik uit. “Je hebt het gedroomd,” zei Bezem. “Of verzonnen. Al zes jaar gebruik je die smoes. Ik heb er genoeg van. Je bent bang om de stap te wagen. Hier ben je de beste. Maar in Duitsland is dat makkelijk. Daar, over die grote plas, moet je je meten met de groten. Jij bent bang dat je dan niet langer de beste bent.” “Het is echt gebeurd.” Ik schudde het hoofd. “Het is echt gebeurd. Hij verscheen aan mij in…” Bezem liet Toonwiel los en stak zijn handen uit naar Stemband. “Als je zo’n kans laat lopen, ben je geen knip voor de neus waard. In dit land kun je niks bereiken als jazzmuzikant. We verzuren hier. Het is tijd om eruit te halen wat erin zit. Geen strippers, polka’s en bargevechten meer. Maar concertzalen, platenstudio’s en interviews met Down Beat.” “Ik kan het niet.” “Wil je al je kansen vergooien en de zes jaar waarin wij op elkaar ingespeeld zijn geraakt?” “Als ik kon, zou ik meegaan. Hoe moet ik het bewijzen? Wil je zien hoe ik sterf als ik een stap buiten Duitsland zet?” “Wat heb je te verliezen? Hier hebben we toch geen leven?” Ik boog mijn hoofd. “Ik kan niet mee.” “Jij, jij…” Toonwiel kwam plotseling op mij af gevlogen. Hij greep me bij mijn kraag en schudde me door elkaar. “Jij laat ons niet in de steek.” Bezem greep hem bij de schouders en trok hem bij me weg. Toonwiels handen
klauwden naar mij. Zijn rechterhand sloeg tegen mijn kin. Mijn tanden klapten op elkaar. Er vlamde een pijnscheut door mijn kaak. Ik deinsde terug en keek Toonwiel verbaasd aan. “Houd je in,” sprak Bezem in zijn oor. “Je kunt Schrikdraad niet dwingen.” Toonwiel legde zijn linkerarm om Bezem en leunde op hem. “Als hij gelooft dat de duivel hem komt halen als hij Duitsland verlaat dan moeten we dat respecteren.” Stemband nam Toonwiels rechterarm en legde hem over haar schouder. “Kom, jongens. Hij heeft gelijk. We hebben hem niet nodig. We kunnen het met ons drieën.” Ik staarde hen na terwijl ze wegliepen, mijn enige vrienden. Werken met maandcontracten waardoor je steeds ergens anders zat, gaf je nauwelijks tijd voor familie of andere vrienden. Ze vormden een symmetrisch geheel. Toonwiel, langer dan Bezem en Stemband, wankelde tussen hen in. De naden van Stembands zwarte kousen waren nog steeds kaarsrecht. Het tikken van haar hakken op de trottoirtegels ging onder in het geraas van een erende bezemwagen.
Hoofdstuk 5: Een gouden bottleneck
Ik zat op de rand van het bed in mijn hotelkamer. Een strook zonlicht viel door de gordijnen op mijn hand en op de vloerbedekking. Ik betrapte me erop dat ik al minutenlang naar die strook licht had zitten staren, zonder een noot te spelen. Ik klemde mijn plectrum tussen de snaren, stond op en zette mijn gitaar tegen de muur in de hoek van de kamer. Ik kroop in bed. Starend naar het plafond dacht ik terug aan die nacht, bijna tien jaar geleden.
