Aeneas en de Sibylle
Dit is een eigentijdse vertaling en duiding door Dirk Bontes van het zesde boek van de Aeneis.
Cover illustration: Wenceslaus Hollar (1607-1677) Cover: Anaïd Haen
Published by Dirk Bontes at Smashwords Copyright 2014 Dirk Bontes
Smashwords Edition, License Notes This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return to Smashwords.com and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of these authors.
Smashwords Editie, Licentie Dit e-book is uitsluitend voor uw persoonlijke plezier. Dit e-book mag niet worden doorverkocht of doorgegeven aan iemand anders. Als u dit boek wilt delen met iemand anders, koop dan alstublieft een extra exemplaar voor elke ontvanger. Als u dit boek leest en u hebt het niet gekocht, of het was niet gekocht voor uitsluitend uw gebruik, ga dan alstublieft naar Smashwords.com en schaf
uw eigen exemplaar aan. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteurs.
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Verantwoording
3. Liber VI
4. Opmerkingen
5. Over de auteur
6. Ondek andere titels door Dirk Bontes
7. mogelijkheden
Chapter 1. Inleiding
Dit is de makkelijk leesbare, vereenvoudigde versie van mijn e-boek 'Aeneis Liber Sextus'.
Ik besloot om mijn boek tot een makkelijker te lezen versie te bewerken nadat ik negatieve commentaren op de originele versie kreeg: het leest als een academische verhandeling, het gebezigde Engels is erg oud Engels, het leest als een oude bijbel, de regelnummers en de interrupties maken het erg moeilijk om het te lezen. Ik waardeerde deze negatieve commentaren en schreef deze versie in reactie daarop.
Beide versies – de makkelijk te lezen en de moeilijkere om te lezen – zijn beschikbaar voor het publiek.
Het verwijderen van de regelnummers was vrij makkelijk om te doen. De vele interrupties met mijn commentaren, taalkundige analyses en interpretaties, waren echter essentieel om de originele Latijnse tekst te kunnen begrijpen. Ze weglaten zou resulteren in het verlies van een grote hoeveelheid informatie. Mijn oplossing was om iets van deze informatie in de tekst van de vertaling op te nemen. Tevens werd ik in deze makkelijk te lezen versie gedwongen om sommige speculaties als feiten te presenteren.
Er werd veel informatie verwijderd, waardoor de tekst werd gereduceerd van 28 duizend woorden tot 16 duizend woorden.
Naar mijn mening is de moeilijker leesbare versie “Aeneis Liber Sextus' de
betere versie. Vandaar dat ik de mensen die deze makkelijk leesbare versie hebben gelezen en die meer over het onderwerp willen weten en over mijn ideeën betreffende de mythologie, aanbeveel om ook de moeilijker leesbare versie te lezen.
U zult zich wellicht afvragen of de opmerkelijke zaken die in mijn vertaling staan ook daadwerkelijk expliciet in de originele Latijnse tekst staan. Sommigen wel – zoals de gouden tak – en anderen niet – zoals mijn verklaring van het groeimechanisme van de tak. Een goede vertaling vereist dat de vertaler de tekst begrijpt en dit vergt op zijn beurt dat de vertaler de oorspronkelijke tekst interpreteert, en het interpreteren vergt op zijn beurt dat er soms of vaak intuïtieve gedachtensprongen worden gemaakt.
Een stier is een dier, maar het kan ook een kenmerk van dat dier vertegenwoordigen. Er zijn stellig een flink aantal Zeemeeuwen die geen vogels zijn, maar zeiljachten. In Europa vertegenwoordigde de stier in de Oudheid kracht, omdat het de sterkste van alle dieren was – en de stier vertegenwoordigde ook de god Zeus, de sterkste van alle goden; alle goden hadden hun individuele totemdier, soms meerdere: een zoogdiertotem, een vogeltotem, een reptielentotem, een insectentotem, een vissentotem (bijvoorbeeld Loki die zich in een zalm veranderde).
Ik realiseerde me dat stieren met helse vuren in hun ingewanden raketten met een bepaald vermogen waren: stierenkracht. Het hielp dat ik me al eerder had gerealiseerd dat toen de wereldboom Yggdrasill aan het einde van Ragnarok opging in vlammen, dat daarmee de uitlaatvlammen van de raketten werden bedoeld waarmee het zichzelf in de lucht lanceerde – en dat sommige van die raketten in de Hindu mythologie olifanten werden genoemd. En ik was ook al bekend met het verhaal over Jason en Medea waarin Jason vuur uitademende stieren moest uitschakelen: raketten in een testopstelling.
Het besef dat een 'brandstapel' niet alleen een stapel hout waarop een lijk
gecremeerd werd, beschreef, maar dat dat concept ook gebruikt werd als een accurate beschrijving van een raket, kwam vrij gemakkelijk.
De 'onbevruchte koe' was één van de moeilijkste frases om te interpreteren. Wat kon daarmee bedoeld zijn? Wel, ik wist dat het iets te maken had met het ruimteschip van de Sibylle en uiteindelijk concludeerde ik dat een onbevruchte koe – een melk bevattende versie van een stier – een externe brandstoftank was. Het echte probleem was om die conclusie te rechtvaardigen. Het probleem van de onbevruchte koe hield me maanden lang bezig: zowel de oplossing ervan als de rechtvaardiging van die conclusie. Uiteindelijk vond ik een etymologische rechtvaardiging. Ik besefte dat het Latijnse 'vacca'(= koe) op het Nederlandse woord 'vat' (= cask, barrel) leek en dat het er etymologisch mee identiek was.
Een andere, nogal laat, besef was dat de vaak genoemde schaduwen en duisternissen in de Onderwereld vaak refereren naar pekzwarte mensen. Ik wist al dat de mensen in de Onderwereld gewoonlijk pekzwart waren, om te voorkomen dat hun huid zou wegbranden door het torenhoge niveau van het daar aanwezige ultraviolette licht, maar het duurde lang voordat ik beide concepten met elkaar in verband bracht. Dus wanneer Deïphobus zegt dat hij zal terugkeren naar de duisternissen, kan hij bedoeld hebben dat hij zich weer bij zijn pekzwarte metgezellen zal voegen.
Mythologie, folklore en de Oudheid, ja culturen in het algemeen, kunnen niet worden begrepen tenzij men beseft dat de mensen die deze informatie produceerden en in stand hielden, vaak een wereldbeeld hadden en hebben die wezensvreemd is aan de eigen cultuur waaraan we gewend zijn.
Bijvoorbeeld, 'naar beneden' betekent volgens onze begrippen naar het centrum van de Aarde. De mensen uit de vroege Oudheid hadden echter een geheel ander besef van wat 'naar beneden' betekende. Zij beschouwden de top van de berg Olympus (neen, niet de berg die we kennen, maar een veel hogere kunstmatige structuur) als het hoogste punt op de Aarde; daar bevonden zich de Hemel(en)
van de goden. Alles wat zich daar onder bevond, door het centrum van de Aarde en ver in de diepten van de ruimte, was 'naar beneden'. Hun Onderwereld was niet een locatie in de Aarde, maar onder de Aarde, dat wil zeggen een habitat in de ruimte.
In de Christelijke culturen zijn de voorstellingen van de Hel altijd meegeëvolueerd met de behoeften van hun tijd en locatie. Al die voorstellingen gaan echter terug op de beschrijving door Aeneas van die Wereld onder de Wereld: de Onderwereld.
De naam Hel is afkomstig van het Helheimr – de verborgen verblijfplaats, het dodenrijk; één van de negen werelden – uit de Asgardiaanse mythologie; het Oud-Noorse 'hellir' betekent (diepe) grot, hol, spelonk.
Er is meer over de Asgardiaanse mythologie in de moeilijker te lezen originele versie van dit boek.
Een ander voorbeeld van de verschillende wereldbeelden van de mensen in de Oudheid waren hun definities van de concepten 'droom' en 'visioen'. Volgens hun definitie was een droom iets dat 's nachts werd gezien, of ze nu sliepen of dat ze klaar wakker waren met hun ogen wijd open. Een visioen daarentegen was volgens hun definitie iets dat gedurende de dag werd gezien; niet iets dat ze zagen in een dagdroom of in een hallucinatie. Ik realiseerde me dat hun definities van deze concepten van die van ons verschilden toen ik de Bijbel las.
Wanneer Aeneas' vader tijdens een droom aan Aeneas verschijnt, is Aeneas dus niet aan het slapen en aan het dromen. Hij is klaarwakker gedurende de nacht en hij ziet dan de holografische projectie van de beeldtenis van zijn vader en hij hoort zijn stem. De lichtzwakke holografische projecties kunnen alleen 's nachts gezien worden.
De goden en de mensen leefden ook in het magische paradigma. De goden schijnen zich in ieder geval bewust te zijn geweest van de fractale aard van het universum, waarin structuren dezelfde wiskundige dimensie hebben ongeacht de schaal van hun grootte.
Dit resulteert in het praktiseren van sympathische magie: er is een relatie tussen een druppel (zout) water – bijvoorbeeld een traan – en de zee, en door het ene te beïnvloeden, wordt ook het andere beïnvloed. Een voodoopop is een voorbeeld van sympathische magie. Een ander voorbeeld van het beoefenen van sympathische, fractale magie, is de procedure waarmee een geleerde of artiest in Afghanistan een nieuwe letter maakt: hij construeert die door heel veel identieke, kleinere versies van die letter in die letter te stoppen.
Sommige aspecten van de Oudheid en van de mythologie kunnen alleen correct geïnterpreteerd worden door zich bewust te zijn van het magische paradigma.
Eén van de interessante aspecten van mijn vertaling was dat ik besefte dat identieke namen soms twee totaal verschillende concepten van objecten en/of individuen betroffen. In het magisch paradigma beschouwde men deze concepten met gelijke namen als identiek of veronderstelde men een magische relatie tussen beiden. Tartarus, Styx, Cocytus, Acheron en de Avernische poel zijn enkelen van deze namen die ieder twee verschillende concepten vertegenwoordigen. Indien men zich niet bewust is van het onderscheid tussen beide concepten, dan kan men flink in de war geraken.
Wellicht ook vermaakten de goden zich wanneer ze twee verschillende concepten een identieke naam gaven. Ze kunnen het niet alleen gezien hebben als iets met een magische betekenis, maar ook als een woordgrap.
Er zijn twee manieren om met de mythologie om te gaan. De ene, die de meeste mensen volgen, is om te stellen dat het onzinnig is en dat de primitieve mensen hun mythologie bij elkaar fantaseerden, dat het dus fictieve verhalen zijn. Deze mensen onderzoeken de humanistische aspecten van de mythologie.
Persoonlijk heb ik geen interesse in fictieve informatie. Ik ben iemand die de informatie waarover ik beschik, tracht te begrijpen.
Ik ontdekte dat ik delen van de wereldmythologie op een zinnige manier kon verklaren. Ik ging er daarom toe over om te accepteren dat de mythologiën geen fictieve verhalen waren en trachtte ze nog beter te begrijpen en te verklaren. Ik concludeerde al vrij snel dat alle verschillende pantheons in de wereldmythologie over dezelfde personen gingen, personen die in de verschillende mythologiën verschillende namen hadden en verschillende activiteiten uitvoerden.
Al deze brokstukjes aan elkaar te en, lijkt op wat een geoloog doet wanneer hij beseft dat sommige gesteentelagen in verschillende delen van de wereld daadwerkelijk allemaal dezelfde laag zijn, die op dezelfde tijd afgezet werd.
Sommige van mijn conclusies over de goden zijn dat ze een eerdere menselijke soort vormden, die heel erg geleken op de moderne mens. Ze begaven zich in de ruimte en ontwikkelden een interstellaire beschaving. Ze leefden heel erg van het land – zonder landbouw! – en beschikten niet over onze consumptiemaatschappij van massaproductie.
Hun lichamen, in het bijzonder van de mensen van het heersende pantheon van goden, waren cybernetisch en/of biologisch verbeterd.
Ze maakten een onderscheid tussen de levenden en de 'doden': de Aarde was gereserveerd voor de levenden, en de ruimte was gereserveerd voor degenen die (bijna) gestorven waren of hun klonen.
Ondanks hun vergevorderde beschaving vond die eerdere menselijke soort van zichzelf dat ze tekort schoten: ze waren als een paard dat slechts één kunstje kende en er waren vier typen van deze supermensen; vijf als men het paard dat geen enkel kunstje kent ook meetelt. Ze besloten daarom om de eigen soort te verbeteren en dit resulteerde in mensen die twee kunstjes kenden: de vrouwelijke goden, de maagd, de slavin en de moeder. Nog verdere veredeling produceerde mensen die alle vier de kunstjes kenden, de nieuwe, verbeterde menselijke soort.
Er was echter een probleem: hoewel alle intellectuele talenten – persoonlijkheden – bij elkaar gevoegd waren in één menselijk brein en geest, was de denkkracht van die hersenen niet veranderd. Als gevolg daarvan was elk intellectueel talent in de nieuwe mensensoort veel zwakker aanwezig dan dat het in de eerdere menselijke soort van paarden die slechts één kunstje kenden, aanwezig was. De mensen van de nieuwe menselijke soort waren zwakzinnig. De enige uitzonderingen waren de god Apollo en zijn latere kloon: die twee beschikten in hun geest over alle vier de menselijke persoonlijkheden en konden elk ervan tot bijna hun volle vermogen tot uitdrukking brengen.
Het enige wat de eerdere mensensoort daaraan kon doen, was af te wachten terwijl de nieuwe, verbeterde menselijke soort gedurende de volgende millennia tot hun eigen intellectuele niveau zouden evolueren. Ondertussen werden degenen die stierven en geschikt werden bevonden om deel uit te maken van hun interstellaire beschaving, gekloond en wedergeboren in de ruimte.
De verschillende psychologiën zijn allemaal aanwezig in onze huidige wereldpopulatie.