Ik had toen ook op de rand van mijn bed gezeten, nog in mijn slaapkamer. Ik had bij de brug van mijn gitaar schuimrubber onder de snaren gepropt om ze te dempen zodat ik mijn ouders niet wakker maakte. Ik had de hele nacht de Cross Road Blues zitten oefenen, met een bottleneck die ik van een oud colaflesje had gemaakt. Het was een gemakkelijk nummer. Toch kreeg ik het er niet uit zoals ik wilde. Ik was slaperig maar kon mijn gitaar niet wegleggen. Ik moest doorgaan tot het perfect was. Ik was wakker geschrokken toen mijn gitaar van mijn schoot gleed. Een jongen, zwart als de nacht, had hem opgevangen. Hij was naakt, hij droeg alleen een gouden bottleneck om de ringvinger van zijn linkerhand. Hij knielde voor me, mijn gitaar in zijn handen. Ik weet niet waarom ik toen geen angst voelde. Misschien had ik altijd verwacht dat die ontmoeting ooit zou plaatsvinden. De jongen stemde mijn gitaar en speelde de blues. Ondanks het schuimrubber huilde mijn gitaar alsof de wereld ten onder zou gaan. Zó wilde ik kunnen spelen. Hij had mijn gitaar plat op zijn handen gelegd en hem mij aangereikt als een dienblad. Hij had mij in mijn ogen gekeken met zijn onpeilbaar zwarte irissen. Hij had geen woord gesproken. Toch had ik hem begrepen, de overeenkomst die ik zou sluiten als ik op mijn gitaar zou spelen met zijn stemming. Ik nam mijn gitaar aan. Zonder hem nog eens te stemmen, speelde ik. De Cross Road Blues huilde onder mijn vingers. De jongen sloot zijn ogen en knikte. Ik schrok op toen mijn moeder de deur opende. “Maar, kind, heb je alweer de hele nacht op dat ding zitten oefenen?”
Hoofdstuk 6: “Speel het voor me, gitaarduivel.”
Toen ik weer bij de 966 Muschi Bar aankwam, stonden Toonwiel, Bezem en Stemband al in het neonlicht onder de luifel met Kleerkast te praten. Stemband zag me komen. Ze maakte een hoofdbeweging in mijn richting.
Toonwiel keek om. Hij wachtte tot ik bij hen stond. “Zeg, Schrikdraad, alles wat ik gezegd heb. Ik was… Het uh…” Ik knikte. “Het geeft niks. Ik begrijp het en het spijt mij ook. Ik zal jullie net zo goed vreselijk missen. Ik hoop dat jullie een groot succes worden in Amerika.”
“Round midnight.” Stemband nam de microfoon van Bezem aan en ging in het schijnwerperlicht op haar kruk zitten. “Van Thelonius Monk?” Ik schudde mijn hoofd en knikte naar de propvolle zaal. “Te langzaam en ingewikkeld voor dit publiek.” “Ze zijn gek op me,” zei Stemband. “En het is onze laatste avond hier, samen met jou. Ik wil iets uitdagends doen. Niet voor hen, maar voor ons.”
Toonwiel speelde de inleiding. Bezem veegde met zijn brushes over de kleine trom, zijn ogen dicht. “It begins to tell.” Stemband zette in met zwoele fluisterstem. Ik hoefde maar af en toe een akkoordje aan te slaan. Ik voelde een steek in mijn maag. Deed ze dit werkelijk om het nog eens met mij te spelen? Ik voelde me al de vierde man in hun trio.
“You’re out of my arms. I’m out of my mind.” De laatste regel van het tussenstuk van het nummer. Stemband draaide zich om en keek mij aan. “Speel het voor me, gitaarduivel.” Dat kon ze toch niet menen? Moest ik werkelijk improviseren op dit nummer? Dat wilde niemand hier horen. Dat moest ze toch beseffen? Ze legde de microfoon in haar schoot en bleef me aankijken. Ik ergerde me, maar had geen keus. Toonwiel ging al naar zijn tweede akkoord.