Terwijl de menselijke geest met het verstrijken van de eeuwen en millennia evolueerde, nam ongetwijfeld ook het intellectuele talent van de supermensen die over slechts één of twee of over nul van de menselijke persoonlijkheden beschikten, toe. Deze supermensen vormen echter niet het doel van de schepping van de verbeterde menselijke soort, ondanks hun hoge IQ of andere intellectuele talent. De echte supermensen zijn de minder slimme, gewone mensen die over alle vier de persoonlijkheden van de menselijke geest beschikken, en de weinigen die een geest hebben die gelijk is aan die van Apollo.
Het zesde boek van de Aeneis wordt al twee millennia gelezen en vertaald en gedurende het grootste gedeelte van die tijd waren de lezers en vertalers onbekend met concepten als spaceshuttles, klonen, cyborgs, raketten, ruimtehabitats, luchtsluizen, stargates en andere twintigste eeuwse concepten.
Ja, ik ben ervan overtuigd dat Vergilius, de dichter van de Aeneis, onbekend was met deze begrippen. Naar mijn mening baseerde hij zijn werk op eerder overgeleverde informatie, bewerkte hij die en presenteerde hij die naar beste kunnen zo accuraat als hem dat mogelijk was en zo goed als hij het zelf begreep. Net zoals ook andere teksten – zoals de Arthurverhalen – steeds weer opnieuw werden geschreven voor hun eigen tijden. Het is de verdienste van Vergilius dat ik kon begrijpen waar de tekst over ging.
In Nederland hebben we het bekende gezegde: Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Lezers en vertalers hadden het zesde boek van de Aeneis bijna twee millennia lang geïnterpreteerd zonder de beschikking te hebben over twintigste eeuwse concepten. In de twintigste eeuw, en dan in het bijzonder gedurende de tweede helft van die eeuw, had men die concepten wel tot zijn beschikking, maar het pad dat men volgde was door lezers, vertalers en geleerden gedurende de voorgaande negentien eeuwen al te diep uitgesleten. Het kwam niet bij de mensen op om in deze klassieke tekst op zoek te gaan naar twintigste eeuwse concepten en er die
in te herkennen.
Ik deed dat wel en ik hoop dat vele andere mensen mij volgen in het oversteken van deze dam.
Dan nu een beknopte achtergrond bij dit boek:
Aeneas was de zoon van de sterveling Anchises en van de heidense godin Aphrodite. Hij is een Trojaan en na de val van Troje zwerft hij met zijn vloot en met zijn zoontje Ascanius (ook Julus genaamd) over de zeeën. Hij is op zoek naar een nieuw vaderland (Italia, vernoemd naar Italus; ook wel genoemd Ausonia, vernoemd naar Auson), dat hem door de heidense god Apollo werd beloofd en toegewezen – maar dat hij wel zelf dient te veroveren; net zoals de Joden, uit Egypte ontsnapt, Jericho moeten veroveren om het land dat Apollo hun beloofde, te winnen. De Romeinse clan Julia, waartoe ook Julius Caesar behoorde, zou later claimen af te stammen van deze Julus.
Gedurende zijn reizen verliest Aeneas zijn vader Anchises; dit is alles wat Aeneas over die gebeurtenis vertelde: “Ik verloor mijn vader”. Zowel voor als na het verliezen van zijn vader, drong Anchises erop aan dat Aeneas naar Cumae zou varen alwaar een machtige vrouw – de Sibylle – het bewind voerde. De plichtsgetrouwe Aeneas gehoorzaamde zijn vader. Het zesde boek van de Aeneis begint met zijn aankomst te Cumae en het eindigt met het vertrek van zijn vloot uit Cumae.
Chapter 2. Verantwoording
De Latijnse tekst die voor deze vertaling werd gebruikt, was die van P. Vergilius Maro, Aeneis I-VI, met aantekeningen door W.J.W. Koster, tweede druk, Tjeenk Willink, 1941; Scriptores Graeci et Romani, pars XX.
Aan deze tekst ligt de editie minor van Janell (Teubner MCMXXVII) ten grondslag; hier en daar koos Koster andere lezingen. Conjecturen nam hij niet op. Hij volgde de gangbare orthographie.
Zie voor informatie over professor doctor Willem Johann Wolff Koster (18961986) de herdenking door J.C. Kamerbeek.
Verschillende Internetbronnen hielpen enorm bij de vertaling:
http://nodictionaries.com http://ccat.sas.upenn.edu http://www.uq.edu.au http://www.let.leidenuniv.nl http://archive.is/2hTi http://benbijnsdorp.nl/vergilius.html#Overzicht De Latin Word Study Tool
Een aantal Google books
Verder hielpen:
Het beknopt Latijns-Nederlands woordenboek door Muller en Renkema
Incidenteel greep ik naar het leerlingenboek “Aeneas in de Onderwereld” door Charles Hupperts en Elly Jans, en soms naar haar vertaling.
Een uitgebreide opsomming van literatuur over de Aeneis is “A Bibliographic Guide to Vergil's Aeneid” door Shirley Werner.
Ik heb deze literatuur zelf niet geraadpleegd.
Chapter 3. Liber VI
Zo sprak hij al huilende, maar toen liet hij de schoten van de vloot vieren, en eindelijk naderden zij kalmpjes aan de kusten van het Euboïsche Cumae: die plaats waar grote macht aanwezig is, waar informatie wordt verzameld en metingen worden gedaan, en alwaar een opening is waaruit dingen tevoorschijn komen.
Ze keerden de voorstevens naar de zee, en men legde de schepen vast met het getande, vasthoudende anker. Hun kromme schepen omzoomden de stranden.
Een enthousiaste bende jonge mannen stoof het Hesperische strand op; een deel zocht naar de zaden van het vuur die verborgen waren in aders van vuursteen, een ander deel nam de ondoordringbare beschutting van de wilde dieren weg en wees op de bossen en op de stromen die zij hadden gevonden.
Maar de plichtsgetrouwe Aeneas ging naar de burcht, over welke de hooggeplaatste Apollo de leiding had, en naar de immense grot – op geringe afstand daarvan – van de eerbiedwaardige Sibylle, de cyborg in wie Apollo, de Delische instructeur die altijd druk bezig is om dingen snel in elkaar te zetten, zijn grote geest en ziel inblies en aan wie hij de geheimen van zijn plannen voor de toekomst onthulde.
Reeds liepen zij onder de antennebossen van de Trivia en onder het gouden bladerdek.
Daedalus, zoals het praatje gaat, de Minoïsche heerschappij ontvluchtend, met
snelvliegende vleugels gedurfd hebbende zich toe te vertrouwen aan de lucht, koerste op zijn ongewone tocht naar het berenkoude Noorden en streek uiteindelijk lichtjes neer bovenop de Chalcidische burcht.
Teruggekeerd naar deze contreien hier schonk hij als eerste aan jou, Phoebus, het tuig van zijn vleugels en plaatste er ontzagwekkende werkruimten waarin elektrische installaties vibreerden en zoemden.
Op de twee deurvleugels van de grot van de Sibylle stond de gewelddadige dood van Androgeus afgebeeld. Toen werden de nakomelingen van koning Cecrops bevolen – een miserabele gebeurtenis – om jaarlijks zeven van hun zonen en dochters als boetedoening te betalen; de pot met de getrokken loten stond erbij.
Er tegenover lag over de zee het hoge land Gnosia. Op dit eiland – en op de deuren – voltrok zich de hofmakerij door de volhoudende stier en Pasiphaë heeft er zich heimelijk onder gevleid en met gemengde afkomst en als nakomeling van twee schoonheden volgroeide de Minotaurus in haar en werd hij aan haar geboren, een waarteken van ongeoorloofde liefde.
Hier – en op de deuren – deed zich Daedalus' prestatie voor: zijn bouwsel stond er en het onontwarbare doolhof. Maar Daedalus, die echt mededogen voelde, verloste de grote lieveling van de koningin en ontwarde zelf de verraderlijkheden van het gebouw en zijn dwaalwegen, zijn blinde voetstappen leidend met een draad.
Ook jij, Icarus, zou een groot aandeel hebben gehad in het grote werk op de deuren als zijn smart dat had toegelaten. Twee keer heeft hij getracht om jouw val in goud weer te geven, twee keer versaagden de handen van jouw vader.
Ze zouden liefst alles met hun ogen hebben willen blijven bekijken, ware het niet dat de vooruitgezonden Achates er reeds aankwam, tezamen met de hoofdingenieure van Phoebus en van de Trivia, het vluchtleidingscentrum van Cumae. Het was Glaucus' dochter Deiphobe, de Sibylle, die zo de koning aansprak: “De tijd vereist niet op dit moment voor zichzelf die schouwspelen. Het zal nu beter en om ons te haasten om met onze messen zeven boosterraketten uit de ongebruikte groep van krachtige Stieren voor hun ontbranding gereed te maken – ze te slachten en te offeren – en zoals dat hoort evenveel uitgelezen stuurraketten uit de ongebruikte groep van zwakke Schapen.”
Nadat zij zo Aeneas toegesproken had – noch draalden haar en zijn mannen om haar technische bevelen uit te voeren – riep de hoofdingenieure de Trojanen in haar statige werkplaats, waarin elektrische installaties vibreerden en zoemden.
Een reusachtige zijde van de Euboïsche rots was uitgehakt tot een grot, waarheen honderd brede verbindingskanalen voerden, honderd monitors; waaruit evenvele stemmen aansnelden, in antwoorden aan de Sibylle.
Men was aangekomen bij de werkruimte, toen de maagd zei: “Het is tijd om lotsbeslissingen aan te vragen. God! Aanschouwt! God!”
Van verre activeerde Phoebus de cybernetische implantaten in haar schedel en hij werd zich bewust van wat zij waarnam en hij bestuurde haar lichaam.
Na zo gesproken te hebben, kreeg de Sibylle voor de deuren plotseling niet één gezicht, en had haar gelaatskleur niet slechts één tint, en niet bleven haar keurig gekapte haren ordelijk liggen, want de impulsen die ze van Phoebus ontving, vertrokken haar gezichtsspieren en de warmte die de implantaten afgaven, veroorzaakten her en der dat haar bloedvaten zich verwijdden en de statische
elektriciteit deed haar haren opstaan en uitwaaieren.
Ze had een hijgende borst, en haar niet ingetoomde harten zwollen op door hun geraas, en om te zien was ze groter, noch klonk ze als een sterveling, aangezien ze was bezield door de goddelijke aanwezigheid die haar alreeds nabij was.
Phoebus activeerde de geïmplanteerde synthesizer van de cyborg en sprak tot Aeneas vanuit haar mond: “Talm je met jouw geloften en verzoeken, Trojaan?” zei hij. “Talm je, Aeneas? Want niet eerder zullen zich de grote vuurmonden van het donderende en schuddende verblijf openen.” En na zo gesproken te hebben, zweeg hij.
Een koude rilling snelde door de harde botten der Trojanen, en hun koning stortte zijn verzoeken uit het diepst van zijn borst: “Phoebus, altijd begaan met de ernstige parketten van Troje, u die de Dardaniaanse pijl en de handen van Paris richtte op het lichaam van Achilles, de zoon van Aeacus, ik ben met u als mijn gids naar grote landen gegaan, die door vele zeeën worden omgeven en naar de ver afgelegen landen van de Massyliërs en naar de akkers die zich uitstrekken voor de Syrtische zandbanken; eindelijk bereiken wij dan nu de alsmaar van ons wegvluchtende kusten van Italia. “Moge de Trojaanse rampspoed ons tot hier en niet verder zijn gevolgd.
“U ook allen, en de goden en de godinnen, aan wie Troje en de enorme roem van de Dardaniërs in de weg stond: het is alreeds rechtvaardig om het volk van Pergamum verder te sparen.
“En u, Phoebus, o zeer eerbiedwaardige instructeur, met voorkennis van wat zal gebeuren, vergun – ik vraag voor mijn lotsbeschikkingen geen onverdiende koninkrijken – dat de nakomelingen van Teucros en hun rondzwervende goden en Trojes hierheen en daarheen bewogen goddelijke machten, zich mogen
vestigen te Latium. Dan zal ik voor Phoebus en voor de Trivia een werkruimte uit massief marmer verordonneren en feestdagen uit naam van Phoebus. Zij laten ook tijdens onze koningschappen in steeds grotere aantallen u toegewijde grote binnenvertrekken ontstaan: want ik zal hier uw lotsbeschikkingen en uw geheime uitspraken die aan mijn volk zijn gezegd, opslaan en ik zal u als dienaars toewijden, voedende Phoebus/vrouwe, uitverkoren mannen.
“Dat je jouw voorschriften niet slechts aan bladeren toevertrouwt, opdat ze niet als ronddwarrelend speeltuig wegvliegen mee met snelle winden; maar ik verzoek je dat je ze zelf mondeling te kennen geeft.” Hij maakte een einde aan het spreken met zijn mond.
Maar toen dwaalde de instructrice, die er inmiddels vanwege de invloed van haar implantaten niet geheel menselijk uitzag, als dronken rond in de holle ruimte van haar werkplaats. Ze kon Phoebus' overheersing van haar cybernetische systemen nog niet verdragen en ze gedroeg zich alsof ze in staat vermocht te zijn om de grote god van zich af te schudden. Die kerel vermoeide zoveel temeer haar raaskallende mond, haar tekeergaande geest temmend, en bracht haar met druk in het gareel.
Omdat de cybernetische implantaten niet naar behoren werkten, schakelde Phoebus over naar de andere communicatiemiddelen die hem ter beschikking stonden. En alreeds openden zich de honderd kunstmatige zendkanalen van het verblijf uit eigen beweging en de antwoorden van de Delische instructeur droegen uit door de lucht via de luidsprekerbriesjes: “O beëindigd zijn eindelijk de grote gevaren van de hoge zee – maar de ernstigere van het land blijven. In het koninkrijk van Lavinium zullen de Dardaniërs aankomen – stuurt deze zorg weg uit uw borst – maar zij zullen willen er ook niet te zijn aangekomen. Ik voorzie een oorlog, een verschrikkelijke oorlog en dat de Thyber schuimende is van het vele vergoten bloed.
“Niet zullen er aan jou ontbreken de rivier Simois, noch de rivier Xanthus noch
een Dorisch legerkamp. Een andere Achilles is alreeds ter wereld gebracht uit Latium, en zelf is ook hij geboren uit een godin. Noch zal de zich aan de Trojanen vastklevende Juno ooit afwezig zijn, wanneer jij – een nederige om redenen van armoede – afwezig bent. Welke volkeren of welke steden van Italus zou jij niet om hulp smeken?
“Wederom zal een buitenlandse vrouw de oorzaak van zoveel rampspoed voor de Trojanen zijn en ook wederom zijn het huwelijken met buitenlandsen.
“Wijk alsjeblieft niet, jij, voor de tegenslagen, maar zult er steeds gedurfder tegenin gaan, waar jouw fortuin jou daartoe de gelegenheid biedt. De eerste route naar het herstel, waarop door jou in het geheel niet gerekend wordt, wordt geopend vanuit een Griekse stad.”
Met zulke taal uit de zendontvanger gaf de Cumaïsche Sibylle Apollo's gruwelijke voorspellingen te kennen en het galmde door de werkruimte van waarheden omwikkeld met duistere uitspraken.
Apollo schudde de teugels van zij die uitzinnig was en rolde de sporen onder haar borst, zodat haar waanzin als eerste ophield en de tekeergaande luidsprekers stil vielen.
De held Aeneas antwoordde: “Niet enig nieuw of plotseling aspect van moeilijkheden, o maagd, doemt voor mij op: ik heb alles voorzien en ik heb ook samen met mijn Zelf met mijn geest alles voortdurend doorlopen.
“Eén ding vraag ik: omdat gezegd wordt dat zich hier een deur van de koning van de Onderwereld bevindt en de poel die donker is omdat het
teleportatiewormgat de Acheron zich er teruggiet vanuit de Onderwereld, moge het me gebeuren om naar de aanblik van mijn dierbare verwekker te gaan en dat hij met mij spreekt. Moge jij mijn tocht toelichten en moge jij de hoogtechnologische toegangen openen.
“Ik heb hem op deze schouders hier weggehaald, door het vuur lopende en met duizend achtervolgende wapens en ik heb hem uit het midden van de vijand gered. Hij heeft me vergezeld op mijn reis tezamen over alle zeeën en hij verdroeg alle dreigingen van de hoge zee en van de hemel, hoewel hij verzwakt was, en die uitgingen boven zijn krachten en zijn lot van de ouderdom.
“Ja zelfs dat ik als smekeling jou zou moeten trachten te bereiken en dat ik naar jouw drempels zou moeten gaan, gaf diezelfde, dat dringend verzoekend, als opdracht aan mij.
“En met de zoon en met de vader, voedende vrouwe, doe ik de ernstige bede erbarmen te hebben – want jij kunt toch alles. Noch heeft het vluchtleidingscentrum Hecate jou zonder reden de leiding gegeven over de Avernische wouden van zend- en ontvangstantennes.”
Nauwelijks hoorbaar, scheen Aeneas plotseling het geluid van een bromhout te horen, dat afkomstig was van de sirene die Hecate heilig is. Hij negeerde het echter, omdat hij zich concentreerde op zijn pleidooi.
Hij vervolgde zijn beroep: “Net zoals Orpheus uit Thracië de kloon van zijn echtgenote kon oproepen, vertrouwend op zijn citer en op diens klankrijke snaren, net zoals Pollux zijn broer met hun wisselende dood loskocht en hij die weg zo vele malen gaat en teruggaat. Wat zou ik wel over de grote Theseus en over de grote Hercules kunnen te berde brengen! Ook mijn is het geslacht dat voortkomt uit de allerhoogste Jupiter.” Met zulke uitspraken pleitte hij en hij
hield de altaren vast.
Toen antwoordde de instructeur hem: “Uit het bloed van goden ontsprongen Trojaan, zoon van Anchises, het neerklimmen vanaf de Avernus – met behulp van de 1,1-dimethylhydrazine raketbrandstof in het open opslagbassin van de Avernische poel – is eenvoudig: de deur van de Zwarte Pluto staat en der nachten en der dagen open; maar om terug te keren naar de hoogte van de Aarde boven de Onderwereld en om te ontkomen naar de bovenluchten, dat is de opgave, dat is het werk. Weinigen, welke de onpartijdige Jupiter liefhad, of wier voortreffelijkheid hun brandend omhoog droeg naar de hemel, in een raket met een vurige uitlaatvlam, omdat ze dodelijk gewond waren, verwekt door goden of geboren uit godinnen, slaagden erin. Ontelbare zuilen houden alles temidden van zich vast en de Cocytus, zwevende, waarin niets gewicht heeft, omhult het met zijn zwarte leegte.
“Maar als er een zo grote liefde aan jouw geest kleeft, als jouw verlangen zo groot is om tweemaal door de Styx te koersen – door de atmosfeer en over het smerige water – om tweemaal de geluidsloze en wrijvingsloze, zwarte Tartarus te zien, en ook als jouw mensen bijdragen aan ons hectische werk door hun diensten te verlenen, verneem dan welke werken als eerste volvoerd moeten worden: In een schaduwrijke antenneboom gaat een gouden – zowel wat betreft de bladeren alswel de buigzame twijg – tak schuil, die gezegd wordt een technologisch produkt te zijn voor Proserpina, de Juno van de Onderwereld. Het gehele woud van antennes beschut deze tak en hun schaduwen omgeven het met donkere gaten. Maar niet eerder is het iemand geoorloofd om van deze verborgen plek van de Aarde op te stijgen, dan dat die de er gegroeide, goudbebladerde vrucht van de antenneboom zal hebben afgeplukt. Dat dit geschenk aan haar als het hare wordt gebracht, heeft de mooie Proserpina verordend.
“Na de eerste afgebroken zijnde, ontbreekt het niet aan een volgende uit dezelfde oorsprong – door kernfusie van de stikstofatomen in de lucht – hergroeiende gouden tak, en die twijg ontspruit bladeren van hetzelfde metaal.
“Zoek hem derhalve met de ogen naar boven gericht en de vondst gedaan, pluk hem dan zoals het gebruik is met de hand; want hij volgt vanzelf gewillig en gemakkelijk als jou de besproken lotsbestemmingen roepen. Zo niet, dan zul je er door geen enkele krachtsuitoefeningen in slagen, noch zul je hem met het harde ijzer van jouw zwaard kunnen afhouwen.
“Bovendien ligt er levenloos het lichaam van jouw vriend – ach je weet het niet – en door de wijze waarop hij doodging geeft hij een kwade naam aan jullie gehele vloot, terwijl jij verzoekt om mijn besluiten en rondhangt op onze drempel. Breng voor al het andere die kerel zoals het behoort naar zijn makkers en begraaf hem in een graf.
“Voer twee boosterraketten aan; laten die jullie eerste goedmakerijen zijn.
“Zo zul je dan eindelijk de ruimtehabitat van de Orcus, de open plek in het midden van zijn Stygische wouden van zuilen, en koninkrijken die ontoegankelijk zijn voor de levenden, aanschouwen,” zei Apollo, en met de Sibylles mond dichtgedrukt, was hij stil.
Aeneas begon met een bedroefd gezicht en neergeslagen ogen de grot te verlaten en hij draaide de onbekende gebeurtenissen bij zichzelf in zijn geest terug af. De aan hem getrouwe Achates was zijn metgezel en plaatste met even grote zorgen zijn voetstappen. Ze bespraken veel met elkaar aangaande verschillende onderwerpen: wie de ontzielde makker zou zijn, welk lichaam begraven moest worden waarvan de instructeur zou hebben gesproken. Maar daarginds, zodra zij er aankwamen, zagen zij Misenus op het droge strand, Misenus die vernietigd was door een akelige dood die hij niet verdiend had, Misenus de zoon van Aeolus, dan wie er geen tweede voortreffelijker op de trompet de mannen aanspoorde en met zijn zang tot de strijd deed ontvlammen.
Hij was er de strijdmakker van de grote Hector: in de cirkel rondom Hector, hun aanvoerder beschermend, nam hij deel – en met zijn gekromde trompet en met zijn lans – aan befaamde veldslagen.
Nadat de zegevierende Achilles die aanvoerder – Hector – het leven ontroofde, voegde de bijzonder uitmuntende held zichzelf aan de Dardaniaanse Aeneas als strijdmakker toe; geen van lagere rang gevolgd hebbend.
Maar toen hij bij die gelegenheid door een ongeluk lange tijd een sirene met een doordringend kabaal over de zee deed afgaan, omdat hij zichzelf elektrocuteerde, een dwaas zijnde, en met het gegier de goden tot wedkampen opriep, werd door de jaloerse hoornblazer Triton – de sirene – als dat te geloven verdienste heeft, de tussen de stenen liggende uitgeschakelde man bedolven door een golf blusschuim.
Vandaar dat allen rondom onder luid geroep weeklaagden, in het bijzonder de oprechte Aeneas. Dan, als bevolen door de Sibylle, zonder zich een rustpauze te gunnen, haastten ze zich al huilende en ze bouwden de brandstapel van het graf op met bomen en zij streefden ernaar het tot een hemel op te stapelen.
Men ging naar het oude bos van gewone bomen, het hoge verblijf van wilde dieren. Pijnbomen legden zich neer, de aangehakte steeneik weerklonk van de bijlslagen en stammen van essenhout werden er gespleten met wiggen en ook werd er een makkelijk splijtbare eik gespleten. Ze rolden enorme bergessen neer van de hoogten.
Evenzeer spoorde Aeneas als leider gedurende zulke werken zijn makkers aan en hij omgordde zichzelf met gelijke gereedschappen. Met zijn eigen rouwende
hart, hield hijzelf deze gereedschappen bezig, daarbij kijkend naar het immense antennebos, en zo – bij toeval – wenste hij: “O, dat zich nu aan ons die gouden tak met zijn boom zou openbaren in dat zo grote woud! Wanneer de instructeur alles naar waarheid – ach in te erge mate – aangaande jou, Misenus, reeds gesproken heeft!”
Nauwelijks had hij dat gezegd, toen toevallig een paar identieke cyborgduiven onder het gezicht zelf van de man door de lucht kwamen aangevlogen en neerstreken op de groene bodem. De zeer grote held herkende toen de vogels van zijn moeder en blij vroeg hij dringend: “Weest jullie mijn aanvoerders, o, als er ergens een route is, en vliegt door de luchten en leidt mij zo naar de open plek in de antennewouden waar de kostbare tak de vruchtbare grond beschaduwt. En gij, o, stel me niet teleur ten aanzien van deze kritieke kwesties, goddelijke ouder.” Na zo gesproken te hebben, bleef hij staan in zijn voetafdrukken, observerende welke indicaties ze zouden overbrengen, waarheen zij zouden gaan vliegen.
Eten opscharrelende, gingen de duiven al vliegende zoveel voort als de ogen van hun volgers met hun scherpe blik konden waarnemen. Zodra ze vervolgens aankwamen bij de schacht van de erg stinkende Avernus, dat open opslagbassin van raketbrandstof, verhieven zij zich snel en zwevende door de heldere lucht streken zij neer op hun gewenste zitplaatsen bovenin de tweelingboom, vanwaar een anderskleurige kleur van goud blonk tussendoor de takken: de gouden tweelingboom schitterde er.
Zoals de maretak gewoon is in de bossen tijdens de koude winter met zijn jonge blad krachtig te ontspruiten, welke maretak de eigen stam niet voortbrengt, en met zijn gele nageslacht de gladde – bladerloze – stammen omgeeft: zodanig was de aanblik van het gebladerte van goud op de steeneik, en zo waarlijk kletterden de gouden bladeren door het zachte briesje.
Aeneas pakte hem terstond vast en begerig brak hij de weerstand biedende tak af en hij droeg het onder de daken van de Sibylle die hem de instructie had
gegeven.
Ondertussen beweenden de Trojanen op het strand Misenus niet minder en zij brachten aan de onplezierig verkoolde Misenus de laatste riten.
Om te beginnen bouwden ze met pijnbomen en met een gezaagd stuk eik een vette, enorme brandstapel, waaraan zij met verkoolde takken de zijkanten verweefden en ervoor plaatsten zij als crematiehout cypressen en zij versierden de bovenkant met zijn glanzende wapens.
Een deel maakte hete wateren klaar en door de vlammen waren de koperen ketels overstromende en zij wasten het lijk van de geroosterde en zij smeerden het in met olie.
Er werd geweeklaagd. Toen plaatsten ze zoals het behoort de betreurde lichaamsdelen op de lijkbaar en ze wierpen er purperen doeken overheen: de welbekende lijkwaden.
Sommigen begaven zich onder de enorme lijkbaar, het was hun droeve taak, en hun fakkel eronder geworpen, hielden zij zich er volgens het gebruik van hun voorouders van afgewend. Het bijeengebrachte werd verbrand: de geschonken wierrook, de dierlijke vetten, schalen met uitgegoten olijfolie.
Nadat de sintels waren ingestort en de brand tot rust kwam, wasten ze de overblijfselen en de altijd dorstige gloeiende sintels met het wijnkleurige zeewater en Corynaeus dekte de eruit gezochte botten toe in een koperen pot.
Diezelfde bracht zijn makkers drie keer zuiver water rond, om hun te desinfecteren, hun besproeiend met ijl schuim en met een tak van de gezegende olijfboom, en zo reinigde hij de mannen ceremonieel en hij zei zeer verjongende woorden ten afscheid.
Maar de gewetensvolle Aeneas markeerde zijn graf met een enorme massa er bovenop en de eigen wapens van de man, en zijn roeiriem en zijn trompet, aan de voet van een berg die hoog oprijst in de lucht, die nu naar hem Misenus wordt genoemd en die de naam door de generaties heen eeuwig behoudt.
Na deze handelingen volgde Aeneas de instructies van de Sibylle op.