Dus nam ik de leiding en begon te improviseren. Na één maat ging ik er al helemaal in op. Geen bedenkingen meer. De vingers van mijn linkerhand liepen over de hals. Mijn gitaar huilde en zong met warme stem, net zo warm als die van Stemband. Nadat ik een chorus had gemaakt, keek ik op om de leiding weer aan haar af te staan. Ze had haar microfoon nog in haar schoot. Ze stak twee vingers op en knikte. Ik speelde door. Ik zag de wereld niet meer, ik hoorde slechts de muziek in mijn hart en speelde die na op mijn gitaar. Mijn ziel en hersens stroomden mijn gitaar in en brachten me in extase, net zoals die nacht tien jaar geleden, met die blues en die bottleneck. Plots hoorde ik luid gebons. De muziek in mijn hart spatte als een zeepbel uit elkaar. Ik keek op. Een hoofd met bolle, rode wangen keek me aan met waterige ogen. Hij had een bierglas in zijn rechterhand. Hij veegde zijn mond af. Met zijn linkerhand bonsde hij op het podium. “Hé, snarenplukker, wat is dit? Een begrafenis?” Hij bonsde nog eens. “Kom op, tempo! We willen levendige muziek en niet dat grafgetingel. Remmiedemmie, stemming, verdomme!” Hij draaide zich naar Toonwiel en wees met zijn bierglas naar hem. Een scheut bier gutste over zijn hand. “Hé orgeldraaier, gooi de riemen eens op dat orgel. Ken jij de Radetzkymars? Wedden dat je die niet kunt spelen?” Toonwiel keek mij hulpeloos aan. Terwijl zijn linkervoet de baslijn doorspeelde, haalde hij zijn handen van de manualen en maakte een vragend gebaar naar mij. De man wendde zich tot Stemband. “En jij, slet! Je zit daar al een half uur als een zoutzak. Wat moet jij hier?” Hij draaide zich om naar de zaal. De helft van zijn bier golfde over zijn glas heen en spatte op de vloer uiteen. “Waarvoor betalen wij hier ons bier zo duur? Tieten willen we zien, verdomme.” Hij wendde zich weer tot Stemband. “Laat zien, die melkkruiken! Kom op, trek uit die vodden…” Kleerkast vloog op de man af en greep hem bij zijn nek. “Jij hebt genoeg gehad voor vandaag.” Hij begeleidde hem naar buiten door het gordijn. Toonwiel en Bezem waren nu ook met spelen gestopt.
Ik liet mijn blik door de zaal glijden, over de gezichten van ‘Tigerfibel’ Paulchen, ‘Messer’ Bodo, ‘Dubbelneus’ de belastingambtenaar en een groep halfdronken matrozen. Hun blikken stonden ernstig en verveeld. “Speel iets vlots,” riep Messer Bodo. Plotseling besefte ik dat ik die chagrijnige gezichtsuitdrukkingen al jarenlang kende. Ze doken vroeger of later telkens weer op wanneer we iets speelden dat we graag speelden, iets uitdagends, iets om trots op te zijn. Al jarenlang probeerde ik ze te ontlopen. Plotseling kwam de vrees over me dat ik dat de rest van mijn leven zou moeten doen: die koppen tevreden houden. Ineens kon het me allemaal niets meer schelen. Ik keek naar Stemband. Haar grote lichtblauwe irissen keken me aan. Ze knikte alsof ze me begreep. “Kennen jullie dat nieuwe nummer van Miles?” Ze draaide zich naar Toonwiel. “So What?” Toonwiel knikte. “Tuurlijk. Zo’n modaal dingetje. Stelt niks voor. Maar twee akkoorden.” “Daarop heeft Eddie Jefferson tekst gemaakt. En hij zingt het in halsbrekend tempo: rond 300 slagen per minuut.” “Driehonderd?” Bezem ging recht zitten. Zijn ogen lichtten op. Hij verwisselde de brushes voor zijn drumstokken. Toonwiel begon te giechelen. “Jullie willen tempo.” Stemband sprak in de microfoon en keek mij grijnzend in de ogen. “Jullie krijgen tempo.” Bezem trapte op het pedaal van zijn hihat: wel vijf keer per seconde. “Sneller,” zei Stemband en Bezem voerde het tempo verder op. Toonwiels linkervoet begon in hetzelfde tempo over zijn baspedalen te rennen. “Miles Davis walked off the stage,” begon Lora het thema. Toen haar tekst op
was, ging ze in een scat, acrobatische melodielijnen en fraseringen bedenkend op de akkoorden die Toonwiel en ik aangaven. Haar noten liepen als een trein, steeds nauwkeurig op de beat. Ze trof elke noot en elk loopje ging naadloos over in het volgende. Aan het eind van haar chorus draaide ze zich met een ruk naar mij om. Ik viel in en ging op dezelfde manier verder: originele lijnen en riedels bedenkend. Mijn vingers vlogen. Ik speelde beter dan ik ooit gedaan had. Ik was niet meer te stoppen.