Er was een hoge spelonk die immens groot was en met een onmetelijke monding. Hij was rotsachtig, gemaakt van beton, en hij werd beschermd door het zwarte meer van het bassin met raketbrandstof en door de antennewouden met hun schaduwen, over welke heen geen enkele van de vogels ongestraft vliegende met hun vleugels hun weg konden voortzetten: in zo grote mate tilde zichzelf de uitwaseming van de zwarte schacht van het opslagbassin al uitstromende omhoog naar de hemelgewelven. Weshalf de Grieken de plek bij naam Aornos noemden.
Alle benodigde raketten waren reeds naar deze spaceshuttlesilo gebracht terwijl Aeneas en zijn mannen Misenus begroeven. Hier plaatste hij in positie rug tegen rug tegen de huid van het ruimteschip als zijn eerste daad vier zwarte boosterraketten. Drie van de boosterraketten – en de zeven stuurraketten eveneens – waren er al tegenaan geplaatst voordat hij bij de silo arriveerde.
De hoofdingenieure tankte er aan de voorkant brandstoffen in, en er midden tussen de staartvinnen de hoogste harde draden uitrukkend, zoals de pin uit een handgranaat, activeerde ze als eerste bevrijding daarvan hun verschrikkelijke
vuren, met haar radio de machtige Hecate door het hemelgewelf en door de donkere ruimte van de Erebus oproepend.
Anderen hielden er messen onder en tapten er een warme koelvloeistof – opgewarmd door koeling van vloeibare zuurstof – van af in open vaten.
Een stuurraket met een zwarte huid sloeg Aeneas zelf aan – voor de moeder van de Eumenides en voor haar grote zuster – met zijn houwzwaard, en een externe tank zonder raketuitlaat voor jou, Proserpina.
Daarop startte de Sibylle de zwarte raketten aan de Stygische koning op en in de opgevulde ingewanden van de boosterraketten initieerde ze hun felle vuurzeeën, dikke wolken uitlaatgassen stortend uit hun laaiende ingewanden.
En kijk, onder hun eenzame verblijf en onder hun voeten begon het als eerste te loeien. De grond en de toppen van de antennebossen begonnen te schudden en honden schenen te huilen door het wolkenfloers van de uitlaatgassen vanwege de opstijgende godin. “Weg! O, zijt op afstand, jullie die toeschouwers zijn!” riep de instructrice luidkeels.
Vanuit haar synthesizer galmde haar stem over de omgeving.
“Verlaat de gehele open plek in het antennewoud!
“En jij, Aeneas, neem de controle over ons pad over. Druk op de startknop en beweeg het ruimteschip met grote kracht uit de schacht van de silo weg!
“Nu is er werk voor onze hersens, Aeneas. Bewijs nu jouw verstand, Aeneas.”
Nadat zij zoveel gezegd had, schoot het zich vurig uit de silo door de onbedekte holle ruimte.
Die kerel – Aeneas – ging door de in het geheel niet aarzelende, gestage verheffingen even hoog als zijn voortijlende piloot.
Op dit punt in zijn gedicht aangekomen, bidt de nauwgezette Vergilius: Goden, aan wie de heerschappij is over de bezielden, en over de zwijgende schimmen, en Chaos en Phlegeton, zwijgende verblijven met een wijd uitgestrekte nacht, zijt mij toegestaan dat ik het gehoorde vertel, zijt mij door jullie goddelijke macht toegestaan om uit te wijden over de zaken die diep onder de Aarde en totaal door de duisternis omgeven zijn.
Bij eenzame nacht gingen zij in het donker door de duisternis en door de onleefbare -sferen en door de luchtledige gebieden; gelijk een reis is vanwege een wisselvallige maan bij karig licht in de bossen, wanneer Jupiter de hemel heeft afgedekt met duisternis en de zwarte nacht aan alle dingen de kleur ontneemt.
Voor de aankomsthal zelf en als eerste in de pijp van de ruimtehabitat de Orcus hadden de kraamvrouwen en hun huilende babies er voor hun verzorging hun bedden opgesteld, en de bleke zieken verbleven daar en de terneergeslagen geriatrische ouderen en de lijders aan een fobie en de door honger of door een ziekte uitgemergelden en ook de lijders aan de schandelijke gebreken – de geslachtsziekten; verschrikkelijke gedaanten om te zien – en zij die een gewelddadige dood hadden ondergaan, die stervende waren zoals Dido stervende
was toen ze haar long doorboorde, en zij die geopereerd waren; dan degenen in een diepe, bedwelmde slaap als bloedverwant van de dood en de lijders aan de slechte geneugten van de geest, die verslaafd waren aan verdovende middelen.
In het verblijf aan de overzijde bevonden zich de slachtoffers van de doodbrengende oorlog en de stalen binnenkasten van de Eumenides, waarmee de levensfuncties van de patiënten werden geregistreerd, en de slachtoffers van krankzinnige tweedracht, omwonden wat betreft hun drains – als waren die haar bestaande uit slangen – met bloedige verbanden.
In het midden van het verblijf strekte een apparaat gelijk een donkere olm zijn vertakkingen en grijze armen uit; hij was kunstmatig; van welke plek ze zeggen dat lege dromen er aan de menigte vasthielden en onder alle verdovingsmaskers kleefden zij vast.
En bovendien stalden ze er in dat ziekenhuis vele technologische wonderen van verschillende felheid: de ruimteschepen van de Centaurenklasse hadden er hun stalling achter de dubbele deuren van luchtsluizen, en twee soorten ruimteschepen van de Scyllaeklasse, en de honderdarmige Briareus en wel het vreselijk sissende monster van Lerna – de veelkoppige Hydra, de Stargate – en de met vlammen bewapende Chimaera; Gorgonen en Harpijen stonden er op stal en een object met de schaduw van drie lichamen: het monster Geryones, een roterend interplanetair ruimteschip met een centraal gedeelte voor de voortstuwing en aan weerszijden twee leefgedeelten.
Hier greep Aeneas, die nerveus was, wegens een hem besluipende angst zijn zwaard en hij hief het getrokken scherp naar de aankomenden en, als niet zijn geleerde metgezellin zou hebben gewaarschuwd dat de ijle afbeeldingen achter de holografische gelijkenis van een gedaante, geluidloos door de leegte vlogen, zou hij erop afgestormd zijn en de schimmen vergeefs een houw met zijn zwaard hebben gegeven.
Van hier voerde de weg naar de wateren van de Tartareïsche Acheron, een waterzuiveringsinstallatie die smerig was van het rioolwater. Een draaikolk met een verwoestend diep gat bracht het in beweging en wierp met kracht alle zandkorrel-grootte aggregaten van bacteriën in de rustige bocht van de Cocytus.
Charon was er de geduchte veerman die op deze wateren en stromen met hun vreselijke smerigheid toezicht hield. Op zijn kin lag zeer veel ongekamd grijs haar; zijn ogen waren als vlammen vanwege kunstmatige lenzen die het ultraviolette licht in de Orcus transformeerden naar zichtbaar en rood licht. Een smerig, omgeslagen overkleed hing met een knoop van zijn schouders. Hij bewoog zijn schip zelf voort met een vaarboom en hij bediende zelf de zeilen en hij transporteerde er de mensen met zijn roestkleurige bootje. Hij was al bejaard, maar aan de god was een krasse en krachtige ouderdom.
Naar zijn plek op de oevers kwam de gehele uit de aankomsthal en uit het ziekenhuis uitgestroomde menigte toesnellen: moeders en mannen, en de met het leven gedaan zijnde lichamen van edelmoedige helden, jongens en ongehuwde meisjes, en voor de gezichten van hun ouders op raketten geplaatste jongelingen. Ze waren zo talrijk als er in de bossen tijdens de eerste koude van de herfst vele losgelaten dwarrelende bladeren neervallen, of in zo grote aantallen als de vele vogels die als een draaikolk vanaf de diepe zee naar het land zwermen, wanneer het koude jaar hun over de zee verjaagt en naar zonnige landen stuurt. Zij stonden er smekend om als eerste de snelle stroom over te gaan en zij strekten hun handen uit naar de andere oever wegens hun hartstocht. Maar de strenge schipper nam nu eens deze mensen hier dan die mensen daar aan boord, maar anderen daarentegen hield hij, verdreven, weg van het strand.
Aeneas, want hij was verbaasd en bewogen door het tumult, zei: “Zeg, o maagd, wat wil de menigte bij de rivier, of wat trachten de bezielden te bereiken? Of zeg me wegens welk onderscheid blijven dezen achter op de oevers, en scheren die daar met riemen over de loodkleurige stroom?”
Aan die kerel heeft de wijze hoofdingenieure zo beknopt gezegd: “Kind van Anchises, zeer zekere nakomeling van goden, je ziet de diepe, stilstaande wateren van de Cocytus en het Stygische moeras, bij welke de goden vrezen een eed af te leggen en diens goddelijke hoedanigheid te falen.
“Deze gehele menigte van klonen van belangrijke mensen hier, welke je ontwaart, is hulpeloos en onbegraven.
“Die veerman daar is Charon. Deze andere klonen en gestorven mensen hier, welke hij vervoert over het water, zijn begraven. Onder hun zijn de klonen van waardige mensen die niet al bij hungeboorte gekloond werden, maar nadat zij gestorven waren, met behulp van de nog steeds levende follikels die vastzaten aan de haren van de lok die de priesters uit hun scalp trokken en toezonden aan Proserpina.
“Noch wordt het Charon gegeven om hen tussen de huiveringwekkende oevers en over de ruisende stromen over te zetten alvorens hun botten vredig in hun rustplaats liggen. Zij dwalen honderd jaren rond en zij vliegen rondom deze aanlegplaatsen van ruimteschepen. Dan eindelijk worden ze wettelijk dood verklaard en wordt het hun toegestaan om terug te keren naar de zo vurig gewenste stilstaande wateren.”
De nakomeling van Anchises bleef staan en hield zijn schreden in, veel overdenkende en in zijn geest begaan met hun oneerlijke lot.
Hij onderscheidde daar de ongelukkige en de eer van de dood ontberende Leucaspis en de bevelhebber van de Lycische vloot Orontes, die samen, op dezelfde plek, vanaf Troje over winderige zeeën gezeild hebbende, door een
Zuidenwind begraven werden, die en het schip en de mannen onder het water bedolf.
Kijk! Zijn stuurman Palinurus drong zich naar voren, die onlangs snel vanaf de Libysche kust op koers zijnde, toen hij op de sterren voer, met de achtersteven van het schip werd gesneden en midden in de golven werd gesmeten.
Zodra hij deze ongelukkige kerel amper ontwaarde in de diepe schaduw, sprak hij hem zo als eerste aan: “Wie van de goden heeft jou, Palinurus, met geweld aan ons weggerukt en midden in de zee geplonsd? Spreek toch! Want aan mij heeft Apollo, eerder in het geheel niet bedrieglijk bevonden, met dit ene antwoord mijn stemming jegens hem bedrogen: hij die te kennen gaf dat jij ongedeerd zou zijn op zee en dat jij in het gebied van de Ausoniërs zou aankomen. Ziet, is dit het beloofde getrouw?”
Die kerel antwoordde echter: “Phoebus' luidspreker en luidsprekerdoek heeft jou niet bedrogen, leider en zoon van Anchises, noch heeft een god mij onder de zeespiegel geplonsd. Want tijdens het ongeluk werd het roer met veel kracht losgerukt, waaraan ik als toegewezen verantwoordelijke stevig vasthield en waarmee ik de koers bepaalde, en voorover vallend trok ik het met me mee. Ik zweer bij alle gevaarlijke zeeën dat mij niet enige zo grote vrees voor mijzelf beving, dan dat jouw schip, ontdaan van zijn uitrustingen en met een afgeworpen roerganger, het zou afgeleggen tegen zulke grote, oprijzende golven.
“Drie winterse nachten droeg de Zuidenwind, onstuimig met het water, mij over de enorme zeeën. “Toen, net bij het aanbreken van de vierde dag, zag ik, in de hoogte getild, vanaf een golftop Italia.
“Moeizaam, vaak rustend, zwom ik naar het land. Reeds hield ik het geziene, veilige land vast, als niet een hardvochtig volk mij – neergedrukt door mijn
zware, doorweekte kleding en mij met gekromde handen vastgrijpende aan de ruwe randen van een klif – met een zwaard zou hebben aangevallen, en als onnozel volk mij als buit zou hebben beschouwd.
“Nu heeft een golf mij en de winden wentelen mij om en om op de kust.
“Wat ik jou smeek, bij het plezierige licht en de briesjes van de hemel van de bovenwereld, bij jouw vader, bij de belofte van de opgroeiende Julus, verlos mij, o onoverwinnelijke, van deze ongelukkige toestanden: of stop jij mij in de grond – want je kunt het – en zoek de haven Velinus; of geef jij, als er een manier is, indien jouw goddelijke moeder aan jou een manier openbaart – want niet, geloof ik, bereid jij je zonder de wil van goden voor om zo grote stromen en het Stygische meer met het stinkende water van deze rioolzuiveringsinstalltie te doorkruisen – de rechterhand aan mij, ongelukkige, en til mij met jou over de golven, opdat ik tenminste tijdens mijn dood in vredige oorden zal rusten.”
Hij had op zodanige manier gesproken, toen de instructrice op zo'n manier begon te spreken: “Vanwaar dit, o Palinurus, voor jou zo vreselijke verlangen? Zal jij, onbegraven zijnde, de Stygische wateren en de gestrenge rivier van de Eumenides aanschouwen, of zal jij zonder daartoe de opdracht te hebben gehad de oever bereiken? Hou op te hopen met smeken de decreten van de goden om te buigen; maar neem deze gesproken woorden in overweging, als troost bij jouw onvermijdelijke lot: want jouw naburen, doorheen de steden wijd en zijd, zullen door hemelse voortekenen aangedreven, jouw botten reinigen en zij zullen een grafheuvel bouwen en voor de grafheuvel plechtigheden laten horen, en eeuwigdurend zal de plek de naam van Palinurus hebben: Velinus.”
Door deze woorden werden zijn zorgen verwijderd en was zijn smart snel uit zijn bedroefde hart verdreven: hij was blij met het vernoemde land.
Toen zetten zij hun aangevangen voettocht voort en naderden aan de rivier.
De veerman zag hun reeds vanaf het Stygische water in de verte door het stille woud gaan en hun voet naar zijn oever keren. Hij daagde Aeneas zo als eerste met zijn uitspraken uit en berispte hem zo uit eigen beweging: “Wie jij ook bent, jij die bewapend jouw stappen naar onze stromen zet, zeg toch, al vanaf die plek, waarom jij wellicht komt, en stop jouw vooruitgang.
“Dit hier is de plek van de pekzwarte schimmen – van de schaduwen van mensen: klonen en gestorvenen – van de slaap en van de slaapverwekkende nacht. Levende mensen met mijn bootje over de Styx te zetten is strijdig met de decreten van de goden.
“Noch ben ik blij geweest dat ik de hier aangekomen Hercules, de kleinzoon van Alceus, aan boord heb genomen over het meer, noch Theseus en Pirithous, hoewel zij godenzonen en door mannen onoverwonnen waren.
“Die kerel – Hercules – had van de troon van de koning zelf met geweld de Tartarische bewaker – Cerberus – in boeien afgehaald, en sleurde de sidderende man met hem mee; dezen hier – Theseus en Pirithous – hadden ondernomen om onze meesteres uit de slaapkamer van Pluto weg te voeren.”
Waar tegen in de Amphrysische instructrice kort antwoordde: “Zulke verraderlijke aanvallen doen zich hier in het geheel niet voor – houd op bezorgd te zijn – noch brengen zijn aanvalswapens hier geweld. Het is de kunstmatige portier geoorloofd om eeuwig door de grot blaffend de bloedeloze klonen en de herstelde doden angst aan te jagen. Het is geoorloofd dat de kuise Proserpina vertoeft in het verblijf van haar oom.
“De Trojaanse Aeneas, die zich onderscheidt door zijn loyaliteit en wapenfeiten, daalt af naar de diepe duisternissen van de gewichtsloze, dodelijke, luchtledige ruimte van de Erebus naar zijn verwekker.
“Als jou het beeld van zoveel toegewijde devotie in het geheel niet roert, dan herken je toch tenminste deze tak” – zij ontblootte de tak, die zij in haar kleding had verborgen.
Toen bedaarden zijn door zijn boosheid opgezwollen harten.
Noch werden er meer dan deze woorden uitgewisseld. Die kerel, de hoog geschatte gift van de twijg des lots bekijkend, na een lange tijd weergezien, wendde zijn hemelse achtersteven en naderde aan hun oever. Vervolgens verjoeg hij de andere mensen, die op de lange roeibanken zaten, en maakte hij de gangboorden vrij, om zijn voorname bezoekers de voorkeursbehandeling van een exclusieve overtocht te geven.
Tezelfdertijd nam hij in de buik van zijn bootje de reusachtige Aeneas aan boord. Zijn aan elkaar genaaide schuitje kreunde onder diens gewicht en – vol naden – er lekte veel rioolwater aan boord.
Uiteindelijk zette hij de instructrice en de man beiden ongedeerd over de rivier aan land op de vormeloze modder en in het blauwgroene riet.
De enorme, ruige, kunstmatige Cerberus deed deze gebieden met zijn geblaf uit drie kelen weerklinken, neerliggend in de overliggende machinehal. Aan wie de instructrice, ziende dat de slangen op zijn nekken door de hoge luchtdruk reeds overeind stonden, een slaapverwekkende klomp met honing en met toverkracht
bevattende vruchten toewierp. Die, Cerberus, vanwege honger zijn drie woeste kelen uitstrekkend, greep het toegeworpene en zijn immense bedekkingen verslapten en hij legde zich neer op de grond en de enorme Cerberus werd uitgestrekt over de gehele machinehal.
Die, Cerberus, was de machine die met lucht onder hoge druk de ventilator aandreef die de draaikolk in de rioolwaterzuiveringsinstallatie veroorzaakte, tegelijkertijd het water met zuurstof beluchtend. De mate waarin zijn luchtslangen rechtop stonden, vormden een indicatie van de hoge druk die de machine produceerde. Drie pompen of zuigers produceerden de hoge druk en veroorzaakten daarbij elk een blaffend geluid. De druk was op dat moment maximaal en gevaarlijk hoog en de Sibylle inactiveerde daarom de machine.
Deze Cerberus, die stevig verankerd was aan de vloer van de machinehal, werd natuurlijk beslist niet trillend van angst weggevoerd van de troon van de Onderwereld.
Aeneas betrad de toegang met de doodstilgevallen bewaker en hij ontsnapte snel de oever van de wateren waarvan geen terugkeer mogelijk is.
Er werden onophoudelijk geluiden gehoord – als het geluid van huilende kinderen en kunstmatig; en de huilende uitademingen van kinderen – in het eerste verblijf, die een zwarte dag wegstal, uitgeloot van hun plezierige leven en weggeroofd van de borst, en begroef, vergezeld van een zwartgallige teraardebestelling. Ze waren afkomstig van de hoge druk machine Cerberus: zijn samengeperste lucht werd afgeblazen om de te hoge druk te verminderen en die ontsnappende lucht veroorzaakte de huilende geluiden die Aeneas verontrustten.
Naast deze hier bevonden zich zij die tot de dood veroordeeld waren wegens een valse aanklacht. Noch werden deze woonplaatsen toegewezen zonder eerlijk lot,
zonder eerlijke rechter: de jurist Minos schudde er de lotsbus om. Die kerel riep de stille raad bijeen en hij leerde hun levenslopen en ten laste leggingen kennen.
Van daar af bezaten de ongelukkigen de naastgelegen kwartieren, die zichzelf, ongevaarlijk zijnde, met de hand de dood toebrachten en het licht verafschuwend hun levens aflegden. Hoezeer zouden ze in de lucht daarboven willen zijn op dit moment, en er de armoede en de zware werkzaamheden willen verduren!
De wet van de goden weerstreefde het, en het naargeestige moeras van het smerige water stond het in de weg en de atmosfeer, de er negenvoudig tussen vloeiende Styx, sloot ze in.
Noch werden ver van hier de uitgestrekte velden met degenen waarover men rouwende is, overal zichtbaar. Rouwende velden noemden ze die bij naam.
Hier – de ondragelijke liefde verteert diegenen hier met een hartvochtig wegkwijnen – gingen afgezonderde paden van steen schuil en een bos met mirte beschutte het rondom, want zelfs in de dood blijven de hartepijnen niet achter.
Op deze plekken hier ontwaarde men Phaedra en Procris en de ongelukkige Eriphyle – tonend de wonden die haar werden toegebracht door haar wrede zoon – en Euadne en Pasiphae. Hier ging Laodamia, de begeleidster, en hij die eens een jongeman was, nu een vrouw: Caenus, werkelijk terugveranderd door een terugrollend decreet naar haar voormalige vrouwelijke gedaante.
Tussen diegenen zwierf de pas verwonde Phoenicische Dido in het grote bos; jegens welke de Trojaanse held zodra hij in haar nabijheid stond en in de schaduwen haar vage, pekzwarte gestalte herkende – zoals men de maan die
opkomt tijdens het begin van de maand of ziet of meent te zien doorheen de wolken – tranen vergoot en met zoetelijke tederheid zei: “Onfortuinlijke Dido, kwam tot mij een waar bericht derhalve dat jij gestorven was en met behulp van een zwaard jouw levenseinde had gezocht?
“Ach, was ik voor jou de reden van jouw dood? Ik zweer bij de sterrenbeelden, bij de goden en indien er vertrouwen is in mijn eerlijkheid onder de diepste aarde: onwillig, koningin, ben ik vertrokken van jouw kust. Maar de bevelen van de goden, die me nu dwingen door deze schaduwen te gaan, door ruige plaatsen met vuil en door de oneindige nacht, dreven mij voort met hun gebiedende almacht. Noch kon ik geloven dat ik met mijn vertrek jou deze zo grote hartepijn zou bezorgen.
“Stop jouw pas en onttrek jij jouw aanblik niet aan ons!
“Wie ontvlucht jij? Dit hier is door het lot of bij een goddelijk besluit de laatste keer dat ik jou aanspreek.”
Met zulke uitspraken trachtte Aeneas de laaiende en grimmig kijkende persoon tot mildheid te stemmen en probeerde hij haar tot tranen te bewegen.
Die vijandige vrouw hield haar ogen strak gericht op de grond, noch werd haar gezicht door de begonnen toespraak meer bewogen, dan als er een harde rots of een Marpesische klip zou staan.
Uiteindelijk rukte ze zichzelf weg en rende ze, vijandig gezind zijnde, terug in het schaduwrijke bos, waar haar vroegere echtgenoot zich om haar hartepijnen zou bekommeren en waar Sychaeus haar liefde evenaarde.
Noch was Aeneas minder geschokt door haar oneerlijke dood en hij keek met tranen in zijn ogen de van hem weggaande vrouw lange tijd na en hij voelde medelijden voor haar.
Vandaar begaf hij zich op hun aangegeven pad, en alreeds betraden zij de laatste onderhouden en afgezonderde velden, die de beroemdheden uit de oorlog druk bezochten.
Hier kwam Tydeus die kerel tegemoet rennen, hier kwam Parthenopaeus die beroemd was om zijn wapenfeiten, en hier kwam de gelijkenis van de bleke Adrastus die kerel tegemoet rennen, hier kwamen de veel door de bewoners van de bovenwereld beweende en tijdens de oorlog gesneuvelde Dardaniërs die kerel tegemoet rennen; en hij, hun allen in een lange rij overziende, kreunde omdat het er zoveel waren die gesneuveld waren; en Glaucus en Medon en Thersilochus, de drie zonen van Antenor, en de ingenieur van Ceres Polyboetes, en Idaeus; ieder nog vasthoudend hun strijdwagens en hun wapens.
De talrijke mensen dromden rechts en links rondom hem. Noch was het voldoende om hem eenmaal te hebben gezien. Het behaagde men om steeds weer te talmen en hun pas tezamen te brengen en de beweegredenen van de aangekomene te leren kennen.
Maar de aanvoerders van de Grieken en de infanteristen van Agamemnon huiverden, zodra zij de man en zijn schitterende wapens tussen de pekzwarte schimmen zagen, met een enorme vrees. Een deel keerde hem de ruggen toe, vluchttende, net zoals ze ooit hun schepen trachtten te bereiken; een deel verhief een zwakke uitroep: het begonnen geschreeuw werd gedwarsboomd in hun wijd open strotten.
En hier zag hij Deïphobus, de over zijn gehele lichaam verminkte zoon van Priamus, en zijn wreed aan stukken gereten gezicht, zijn gezicht en beide handen, en zijn verwoeste slapen wegens zijn als trofee geroofde oren en met als een onterende wond zijn afgesneden neusgaten.
Om redenen die Aeneas onbekend waren, had het ziekenhuis van de ruimtehabitat Deïphobus' wonden en organen nog niet geheeld en laten teruggroeien.
Aeneas herkende de bang zijnde en zijn gruwelijke straffen bedekkende kerel die er aan kwam nauwelijks, en spontaan sprak hij hem aan met vragende geluiden: “Deïphobus, machtig van wapen zijnde, nakomeling van het hoge bloed van Teucer, wie verlangde zulke genadeloze straffen te voltrekken? Wie stond toe dat zoveel van jou verwijderd werd? Aan mij bracht het gerucht op de voorlaatste nacht dat jij, vermoeid zijnde wegens het onverzadelijk neerhakken van Grieken, voorover lag bovenop een lijkstapel van de gecombineerde slachting.
“Toen heb ikzelf op de Rhoeteïsche kust een lege grafheuvel opgeworpen en heb ik met een ver reikend geluid drie maal de goden van de Wereld onder de Wereld aangeroepen. Mijn naam en wapens beschermen de plek tegen ontwijding. Jou, mijn vriend, heb ik niet kunnen zien en – weggaande – in de vaderlandse aarde kunnen plaatsen.”
Tot welke de zoon van Priamus zei: “Niets, o mijn vriend, is er door jou nagelaten. Je hebt alles voldaan voor Deïphobus en voor de nabootsingen van mijn begrafenis. Maar mij hebben mijn uitspraken en de ruïnerende misdaad van de Spartaanse vrouw ondergedompeld met deze lelijkheden.
“Dat wijf liet deze aandenkens achter. Want de laatste nacht verdreven wij gedurig met voortdurende bedriegelijke vreugdes, zoals jij weet, en het is
noodzakelijk om zich onze uitspattingen te heugen.
“Toen het dodelijke paard omhoog bewogen kwam bovenop de steile hoogten van Pergamum en, zwanger zijnde, met haar buik gewapende infanterie binnenbracht, voerde dat wijf, voorgevend een vreugdedans te houden, de juichende Phrygische vrouwen aan rondom onze drankfestijnen.
“Zelf hield ze een enorme vlam vast midden op de burchttop en riep daarmee de Grieken op om aan te vallen.
“Toen heeft het huwelijk bereikt dat ik door haar behandelingen en door slaap neergedrukt werd
en een heerlijke en diepe rust overmande mij, de neerliggende, en die rust had een gelijkenis aan de vredige dood.
“Ondertussen verwijderde mijn echtgenote al mijn uitstekende wapens uit ons onderkomen, en mijn betrouwbare zwaard trok ze weg vanonder mijn hoofd. Zij riep Menelaus in ons onderkomen en ze maakte de vergrendelingen los. Men mag weten dat zij hopend was het een grote gift aan haar geliefde te zullen zijn en zodoende de geschiedenis van haar oude wandaden te kunnen wegwassen.
“Wat treuzel ik? Ze drongen onze slaapkamer binnen; erbij was één begeleider in het bijzonder: Odysseus, de nakomeling van Aeolus, de opstoker van de vergrijpen. Goden, doet zulke vergrijpen terug aan de Grieken, als ik straffen mag terugeisen met mijn plichtsgetrouwe mond!