Plotseling greep een hand mijn rechterhand vast en trok hem weg bij de snaren. Mijn plectrum viel uit mijn hand. Ik keek op, recht in de ogen van de chef. Hij keek me geschokt aan. “Willen jullie me ruïneren, verdomme?” Achter hem zag ik hoe gasten de zaak uit liepen. Een matroos trapte een stoel om, keek me aan en riep: “Ik ben ook niet muzikaal. Mag ik bij jullie meespelen?” “Jullie verjagen al mijn klanten.” “Sorry, chef,” stamelde ik. “Het is onze laatste avond. We wilden ook nog een beetje plezier hebben.” “Plezier hebben? Dat doe je maar in je eigen tijd.”
Hoofdstuk 7: Het is tijd
Ik leunde over de reling van de achtersteven en haalde diep adem. De zeelucht prikkelde mijn neus, de deining wiegde mijn lichaam. Een verdwaalde meeuw vloog krijsend over. De lichten van de MS Aglaphon reflecteerden in het donkerblauwe water dat het schuimwitte zog achter de boot omringde. In de verte zag ik de stadslichtjes van Helgoland in het schemerdonker.
“Ben je niet blij dat je toch mee bent gegaan?” zei Toonwiel. Ik keek opzij. De puntjes van de sigaretten van Bezem en Toonwiel lichtten bijna tegelijk op. In de verte achter hen zag ik hoe een bliksemflits donderwolken deed oplichten. Ik knikte. “De afgelopen dagen hier onder in de beboplounge met jullie waren een genot. Ik moet er niet aan denken dat ik bijna in Bad Reichenhall polka’s en zuipliederen had zitten spelen met die kolenklopper van een pianist waar ze me aan wilden koppelen.” “Fijn om eindelijk applaus te krijgen als we iets van Parker of Miles spelen, nietwaar?” zei Toonwiel. Ik knikte. “Ook al bestaat dat publiek maar uit twee of drie stelletjes. De rest van de boot gaat allemaal naar een van de grote bars.” “Eenmaal in New York jammen we met Chet Baker en Stan Getz voor zalen met duizenden mensen,” zei Bezem. “We zijn al twee dagen vertrokken uit Cuxhaven.” Toonwiel keek me grijnzend aan. “En de duivel heeft je nog steeds niet gehaald.” Ik schoot in de lach. “Het is tijd.” Stemband kwam tussen mij en Toonwiel in staan. Ik draaide me naar haar om en keek in haar ogen. Een rukwind liet haar lange witte jurk en haar gouden haren fladderen alsof ze over het dek heen zweefde. De windvlaag blies een fijne mist waterdruppels in mijn gezicht. Ik proefde het zout op mijn tong. Toonwiel en Bezem gooiden hun sigaretten over de reling, draaiden zich om en liepen naar de deur van het trappenhuis. Stemband en ik keken nog steeds in elkaars ogen. Ondanks het schaarse licht straalden haar lichtblauwe irissen. Ik perste mijn lippen op elkaar en probeerde me om te draaien om achter Toonwiel en Bezem aan te gaan. Het was alsof ze me vasthield met haar blik.
Stemband stak haar handen uit en trok het strikje dat bij mijn orkestkleding hoorde recht. Ik hoorde het galmende geluid van Toonwiel en Bezem die de metalen deur openden en over de dorpel heen stapten. “Komen jullie?” riep Bezem. Ik probeerde me nog eens om te draaien om achter hen aan te gaan. Maar Stemband legde haar handen op mijn wangen. Met haar duimen streelde zij over mijn jukbeenderen. “Helgoland hoorde nog bij Duitsland. We hebben nu zojuist de territoriale wateren verlaten.” Een golf van angst spoelde door mijn lijf. Achter Stemband zag ik een berg van water op het schip af rollen. De top van de torenhoge golf schuimde, krulde en brak uit elkaar. Het leken de scherpe, witte nagels van een zwarte klauw die op mij af kwam. Ik sloot mijn ogen. “Het is tijd.” Met een dreun maaide de golf mij van het dek af. Alle lucht werd uit mijn longen geslagen. Het was alsof ik door een vrachtwagen werd aangereden. Ik voelde hoe het ijskoude water om mij heen kolkte. Ik sperde mijn ogen wijd open. Vaag zag ik boven me een gitzwarte schaduw door het water klieven, twee malende propellers achteraan. Het doffe gestamp van de scheepsmotoren dreunde door het water. De lichtjes van het schip tekenden zijn silhouet af alsof hij door het licht gedragen werd. Ik proefde het zoute water in mijn mond. Mijn longen snakten naar adem en trokken samen om lucht naar binnen te zuigen. Ik schudde mijn hoofd. Ik perste mijn tong tegen mijn verhemelte. Ik mocht geen water naar binnen zuigen. Met mijn armen en benen sloeg ik om me heen. Ik zette me af en probeerde me weer naar boven te werken. Maar er was niets waarop ik me kon afzetten. Boven mij werd het silhouet van het schip kleiner. Ik spartelde maar was machteloos. Het was alsof de hele wereld in de draaikolk om mij heen verzonk. Ik kon het niet meer tegenhouden. Ik opende mijn mond. Mijn longen zogen het
ijskoude water met kracht naar binnen. Het was alsof een vuist van water zich door mijn strot drukte. Ik zag een stroom luchtbellen met grote vaart naar boven schieten. Het laatste restje lucht uit mijn longen. Ik klauwde ernaar met mijn armen. Maar ik werd steeds dieper omlaag gezogen. Mijn longen bleven samentrekken. Het voelde alsof de vuist van water door mijn strot op en neer werd gedrukt. Steeds weer. Het silhouet van het schip werd vager. Ik voelde mijn armen niet meer en zag hun bewegingen langzamer en kleiner worden. Ik spande me tot het uiterste in. Maar mijn armen bewogen steeds minder. Witte sterretjes dwarrelden voor mijn ogen. Witte flarden flitsten voorbij. Het waren vleugels, vinnen… Stembands jurk. Haar lichaam leek wit licht uit te stralen. Ik zag haar op mij afkomen, haar handen naar mij uitgestoken zoals die negerjongen mij ooit mijn gitaar had aangereikt. Ik probeerde mijn armen naar haar uit te strekken, haar handen vast te pakken. Mijn ogen vielen dicht.
Hoofdstuk 8: Boven op de rots
Warmte stroomde vanaf mijn mond door mijn lichaam. Langzaam verdreef het de ijzige koude. Ik deed mijn lippen uiteen. Plots was het alsof al het koude water uit mijn longen werd gezogen en warm water erin werd geperst. Ik opende mijn ogen en keek in Lora’s lichtblauwe irissen. Ik voelde haar lippen over de mijne heen glijden. Ik ontspande mijn tong en voelde Lora’s tong door het zoute water heen om mijn tong heen glijden. Het gevoel in mijn armen kwam terug: Lora omhelsde me. Waar ze me aanraakte, voelde ik haar koesterende warmte.
Toen ik helemaal warm was, liet ze me los. Haar stralende lichaam in het gitzwarte water was het enige dat ik kon onderscheiden. Haar haren en vinnen maakten traag golvende bewegingen. Ze glimlachte en wenkte me met haar rechterhand. Met haar linker pakte ze me vast.
Ze gaf een ruk aan mijn arm. Plotseling flitste het water langs mij heen.
Lora liet mijn hand los. Het water in mijn mond smaakte zoet. Ze keek me aan maar zei niets. Toch verstond ik elk woord. Ik knikte. Ja, het rivierwater was heerlijk. Ze zwom omhoog, ik achter haar aan. Ik brak door het wateroppervlak: een explosie van water. Ik braakte het water uit mijn longen en haalde langzaam adem. Frisse lucht vulde mijn longen. Geen lysol, rook, zweet of alcohol. Ik hield mijn adem in. De aandrang om te ademen was weg. Ik zag de maan en de sterren door het gat in het wolkendek boven me. Het ruisen van de rivier klonk fel na de gedempte geluiden onder water. Lora zwaaide naar me vanaf de oever, onder een rots die torenhoog uit het water leek op te rijzen. Ik zwom naar de oever, elke slag een oorverdovende plons.