“Maar vertel toch op jouw beurt over de omstandigheden die jou, een levende, moeten hebben gebracht. Kom je gedreven door jouw omzwervingen over de zee, of geadviseerd van de goden? Of welke wending van het lot dwingt jou, zodat jij naar onze donkere verblijven zonder zon, naar de plaatsen die in duisternissen zijn, bent gekomen?”
Op dit moment van hun gesprekken had Aurora met haar rozerode vierspan op haar koers door de bovenlucht reeds de middenas doorkruist. Misschien ook zouden ze alle gegunde tijd met zulke woorden hebben doorgebracht, maar zijn begeleidster herinnerde hem en kort zei de Sibylle: “De nacht komt aanstormen, Aeneas; wij verkwisten met dit geween onze uren.
“Deze plek hier is het waar de weg zich splitst in twee delen: de rechter welke zich uitstrekt tot onder de muren van de grote Dis Pater, langs dit deel hier gaat voor ons de weg naar het licht gevende Elysium; maar het linker deel houdt de energieafgifte van elementaire deeltjes in rusteloze beweging en voert naar de dunne Tartarus.”
Deiphobus antwoordde daarop: “Wees niet gestreng, grote hoofdingenieure. Ik zal weggaan. Ik zal de rij aanvullen en ik zal worden teruggegeven aan de duisternissen. Ga, ons roemvol sieraad, ga! Dat jou worden om te genieten betere lotgevallen!” Zoveel had hij gezegd en op zijn woord draaide hij zich op zijn voetafdrukken om.
Al gaande keek Aeneas op en onderaan de rotswand aan zijn linkerzijde – de binnenwand van de ruimtehabitat – zag hij uitgestrekte wallen, die werden omgeven door een drievoudige muur, rondom welke een snelle vliet met verschroeiende vlammen spoelde. Het was de Tartarische Phlegethon, die zonlicht verzamelde en donder produceerde, en hij leek geluidmakende stenen voort te rollen.
Deze fortificatie met zijn wallen was een lichtinlaatpunt. De huid van de ruimtehabitat bestond bij dit lichtinlaatpunt uit metallisch glas dat transparant was voor ultraviolet licht. Dit ultraviolette licht ontbond in een proces dat fotolysis wordt genoemd, watermoleculen in zuurstof en waterstof. Wanneer dat waterstof ontsnapte aan het water van de Phlegethon, waar het ontstond omdat het zonlicht door het water heenviel, reageerde het in de lucht erboven met het zuurstof aldaar en explodeerde, daarbij de knallen veroorzakend die Aeneas aanzag voor het geluid van voortrollende stenen; de vlammen waren die van brandend waterstof.
Een enorme poort bevond zich aan de voorzijde en de pilaren daarvan, bestaande uit massief adamantium, waren zo sterk dat geen kracht van mensen, zelfs niet door de oorlogshandeling van een hemelbewoner – een ruimteschip – vermocht ze te beschadigen.
Een ijzeren koeltoren rees op naar de luchten, en de elektriciteitsgenerator Tisiphone, gezeten zijnde en omgord met een bloedrood, lang gewaad, waterstof verbrandend in haar roodhete verbrandingskamer, verbleef er zonder te slapen in de voorhof, zowel gedurende de nachten en gedurende de dagen.
Hiervandaan werden kreunen duidelijk gehoord en er klonken woeste zweepslagen en verder het geknars van ijzer en slepende kettingen. Deze geluiden werden veroorzaakt door uitzettend en krimpend metaal en door de spontane ontsteking van het waterstofgas in zuigers, en door andere zaken – van bijvoorbeeld aandrijfstangen – die met de werking van de generator gepaard gingen.
Aeneas bleef staan en verschrikt door de vlammen en de donder nam hij het luide misbaar in zich op. “Wat voor soort van draaierijen zijn daar? O maagd, spreekt! Of door welke schadeloosstellingen worden zij aangedreven? Wat voor zo sterk gehuil rijst er op naar de luchten?”
Toen antwoordde de instructrice hem zo: “Befaamde aanvoerder van de Trojanen, rechtens is het aan geen onnozele geoorloofd om een verblijf van schadelijke zaken te betreden. Eerder zagen we al wat er met Misenus gebeurde toen hij, daartoe onbevoegd zijnde, met zijn handen aan levensgevaarlijke technologie zat die hij niet begreep: hij werd geëlektrocuteerd. Alleen een deskundige ingenieur heeft toegang tot de levensgevaarlijke generator en daarom is dit gebied verboden voor onbevoegden. Daarom ook wordt hij omcirkeld door de barrière van de brandende rivier. Maar toen Hecate mij de leiding gaf over de Avernische antennewouden, heeft zij mij zelf de schadeloosstellingen van de goden onderwezen en mij door alles rondgeleid. Ik ben dus wel bevoegd om die installatie te betreden.
“De over kennis beschikkende Rhadamanthus, die het waterstofgas verzamelt en in de verbrandingskamer injecteert, waardoor de hete, uitzettende stoom ontstaat waaruit de elektriciteit wordt gegenereerd, houdt deze zeer gevaarlijke gebieden hier in hun toestand, en hij beteugelt en hij luistert naar voorbedachte raden – zijn ingeprogrammeerde opdrachten – en hij dwingt toe te staan dat de zoenoffers – namelijk de waterstofmoleculen en de zuurstofmoleculen – die iets door fotolysis – een geheime, onzichtbare handeling – middels de ledige ruimte van opborrelende gasbelletjes vrolijk aan verschillende kanten naar boven heeft gebracht, tot het krachteloze, onbrandbare lijk van watermoleculen worden samengebracht.
“De huilende Tisiphone, die voorzien is van een arm – een aandrijfstang – die voortdurend zijn beweging herhaalt, schudt van het dreunen, opspringende, en aan haar linkerzijde uitstrekkend grimmige slangen die de hoge druk van het stoom aangeven, roept zij een woeste stoet op van haar huilende zusters, die de uitlaten zijn waaruit de uitgewerkte stoom ontsnapt.
“Dan eindelijk worden, al sissend, met behulp van de verschrikkelijk ruisende spil van hun luchtpompen de technologische poorten van de Orcus' luchtsluizen geopend.
“Zie je wat voor soort bewaking in de voorhof vertoeft, welke gedaante de toegangen onderhoudt?
“De immense, geduchte Stargate Hydra heeft hierbinnen een zetel met vijftig zwarte mondingen, met vijftig bestemmingen.
“Verder opent de ruimtelift de Tartarus vanuit zijn geostationaire baan in de gewichtsloze ruimte zichzelf steil naar beneden en hij strekt zich twee keer zo ver uit naar de duisternissen als, opkijkend naar de lucht, de op de Aarde staande ruimtelift van de hemelse Olympus zich uitstrekt. De Tartarus verplaatst massa van een lage baan om de Aarde naar een hogere baan – en vice versa. De gehele Onderwereld dient als de stabilisator van de Tartarus. Ook de Tartarus wordt door de generator voorzien van energie.
“Hier is het oude voortbrengsel van de Aarde, het Titanische liftmechanisme. Neergelaten met behulp van de bliksem – de elektriciteit – worden de pekzwarte bewoners van de Onderwereld via een oneindige, gesloten lus rondgedraaid naar de diepste bodem, ver van de Aarde verwijderd: een op en neer touwtje dat gebruik maakt van de hier ontbrekende zwaartekracht, zou hier immers niet functioneren.
“Ik heb er ook gezien de identieke Aloadae tweelingzonen Otus en Ephialtes: de sterke en donderende tractieraderen met hun elektrische asmotor. Zij draaien de lus rond, en verplaatsen zo lading en mensen van en naar de diepste bodem. Ik heb er hun immense lichamen gezien. Ook zij worden van energie voorzien door de generator. Otus en Ephialtes die met hun handen ondernomen hadden om de grote hemel te vernietigen en om Jupiter uit het hoogste koningschap af te zetten.
“Ook zag ik er de van zich horen latende Salmoneus en zijn meedogenloze schadeloosstellingen van energieschulden. Hij is de elektrische motor die het tractiewiel in beweging brengt. Zodra de Tartarus ruimtelift remt, zet het tractiewiel de kinetische energie onmiddellijk om in elektriciteit en de Salmoneus verkrijgt die elektrische energie via zijn borstels en slaat deze op. Af en toe komen daarbij flinke elektrische ontladingen vrij die gepaard gaan met de daarbij behorende knallen. Ook deze Salmoneus verkrijgt zijn energie van de generator.
“Destijds bootste Salmoneus de vlammen van Jupiter en de geluiden van de Olympus na. Hier ging hij getrokken door vier paarden en al rondzwaaiend met een lamp triomfantelijk door een menigte van Grieken en door de stad Salmone die hij in het midden van het district Elis stichtte. Hij eiste er voor zichzelf de goddelijke waardigheid op, de waanzinnige, die de donderbuien en de niet nabootsbare bliksem door de lucht poogde na te doen door de roffelende tred van hoefdragende paarden.
“Maar de almachtige Vader slingerde zijn aanvalswapen tussen de dichte wolken door – die kerel wierp geen fakkels noch wegens harsen rokende lampen – en hij wierp het naar beneden met behulp van een immense tornado, waardoor Salmone werd vernietigd.
“Bovendien is er de Tityos te onderscheiden, de ruimtehaventerminal die grootgemaakt werd van de alles voortbrengende Aarde, welk lichaam zich over een oppervlakte van negen gehele velden uitstrekt. Ook de Tityos wordt door de generator van energie voorzien.
“En een enorm ruimteschip dat gelijkt op een gier met een haakvormige bek knabbelt er voor zijn schadeloosstellingen de onsterfelijke lever en de overvloedig aanwezige hapjes zacht vlees – de pekzwarte bewoners van de Onderwereld – af en hij scharrelt rond voor zijn maaltijden en hij verblijft dicht bij de voedende borst, noch wordt aan de zich altijd vernieuwende ingewanden –
de continue stroom van aan boord gaande menselijke agiers – enige rust vergund. Prometheus heerste ooit over de Tityos, nadat hij daartoe was veroordeeld, om hem zo ver als dat mogelijk was weg te houden van de Aarde.
“Wie brenge ik in herinnering de Lapithen: Ixion en Pirithous, de twee grote ruimteschepen die gelijken op gieren en die bij de Tityos lading en agiers aan boord nemen. Boven hen is iets dat gelijkt op een zwarte kei die ieder ogenblik dreigt weg te zullen glijden en aan het vallen te zijn, en die hen van brandstof voorziet.
“Gouden draaipunten – wendbare schijnwerpers, voorzien van energie door de generator – verlichten verbindende, voedende uitsteeksels – borsten – en de gereedgemaakte in te nemen waren bevinden zich in rijkelijke overdaad voor hun snavels, zodat de Tityos voor hun als een tiet is.
“De grootste van de furiën, een externe tank met vloeibare zuurstof, ligt er vlakbij en zij verhoedt dat hun enterhaken de wisselbanken aanraken. Zij richt zich op, het ruimteschip opheffend, en het dondert uit diens vuurmond. Deze ruimteschepen en de wisselbanken worden eveneens van elektriciteit voorzien door de generator.
“Deze plek hier – de Tityos – is voor al diegenen die, terwijl hun leven duurde, afgunstig waren jegens hun broers en zusters, of alsdan een geslagen ouder achterbleef en alsdan bedrog een afhankelijke had verstrikt, of zij die in hun eentje bovenop vergaarde rijkdommen broedden en niet hun deel aan de hunnen verstrekt hadden – welke de grootste menigte is – en die gedood zijn wegens overspel, en die een kwaadwillige krijgsmacht gevolgd hadden noch gevreesd hadden de rechterhandschuddingen van hun heren te bedriegen: zij wachten hier in deze diepste put ingesloten, zover mogelijk weg van de Aarde en de betere leefomstandigheden van de Onderwereld, hun bestraffingen af.
“Wil niet onderwezen worden welke mishandeling, of welke schoonheid – of eigenaardig karakter – of welk lotgeval de mannen in het verderf heeft gestort.
“Sommigen rollen een enorm rotsblok voort, en sommigen hangen uitgestrekt aan de spaken
van wielen; het is een medische noodzaak. De Tityos is immers veel kleiner dan de eigenlijke Onderwereld en heeft dus ook een kleinere diameter en dus is de kunstmatige zwaartekracht die er als gevolg van de centrifugale kracht en de centripetale kracht voelbaar is, ook erg klein. Ze brengen hun slaapperioden bij een normale kunstmatige gravitatiekracht van 1 g door aan de snel roterende wielen en blijven daardoor en door de andere verplichte inspanningen, in een gezonde conditie.
“De ongelukkige Theseus zit hier en zal hier eeuwig zitten, en de erg miserabele Phlegyas – onze omroepinstallatie – maant allen en met zijn luide stem getuigt hij over de 'doden' heen: 'Leert rechtvaardigheid, gewaarschuwd gewordenen en minacht de goden niet!'
“Hier heeft men voor goud zijn vaderland verkocht en een machtige heerser aangesteld, men heeft wetten vastgesteld voor een geldsom en nog daarenboven heeft men wetten voor een geldsom afgeschaft.
“Hier is men de slaapkamer van een dochter binnengedrongen en is men een verboden huwelijk aangegaan.
“Allen hier hebben zich vermeteld een monsterlijke zonde te begaan en hebben wegens hun aangedurfde zonde deze plaats hier bereikt.
“Als aan mij honderd tongen zouden zijn en honderd monden, dan zou de stalen stem van mijn synthesizer, teneinde alle soorten van misdaden te laten bevatten, en alle namen van de straffen snel te doorlopen, dat nog niet kunnen.”
Zodra de langlevende, wijze hoofdingenieure deze informatie had verstrekt, zei ze: “Maar maakt reeds voort, beloop de weg en volbreng de ondernomen geschenksplicht. Laten we ons haasten. Ik zie de daar door Cyclopen, die metalen bewerken, de met behulp van smeltovens opgerichte muren en bovendien de poorten met hun naar ons toegekeerde gewelf, waar zij bevelen dat wij de bij ons aanwezige, eerder verkregen geschenken afgeven.”