Ik lag op mijn buik in het zand en hoorde achter me het rivierwater tegen de oever kabbelen. Lora zat voor me aan de voet van de rots en haalde met lange halen een gouden kam door haar haren. Ze keek me aan. Ik richtte me op. Ze zei niets. Toch verstond ik elk woord. Ik knikte. Ik had geen keus, net zoals zij geen keus had gehad. Dit zou mijn nieuwe thuis zijn, mijn nieuwe taak, samen met haar. Ze greep mijn hand en tilde me de lucht in, meer dan honderd meter omhoog, naar de top van de rots. Links, rechts en voor me kronkelde diep beneden me het zwarte rivierwater om de rots heen. Het rivierlint verdween in de verte tussen de heuvels. Bossen
staken af tegen het maanlicht. Nevelflarden dreven door het rivierdal. Aan de andere oever zag ik stadslichtjes en de kampvuren van een camping. Lora wees naar links. De lichtjes van een rivierboot. Ik knikte. Ze wees naar een gouden gitaar die tegen een mosovergroeid rotsblokje aan stond. Ik pakte de gitaar, ging op het rotsblok zitten en speelde de dramatische openingsakkoorden. Mijn gitaar jankte alsof de wereld ten onder zou gaan. “Now, you say you’re lonely.” Haar goudblonde haren wapperden, haar gezang zeilde met de wind mee omlaag.
“I’ve cried a river over you.” Ik sloeg de slotakkoorden aan. Beneden hoorde ik mensen gillen, een doffe klap, metaalgekraak, gepiep en het geluid van brekend glas. Een scheepshoorn jankte door de nacht.
Nawoord van de schrijver
Dit verhaal speelt zich af in Hamburg omdat ik vroeger als jazzorganist in Duitsland werkte. Zo kon ik anekdotes erin verwerken, net zoals ik herinneringen aan mijn tijd bij Robot Wars verwerkt heb in mijn roman “Mando Vidé en het Robotbevrijdingsfront”. De fout om “Yardbird Suite” te spelen, maakten wij overigens op de markt in Moers. Ik heb ook herinneringen van mijn ouders gebruikt, musici die sinds 1955 door Europa toerden met maandcontracten. Mijn moeder werd rond 1960 op de Reeperbahn toegeroepen: “Stap in, mooie Julia”. En mijn vader kreeg als
jazzgitarist in 1966, vlak voor mijn geboorte, werk aangeboden op een cruiseschip met een aansluitend contract in Amerika. Mijn ouders besloten om niet te gaan. Amerika leek altijd het “beloofde land” voor Europese jazzmusici. Maar sinds ik als journalist voor muzikantenbladen heb gewerkt, weet ik beter: het was (en is) daar net zo moeilijk als hier. Jazzsterren moeten ook volks- en popmuziek op bruiloften en partijen spelen om de huur te betalen. Barney Kessel werd steeds door de vakbladen uitgeroepen tot nummer één jazzgitarist. Ondertussen ploeterde hij als sessiemuzikant bij iedereen van de Beach Boys tot Liberace. Als je een gitaar hoort in een Amerikaanse film uit de jaren zestig of zeventig: grote kans dat het Kessel is. De vrouwelijke hoofdpersoon: ik dacht dat ik haar had gekozen. Nu vraag ik me af of zij mij heeft gekozen. Deze femme fatale stelde ik me voor als Lauren Bacall in de film “To have and have not”. Ik verbasterde haar naam tot “Lora” zodat ik de filmballade “Laura” kon gebruiken. Ik had besloten dat zij in werkelijkheid de sirene “Aglaphon” (“Mooie stem”) zou zijn. Lora zelf besloot anders. Ik gebruikte Julie Londons “Cry me a River” omdat het een van de mooiste en aanlokkelijkste jazzballades is: zo stel ik me een sirenenlied voor. Plotseling telde ik bij elkaar op: sirene, rivierlied, Duitsland, Lora... ik was halverwege hoofdstuk zes toen de puzzelstukjes op hun plaatsen vielen en Lorelei plotseling vanaf de pagina recht in mijn ogen keek. Tot slot: “966 Muschi” is een asteroïde die in 1921 door de Hamburgse sterrenwacht is ontdekt. “Muschi” is ook het Duitse woord voor “kutje”. De ingang van de bar is trouwens gebaseerd op de bar “Zur Ritze”.
Django Mathijsen