Zij had gesproken, en gelijk opgaand over de donkerheid van de wegen legden ze snel de tussenliggende afstand af en naderden ze de deuren van de luchtsluis. Aeneas betrad de toegang en iets besprenkelde zijn lichaam met fris water, om het te desinfecteren, en hij bevestigde de tak aan de tegenoverliggende deur.
Nadat deze handelingen eindelijk volbracht waren, met hun plicht jegens de godin voltooid, kwamen ze aan in de opgewekte oorden met de lieflijke groene parken van gelukkig makende bossen en gelukzalige verblijfplaatsen. Hier zorgden geëxciteerde stikstof- en zuurstofmoleculen ervoor dat er goede, ozonrijke lucht overvloedig aanwezig was op de velden en die lucht bekleedde ze met een purperen licht dat afkomstig was van geïoniseerde luchtgloeïng. De deëxcitatie van het zuurstofmolecuul gebeurde voornamelijk door reactie met twee andere zuurstofmoleculen, waardoor twee ozonmoleculen ontstaan. Het was de deëxcitatie van het stikstofmolecuul dat ultraviolet, zichtbaar en infrarood licht produceerde.
De bewoners van dat deel van de Orcus onderscheidden het lichtinlaatpunt als hun eigen zon, en de verlichte plaatsen op de overligende zijde van de ruimtehabitat als hun eigen sterrenbeelden.
Een deel van hun oefende hun ledematen op de grasrijke worstelplaatsen, zij spanden zich in met hun spel en zij worstelden op het roodgele zand, dat het blauwe licht van het spectrum absorbeerde en daarom rood was.
Een ander deel stampte met hun voeten reidansen uit en zij zongen er liederen. En bovendien zong een Tracische leraar met een lang gewaad mee op de maten van zeven intervallen van tonen, en nu eens tokkelde hij het instrument met zijn vingers, dan weer met een ivoren plectrum.
Hier bevond zich het oude geslacht van Teucer, zijn zeer mooie nakomelingen, grootmoedige helden, geboren tijdens betere tijden: zowel Ilus als Assaracus en ook Dardanus, de stichter van Troje.
Van veraf staarde Aeneas verbaasd naar de wapens en de lege strijdwagens van mannen; lansen stonden er in de grond gestoken en hier en daar graasden hun losgemaakte paarden over het veld. Het plezier welk er was van hun strijdwagens en van hun wapens tijdens hun levens, de zorg welke er was om hun glanzende paarden te weiden, datzelfde volgde men na toen men begraven was in de aarde.
Ziedaar, hij nam anderen waar rechts en links die op het gras aan het eten waren, en die met een koor een vrolijke hymne zongen tussen een van laurier geurend bos, vanwaar van bovenaf, van de omhoog krommende zijkant van de ruimtehabitat, de stroom van de Eridanus in al zijn kracht door het bos werd rondgeleid, bedoeld voor degenen die kennis trachten te verkrijgen – of te verliezen.
Hier bevond zich de groep soldaten die in dienst van hun vaderland tijdens een
gevecht verwondingen hadden opgelopen, en hoofdingenieurs die onbaatzuchtig waren zolang hun leven duurde, en instructeurs die plichtsgetrouw waren en betreffende Phoebus lovende woorden hadden gesproken, of ook die door hun uitgevonden vernuftige kundigheden ons leven verbeterden, en diegenen die door hun verdienste anderen zich van hun nagedachtig maakten: aan al dezen hier werden de slapen omgord door sneeuwwitte banden: de 'naaldenkronen', banden die opzwollen door het naar binnen pompen van lucht en die daardoor een pijnlijke druk als van naalden uitoefenden op de schedel wanneer ze fysiologische veranderingen detecteerden die duiden op kwalijke voornemens. De eerste Hermes – de latere Apollo – droeg er ooit één om zijn onberekenbare gedrag onder controle te brengen.
Tot degenen die hun omringden is zo gesproken door de Sibylle, tot Musaeus voor allen, want de zeer grote menigte had deze in hun midden en wegens zijn hoge schouders keek de menigte naar hem op: “Spreekt, gelukkige mensen, en jij, zeer goede instructeur, in welk gebied is Anchises, heeft iemand zijn locatie? Omwille van die kerel zijn wij gekomen en zijn we de grote stromen van de Erebus overgezwommen.”
En aan haar heeft de held zo met weinig woorden zijn antwoord gegeven: “Geenéén heeft een vaste verblijfplaats; wij bewonen de schaduwrijke parken en hebben de glooiende hellingen van oevers als rustbed en wij verblijven op de frisse weiden bij de waterstromen. Maar jullie, als jullie verlangen vanuit het hart jullie er zo toe aandrijft, beklimt deze heuvel hier, en ik zal jullie spoedig op een makkelijk te volgen voetpad zetten.” Hij sprak, en ging hun voor en hij toonde hun de schitterende velden van bovenaf; daarna lieten zij de hoogste toppen achter zich.
De aanvoerder Anchises beschouwde onderhand diep in een rondom ingesloten groene vallei de opgesloten – en naar het bovenwereldlicht zullende teruggaan – mensen en was diegenen met aandacht overpeinzende, en toevallig haalde hij zich het gehele aantal van de zijnen voor de geest: zijn dierbare afstammelingen, en de lotgevallen en de gelukkige en ongelukkige omstandigheden van de
mannen, en hun karakters en hun persoonlijke dapperheden.
Zodra deze Aeneas over het gras op zich zag toelopen, strekte hij verwelkomend zijn beide handen uit, en stroomden er tranen over zijn konen en viel zijn stem uit zijn mond: “Eindelijk ben je aangekomen, en heeft jouw verwachte plichtsbetrachting aan jouw ouder de veeleisende reis bedwongen. Het wordt vergund om jouw gelaatstrekken te zien, mijn zoon, en om onze vertrouwde stemmen te horen en terug te geven.
“Zo waarlijk heb ik het met mijn geest gepland en zo waarlijk dacht ik het te zullen geschieden, de tijden tellend; noch heeft mijn zorgvuldigheid mij bedrogen.
“Naar welke landen en over hoevele zeeën dat jij bent gevaren, vernam ik in het bijzonder, omdat ik ervan op de hoogte werd gehouden door Hecate. Door zovele gevaren, mijn zoon, ben je heen en weer geworpen!
“Hoe vreesde ik, of niet de koninkrijken van Libya iets aan jou zouden schaden!”
Die echter antwoordde: “Uw gelaatstrekken hebben mij, mijn verwekker – uw bedroefde holografische beeldtenis, die leek op de vluchtige winden en die sterk leek op een gevleugeld droombeeld, dikwijls aan mij verschijnend, geprojecteerd zijnde door onze Lares en Penates – ertoe aangedreven om naar deze verblijven te streven.
“De vloten staan aan de Tyrrheense zee.
“Vergun het om de rechterhand te verenigen, en vergun het mij, verwekker, dat jij je niet onttrekt aan mijn omarming.” Terwijl hij sprak, bevochtigde hij tegelijkertijd met rijkelijk gehuil zijn wangen.
Intussen zag Aeneas in de omsloten vallei – een gebied dat bestond bij de gratie van een scherm dat er omheen was opgetrokken – een afgezonderd woud en de geluidmakende ondergroeisels van een bos en de herinneringen stelende stroom Lethaeus die er door de vreedzame verblijfplaatsen vloeide.
Rondom deze stroom hier snelden ontelbare volken en menigten; en zoals op weides, wanneer bijen op een heldere zomerdag neerstrijken op de verschillend gekleurde bloemen en zij rondom de vlekkeloos witte leliën zwermen, gonste de gehele vlakte door het rumoer.
De onwetende Aeneas kreeg kippenvel door het schouwspel en hij vroeg naar de noodzaken ervoor, welke die stromen in de verte waren, of wie de mannen waren die zich verdrongen met hun zo grote stoet bij de oevers.
Toendan verklaarde zijn vader Anchises: “De mensen, aan wie door hun lot tweede lichamen verschuldigd zijn, gaan naar het water van de stroom Lethaeus en zij drinken er zijn vloeistoffen die hun zorgeloos maken, en zij drinken er zijn volstrekte vergetelheden. Aan dit water is een stof toegevoegd die hun herinneringen verwijdert. Deze mensen, die van alle bewoonde continenten en eilanden afkomstig zijn, zijn gestorven, maar worden een tweede levenskans op de Aarde geboden.
“Waarlijk, deze zaken aan jou te vertellen en de kern te onthullen, verlang ik sinds lange tijd: om aan jou, mijn nageslacht, hier mijn redenen te verklaren om
des te meer samen met mij blij te zijn dat Italia gevonden werd.”
“O vader, moet men dan geloven dat van deze plaats hier, met zijn lage gewicht, sommige zich hoog onder de Aarde bevindende mensen naar de bovenlucht gaan om voor de tweede maal te worden teruggekeerd naar trage lichamen?
“Wat voor zo gruwelijk verlangen naar het daglicht is er bij deze ongelukkige mensen?”
“Waarlijk, ik zal spreken, noch zal ik jou in spanning houden, mijn zoon,” ving Anchises aan, en onmiddellijk daarop openbaarde hij de inrichting van de realiteit stukje bij beetje.
“Om te beginnen, voedt een bewustzijn de atmosfeer en daarenboven de landen en de watervelden en de lichtgevende bol van de Maan en de Titanische sterren van binnen; en het bewustzijn, tot in de kleinste deeltjes ingegoten, houdt de gehele massa in beweging en vermengt zich met het grote lichaam.
“Daaruit is voortgebracht het geslacht van de mensen en van het gedierte en van het vliegende leven, en de wonderlijke schepselen welke het produceert onder de glanzende spiegel van de zee. Een vurige kracht en een kosmische oorsprong, onaangetast door materie en verval, is aan die geslachten, voor zover hun ongezonde lichamen deze niet belemmeren en hun aardse aansluitingen en hun stervende organen ze niet verzwakken.
“Van daaruit vrezen zij en verlangen zij, treuren zij en zijn zij vrolijk.
“Noch verkennen deze ingesloten mensen de zwarte hemelgebieden van de verre ruimte, wegens hun afgesloten, uitzichtloze perk. Dat is alleen toegestaan aan de 'normale doden', zoals de kloon van Palinurus, die je hebt ontmoet.
“Ja zelfs wanneer het leven uit het licht van de Aarde hierboven heengaat, dan gaat echter niet alle slechtheid uit de beklagenswaardige mensen, noch gaan alle lichamelijke beschadigingen volledig weg; en het is dan noodzakelijk om inwendig gedurende een zeer lange, lange tijd op wonderbaarlijke wijzen de samengegroeide weefsels van cellen te regenereren. Derhalve worden zij geoefend met de schadeloosstellingen van fysiotherapie: behandelingen en oefeningen die hun lichamelijke beschadigingen herstellen. Voor hun oude kwade daden doen zij boete: sommigen worden uitgestrekt aan een centrifugewiel opgehangen en blootgesteld aan diens subjectieve winden zonder substantie; aan anderen wordt diep in de onmetelijke Melkweg de snoodheidsbezoedeling weggewassen of het wordt met vuur weggebrand, waarbij het gebiedje in de hersenen dat de kwaadaardige impuls produceert, chirurgisch wordt gecauteriseerd.
“Van ieder laten wij hun herstellende geesten toe. Daarna worden wij op zeker moment naar het ruime Elysium gestuurd, en als weinigen houden wij zijn verblijdende velden bezet, totdat een lange periode, de cirkel van de tijd daarmee voltooid zijnde, de samengegroeide smet wegneemt en het zuivere kosmische bewustzijn achterlaat en evenzo de gloed van de reine levensadem en van een reine geest.
“Al dezen hier, zodra zij het rad van de tijd gedurende duizend jaren hebben rondgedraaid, ontbiedt de god Apollo in een grote stoet naar de rivier de Lethaeus te komen, namelijk opdat zij zonder hun herinneringen de gewelven – de hemel en het firmament – van de bovenwereld kunnen weerzien, en opdat zij wederom beginnen terug te willen keren naar de levende personen.”
Anchises had gesproken, en hij trok zijn zoon en de Sibylle tezamen mee
middenin de samenkomsten en in de luidruchtige menigte, en hij nam er een heuveltje in bezit vanwaar men uit de lange rij alle tegenover hun opgestelden nauwgezet kon bekijken en hun gezichten kon bestuderen.
“Nu is het te doen om de roem welke vanaf hier het Dardaniaanse nageslacht volgt: zij die beschikt zijn als afstammelingen uit Italus clan.
“De beroemde personen die onder onze naam gaan, zal ik benoemen met mijn verklaringen en ik zal jou jouw doelen tonen.
“Die – zoals je ziet – jongeman die op een schone speer steunt, bezet door zijn lot de eerste plaatsen van het levenslicht; als eerste gemengd zijnde met Itaals bloed, zal hij opstijgen naar de hemelse luchten.
“Silvius, een Albaanse naam, is jouw laatste kind, die jouw vrouw Lavinia als laatste voor jouw bejaardheid tot koning en tot de vader van koningen zal opvoeden in de wouden, uit wie door ons geslacht zal worden geregeerd over Alba Longa.
“Gindse Procas is de volgende, de roem van het Trojaanse volk, en Capys en Numitor en – die jou jouw naam zal teruggeven – Silvius Aeneas, even uitmuntend door zijn plichtsbetrachting alswel door zijn wapenkunsten wanneer hij ooit het Albaanse bestuur zal aanvaarden.
“Wat een jongemannen! Kijk: zij spreiden zovele vermogens ten toon! En tevens dragen hun beschaduwde slapen een burgereikenloofkrans. Deze kerels hier zullen Nomentum, door Numitor, en Gabii op de Capitolijnse heuvel door Capys, en de stad Fidena voor jou stichten; deze kerels hier zullen op de bergen
de Collatinaburchten stichten: Pometii en het Fort van Invus en Bola en Cora; deze namen zullen er dan zijn, nu zijn het streken zonder naam.
Ja: en Romulus, de zoon van Mars, zal zich als metgezel voegen bij zijn grootvader Zeus: Romulus, die een Trojaanse moeder uit de bloedlijn van Assaracus zal baren. Zie je niet, dat er tweelingpluimen op zijn kruin staan, de steeds weer terugkerende herautkomeet en één andere, en dat zijn vader zelf vanuit de hemelen reeds diens ereambt kenbaar maakt? Kijk! Van deze hier, mijn zoon, zal door zijn plannen dat wijd en zijd vermaarde Rome tot een gezag voor de landen zijn, en zal het in haar verstandelijke overwegingen aan de Olympus gelijk zijn en zal het uit zichzelf de zeven burchten die ik hiervoor noemde met één muur omgeven, gezegend door haar kroost van soldaten; zoals de effigie van de Berecynthische moeder, de Cubele, gekroond met de torens van de door haar beschermde steden op een praalwagen door de Phrygische steden wordt rondgereden, zich verheugend over het voortbrengsel van de goden, haar steden als honderd kleinkinderen omarmend, allen kennende de hemelbewoners – de ruimteschepen – allen kennende de goden.
“Buig nu jouw scherpziende pupillen hierheen, en aanschouw dit volk hier en aanschouw jouw Romeinen; aanschouw hier Caesar en van Julus al het nageslacht dat er zal komen onder de grote as van de hemel.
“Deze man hier, deze hier is het, die jij vaak hoort aan jou beloofd te zijn: Augustus Caesar, de zoon van god, die opnieuw te Latium gouden tijdperken zal grondvesten over de ooit door Saturnus geregeerde akkers.
“Bovendien zal hij het rijk uitbreiden tot en de Garamanten en de Indus-iërs: het land ligt buiten onze sterrenbeelden, buiten de wegen van een zonnejaar aan reistijd, waar de het hemelgewelf torsende Atlas op zijn schouder, de ermee verbonden as met de fonkelende sterren ronddraait.
“In afwachting van de aankomst van deze kerel, Caesar, sidderen nu reeds en de Caspische koninkrijken wegens de antwoorden van de goden, en het Maeotische land, en de angstige mondingen van de zevenvoudige Nijl verkeren in paniek.
“Noch heeft werkelijk Hercules, de kleinzoon van Alceus, zoveel van de Aarde bereisd, ook al doorboorde hij het bronsvoetige hert, die snelle bommenwerper genaamd Cerynitis; ook al had hij de wouden van de lanceerbasis Erymanthus bedaard en ook al had hij met zijn boog Lerna doen beven, Lerna waar de Stargate Hydra is, die twee gevechtsvliegtuigen inteleporteerde voor elk gevechtsvliegtuig dat Hercules vernietigde, de 'bodemloze poel' nabij Lerna waarvan de god Dionysus eens gebruik maakte om naar de Onderwereld te gaan. Noch Liber – die de mensen ook wel Bacchus en Dionysus en bij vele andere namen noemen – die als triomfator zijn span bestuurt met behulp van met wijnranken bedekte teugels, zijn scramjettijgers mennend vanaf de verheven top van de wereldberg Nysa, die oude naam voor de ruimtelift Olympus.
“Ja, aarzelen wij nog altijd om onze deugdzaamheid en voortreffelijkheid te verbreiden door onze daadkrachtige werken, of verhindert vrees ons om ons te vestigen in het Ausonische land?
“Wie is toch die opvallende kerel ginder met takken van de olijf die heilige objecten draagt? Ik herken de haarvlechten en de grijze kaken van de koning van de Romeinen die de hoofdstad met zijn wetten zal grondvesten, uit het kleine Cures en uit een arme streek naar het grote rijk gezonden.
“Daarna zal Tullus hem onmiddellijk opvolgen, die de vreedzame perioden van het vaderland zal verbreken en die de bezadigde mannen in wapenrustingen gestoken zal motiveren en die hun aan triomfen ontwende colonnes in beweging zal brengen.
“Welke onmiddellijk opvolgt de opschepperige Ancus, die zich ook nu op dit moment reeds in te grote mate verheugt over de volksgunsten.
“Wil je ook de Tarquinische koningen en de fiere persoon van de wrekende Brutus en de herwonnen roedenbundels – het symbool van het hoogste gezag in Rome – zien? Als eerste zal deze kerel hier de opperste macht en de meedogenloze bijlen – geplaatst in de roedenbundels – van een consul aanvaarden, en deze leider zal over zijn tot een opstand aanzettende zonen ten behoeve van onze schone vrijheid een straf afroepen, de ongelukkige. Hoe ook maar zullen hun nakomelingen hun daden doorvertellen: dat zijn liefde voor het vaderland en zijn immense verlangen naar roem zullen zegevieren.
“Ja, zie daarginds de Deciën en de Drusen en de onstuimige Torquatus met zijn bijl en Camillus die de legerstandaarden terugbrengt.
“Die personen echter – Gaius Julius Caesar en zijn schoonzoon Gnaeus Pompeius Magnus – welke je ziet schitteren in dezelfde wapenrustingen, ook nu nog harmonieus zijnde, zullen worden overweldigd door de nacht. Ach, hoe een grote oorlog zullen zij tussen zich ontketenen, wanneer zij de lichten van het leven zullen bereiken, hoeveel veldslagen en hoe een grote slachting zullen zij ontketenen: de schoonvader vanaf de Alpenbarrières en vanaf de burcht Monoecus afdalend, de schoonzoon met zijn er tegenoverstaande Oosterlingen opgesteld! Wilt niet, jongelui, wilt niet zoveel oorlogen gewennen aan jullie geesten en wilt niet de sterke strijdkrachten van ons vaderland tegen haar ingewanden keren; en jij, prominentere leider, dat jij er niet mee doorgaat, die jouw afstamming voert vanaf de Olympus; leg de aanvalswapens weg uit jouw hand, mijn bloed!
“Die kerel daar, Mummius, zal na zijn overwinning op Corinthe als overwinnaar zijn wagen naar het statige Capitool rijden, vermaard wegens de afgeslachte Grieken.
“Die kerel daar, Aemilius Paulus, zal Argos ten val brengen en Agamemnons Mycenae, en de Aeacide zelf, het nageslacht van de wapenvaardige Achilles, als de wreker van onze voorouders uit Troje en van de vernielde tempels van Minerva.
“Wie zou jou, grote Cato, ongenoemd laten of jou, Cossus, achterwege laten, wie het geslacht van de Gracchen of de Scipio tweeling, twee bliksems van de oorlog, de nederlaag van Libya, en vanuit het kleine machtig zijnde Fabricius, of jou, Serranus, zaaiende in jouw vore?
“Waarheen slepen jullie mij, de vermoeid zijnde, Fabiërs? Jij Maximus bent die gindse kerel, die als enige voor ons belang door het ophouden van onze vijand Hannibal, onze republiek redt.
“Anderen – Grieken – zullen vaardig bronzen beelden maken die lijken te ademen – dat geloof ik waarachtig – en zullen uit marmer levende gezichten vormen. Zij zullen rechtszaken beter bepleiten, en zij zullen de koersen van de hemel en het firmament beschrijven met behulp van hun radius astronomicus en de opkomende sterren benoemen.
“Jij zult met jouw verordeningen de volkeren regeren, Romein, onthoud dat! Deze vaardigheden zullen voor jou zijn: en de gewoonte aan de vrede op te leggen, de onderworpenen te sparen en de arroganten volkomen te verslaan.”
Zo sprak zijn vader Anchises, en tevens voegde hij deze woorden toe aan de zich verbazenden: “Aanschouw, dat de voortreffelijke Marcellus de Oudere met rijke buit oprukt en als overwinnaar boven alle mannen uitsteekt. Deze ruiter hier zal tijdens een grote, verwarde oproer de Romeinse staat hooghouden, hij zal de
Poeniërs en de Gallische opstand verstrooien en voor de derde maal de buitgemaakte wapens ophangen voor de oorlogsgod Quirinus.”
Hierop zei Aeneas onmiddellijk, want hij zag samen met hem een jongeman voorbijgaan die uitzonderlijk was vanwege zijn schoonheid en schitterende wapenrusting, maar diens gezicht was te weinig vrolijk en zijn ogen hadden een terneergeslagen uitdrukking: “Wie, o vader, is die kerel, die zo de held bij het voortgaan vergezelt? Een zoon, of één of andere van de kleinzoons uit zijn grote nageslacht? Wat een rumoer is er van zijn metgezellen rondom! Wat een indrukwekkende verschijning! Maar de zwarte nacht met zijn droefgeestige duisternis vliegt rondom zijn hoofd...”
Toen begon zijn vader Anchises onder opwellende tranen: “O kind, vraag niet naar het enorme verdriet van de jouwen. De schikgodinnen zullen deze kerel hier slechts tonen aan de landen, maar meer te zijn zullen zij hem niet toestaan. Het Romeinse nageslacht zou door jullie als te machtig worden gezien, goden, als deze bijzondere offeranden zouden leven. Hoeveel gekerm van mensen zal dat grafveld aan de grote stad van Mars ontlokken, en welke begrafenisplechtigheden bijvoorbeeld, Tiberinus, zul jij aanschouwen, wanneer je langs de verse grafheuvel zult vloeien!
“En niet zal enige jongeman uit Iliums volk met een zo groot vooruitzicht als Marcus Claudius Marcellus de Jongere, het neefje en de schoonzoon van keizer Augustus, zijn Latiumse voorouders zo terneerslaan, noch zal het Romulaanse land hierna zich in zo grote mate beroemen op enige telg.
“Ach diens plichtsbetrachting, ach diens trouw als van weleer en zijn tijdens de oorlog onoverwinnelijke rechterhand! Niet zou enige man zichzelf straffeloos aan die kerel, gewapend zijnde, te na hebben gebracht als een vijand, of die kerel nu als infanterist naar de vijand zou gaan, of met zijn sporen de flanken van een met schuim bedekte hengst zou aanzetten.
“Ach, onfortuinlijke jongeman, als jij op één of andere manier jouw bittere sterven zou verijdelen, dan zul jij de gelijke van Marcellus de Oudere zijn. Geeft als grafgiften met volle handen lelies!
Moge ik ook de purperen bloemen van de wederopstanding als grafgift strooien. De ziel van de nazaat zal ik met deze gaven ophemelen en ik zal de nutteloze plichtpleging uitvoeren.”
Zo zwierven Aeneas en de Sibylle overal door het gehele domein van de hemel naar de wijdse velden en bezichtigden er alle dingen. Waarna Anchises zijn zoon stuk voor stuk door die gebeurtenissen voerde en zijn hart deed ontbranden met een hartstocht naar komende roem.
Vervolgens vermeldde hij aan de man de oorlogen die vanaf dan gevoerd zouden moeten worden, en hij onderrichtte hem over de Laurentische volkeren en over de stad van Latinus en op welke manier hij iedereen diende te ontwijken en hoe hij zijn missie gedaan moest krijgen.
Er waren daar twee identieke poorten van de nacht, teleporterende Stargates als poelen van duisternis die alle licht absorbeerden, van welken de ene werd verteld te bestaan uit een metallisch glas dat op hoorn geleek, door welke uitgang een makkelijk vertrek werd geboden aan de rechtschapen mensen in de Onderwereld; de glanzende andere was afgewerkt met blinkend ivoor; maar ook wierpen zij, omdat ze continue in bedrijf waren, met kunstmatige slapeloosheid de bezoekers van de Orcus door de ruimte.
Na deze gesprekken escorteerde Anchises vervolgens zijn zoon en de Sibylle tezamen daarheen en hij verzond hen door de ivoren poort.
Die kerel legde de weg naar de schepen af en zag zijn makkers weer terug. Toen begaf men zich rechtstreeks op de kust af naar de haven van Caieta. Het anker werd van de boeg afgeworpen. De schepen stonden op het strand.
Einde van Liber sextus
Chapter 4. Opmerkingen
Het negende boek van de Aeneis beschrijft in regel 110-112 (en verder) dat er midden op de dag, tijdens een beginnende oorlog, zich een nieuwe dageraad voordoet, en er wordt gezegd dat de geobserveerde reusachtige wolk bestaat uit het gevolg van de godin Cybele (uitspraak Kybele). In feite betreft het naar mijn interpretatie een enorme meteoriet die een eind verderop inslaat in zee (of wellicht op een eiland) en vrijwel onmiddellijk staande golven veroorzaakt in de zee, waardoor de aangemeerde schepen van hun trossen worden losgerukt en als dolfijnen die golfdalen induiken en er weer uit opduiken en verder wegdrijven de zee op. Er is geen weg terug meer voor de Trojanen.
Onder 'het gevolg' moet hier worden verstaan dat de meteoor die de met supersonische snelheid – en het daarmee gepaard gaande gedonder – door de atmosfeer bewegende meteoriet veroorzaakt, lijkt op de wolk uitlaatgassen die het eveneens met donderend geraas opstijgende ruimteschip van de Sibylle volgt.
# # #
Dank je wel voor het lezen van mijn boek. Ik hoop dat je er wijzer van bent geworden, of dat je tenminste iets hebt gelezen om over na te denken.
Als mijn boek je is bevallen, zou je dan alsjeblieft een momentje willen besteden aan het voor mij achterlaten van een recensie bij jouw favoriete wederverkoper?
Chapter 5. Over de auteur
Dirk Bontes werd in 1957 geboren en was en is vrijgezel. Gedurende een aantal jaren studeerde hij chemische biologie.
Rond het einde van het tweede millennium won hij enkele korte verhalenwedstrijden in het sciencefictiongenre.
Zijn kracht is gelegen in de conceptuele wetenschap, om problemen op te lossen die (bijna) niemand anders op kan lossen, om buiten vastomlijnde kaders te denken. Dit boek is een bewijs van dat vermogen.
Chapter 6. Ontdek andere titels door Dirk Bontes
Aeneis Liber Sextus
Luchtzakken in paarden: evolutie, functie en mycosis
Evolutie is teleologisch
Chapter 7. mogelijkheden
Volg me op Twitter (Engelstalig): https://twitter.com/DirkBontes1